• No results found

Oostenrijk, onschuldig slachtoffer? De bijdrage van de FPÖ aan het Oostenrijkse herinneringsdebat in transnationaal perspectief (1985 – 2005).

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Oostenrijk, onschuldig slachtoffer? De bijdrage van de FPÖ aan het Oostenrijkse herinneringsdebat in transnationaal perspectief (1985 – 2005)."

Copied!
67
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MA-scriptie Duitslandstudies

Titel: Oostenrijk, onschuldig slachtoffer? De bijdrage van de FPÖ aan

het Oostenrijkse herinneringsdebat in transnationaal perspectief (1985 – 2005).

Naam: Erwin Zuidema (10984712)

erwin.zuidema@student.uva.nl Begeleiders: Dr. H.J. Jürgens h.j.jurgens@uva.nl Dr. W.F.B Melching w.f.b.melching@uva.nl Datum: 29 mei 2018 Aantal woorden: 19.354

(2)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 2

2. Herinneren en herdenken: dader- en slachtofferschap 8

2.1 Het onderzoek naar herinneren en herinneringsculturen 8

2.1.1 Het sociaal geheugen 9

2.1.2 Het collectief geheugen 11

2.1.3 Het politieke geheugen 14

2.2 Gevolgen van dader- of slachtofferschap voor een herinneringscultuur 15

3. Effecten van de Waldheim-affaire op het Oostenrijkse herinneringsdebat 19

3.1 Status quo in 1985: de Opferthese 19

3.2 1986 – 1992: de Waldheim-affaire als historisch keerpunt 22

3.2.1 De Historikerstreit en zijn transnationale werking 22

3.2.2 Waldheim: simpelweg zijn plicht gedaan?! 24

3.2.3 Academische visies op de Waldheim-affaire als historisch keerpunt 26

3.2.4 Reacties van de Oostenrijkse regering op de Waldheim-affaire 28

3.3 1992 – 2005: toenemende acceptatie van de Opfer-Täter-These 31

4. Jörg Haiders FPÖ: aanjager van historische debatten 35

4.1 1985 – 1992: partijleiderschap en rechts-populistische opvattingen 35

4.1.1 Het ideologische fundament van de FPÖ 35

4.1.2 Teloorgang van Waldheim, opkomst van Haider 36

4.1.3 De Opferthese vanuit het perspectief van de FPÖ 38

4.2 1992 – 2000: afkeer van de Opferthese en toetreding tot de EU 42

4.2.1 Van slachtoffer- naar daderschap in de jaren negentig 42

4.2.2 Oostenrijkse toetreding tot de EU 45

4.2.3 De Nationalratswahlen van 1999 48

4.3 2000 – 2005: regeringsdeelname en aftreden van Haider 50

4.3.1 Europese reacties op de regeringsdeelname van de FPÖ 50

4.3.2 Opfer-Täter-These en Haiders terugtreden 53

5. Conclusie 56

6. Literatuurlijst 60

6.1 Primaire literatuur 60

(3)

1.

Inleiding

In de jonge geschiedenis van de Zweite Republik Österreich behoort het herinneringsdebat tot een van de meest complexe vraagstukken.1 De problematische Oostenrijkse relatie tot

het eigen nationaalsocialistische verleden is onder meer ontstaan door de geringe aandacht voor de Oostenrijkse herinneringscultuur, in tegenstelling tot de Duitse herinnerings-cultuur. De herinneringscultuur in Oostenrijk gold in die zin als complex, omdat er na de Tweede Wereldoorlog in het publieke discours sprake was van een steevast geloof in het eigen slachtofferschap jegens het nationaalsocialisme. Tot het midden van de jaren tachtig hadden Oostenrijkers de neiging enkel dat te noemen uit hun eigen verleden wat paste in het heden, en simpelweg te negeren wat de rechtvaardiging van het gewenste historische beeld tegensprak.2 Deze stelling, die ten grondslag lag aan het naoorlogse historische

zelfbewustzijn van Oostenrijkers, wordt door academici aangeduid met de Opferthese. De Moscow Declaration werd door Oostenrijkers gezien als legitimatie voor de reeds bestaande gevoelens van slachtofferschap. In deze verklaring werd Oostenrijk namelijk niet als dader, maar juist als het eerste slachtoffer van het nationaalsocialisme gezien. Hierbij baseerde het land zich op de volgende woorden van de verklaring van 30 oktober 1943: “Die Regierungen des Vereinigten Königreiches, der Sowjetunion und der Vereinigten Staaten sind darin einer Meinung, dass Österreich, das erste freie Land, das der typischen Angriffspolitik Hitlers zum Opfer fiel, von deutscher Herrschaft befreit werden soll.”3 Deze woorden hebben een langdurige en betekenisvolle uitwerking gehad

op de ontwikkeling van de herinneringscultuur in zowel Oostenrijk als Duitsland, omdat respectievelijk hun slachtoffer- en daderschap zo duidelijk worden gearticuleerd.

In dit onderzoek staat de bijdrage van de FPÖ aan het Oostenrijkse herinneringsdebat tussen 1985 en 2005 centraal. De visies van de partij op het nationaalsocialistische verleden, voornamelijk geuit door partijleider Jörg Haider, en de invloed van de FPÖ op de ontwikkeling van (politieke) herinneringen aan dit verleden worden in een bredere context van de Oostenrijkse herinneringscultuur geplaatst. Hierbij zullen diverse wisselwerkingen met zowel het Oostenrijkse en Europese politieke discours als met andere herinneringsculturen aan bod komen. In het onderzoek naar de ontwikkeling van herinneringen zal het generationele aspect op de voorgrond staan.

1 Ter gelegenheid van de conferentie „AUTRICHE 1934–2000: Les origines d’un dérapage“, gaf historicus Wilfried Garscha op 05-04-2000 een voordracht in de Koninklijke Bibliotheek in Brussel. Wilfried Garscha. Österreich – das schlechtere Deutschland? Fakten und Legenden zum Verhältnis Österreichs zum Dritten Reich vor und nach 1938 und ihrer Aufarbeitung nach 1945, 2000.

2 Heidemarie Uhl, Zwischen Versöhnung und Verstörung: eine Kontroverse um Österreichs historische Identität fünfzig Jahre nach dem Anschluß, (Wien: Böhlau Verlag, 1992), 24.

3 “Moscow Conference, October 1943: Joint Four-Nation Declaration”, Moscow Declaration, geraadpleegd op 05-12-2017: http://www.ibiblio.org/pha/policy/1943/431000a.html.

(4)

Binnen het tijdsframe 1985-2005 zijn sterke cesuren aan te wijzen die de complexiteit en ontwikkeling van het Oostenrijkse herinneringsdebat duidelijk weergeven. Zo deed er zich rond het midden van de jaren tachtig een duidelijk breekpunt voor binnen het debat. Naar aanleiding van de kandidatuur als bondspresident van Kurt Waldheim, voormalig VN-secretaris-generaal, zetten academici in binnen- en buitenland zich kritisch uiteen met zijn persoonlijke nationaalsocialistische verleden en dat van Oostenrijk. Reden hiertoe was de uiterst bescheiden weergave van zijn achtergrond, waarbij hij onder meer zijn lidmaatschap van de Wehrmacht verzweeg.4 Daar waar de

internationale aandacht veelal uitging naar de Duitse herinneringscultuur, ontstond plotseling door deze Waldheim-affaire aandacht voor de complexe Oostenrijkse herinneringscultuur waarin slachtofferschap centraal stond.

De Waldheim-affaire zorgde voor een paradigma-wisseling in de Oostenrijkse herinneringscultuur; deze had sterke uitwerkingen in binnen- en buitenland en bewerkstelligde daardoor een transnationale herinneringscultuur. Historica Heidemarie Uhl omschrijft dit op passende wijze: “seine [Kurt Waldheim – EZ] Worte setzten eine breite Diskussion in Bewegung, durch die das Jahr 1986 zu einer Zäsur, einem Bruch in der Entwicklung der Zweiten Republik geriet, nicht nur für das österreichische Geschichtsbewußtsein, auch für das nationale Selbstverständnis innerhalb Europas”.5

Eveneens rond het midden van de jaren tachtig begon de Oostenrijker Jörg Haider aan zijn politieke carrière. Als leider van de Freitheitliche Partei Österreichs (FPÖ) beïnvloedde hij tussen 1985 en 2005 in sterke mate het Oostenrijkse herinneringsdebat. Haider beëindigde zijn politieke carrière in 2005. Het publieke debat kenmerkte zich op dat moment niet meer enkel door slachtofferschap; er was nu ook veel ruimte voor daderschap. Academici spreken dan ook van de stelling van de Opfer-Täter-These. Daarmee geldt 2005 als eindpunt van dit onderzoek.

De periodisering 1985-2005 stelt mij in staat om de ontwikkeling van twee thesen binnen de Oostenrijkse herinneringscultuur te onderzoeken: de al oudere Opferthese, die al gemeengoed onder veel Oostenrijkers was, en het nieuwe concept van Generationality van literatuurwetenschapper Astrid Erll. Zij ziet het concept van generaties als “constitutive of our understanding of family and society, of biological and historical processes”.6 Erll vindt het problematisch dat het concept van generaties in historisch en

4 Dietrich Strothmann, “Der Mann und seine Schatten. Kurt Waldheim im Wahlkampf und im Rechtfertigungsstreit”, in: Die Zeit, 14-03-1986, 2.

5 Uhl, Zwischen Versöhnung und Verstörung, 16.

6 Astrid Erll, "Generation in Literary History: Three Constellations of Generationality, Genealogy, and Memory." New Literary History, vol. 45 no. 3, 2014, 385.

(5)

sociologisch onderzoek wordt gebruikt om historische veranderingen te verklaren: biologische ritmes worden daarmee onterecht gelijkgesteld aan socio-historische processen.7 Zij pleit er dan ook voor, in tegenstelling tot Assmann, historisch onderzoek

niet alleen vanuit het concept van generaties, maar ook vanuit het concept van genealogie te benaderen. Hiermee tracht Erll een aanpak te ontwikkelen, die “the many-layered interrelationsships between generation, memory and literature” duidelijk weergeeft. 8

De Waldheim-affaire in 1986, en de winst van de rechts-populistische FPÖ onder leiding van Jörg Haider in 1999 kunnen worden gezien als historische gebeurtenissen die de internationale aandacht op de Oostenrijkse herinneringscultuur vestigden. Door deze gebeurtenissen en de daaruit voortvloeiende historische debatten ontstond een hernieuwd socio-politiek discours met duidelijke parallellen en verschillen. Parallellen zijn te herkennen in de problematische omgang met het nationaalsocialistische verleden van Oostenrijk. Bondspresident Kurt Waldheim was lid van de Wehrmacht; Haider voelde zich op zijn beurt als deel van de naoorlogse generatie aangetrokken tot “oude” sentimenten.9 In beide historische gebeurtenissen zagen Oostenrijkers zichzelf als het

slachtoffer van een samenzwering tegen hen, wat ertoe leidde dat er zowel in het publieke als in het dagelijkse leven een chauvinistisch discours heerste in Oostenrijk.

Naast parallellen zijn er in dit discours ook duidelijke verschillen aan te duiden. Met name het belang van de verkiezingen in 1999 en de bijbehorende gevolgen vormen hierbij een duidelijk onderscheid. Waldheim diende als een symbool van de generatie die ‘zijn taak vervulde’, terwijl Haider met name voor een rechts-populistisch programma stond.10 Bovendien was de FPÖ de eerste rechts-populistische partij die zich in de

Europese Unie manifesteerde. Reacties uit binnen- en buitenland op deze ontwikkelingen kunnen enkel worden begrepen door het Oostenrijkse herinneringsdebat te analyseren in een nationaal en transnationaal perspectief.

Deze masterscriptie onderzoekt de bijdrage van de FPÖ aan het herinneringsdebat in Oostenrijk en de ontwikkeling van (politieke) herinneringen aan het nationaalsocialisme tussen 1985 en 2005. Binnen dit onderzoek geldt dan ook de volgende hoofdvraag: Op welke wijze droeg de FPÖ bij aan het Oostenrijkse herinneringsdebat, en hoe beïnvloedde de partij de ontwikkeling van politieke herinneringen aan het nationaalsocialisme?

7 Erll, Generation in Literary History, 388. 8 Erll, Generation in Literary History, 385.

9 Ruth Wodak & Anton Pelinka, The Haider Phenomenon in Austria, 7. 10 Wodak & Pelinka, The Haider Phenomenon in Austria, 7.

(6)

Om te onderzoeken hoe de FPÖ zich positioneerde in het herinneringsdebat en welke wisselwerkingen zij hiermee bewerkstelligde, worden in ieder hoofdstuk een aantal deelvragen behandeld. De belangrijkste deelvragen zijn: Wat zijn de verschillende vormen van herinneren, en hoe heeft het denken over daders en slachtoffers de Oostenrijkse herinneringscultuur beïnvloed? Welke effecten had de Waldheim-affaire op het herinneringsdebat in Oostenrijk? Welke positie nam de FPÖ onder leiding van Jörg Haider in het historische debat in? Welke wisselwerkingen bewerkstelligde de FPÖ met zijn positie in het historische debat in nationaal en internationaal opzicht?

De Waldheim-affaire geldt niet alleen als moment waarop naast slachtofferschap ook ruimte voor daderschap in het publieke debat ontstond. Zowel de Waldheim-affaire als de Opferthese hadden invloed op en werden beïnvloed door andere nationale herinneringsdebatten. Zo was er sprake van sterke synergiën met de Duitse herinneringscultuur, die in het midden van de jaren tachtig in het teken stond van de Historikerstreit, een van de meest toonaangevende historische debatten in de recente cultuurgeschiedenis. In deze Historikerstreit stonden niet zozeer de algemeen bekende feiten over de Holocaust, maar juist de politieke en historische waardering van die feiten ter discussie. Het leidde zowel in binnen- als buitenland tot meer aandacht voor het nationaalsocialistische verleden, waardoor vanaf het midden van de jaren tachtig een transnationale herinneringscultuur in Oostenrijk ontstond.

Het belang van de politieke en historische waardering van herinneringen aan het nationaalsocialistische verleden wordt op secure wijze omschreven door Aleida Assmann, hoogleraar Engelse literatuur, Egyptologie en Cultuurwetenschappen. Volgens haar is een herinneringscultuur een belangrijk onderdeel van een samenleving en is deze van belang voor het uitdragen van een (nationale) identiteit.11 Politieke partijen hebben een centrale

rol in het uitdragen van een identiteit. Het is daarom relevant om te onderzoeken op welke wijze de FPÖ als politieke partij bijdroeg aan de Oostenrijkse herinneringscultuur. In het academische onderzoek is dit een onderbelicht thema.

In 1992 publiceerde de Oostenrijkse historica Heidemarie Uhl haar proefschrift Zwischen Versöhnung und Verstörung, wat een doorbraak was in het academische onderzoek naar de Oostenrijkse herinneringscultuur.12 Vanzelfsprekend zal haar werk in

dit onderzoek aan bod komen, evenals dat van de historici Ruth Wodak, Anton Pelinka en

11 Aleida Assmann, Der langen Schatten der Vergangenheit: Erinnerungskultur und Geschichtspolitik. (München: C.H. Beck Verlag, 2006), 24.

12 Uhl, Zwischen Versöhnung und Verstörung, 1992. In haar werk wordt vooral ingegaan op het nationale historische bewustzijn van de Oostenrijkers en de staat zelf. Slechts zijdelings gaat zij in op de invloed van politieke partijen en hun wisselwerkingen onderling.

(7)

Oliver Rathkolb. Zij besteden in hun werk aandacht aan de bijdrage van de FPÖ aan de Oostenrijkse herinneringscultuur, en zijn daarmee relevant voor dit onderzoek.13

Als basis van dit onderzoek naar de ontwikkeling van de Oostenrijkse herinneringscultuur dient een theoretisch kader waarin het denken over herinneringen en generaties wordt toegelicht. Ten grondslag aan elke herinneringscultuur liggen immers herinneringen die door mensen en generaties op collectieve wijze gedeeld worden, en zodoende bijdragen aan het uitdragen van een identiteit. Daarom zal allereerst worden ingegaan op de verschillende vormen van herinneren. In haar boek Der lange Schatten der Vergangenheit – Erinnerungskultur und Geschichtspolitik definieert Assmann drie vormen van het cultureel geheugen: het sociale, collectieve en politieke geheugen. Deze zijn essentieel voor het creëeren van een herinneringscultuur, en daarmee relevant voor dit onderzoek.14 Tevens wordt aan de hand van Erlls concept van Generationality

uiteengezet hoe herinneringen zich ontwikkelen onder invloed van generatiewisselingen. Tot slot worden in het theoretisch kader de gevolgen van dader- en/of slachtofferschap voor een herinneringscultuur besproken.

Na het theoretisch kader wordt het herinneringsdebat in Oostenrijk vanaf midden jaren tachtig in kaart gebracht. Zoals gezegd was de herinneringscultuur in Oostenrijk in die zin complex, vanwege het steevaste geloof in de Opferthese. In deze deelvraag zal worden ingegaan op de ontwikkeling van een herinneringscultuur met enkel ruimte voor slachtofferschap naar een herinneringscultuur met tevens ruimte voor daderschap, door toedoen van de Waldheim-affaire. Visies op de effecten van deze affaire op de Oostenrijkse herinneringscultuur van academici als Anton Pelinka, Gerhard Botz, Josef Haslinger en Meinrad Ziegler worden in deze deelvraag besproken.

Uit dit overzicht zal blijken dat het Oostenrijkse herinneringsdebat zich moeizaam ontwikkelde. In het vierde hoofdstuk wordt de positie van de FPÖ in dit historische debat in een breder politiek discours gepositioneerd. De positie van de partij kenmerkte zich onder meer door een sterke afkeer van de Opferthese. Tevens gold partijleider Jörg Haider als aanjager van discussie in historische debatten, mede door de radicaal-rechtse koers die hij voer. Haider instrumentaliseerde het herinneringsdebat met name door de boosheid en gevoelens uit de Oostenrijkse privésfeer te representeren. Om deze debatten vanuit een FPÖ-perspectief te onderzoeken, worden diverse verklaringen en krantenartikelen onderzocht. Op basis hiervan kunnen standpunten en visies van de FPÖ in een historische

13 Historici als Ruth Wodak, Anton Pelinka en Oliver Rathkolb trekken in hun werken parallellen tussen de Oostenrijkse herinneringscultuur en de FPÖ, waarbij met name de consequenties van de historische perspectieven van de FPÖ als regeringspartij op Europees niveau besproken worden.

(8)

context worden geplaatst. Interviews en krantenartikelen uit onder andere het rechts-populistische tijdschrift Die Aula en de FPÖ-krant Die Neue Freie Zeitung zijn waardevolle bronnen voor het vergaren van dergelijke informatie.15

Tevens zullen wisselwerkingen met andere Oostenrijkse politieke partijen en Europese landen in kaart worden gebracht om een duidelijk beeld bij de reacties van het politieke discours krijgen. Mede door de paradigmawisseling die de Waldheim-affaire veroorzaakte, werden Haiders uitingen zowel nationaal als internationaal op de voet gevolgd, en gold hij als aanjager van historische debatten. Radicaal-rechtse opvattingen en de omgang met het nationaalsocialistische verleden van de FPÖ zorgden ten tijde van de Oostenrijkse toetreding tot de Europese Unie (EU), en met name ten tijde van de tweede regeringsdeelname van de FPÖ (2000-2002), voor heftige debatten en sancties op Europees niveau. Deze wisselwerkingen zullen uitgebreid worden behandeld.

Tenslotte wordt in de conclusie op basis van de antwoorden uit de deelvragen uiteengezet op welke wijze de FPÖ bijdroeg aan het Oostenrijkse herinneringsdebat en hoe de partij de ontwikkeling van politieke herinneringen aan het nationaalsocialistische verleden beïnvloedde. Deze masterscriptie bewijst dat de FPÖ in de periode 1985 – 2005 bijdroeg aan een gebrekkige verwerking van het Oostenrijkse nationaalsocialistische verleden door het in stand houden van politieke herinneringen die leidden tot een foutief historisch zelfbewustzijn. Dit bewustzijn was gebaseerd op gevoelens die leefden onder de Oostenrijkse burgers in de privésfeer. Haider speelde behendig en flexibel in op ressentimenten van de Oostenrijkse bevolking tegen migranten, asielzoekers en hij uitte wantrouwen tegen de regering – Haider was een populist pur sang. Bovendien zorgden uitspraken en visies van de FPÖ voor felle tegenreacties van andere politieke partijen en landen, wat leidde tot een verslechtering van onderlinge banden. De FPÖ deinsde er niet alleen voor terug om xenofobe en racistische vooroordelen uit te spreken, maar ook niet om via semantische verwijzingen naar het nationaalsocialisme stemmen te ronselen.

15 Deze zijn te raadplegen via online-archieven als het Dokumentationsarchiv des österreichischen Widerstandes (www.doew.at) en ANNO – Historische Zeitungen und Zeitschriften (http://anno.onb.ac.at).

(9)

2.

Herinneren en herdenken: dader- en slachtofferschap

Om te kunnen begrijpen hoe een samenleving collectief herinnert en herdenkt, is het van belang te definiëren wat ‘herinneren’ inhoudt. Dit ligt immers ten grondslag aan het ontstaan van een herinneringscultuur. Dit hoofdstuk vormt een theoretisch kader waarin de theorie van herinneren en herinneringsculturen aan bod komt. Er wordt aandacht besteed aan de verschillende vormen van herinneren, en hoe deze met het verstrijken van tijd en de komst van nieuwe generaties het denken over daders en slachtoffers in de Oostenrijkse herinneringscultuur gevormd hebben.

2.1 Het onderzoek naar herinneren en herinneringsculturen

Welke betekenis geven wij aan herinneren? Het concept van herinneren wordt op verschillende manieren onderzocht. In de natuurwetenschappen staat herinneren voor de uitwisseling van neurologische signalen in een medische context. Deze biologische conceptualisering is binnen de geesteswetenschappen minder van toepassing. In de geesteswetenschappen wordt het concept van het culturele geheugen gezien als een collectief begrip voor verzamelde herinneringen.

Een belangrijk kenmerk van een herinnering is dat deze veranderlijk is.16

Herinneringen veranderen continu doordat individuen in nieuwe (leef)omstandigheden nieuwe betekenissen geven aan hun ervaringen. De reden voor deze ontwikkeling is dat er meestal geen bewijs van onze herinneringen is. Dit is echter niet het geval wanneer er historische bewijzen zijn. Dit maakt het van belang om onze ervaringen op te slaan, met name wanneer het gaat om een herinneringscultuur.

Europa vormt een transnationale ruimte waar vele traumatische ervaringen zijn ontstaan. Het is daarom de taak van het moderne Europa om in een transnationale context de herinnering aan bijvoorbeeld wereldoorlogen en concentratiekampen levend te houden. De complexiteit van het herinneren en herdenken blijkt bij het inzichtelijk maken van het academische onderzoek naar herinneringsculturen. Om de ontwikkeling van de Oostenrijkse herinneringscultuur en de verschillende vormen van herinneren inzichtelijk te maken, gelden als theoretische basis voor dit onderzoek Assmanns drie vormen van het cultureel geheugen.

(10)

2.1.1 Het sociaal geheugen

Assmann ziet het herinneren als een “Akt des Wiederbelebens eines individuellen Ereignisses, dass in der Vergangenheit stattgefunden hat”.17 Volgens haar theorie kan

ieder individu een ervaring uit het verleden op verschillende manieren beleven. Deze ervaring kan echter op geheel andere wijze gereconstrueerd worden, zelfs wanneer het daadwerkelijk heeft plaatsgevonden of men het persoonlijk heeft meegemaakt. Assmann noemt dit een ‘episodische herinnering’. Indien een gereconstrueerd deel van een herinnering, bijvoorbeeld door mondelinge overlevering of lezen, daadwerkelijk deel uitmaakt van het geheugen, dan spreekt Assmann van een ‘semantische herinnering’.18

De tijdsdimensie van een individu is in dit geval niet gebonden aan eigen ervaringen of zelfs het eigen leven. Door onderdeel te zijn van een groep kan de individuele herinnering het heden en verleden overbruggen.19 Een individuele herinnering bevat daarom niet

alleen eigen ervaringen, maar ook gedeelde herinneringen. Het sociale geheugen geldt daarmee als een intersubjectief medium.20

Reeds in de jaren twintig nam de socioloog Maurice Halbwachs in zijn boek Das Gedächtnis und seine sozialen Bedingungen aan dat een individuele herinnering een gedeelde collectieve basis kent. Halbwachs noemde de sociale herinnering ook wel het communicatieve geheugen, dat ontstaat door levensvormen en ervaringen die mensen door middel van communicatie met elkaar delen.21

Zowel Halbwachs als Assmann zien de individuele herinnering ingebed in sociale structuren, waarin de herinnering wordt gedeeld met anderen.22 Beiden prefereren dan

ook de term ‘sociaal geheugen’. De sociale structuren waarin deze herinnering is ingebed kunnen duiden op familie of generatie, maar ook op collectievere vormen als een etnische groep of een natie. Beide academici beamen dat een individuele herinnering zich bij afzondering en teruggetrokkenheid niet (verder) kan ontwikkelen.23 Immers, juist door

sociale interactie worden individuele herinneringen onderdeel van de sociale herinnering. Bij de ontwikkeling van een taal doet zich een gelijksoortig proces voor. Invloeden van buitenaf zorgen voor de verdere ontwikkeling en verrijking van een taal.

17 Aleida Assmann & Ute Frevert, Geschichtsvergessenheit Geschichtsversessenheit. Vom Umgang mit deutschen Vergangenheiten nach 1945. (Stuttgart: DVA, 1999), 35.

18 Assmann & Frevert, Geschichtsvergessenheit Geschichtsversessenheit, 35-37. 19 Assmann, Der lange Schatten der Vergangenheit, 23.

20 Assmann, Der lange Schatten der Vergangenheit, 25.

21 Maurice Halbwachs, Das Gedächtnis und seine sozialen Bedingungen. (Berlin: Suhrkamp, 1985), 71. 22 Assmann & Frevert, Geschichtsvergessenheit Geschichtsversessenheit, 37.

23 Halbwachs, Das Gedächtnis und seine sozialen Bedingungen, 156; Assmann & Frevert, Geschichtsvergessenheit Geschichtsversessenheit, 36.

(11)

Sociale herinneringen gelden als een verrijking van persoonlijke herinneringen. Bovendien bieden andermans herinneringen perspectief voor het eigen geheugen.24 Een

sociale herinnering geldt dan ook als leidraad voor het individuele geheugen, dat wordt gevormd door onderlinge verbondenheid en uitwisseling.

Naast het sociale element is het tijdselement van groot belang voor het sociaal geheugen. Assmann stelt dat in een gemiddeld mensenleven van 80 jaar zo’n drie à vier generaties naast elkaar leven. Generaties delen veelal gemeenschappelijke overtuigingen, anekdotes en culturele patronen. Dit impliceert dat een individuele herinnering niet alleen wordt bepaald door tijd, maar ook door sociale ervaringen van een generatie.25 Generaties

delen zodoende een algemene waarneming van de wereld, maar iedere generatie ontwikkelt tegelijkertijd een eigen perspectief op het verleden. 26 Assmann stelt dan ook

dat de ontwikkeling van een collectief geheugen van een samenleving met name door de verandering van generaties wordt beïnvloed. Deze relatief korte tijdsspanne met de zogeheten “Three Generation Memory” wordt ook wel de korte termijn herinnering van de samenleving genoemd en is essentieel voor het ontstaan van sociale herinneringen.27

Generatiewisselingen zijn volgens Assmann essentieel voor het veranderen en ontwikkelen van herinneringen van een samenleving. Zij spelen een essentiële rol in de verwerking van traumatische ervaringen, zoals het nationaalsocialistische verleden. 28 De

filosoof Hermann Lübbe beaamt deze zienswijze van een zogeheten “Generationenwandel”. Zo kwam in Duitsland met de komst van een nieuwe generatie, de zogeheten 68-er Generation, een einde aan het zwijgen over het nationaalsocialistische verleden. Deze generatie stelde in de jaren zeventig niet alleen het daderschap van hun vaders ter discussie, maar bewerkstelligde vanaf de jaren tachtig een heuse memory boom in Duitsland.29 Zo ontstonden blijvende herinneringen aan het nationaalsocialisme in de

vorm van monumenten en educatie. Vanaf 1989 werden tevens musea opgericht. Een samenleving wordt op deze manier in de gelegenheid gesteld zijn eigen geschiedenis met meer afstand te benaderen, vanuit een neutraler en meer tijdloos-perspectief. Waarom dit lange tijd op zich liet wachten, wordt in hoofdstuk 3 besproken.

Erll stelt dat een ‘generatie’ als een tweevoudige term geldt. Enerzijds ziet zij het als de identiteit van een bepaalde generatie: generationaliteit. Anderzijds ziet zij een

24 Assmann, Der lange Schatten der Vergangenheit, 34. 25 Assmann, Der lange Schatten der Vergangenheit, 26. 26 Assmann, Der lange Schatten der Vergangenheit, 26.

27 Assmann & Frevert, Geschichtsvergessenheit Geschichtsversessenheit, 37. 28 Assmann, Der lange Schatten der Vergangenheit, 27.

29 Hermann Lübbe, “Der Nationalsozialismus im deutschen Nachkriegsbewusstsein”, in: Historische Zeitschrift 236, no. 1, 1983, 581-582; Assmann, Der lange Schatten der Vergangenheit, 28.

(12)

generatie als een familiaire genealogie. Erll vindt het problematisch dat het concept van generaties in historisch en sociologisch onderzoek, zoals in dat van Assmann, wordt gebruikt om historische veranderingen te verklaren. Biologische ritmes worden daarmee onterecht gelijkgesteld aan socio-historische processen.30 Erll pleit er dan ook voor om

het historisch onderzoek niet enkel vanuit het concept van generaties, maar ook vanuit het concept van familiaire genealogie te benaderen. Erll betoogt dat herinneringen collectief doorwerken in verschillende generaties en niet simpelweg ophouden na een generatie. Zo kunnen traumatische herinneringen aan bijvoorbeeld het nationaalsocialisme transgenerationeel doorwerken. In de ontwikkeling van de collectieve herinnering van Oostenrijk aan het nationaalsocialistische verleden (hoofdstuk drie) zal de relatie tussen generaties en herinneringen aan de hand van de visies van Assmann en Erll worden onderzocht.

2.1.2 Het collectief geheugen

Is het echter überhaupt mogelijk collectief te herinneren? In eerste instantie lijkt dit niet mogelijk. Immers, geen enkel individu herinnert op dezelfde wijze. Aan de andere kant spreken academici vaak over een ‘collectief geheugen’. Ondanks het feit dat herinneringen heterogeen zijn, kunnen zij homogeen worden door de wijze waarop zij worden gerepresenteerd.31 Maar hoe komt een collectief geheugen tot stand?

Assmann ziet een sociale herinnering als een labiel en fragiel gegeven zolang het niet vastligt in een extern geheugen. Na de dood van een individu vervaagt de herinnering en verdwijnt deze allicht. Enkel foto’s of materiële zaken doen nog herinneren aan het verleden. Juist deze materiële zaken en foto’s worden onderdeel van het collectief geheugen dat in bibliotheken en musea is vastgelegd.32 Collectieve herinneringen kunnen

op deze manier oneindig lang worden behouden of gedocumenteerd. Zij stellen ons in staat niet alleen ooggetuige te zijn van ons heden, maar ook om kennis te nemen van het verleden vanuit verschillende perspectieven. Zodoende kan een mens kritisch reflecteren op kennis en vaardigheden van vorige generaties.33 Op die manier bouwen collectieve

herinneringen mee aan het sociaal geheugen op de lange termijn en zij vormen het fundament voor herinneringsculturen.

30 Erll, Generation in Literary History, 388.

31 Assmann, Der lange Schatten der Vergangenheit, 202. 32 Assmann, Der lange Schatten der Vergangenheit, 53. 33 Assmann, Der lange Schatten der Vergangenheit, 61.

(13)

Rituelen worden als essentieel gezien voor het ontstaan van een collectief geheugen door Assmann.34 Duidelijk voorbeeld hiervan zijn de nationale feestdagen,

zoals de Oostenrijkse Nationalfeiertag.35 Dagen als deze herinneren aan het verleden,

zorgen voor het ontstaan van herinneringen en creëren een menging van heden en verleden. Het is echter van belang te begrijpen dat landen of etnische groepen niet per definitie een collectief geheugen hebben. Hier dient actief aan bij te worden gedragen door middel van teksten, herdenkingen en monumenten die helpen bij het creëren van een saamhorigheidsgevoel. Dit gevoel is niet bepaald door af- of herkomst, maar door te willen behoren en te willen participeren in een culturele (historische) identiteit.36

Sinds de jaren negentig is er in Oostenrijk in toenemende mate interesse voor het collectief geheugen. De collectieve herinnering aan het nationaalsocialistische verleden baseert zich op kennis en ervaringen die steeds vaker van individuen op materialistische mediums zijn overgedragen als boeken en foto’s.37 Met behulp van elektronische media

kunnen nu ook kunstmatige herinneringen behouden blijven. Zo kunnen websites individuele herinneringen tonen van overlevenden in concentratiekamp Mauthausen.38

De collectieve herinnering blijft in tegenstelling tot de sociale herinnering lange tijd actief door de monumenten, nationale feestdagen en rituelen die deze herinneringen bevestigen.39 Op deze manier wordt de sociale herinnering omgebogen tot een

herinnering die generatie op generatie standhoudt.

In tegenstelling tot Assmann, die herinneringen ziet vervagen en verdwijnen door generatiewisselingen, ziet Erll juist de basis van collectieve herinneringen in het concept van generaties. Dit concept vindt zijn oorsprong in de Eerste Wereldoorlog, waarbij zowel auteurs als soldaten spraken van een “war/lost generation”.40 Erll ziet hierin het

schoolvoorbeeld van generationaliteit, vanwege de “conscious identification of a group of people, either by itself or by others, as a generation”.41 Generationaliteit ontstaat dus

als een effect van auto- of hetero-identificatie. In het spoor van Mannheim ziet Erll generaties als “mnemonic communities”.42 Deze communities ontstaan door historische

34 Assmann, Der lange Schatten der Vergangenheit, 208.

35 De Nationalfeiertag wordt jaarlijks op 26 oktober in Oostenrijk gevierd om de Verklaring van Neutraliteit te vieren. Op 25 oktober 1955 vertrokken de laatste geallieerde troepen uit het land en een dag later werd de verklaring getekend.

36 Assmann, Der lange Schatten der Vergangenheit, 188. 37 Assmann, Der lange Schatten der Vergangenheit, 34.

38 “Concentratiekamp Mauthausen”, KZ-Gedenkstätte Mauthausen, geraadpleegd op 12 december 2017: https://www.mauthausen-memorial.org/int/nl.

39 Assmann, Der lange Schatten der Vergangenheit, 35.

40 Erll, Generation in Literary History, 386. Auteurs als Karl Mannheim, Walter Benjamin, Martin Heidegger, Edmund Husserl, Wilhelm Pinder en Julius Petersen zetten zich naar aanleiding van de Eerste Wereldoorlog uiteen over het concept van generatie. 41 Erll, Generation in Literary History, 386.

42 Mannheim duidt met een collective memory op wat sociologen de ‘public memory’ noemen. Generaties worden gedefinieerd door hun gemeenschappelijke beleving van regionale, nationale en transnationale historische gebeurtenissen. Als voorbeelden noemt Mannheim de Franse Revolutie en de Napoleonistische oorlogen als generatiebepalende gebeurtenissen.

(14)

belevingen, culturele kaders en generatiebepalende evenementen die zorgen voor een gedeelde “Zeitheimat”.43 De mnemonic communities zijn vrij van nationale en culturele

grenzen, en zorgen ervoor dat individuele herinneringen ingebed liggen in sociale structuren. Zo ontstaan de sociale herinneringen waar Assmann ook over spreekt.

Zowel Assmann als Mannheim zien herinneringen vervagen en verdwijnen door generatiewisselingen. Zij zien generatiewisselingen als een horizontaal fenomeen. Generatio bevat echter een dubbele logica, beargumenteren de socioloog Sigrid Wiegel en Erll: “The term ‘generation’ not only implies the synchronity of a group of people, but also diachronity, genealogy”.44 Horizontaal geldt dit voor personen die in dezelfde

periode leven, verticaal voor personen die in verschillende generaties naast elkaar leven. Volgens Erll zijn beide vormen van generatio essentieel voor het vormen van het contemporaine leven. Immers, diachronische genealogie is essentieel voor het doorgeven van herinneringen en identiteit, terwijl synchronische generaties van belang zijn voor de sociale structuren waarin de herinnering wordt gedeeld met anderen. Met het doorgeven van familiaire identiteit en herinneringen wordt de genealogie onderdeel van het collectieve geheugen.45

Erll stelt dat door familiegenealogieën een Generation of Postmemory ontstaat, waarbinnen de overdracht van traumatische herinneringen aan bijvoorbeeld de Holocaust te herkennen is.46 Deze overgang van genealogie naar generationaliteit komt tot stand

door de transitie van een pijnlijke familiegenealogie naar een empathisch gevoel van (transnationale) generationaliteit. De historica Hirsch ziet de postmemory als een generationele structuur, waarbij familiegenealogieën herinneringen doorgeven aan volgende generatie(s) door middel van mondelinge overleveringen en media.47 Films,

boeken en in toenemende mate het internet gelden als katalysatoren voor ideeën over de identiteit van een generatie. Zij overstijgen (nationale) grenzen en bieden reflecties op generaties en genealogieën.48 Er kan dan ook worden gesteld dat ceremoniële aspecten

als monumenten, nationale feestdagen en rituelen bijdragen aan collectieve herinneringen: tezamen vormen zij het fundament van een herinneringscultuur. Collectieve herinneringen kunnen transgenerationeel doorwerken, zeker door de groei van media als katalysatoren en reflectiemechanismen op herinneringen.

43 Erll, Generation in Literary History, 388. 44 Erll, Generation in Literary History, 395. 45 Erll, Generation in Literary History, 395-396. 46 Erll, Generation in Literary History, 397-398. 47 Erll, Generation in Literary History, 399. 48 Erll, Generation in Literary History, 401-404.

(15)

2.1.3 Het politieke geheugen

Als laatste vorm van een herinnering ziet Assmann de politieke herinnering. Kenmerkend voor deze vorm van een herinnering is de verwijzing door politieke leiders van een staat naar de (eigen) geschiedenis. Anders dan bij de sociale herinnering, is de politieke herinnering een langdurig top-down proces:

„Die Dynamik von Erinnern und Vergessen wird nicht nur durch den Wechsel der Generationen und technischen Medien, sondern auch durch den der politischen Systeme wesentlich bestimmt. Durch kulturelle Praktiken wie Begräbnisfeier-lichkeiten, Gedenkritualen, die Errichtung von Denkmälern und die Benennung von Straßen, Schulen und Schiffen wird ein politisches Gedächtnis mit unbegrenztem Zukunftsanspruch erzeugt. Faktisch ist dies jedoch höchstens von ebenso langer Dauer wie das Regime, das solche Ansprüche stützt.“49

De politieke herinnering is veel eenduidiger dan een sociale herinnering, omdat deze verankerd is in politieke instituties en van bovenaf op de samenleving inwerkt.50 De vraag

naar de waarheid van herinneringen heeft ook een sociale dimensie. Om te bepalen of herinneringen als waarheid gelden, moeten zij onder andere in publieke communicatie acceptabel en mededeelbaar zijn. Immers geldt dat het belang dat men hecht aan bepaalde herinneringen ook aangeeft hoe belangrijk deze herinnering in toekomstige situaties zou kunnen zijn. Het initiatief hiervoor komt veelal uit de politiek.

Volgens Assmann zijn de collectieve en politieke herinnering veel sterker vormgegeven dan de sociale herinnering.51 De impact van de politiek op het individu en

op de samenleving lijkt daarmee sterk. Radicale politieke veranderingen hebben dan ook een sterke wisselwerking op een herinneringscultuur van een land.52 In het geval van

Oostenrijk lijkt deze gedachtegang te kloppen; de radicale politieke veranderingen na 1945 vormen een duidelijk verandering in de Oostenrijkse herinneringscultuur. Na afloop van de Tweede Wereldoorlog werden stappen gezet richting een democratie, waarmee de politieke herinnering aan het nationaalsocialisme minder centraal stond.

Assmann omschrijft met de term Geschichtspolitik53 organisatie-, managements-

en met name politieke besluitvormingsprocessen die als doel hebben om de herinneringscultuur van een land in een top-down proces te bepalen. Tevens dient Geschichtspolitik het richting geven van herinneringen aan het verleden in een

49 Assmann, Der lange Schatten der Vergangenheit, 199. 50 Assmann, Der lange Schatten der Vergangenheit, 37. 51 Assmann, Der lange Schatten der Vergangenheit, 40. 52 Assmann, Der lange Schatten der Vergangenheit, 40. 53 Assmann, Der lange Schatten der Vergangenheit, 274.

(16)

samenleving. Met name vanaf de jaren negentig hebben in Oostenrijk een aantal belangrijke politieke speeches of gebeurtenissen gezorgd voor breekpunten in de omgang met de herinnering aan het nationaalsocialistische verleden.

Uit deze paragraaf is duidelijk geworden dat herinneringen en een historisch bewustzijn ontstaan onder invloed van continu veranderende sociale en politieke omstandigheden. De kaders voor deze herinneringen veranderen of verdwijnen echter niet per se door generatiewisselingen. Generaties kunnen door genealogieën een identiteit en herinneringen doorgeven, en zich zodoende in het hedendaagse leven identificeren met een groep of juist dissociëren van andere generaties. Met het doorgeven van familiaire identiteit en herinneringen aan het sociale gemeengoed wordt de genealogie onderdeel van het collectieve geheugen. Zowel generationaliteit als ceremoniële aspecten als monumenten, nationale feestdagen en rituelen dragen bij aan het ontstaan van collectieve herinneringen. De manier waarop deze monumenten, feestdagen en rituelen bijdragen aan collectieve herinneringen, is afhankelijk van de (veranderende) wijze waarop zij worden herinnerd. Het initiatief voor deze collectieve herinneringen ligt veelal bij de politiek, die dit vormgeeft door het ontwikkelen van politieke herinneringen.

2.2 Gevolgen van dader- of slachtofferschap voor een herinneringscultuur

Collectieve herinneringen zijn bepalend voor het karakter van een herinneringscultuur. Het daaruit voortvloeiende denken over dader- of slachtofferschap kan de nationale economie en politiek op diverse manieren beïnvloeden. Denk hierbij aan schadevergoedingen van daders aan slachtoffers, de groeimogelijkheden van de wapenvoorraad van een land en de controle die (buur)landen uitoefenen op de daders. Met name bij nieuwe verkiezingen en bij zelfpresentatie in het buitenland kan een herinneringscultuur worden gebruikt als overtuigingsmiddel. Een herinneringscultuur wordt dan ook vaak als een politiek middel gebruikt. Het nationaalsocialistische verleden kende in dit opzicht grote gevolgen voor Duitsland en Oostenrijk. 54

Na afloop van de Tweede Wereldoorlog gebruikten landen met name slachtofferschap als een nationaal voordeel. De omgang met het verleden en diens waarneming door omringende landen werd een belangrijk beginpunt voor de mogelijke ontwikkeling en integratie van deze herinneringscultuur in een transnationale context. Zowel Duitsland als Oostenrijk werden aan het einde van de Tweede Wereldoorlog door

54 C. Lehngut, Waldheim und die Folge. Der parteipolitische Umgang mit dem Nationalsozialismus in Österreich. (Frankfurt a. Main: Campus, 2013), 11.

(17)

de geallieerden bezet en beide landen verkeerden hierdoor in een vergelijkbare situatie. De indeling in daders en slachtoffers van het nationaalsocialisme werd sterk beïnvloed door de geallieerden. Zonder enige vorm van twijfel werd Duitsland door andere landen gezien als dader. Oostenrijk werd op basis van de Moscow Declaration gezien als het eerste slachtoffer van Hitler-Duitsland. Dientengevolge overheerste het slachtofferschap in de collectieve zelfwaarneming van de Oostenrijkers.55

De Duitse omgang met het nationaalsocialistische verleden werd door de geallieerden en omringende landen nauwgezet in de gaten gehouden door feit dat Duitsland als dader werd bestempeld. Duitse politici en burgers dienden door wetgeving van de geallieerden rekenschap te geven van het daderschap ten aanzien van nationaalsocialisme. Volgens Lübbe geldt deze erkenning als legitimatie van de Bondsrepubliek.56 Deze acceptatie diende als basis tot de vorming van een Duitse

herinneringscultuur waarin daderschap centraal stond. Onder het motto “Reeducation, Reorientation und Reconstruction” werd direct na de oorlog het denazificatieproces in de Bondsrepubliek in gang gezet, al zou deze niet lang standhouden.

Vrij snel na de oprichting van de Bondsrepubliek vonden er in het kader van de zogeheten Wiedergutmachung herstelbetalingen aan slachtoffers plaats. Tevens werd de Bondsrepubliek streng in de gaten gehouden om radicale tegengeluiden het hoofd te bieden en een machtsvacuüm te voorkomen.57 Het karakter van de herinneringscultuur

in de Bondsrepubliek wisselde eind jaren veertig echter van daderschap naar slachtofferschap. Als belangrijkste reden hiervoor gelden de complete verwoesting van de Bondsrepubliek en de zware sociale omstandigheden waarin men leefde. Voormalige soldaten werden na hun strijd tegen het Sovjetcommunisme gezien als dappere mannen, en niet als verantwoordelijken voor de uitmoordpraktijken in Oost-Europa, de Baltische Staten en de Sovjet-Unie. Historicus Norbert Frei ziet in deze collectieve zelfwaarneming van de Duitsers een overeenkomst met de Oostenrijkse zelfwaarneming: ook zij zagen zichzelf als slachtoffer van het nationaalsocialisme. De collectieve zelfwaarneming van de Duitsers in de jaren veertig en vijftig luidde dan ook: “Hitler ist an allem Schuld”.58

In Duitsland verliep de ontwikkeling van een herinneringscultuur niet op een en dezelfde wijze, vanwege de politieke opdeling in de Bundesrepublik Deutschland

55 Lehngut, Waldheim und die Folge, 11.

56 Lübbe, “Der Nationalsozialismus im deutschen Nachkriegsbewusstsein”, 584.

57 Ulrike Jureit, “Normative Verunsicherungen. Die Besichtigung einer erinnerungspolitischen Zäsur”, in: Margrit Frölich, U. Jureit en C. Schneider (red.), Das Unbehagen an der Erinnerung – Wandlungsprozesse im Gedenken an den Holocaust (Frankfurt a. Main: Brandes & Apsel, 2012), 28.

58 Norbert Frei, “Führerbilderwechsel: Hitler und die Deutschen nach 1945”, in: Hans-Ulrich Thamer en Simone Erpel (red.), Hitler und die Deutschen: Volksgemeinschaft und Verbrechen. (Dresden: Sandstein Verlag, 2010), 143.

(18)

(Bondsrepubliek) en de Deutsche Demokratische Republik (DDR) tussen 1949 en 1989. De afwijkende socio-politieke situaties in beide staten leidde tot het ontstaan van verschillende politieke en sociale herinneringen aan het nationaalsocialistische verleden, waardoor er sprake was van twee sterk verschillende herinneringsculturen. Zo wisselden in de Bondsrepubliek gevoelens van dader- en slachtofferschap elkaar vanaf de jaren vijftig en gedurende de daaropvolgende decennia af, door toedoen van veranderende politieke omstandigheden. Stapsgewijs werd daarbij rekenschap gegeven van verantwoordelijkheid jegens het nationaalsocialistische verleden.59

Ten grondslag aan de herinneringscultuur in de DDR lag de zogeheten Antifascistische Mythe. Binnen deze mythe zagen de communisten Hitlers nationaalsocialisme als een poging om de Russische revolutie tegen te houden. Dit mislukte dankzij het antifascistische verzet van de arbeidersbeweging en het heldhaftige optreden van de Sovjet-Unie. Door zich te liëren aan de Sovjet-Unie zag de DDR zichzelf bevrijd van daderschap en rekende het zichzelf tot de winnaars van de Tweede Wereldoorlog. Nagenoeg de gehele bestaansperiode van de DDR heeft de Antifascistische Mythe de basis gevormd voor de herinneringscultuur van de DDR en diens politieke legitimatie. Pas na de eenheid zetten de nieuwe deelstaten zich oprecht uiteen met hun herinneringscultuur, waardoor Duitsland als voorbeeld voor de verwerking van het nationaalsocialistische verleden geldt.60

Ondanks de schijnbare overeenkomsten qua naoorlogse situatie, waarbij zowel Duitsland als Oostenrijk bezet werden en er in beide landen sprake was van een collectieve zelfwaarneming als slachtoffer, verschilde de naoorlogse situatie in Oostenrijk wezenlijk van de beide Duitslanden. Zo kende Oostenrijk na 1955 niet een dergelijke mate van toezicht door de geallieerden zoals in de beide Duitslanden het geval was. Hierdoor was het mogelijk dat Oostenrijk lange tijd herstelbetalingen aan joden negeerde. Daarnaast werden vele voormalige nationaalsocialisten na een korte gevangenschap vrijgelaten en konden zij zonder problemen een ongestoord leven leiden. Gebrekkig toezicht maakte een nieuwe carrière in de politiek voor hen zelfs mogelijk.61 Het beeld

dat Oostenrijk het eerste slachtoffer van het nationaalsocialisme was, was wijdverbreid. Deze beleving van het verleden zorgde ervoor dat slachtofferschap tot het midden van de jaren tachtig centraal stond in de Oostenrijkse herinneringscultuur.62

59 Jureit, Normative Verunsicherungen, 28-31. 60 Jureit, Normative Verunsicherungen, 28-32.

61 Brigitte Bailer-Galanda, “Über die schwierige Erinnerung an den Nationalsozialismus”, in: Elke Renner, Josef Seiter, Johannes Zuber (red.) Erinnerungskultur. Zur Rückeroberung des österreichischen Gedächtnisses. (Wenen: Schulheft, 1997), 27-29. 62 Uhl, Zwischen Versöhnung und Verstörung, 30. In paragraaf 3.1 zal dit slachtofferschap binnen de Oostenrijkse herinneringscultuur nader worden toegelicht.

(19)

Op basis van deze paragraaf kan worden gesteld dat het denken over dader- en slachtofferschap grote gevolgen kent voor de ontwikkeling van een herinneringscultuur. Door het collectieve stempel van ‘daderschap’ en een constante controle wordt een land gedwongen om van meet af aan schuldbewust om te gaan met het verleden. Door als slachtoffer te worden gezien, hoefde Oostenrijk zich lange tijd uiteen te zetten met de problematische kant van de herinnering aan het nationaalsocialistische verleden. Daarom bevinden Oostenrijk en Duitsland zich in de periode 1985-2005 in een andere fase in de verwerking van dit verleden. Het collectief geheugen van Oostenrijk aan deze periode diende tevens opnieuw te worden onderzocht om de problematische rol van de Oostenrijkse bevolking tijdens de Tweede Wereldoorlog in beeld te krijgen. In het volgende hoofdstuk zal op deze ontwikkeling worden ingegaan.

(20)

3. Effecten van de Waldheim-affaire op het Oostenrijkse

herinneringsdebat

De ontwikkeling van een herinneringscultuur waarin niet alleen ruimte was voor slachtofferschap, maar waarin ook ruimte ontstond voor daderschap, vormde een veelbetekenende cesuur in het Oostenrijkse culturele geheugen. In dit hoofdstuk zal door middel van een historiografisch overzicht het Oostenrijkse herinneringsdebat tussen 1985 en 2005 in kaart worden gebracht. In dit overzicht staat de ontstaansgeschiedenis van de Opferthese en de ontwikkeling van de Opferthese naar de Opfer-Täter-These centraal. Deze zette zich definitief door na de Waldheim-affaire.

3.1 Status quo in 1985: de Opferthese

Tot 1985 stond het Oostenrijkse politieke discours omtrent het nationaalsocialistische verleden nagenoeg stil door het steevaste geloof in het idee van de Opferthese. De Oostenrijkse herinneringscultuur baseert zich rond 1985 nog altijd op de Moscow Declaration, die de historicus Paul Lendvai het figuurlijke “international birth certificate of the Second Republic and the actual base of the victim myth” noemde.63 “Austrians, as

a whole, and not just the Kurt Waldheims, where enabled to live a lie, without facing up to the truth of their headlong rush into Hitler’s arms,”64 zoals journaliste Hella Pick stelt.

De Moscow Declaration bood echter niet alleen een legitimatie voor het Oostenrijkse slachtofferschap. In de tweede alinea van de verklaring wordt Oostenrijk wel degelijk gewezen op zijn rol als dader ten tijde van het nationaalsocialisme. Het heeft er echter alle schijn van dat het grootste deel van de Oostenrijkers dit opzettelijk vergeten is, zoals door politicoloog Andrei Markovits op secure wijze beschreven wordt:

“After the war, Austrians could conventiently blame the “Piefkes” as the evil

occupiers and the only ones responsible for National Socialist rule, especially its atrocities, since Austrians were occupied like everybody else in Europe and they, too, had become one of Hitler’s victims like the Poles, Belgians, French, Norwegians, Czechs, etc.”65

De politicoloog Anton Pelinka deelt de visie van Markovits en stelt dat Oostenrijk zijn collectieve herinneringen aan het slachtofferschap hoofdzakelijk voor eigen politiek gewin inzette.66 Er kan gesteld worden dat de Oostenrijkse Opferthese mede tot stand is

gekomen door de naoorlogse instelling van de geallieerden en de voordelen die zij

63 Paul Lendvai, Inside Austria. New Challenges, Old Demons. (Londen: C. Hurst & Co, 2010), 17. 64 Hella Pick, Guilty Victim. Austria from the Holocaust to Haider. (Londen: I.B. Tauris, 2000), 19. 65 Wodak & Pelinka, The Haider Phenomenon in Austria, 104.

(21)

Oostenrijk boden. Deze stelling is ook van toepassing op de Duitse herinneringscultuur: ook in Duitsland werden de denazificatieprocessen door de geallieerden al snel opgeschort. Daardoor kon Oostenrijk zijn slachtofferschap lange tijd als een voordeel benutten. Dit was mogelijk doordat de Sovjet-Unie de Duitse annexatie van Oostenrijk in 1938 als gedwongen bezetting zag. Zodoende kende Oostenrijk weinig financiële verplichtingen in het buitenland, waardoor de Oostenrijkse samenleving op binnenlands niveau niet gebukt ging onder armoede.67 De waarneming van de geschiedenis door de

geallieerden was bepalend voor de politieke voordelen die Oostenrijk kreeg.

Niet alleen de Moscow Declaration vormde een rechtelijke legitimatie van het Oostenrijkse slachtofferschap. Ook in de Unabhängigkeitserklärung uit 1945 zagen Oostenrijkers een legitimatie van het eigen slachtofferschap:

“Angesichts der Tatsache, dass der Anschluß des Jahres 1938 nicht, wie dies zwischen zwei souveränen Staaten selbstverständlich ist, von Staat zu Staat vereinbart und durch Staatsverträge abgeschlossen, sondern durch militärische Bedrohung von außen und den hochverräterischen Terror einer nazifaschistischen Minderheit eingeleitet, einer wehrlosen Staatsleitung abgelistet und abgepreßt, endlich durch militärische und kriegsmäßige Besetzung des Landes dem hilflos gewordenen Volke Österreichs aufgezwungen wurde.”68

Met de Oostenrijkse onafhankelijkheid van 8 mei 1945 bood zich een zogeheten Stunde Null aan, dat gold als uitgangspunt voor een nieuw begin. Er diende een nieuw democratisch land te worden opgebouwd, vrij van nationaalsocialistische sentimenten en personen: de tweede Republik Österreich. Deze transitieperiode verliep echter niet zo eenvoudig zoals vaak wordt weergegeven in geschiedenisboeken en is een veel besproken thema onder academici.69 De geallieerden wilden het denazificatieproces zo snel mogelijk

doorvoeren in Oostenrijk. Als onderdeel van dit proces werd het Verbotsgesetz in het leven geroepen, waardoor alle voormalige SS’ers en NSDAP’ers zich moesten melden indien zij een functie in de publieke sector wilden vervullen. De geallieerden gaven dit proces echter niet op consequente wijze vorm, waardoor een alomvattend denazificatieproces uitbleef.70

De overgangsperiode van de Tweede Republiek bleef onbenut. Hierdoor werd de Oostenrijkse samenleving de mogelijkheid tot een oprechte verwerking van het nationaalsocialistische verleden ontzegd, omdat, net als in de Bondsrepubliek, de

67 Lehngut, Waldheim und die Folge, 11.

68 “Unabhängigkeitserklärung Österreichs, Proklamation vom 27.04.1945”, Staatsgesetzblatt, geraadpleegd op 13-01-2018: https://www.ris.bka.gv.at/Geltende Fassung.wxe?Abfrage=Bundesnormen&Gesetzesnummer=10000204.

69 Bailer-Galanda, Über die schwierige Erinnerungen an den Nationalsozialismus, 28. 70 Pick, Guilty Victim, 41.

(22)

denazificatieprocessen al snel werden opgeschort. Wederom overheersten gevoelens van slachtofferschap: oorlogsslachtoffers, slachtoffers van propaganda en slachtoffers van denazificatie werden als gelijken gezien.71 Ondanks de onbenutte Stunde Null kan in dit

gegeven wel de opbouw van een nationale identiteit worden herkend. Binnen deze identiteit overheerste het slachtofferschap, en bleven kritische geluiden uit.72

In de naoorlogse geschiedenis van Oostenrijk was echter wel degelijk ruimte voor kritische geluiden. Zo verklaarde een groep kunstenaars rond het midden van de jaren zestig het traditionele schilderen achterhaald en vervingen zij dit door ‘actie’ – het Wiener Aktionismus was geboren. Deze stroming wordt beschouwd als de belangrijkste bijdrage van Oostenrijk aan de internationale kunst in de tweede helft van de 20e eeuw. Het was

een protest tegen de “Nachkriegsmief” (naoorlogse stank) van een Oostenrijk dat werd gedomineerd door Weense bureaucratie en het door de ÖVP gedomineerde cultuurbeleid. In 1966 verwierf deze groep internationale erkenning op het symposium “Destruction in Art” in Londen, waaraan de kunstenaars Otto Muehl, Günter Brus, Hermann Nitsch, Peter Weibel en filmmaker Kurt Kren deelnamen. Muehl werd beschouwd als leider binnen deze groep. Zijn acties, waarin hij in documentaire foto’s onder meer vrouwelijke billen als Wiener Schnitzels weergaf, lichamen met verf en voedsel afbeeldde en vastgebonden vrouwen toonde, vormden een mix van shock, humor en ironie.73

Er heerst tot op de dag van vandaag debat over de vraag wat deze Oostenrijkse de beweegreden van deze groep kunstenaars waren. Mogelijke verklaringen zijn de naweeën van het nationaalsocialisme of juist een hekel aan de Weense bureaucratie. Er kan dus niet eenduidig een verband worden gelegd tussen deze radicale, maatschappijkritische kunststroom in de jaren zestig en het Oostenrijkse herinneringsdebat. Wel vertoont het Wiener Aktionismus verwantschap met de Duitse ‘68’er Generation. De kunststroom heeft echter geen verandering in het politieke discours omtrent het nationaalsocialisme bewerkstelligd – deze stond tot 1985 nagenoeg stil. De historici Bailer-Galanda en Walter Manoschek stellen dan ook dat het verzwijgen, verdringen en de taboeïsering karakteriserend zijn voor de naoorlogse Oostenrijkse herinneringscultuur tot 1985. De houding van Oostenrijkse burgers en regeringen in het debat was veelal: „Wir sind selber Opfer!“ en „Österreich hat zwischen 1938 und 1945 als Staat nicht existiert, wer Entschädigungen will, soll sich an Deutschland wenden!“74 De Oostenrijkse

71 Walter Manoschek, “Verschmähte Erbschaft. Österreichs Umgang mit dem Nationalsozialismus 1995” in: Österreich 1945-1995 – Gesellschaft, Politik, Kultur, red. Ulrike Döcker. (Wenen: Verlag für Gesellschaftskritik, 1945-1995), 98-99.

72 Manoschek, Verschmähte Erbschaft, 96.

73 Profil, “Kunst: Der Autoritärer”, in Profil, 21-02-2004. Geraadpleegd op 23-05-2018. https://www.profil.at/home/kunst-der-autoritaeter-75654.

(23)

oorlogsgeneratie was niet in staat zijn eigen geschiedenis vanuit een neutraal en tijdloos perspectief te benaderen.

Binnen de Oostenrijkse herinneringscultuur was er tot 1985 geen plek voor daderschap, waardoor de verantwoording voor eigen nazi’s en SS’ers makkelijk verdrongen werd. Het collectieve zwijgen van de samenleving hield de mythe van het slachtofferschap in stand, wat een stilstand in de ontwikkeling van de Oostenrijkse herinneringscultuur betekende.75 Het zou nog tot de jaren negentig duren tot deze

herinneringscultuur wezenlijk zou veranderen. Aanstoot tot deze radicale verandering vormde de Waldheim-affaire. Omdat deze affaire zowel in nationaal als in transnationaal perspectief wordt onderzocht, zal er ook aandacht worden besteed aan de Historikerstreit.

3.2 1986 – 1992: de Waldheim-affaire als historisch keerpunt

De Oostenrijkse naoorlogse geschiedenis kan grofweg in tweeën worden gedeeld: de eerste tien jaar van bezetting, en vervolgens vanaf 1955, toen Oostenrijk zich als soevereine natiestaat ontwikkelde. De Oostenrijkse herinneringscultuur laat zich echter niet op dezelfde manier indelen. Voor de Oostenrijkse herinneringscultuur geldt niet 1955, maar 1986 als historisch keerpunt. Hoe heeft de Waldheim-affaire bijgedragen aan de paradigmawisseling in het Oostenrijkse herinneringsdebat? Welke gevolgen had dit voor de Opferthese en de ontwikkeling van politieke herinneringen?

3.2.1 De Historikerstreit en zijn transnationale werking

De paradigmawisseling die de Waldheim-affaire veroorzaakte in het Oostenrijkse herinneringsdebat kwam niet als donderslag bij heldere hemel tot stand. Oostenrijkse historici zetten zich vanaf het midden van de jaren tachtig uiteen met het historische debat, onder meer door de transnationale werking van de Duitse Historikerstreit. Op 8 mei 1985, veertig jaar na de beëindiging van de Tweede Wereldoorlog, zette bondspresident Von Weizsäcker in een speech uiteen dat er geen streep onder het nationaalsocialistische verleden kon worden gezet, noch door de Duitsers, noch door anderen. Het gedenken van dit verleden was volgens Von Weizsäcker dan ook tot een vast onderdeel van de Duitse politieke cultuur geworden. Hiermee creëerde Von Weizsäcker een nieuwe Duitse politieke herinnering aan het nationaalsocialistische verleden: hij zag 8 mei 1945 juist als een overwinning op het nationaalsocialisme, niet als een nederlaag. Voor iedereen had deze historische gebeurtenis echter wel een andere betekenis door persoonlijke

(24)

ervaringen. Wat de schuldvraag betreft noemde hij dat alle Duitsers verantwoordelijkheid hadden aan de misdaden gedurende de Tweede Wereldoorlog:

“Der 8. Mai ist für uns Deutsche kein Tag zum Feiern. Die Menschen, die ihn bewusst erlebt haben, denken an ganz persönliche und damit ganz unterschiedliche Erfahrungen zurück. Der eine kehrte heim, der andere wurde heimatlos. Dieser wurde befreit, für jenen begann die Gefangenschaft. Viele waren einfach nur dafür dankbar, dass Bombennächte und Angst vorüber und sie mit dem Leben davongekommen waren. Andere empfanden Schmerz über die vollständige Niederlage des eigenen Vaterlandes. Verbittert standen Deutsche vor zerrissenen Illusionen, dankbar andere Deutsche für den geschenkten neuen Anfang.”76

Von Weizsäcker spreekt in zijn speech zowel het dader- als het slachtofferschap van de Duitsers aan. Zijn speech sluit daarmee goed aan op het karakter van de Duitse herinneringscultuur midden jaren tachtig, waarin zowel plaats voor dader- als voor slachtofferschap was.

Eén jaar na de rede van Von Weizsäcker barstte er naar aanleiding van de publicatie van een artikel in de Frankfurter Allgemeine van de historicus Ernst Nolte een debat los tussen historici. Nolte zag de Holocaust niet als het wezen van het fascisme, maar als een overreactie op de dreiging van de Russische revolutie. Hij verklaarde het als een reactie op de Goelagarchipel, en trok parallellen tussen de Holocaust en de genocide in Armenië en de concentratiekampen in Zuid-Afrika.77 De socioloog en filosoof Jürgen

Habermas verweet Nolte, samen met een aantal andere historici, de gruwelijke waarheid van het nationaalsocialisme en de Holocaust dusdanig te willen bagatelliseren, dat het schadelijk zou zijn voor de Duitse democratie. 78

De Historikerstreit kende een sterke transnationale werking, waardoor in Oostenrijk eveneens kritischer werd gekeken naar de eigen omgang met het nationaalsocialistische verleden werd gekeken. Zo sprak Pelinka in een interview in mei 1985 van een “Gespaltenheit des österreichischen Geschichtsbewußtseins”. Naar zijn mening heersten er twee verschillende waarnemingen van de Oostenrijkse geschiedenis. Deze twee waarnemingen schetsen bij uitstek de kloof die heerste tussen het officiële beeld van het nationaalsocialistische verleden en de subjectieve beleving van dit verleden door een groot deel van de Oostenrijkers.79

76 Richard Von Weizsäcker. Zum 40. Jahrestag des Krieges in Europa und der nationalsozialistischen Gewaltherrschaft. (Bonn: Bundeszentrale für politische Bildung, 1985), 5-6.

77 Ernst Nolte, “Die Vergangenheit, die nicht vergehen will. Eine Rede, die geschrieben, aber nicht gehalten werden konnte”, in: Frankfurter Allgemeine Zeitung, 06-06-1986.

78 Andere deelnemers aan het historische debat waren onder meer Klaus Hildebrand, Michaël Stürmer, Andreas Hillgruber en Hans-Ulrich Wehler; Jürgen Habermas, “Eine Art Schadensabwicklung: Die apologetischen Tendenzen in der deutschen Zeitgeschichtsschreibung”, in: Die Zeit, 11-07-1986, 1.

(25)

Anders dan in de BRD, waar het historische debat omtrent de problematische kant van de herinnering aan het nationaalsocialistisch verleden zich ontwikkelde tot een bespreekbaar thema door middel van de Historikerstreit via feuilletons, kwam in Oostenrijk de verandering voort uit de grote zwijgende meerderheid: de privésfeer. Hier sprak men enkel over positieve en persoonlijke belevenissen.80 Grote verandering in deze

subjectieve ervaring van de Oostenrijkers kwam voort uit de persoon van Kurt Waldheim.

3.2.2 Waldheim: simpelweg zijn plicht gedaan?!

Zoals vaak het geval is, voerde ook in Oostenrijk de subjectieve ervaring van het verleden de boventoon. Dit blijkt onder meer uit de houding van Kurt Waldheim: de man die zich nota bene verkiesbaar stelde als nieuwe bondspresident van Oostenrijk. Kurt Waldheim was een Oostenrijkse jurist, diplomaat en christelijk-conservatief politicus (ÖVP). In zijn loopbaan was hij onder meer minister van Buitenlandse Zaken (1968-1970) en secretaris-generaal van de Verenigde Naties (1972-1981). Toen in 1986 de Oostenrijke bondspresidentschapsverkiezingen gehouden werden, stelde Waldheim zich namens de ÖVP kandidaat. De partij schatte Waldheims kansen hoog in, mede door zijn carrière als topdiplomaat, en hoopte voor de eerste keer in de geschiedenis van de Tweede Republiek een bondspresident te mogen leveren. Dit leidde in de verkiezingen tot leuzen als “Ein Österreicher, dem die Welt vertraut” en “Seine Erfahrung für uns alle”.81

Zijn kansen op het bondspresidentschap kwamen echter in gevaar door het uitkomen van zijn biografie “Im Glaspalast der Weltpolitik”. In dit werk bleek hij zich, na onderzoek van het Joods Wereldcongres en Amerikaanse en Oostenrijkse journalisten en historici als Georg Tidl en Hubertus Czernin, zeer bescheiden op te stellen ten aanzien van zijn persoonlijke oorlogsverleden. Zo verzweeg hij zijn lidmaatschap van de SA en zijn werkzaamheden als officier in het noorden van Griekenland van 1942 tot 1943. Eveneens verzweeg hij te hebben samengewerkt met de Onafhankelijke Staat Kroatië, een fascistische satellietstaat van het Duitse Rijk. De regering van deze staat bestond uit de extreem wrede Ustašabeweging die koningsgezinden en communistische partizanenbewegingen onderdrukte en vervolgde.82

Toen hij hiermee werd geconfronteerd, sprak hij niet openlijk over zijn verleden: hij noemde enkel aan het oostfront gewond te zijn geraakt en de laatste jaren van de oorlog

80 Uhl, Zwischen Versöhung und Verstörung, 22.

81 Dietrich Strothmann, “Der Mann und seine Schatten. Kurt Waldheim im Wahlkampf und im Rechtfertigungsstreit”, in: Die Zeit, 14-03-1986, 1.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

Liza Beenke meldt namens gemeente Gooise Meren dat er door veel verschillende partijen binnen de gemeente naar het plan gekeken is en men de overtuiging heeft dat de

Dat is fantastisch!” Soms komt het volgens de advocaten voor dat slachtoffers via Buro Slachtofferhulp doorverwezen worden naar een JOS-advocaat, terwijl ze nog niet bij de politie

Sinds de werkgroep startte met het onder de aandacht brengen van de Nacht van de Nacht zijn er binnen de gemeente al succes- sen geboekt op het gebied van

In deze visie benoemen we niet alleen onze ambities voor de komende 15 jaar, maar vertrouwen ook op de kracht van Velsen –bestuur en inwoners samen–.. om deze ambities

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Dergelijke inbedding (a) onderstreept de relevantie van integriteit in het dagelijkse werk, (b) draagt bij aan verdere normalisering van het gesprek over integriteit, (c) kan

Omdat artikel 13 lid 4 Zvw niet toestaat dat de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg wordt gedifferentieerd naar de financiële draagkracht van de individuele verzekerde, zal