• No results found

Huidige toestand en vervolgaanpak Brabantse vennen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Huidige toestand en vervolgaanpak Brabantse vennen"

Copied!
179
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)Huidige toestand en vervolgaanpak Brabantse vennen.

(2)

(3) Huidige toestand en vervolgaanpak Brabantse vennen. in opdracht van. Provincie Noord-Brabant. Uitvoering door. Dr. H. van Dam (AquaSense), Dr. G.H.P. Arts (Alterra), Ing. J.D.M. Belgers (Alterra), D. Tempelman, Ing. C. Dijkers, Ing. L. Janmaat, Drs. M.A.A. de la Haye (AquaSense). namens opdrachtgever. Drs. C.L.H. Geujen, Ir. M. Grobben. rapportnummer. code opdrachtgever. status. 05.2184.2 1200. 95871. Eindrapport. autorisatie. naam. paraaf. opgemaakt. Dr. H. van Dam. 27-6-2005. gecontroleerd. drs. M.A.A. de la Haye. 27-6-2005. goedgekeurd. Dr. J.T. Meulemans. 27-6-2005. (AquaSense) (Alterra). datum. Citeren als: Grontmij | AquaSense en Alterra (2005). Huidige toestand en vervolgaanpak Brabantse vennen. In opdracht van: Provincie Noord-Brabant. Grontmij | AquaSense Rapportnummer: 05.2184.2, Alterra Rapportnummer: 1200 Grontmij | AquaSense Kruislaan 411a Postbus 95125 1090 HC Amsterdam telefoon (020) 592 22 44 telefax (020) 592 22 49 Url=http://www.aquasense.com. © AquaSense - Het copyright van deze notitie is nadrukkelijk voorbehouden aan AquaSense. Niets uit dit rapport mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van AquaSense, noch mag het zonder dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander doel dan waarvoor het is vervaardigd. Het is de opdrachtgever toegestaan vrijelijk kopieën van deze notitie te maken. Dit rapport is gedrukt op chloorvrij gebleekt papier. De omslag is gemaakt van PVC-vrije kunststof..

(4) REFERAAT Grontmij | AquaSense en Alterra (2005). Huidige toestand en vervolgaanpak Brabantse vennen. In opdracht van: Provincie Noord-Brabant. Grontmij | AquaSense, Amsterdam. Alterra, Wageningen University and Research Centre, Wageningen. Grontmij | AquaSense-rapport 05.2184.2. Alterra-rapport 1200. 177p; 8 fig.; 30 tab.; 103 ref. Dit rapport geeft een overzicht van de huidige toestand van de vennen en enkele zwak gebufferde wielen in Noord-Brabant. Daarvoor is een steekproef van 126 locaties onderzocht. Er zijn zoveel mogelijk gegevens verzameld over beheer, chemie, fytoplankton (o.a. sieralgen), macrofyten, fytobenthos (kiezelwieren), macrofauna en vissen, vooral uit de perioden 1990-1994 en 2000-2004. De gegevens zijn geïnterpreteerd volgens de conc eptmaatlatten van de Kaderrichtlijn Water. Voor de (zeer) zwak gebufferde wateren is een aangepaste maatlat voor de macrofyten ontwikkeld.. Voor de verschillende typen vennen zijn streefbeelden beschreven, die zijn weergegeven op staalkaarten. De effecten van genomen beheersmaatregelen worden geëvalueerd en er wordt een plan van aanpak voor komen de venher stelprojecten en de monitoring van de ecologische toestand gepresenteerd. In het afgelopen decennium is de verzuringstoestand van de vennen, voornamelijk door vermindering van de atmosferische depositie van zwavel- en stikstofverbindingen sterk verbeterd. Dit uit zich voornamelijk in de waterchemie en de samenstelling van het fytobenthos. Op de meeste locaties indiceren de macrofyten nog een slechte kwaliteit, maar in vennen waar beheersmaatregelen zijn getroffen is de kwaliteit wel verbeterd, waardoor soorten uit zeer zwak gebufferde wateren weer zijn teruggekomen. Aanbevo len wordt om in toekomstige venherstelprojecten de aandacht vooral te richten op hoogveenvennen (hydrologische herstelmaatregelen) en daarnaast op zeer zwak gebufferde vennen. Voor en na het uitvoeren van de maatregelen dient adequate monitoring plaats te vinden. Trefwoorden: ecologische toestand, vennen, wielen, Noord-Brabant, beheer, effectgerichte maatregelen, herstel, chemie, fytoplankton, sieralgen, fytobenthos, kiezelwieren, Kaderrichtlijn Water, verzuring, vermesting, maatlatten.

(5) Huidige toestand en vervolgaanpak Brabantse vennen. Inhoud. Samenvatting .................................................................................1 1.. Inleiding ...................................................................................9. 2.. Methoden ..............................................................................11 2.1.. Selectie vennen .............................................................11. 2.2. Toestand van de vennen...............................................12 2.2.1. Voldoet de landelijke maatlat voor Brabant? ...........12 2.2.2. Overzicht beschikbare informatie huidige toestand 13 3.. Typen, staalkaarten, maatlatten ...........................................19 3.1.. Typenindeling ................................................................19. 3.2.. Toegekende typen.........................................................19. 3.3.. Staalkaarten...................................................................21. 4. Toestand van de vennen ......................................................39 4.1.. Algemene gegevens en beïnvloeding ...........................39. 4.2.. Beheer ..........................................................................40. 4.3. Fysisch-chemische toestand........................................42 4.3.1. Huidige toestand ......................................................42 4.3.2. Veranderingen tussen1990-1994 en 2000-2004.....44 4.3.3. Invloed van beheersmaatregelen ............................46 4.4. Fytoplankton .................................................................47 4.4.1. Fytoplankton totaal ...................................................47 4.4.2. Sieralgen ..................................................................49 4.5. Macrofyten en fytobenthos ...........................................50 4.5.1. Macrofyten................................................................51. AquaSense © - 05.2184.2. i.

(6) Samenvatting. 4.5.2. Fytobenthos ..............................................................54 4.5.3. Macrofyten en fytobenthos.......................................57 4.6.. Macrofauna...................................................................59. 4.7.. Visstand ........................................................................61. 4.8. Totaalbeeld ...................................................................62 4.8.1. Beoordeling volgens Kaderrichtlijn Water................62 5.. Vervolgaanpak ......................................................................65 5.1. Organisatie ....................................................................65 5.1.1. Projectgerichte aanpak noodzakelijk? .....................65 5.1.2. Aanpak zoals in vorige venherstelproject? ..............66 5.1.3. Rolverdeling .............................................................69 5.2. Welke vennen aanpakken? ...........................................70 5.2.1. Kansrijke vennen.......................................................70 5.2.2. Maatregelen ..............................................................74 5.2.3. Nog noodzakelijke gegevens ...................................74 5.3. Monitoring en rapportage .............................................76 5.3.1. Monitoringsbehoeften...............................................76 5.3.2. Parameters...............................................................77 5.3.3. Locaties ....................................................................80 5.3.4. Rapportage...............................................................82. 6.. Dankwoord ............................................................................85. 7.. Literatuur ...............................................................................87. Bijlage 1. Bijlage 2. Bijlage 3. Bijlage 4. Bijlage 5. Bijlage 6. Bijlage 7. Bijlage 8. Bijlage 9. Bijlage 10. Bijlage 11. Bijlage 12. Bijlage 13. Bijlage 14. Bijlage 15. Bijlage 16. Bijlage 17. Bijlage 18.. AquaSense © - 05.2184.2. Lijst van vennen Indeling klassen chemische parameters Enquêteformulier Typen, algemene gegevens en beïnvloeding per ven Samenvatting algemene gegevens en beïnvloeding Aanvullende gegevens hydrologie en beheer Stand van zaken Provinciaal Venherstelproject Geclusterde beheersgegevens per locatie Fysisch-chemische gegevens per locatie Kwaliteit fytoplanktonmonsters Sieralgenmonsters Macrofytenopnamen Fytobenthosmonsters Macrofaunamonsters Korte karakteristiek van de locaties Selectie van locaties voor aanpak Suggesties terreinbeheerders te herstellen locaties Uitgevoerde maatregelen en kansrijkdom nieuwe maatregelen per locatie. ii.

(7) Huidige toestand en vervolgaanpak Brabantse vennen. Samenvatting Aanleiding. De Brabantse vennen vervullen (inter)nationaal een belangrijke natuurfunctie. Ze zijn een toevluchtsoord voor veel bijzondere soorten planten en dieren, die zeer gevoelig zijn voor verstoring, o.a. door verzuring, verdroging en vermesting. De Provincie Noord-Brabant voelt zich daarom verantwoordelijk voor het behoud en het herstel van de natuurwaarden van de vennen. Daarom zijn op de Plankaart van het Waterhuishoudingsplan 85 vennen, vencomplexen en enkele wielen op zandondergrond aangewezen met de functie waternatuur. Het gaat totaal om 427 wateren. Op 25 locaties zijn onder auspiciën van de Provincie in de periode 1999-2002 vooronderzoekingen verricht voor restauratieprojecten, waarvan een deel is uitgevoerd. Bovenop het Provinciale waterbeleid vereist de Kaderichtlijn Water (KRW) dat de vennen en zwak gebufferde wielen een goede ecologische toestand hebben. De Provincie NoordBrabant wil zich hier samen met de betrokken water- en natuurbeheerders voor inzetten. Daarom is een overzicht gemaakt van de huidige toestand van de vennen en wielen.. Aanpak. Er zijn daartoe vier typen van vennen (inclusief zwak gebufferde wielen) onderscheiden, waarvoor zonodig de landelijk ontwikkelde maatlatten van de KRW zijn aangepast. De ideale toestand (referentiewaarde) van de vier typen is omschreven en er is nagegaan in hoeverre de huidige toestand van de vennen hieraan voldoet. Voorts is nagegaan hoe de toestand van de locaties zich in de afgelopen decennia heeft ontwikkeld en worden aanbevelingen gedaan om tot een goede ecologische toestand te komen. In totaal zijn 126 locaties geselecteerd, die een zo representatief mogelijk beeld geven van de variatie en ventypen binnen de provincie en waar ook in het verleden veel gegevens zijn verzameld. Zo zijn vrijwel alle locaties waar in 1994 door de Provincie onderzoek is verricht ook bij dit onderzoek betrokken. Er zijn gegevens verzameld over de omgeving, het beheer, chemische watersamenstelling, het beheer en biologische kwaliteitselementen (fytoplankton1, macrofyten 2 en fytobenthos 3, macrofauna4 en vissengegevens zijn afkomstig van de waterschappen, terreinbeheerders particuliere gegevens verzamelende 1 In het water vrij zwevende microscopische algen, o.a. sieralgen 2 Met het blote oog zichtbare water- en oeverplanten 3 Aan oever, bodem en waterplanten vastgehechte microscopische algen, in. het bijzonder kiezelwieren. 4 Ongewervelde waterdieren, die met het blote oog zichtbaar zijn, zoals. waterkevers, slakken en larven van muggen en libellen.. AquaSense © - 05.2184.2. 1.

(8) Samenvatting. organisaties en uit bibliotheken, archieven en bestanden. Alle gegevens werden verzameld in een database. Typen en staalkaarten. De typenindeling is voornamelijk gebaseerd op de mate van buffering van vennen, dat wil zeggen het vermogen om weerstand te bieden aan de toevoer van zuur. Daarnaast speelt de waterhuishouding (o.a. aanwezigheid van kwel en mate van waterstandsschommeling) een rol. Er zijn daarom vier typen van vennen en wielen onderscheiden − − − −. Zwak gebufferde vennen (en wielen) – M12Z Zeer zwak gebufferde vennen – M12ZZ Zure, ongebufferde vennen – M13 Hoogveenvennen (komt vaak in combinaties met andere typen voor) – M26.. Voor elk type is een staalkaart gemaakt met een omschrijving van de ideale toestand, foto’s van voorbeelden hiervan en een verspreidingskaartje. Maatlatten. Voor de waterchemie werd gebruik gemaakt van een enigszins aangepaste indeling die al eerder voor vennen werd gemaakt, omdat de landelijke indeling voor de KRW onjuistheden en onvoldoende parameters bevat. Voor het fytoplankton en de macrofauna werd volstaan met de reeds op landelijke schaal ontwikkelde maatlatten, omdat er in het databestand onvoldoende gegevens waren om een aangepaste maatlat te ontwikkelen. Voor het fytobenthos was het ontwikkelen van een nieuwe maatlat niet noodzakelijk. Voor de macrofyten werd een aangepaste maatlat ontwikkeld om de zwak gebufferde en zeer zwak gebufferde wateren goed te kunnen onderscheiden. Voor de visstand zijn er – bij gebrek aan gegevens - landelijk geen goede maatlatten ontwikkeld en zijn er ook in Brabant daartoe onvoldoende gegevens aangetroffen.. Omgeving en beheer. De meeste vennen zijn klein (0,5 – 2,5 ha) en minder dan 2,5 m diep en hebben geen contact met greppels of sloten. De omgeving bestaat meestal uit bos of heide, maar met name de (zeer) zwak gebufferde vennen worden nogal eens door landbouwwater of beken beïnvloed. Ten minste tweederde van de vennen lijdt aan verzuring, een derde heeft last van verdroging. Een derde van de vennen wordt min of meer intensief door recreanten bezocht en er wordt ook vaak op geschaatst. Andere (vaak negatieve) invloeden zijn het uitlaten van honden, visserij en de aanwezigheid van vogelkolonies. Op 70% van de 122 locaties waarover informatie werd verkregen is doelbewust beheer uitgevoerd, met name in de (zeer) zwak gebufferde vennen, waarop ook het Provinciaal Venherstelproject was gericht. In een kwart van de vennen is gebaggerd en/of zijn verbeteringen van de waterhuishouding doorgevoerd. In veel vennen is geplagd, zijn bomen en struiken verwijderd en is gemaaid.. Fysisch-chemische toestand. AquaSense © - 05.2184.2. In totaal werden 60999 fysisch-chemische waarnemingen aangetroffen, waarvan maar een beperkt aantal bruikbaar is, vanwege de onevenwichtige verdeling over ruimte en tijd.. 2.

(9) Huidige toestand en vervolgaanpak Brabantse vennen. Uit de periode 2000-2004 zijn van rond 70 locaties voldoende waarnemingen beschikbaar. De meeste vennen zijn zwak zuur tot neutraal (pH 5-7). Extreem zure vennen (pH 4,2), zoals die 10-20 jaar geleden nog veel voorkwamen, worden niet meer aangetroffen. Fosfaatarme vennen komen nauwelijks voor: de gemiddelde concentratie bedraagt 0,15 mg/l. De concentraties van totaal-stikstof zijn gemiddeld zeer hoog (3,6 mg/l). Voor ammoniumstikstof (gemiddeld 0,43 mg/l) en sulfaat (gemiddeld 18 mg/l) is de toestand gunstiger: rond 40% van de locaties is arm aan deze stoffen, o.a. afkomstig uit verzurende en vermestende atmosferische depositie. Een aantal locaties is verrijkt met stikstofverbindingen en fosfaat door toevoer van landbouwwater, contact met voedselrijke beeksystemen of (sport)visserij. Van enkele tientallen locaties zijn vergelijkbare waarnemingen uit de perioden 1990-1994 en 2000-2004 bekend. De mediane pH is zeer significant gestegen van 4,9 tot 6,0 en de alkaliniteit (het bufferend vermogen) is (nog niet significant) gestegen van 0,10 tot 0,17 mg/l. De concentraties van ammoniumstikstof en sulfaat zijn in die periode ongeveer gehalveerd, voornamelijk als gevolg van de generieke maatregelen voor vermindering van atmosferische depositie. De chlorideconcentratie is licht, maar wel significant, afgenomen door de stijging van de hoeveelheid neerslag. Op een aantal locaties waar beheersmaatregelen zijn uitgevoerd is de alkaliniteit nog eens extra toegenomen. De concentraties van fosfaat en calcium zijn daardoor licht gestegen. Fytoplankton. Van het fytoplankton werden 77 analyses gevonden van 13 locaties. Ondanks het feit dat de gebruikte methode niet is toegesneden op bemonstering van positieve indicatoren (sieralgen) is de kwaliteit van de positieve indicatoren in de helft van de gevallen toch goed. Uit een speciale bemonstering van sieralgen in 11 vennen is gebleken dat met de huidige beoordelingsmethode van de KRW de kwaliteit van de positieve indicatoren systematisch te hoog wordt ingeschat. Er kon door gebrek aan goede gegevens hierover geen apart beoordelingskader worden ontwikkeld. Van de negatieve indicatoren (‘bloeisoorten’) is de kwaliteit in alle gevallen ontoereikend: waarschijnlijk is dit beeld iets te somber. Mede daardoor is op slechts drie van de tien locaties die in de periode 2000-2004 werden onderzocht de eindscore van het fytoplankton goed. De Centrale Vennen bij Oisterwijk zijn in 1995 uitgebaggerd en er wordt gebufferd grondwater toegevoerd, waardoor de alkaliniteit aanvankelijk is gestegen, maar na 2000 weer is teruggelopen. De aantallen sieralgen (positieve indicatoren) vertonen een parallelle ontwikkeling.. Macrofyten en fytobenthos. Macrofyten Alleen gegevens die voldeden aan het schaalniveau van de KRW-macrofytenmaatlatten, namelijk het schaalniveau van het gehele ven, of in dit schaalniveau konden worden getransformeerd, werden in bestanden opgenomen. Van 119 locaties waren in de tijd in totaal 252 vegetatieopnamen beschikbaar. De macrofytengegevens zijn getoetst op de KRW-maatlatten.. AquaSense © - 05.2184.2. 3.

(10) Samenvatting. De macrofyten en het fytobenthos vormen samen één maatlat. Voor de macrofyten bestaat de maatlat uit een deelmaatlat voor de abundanties van groeivormen (submerse vegetatie, kroos en draadwier/flab) en een deelmaatlat voor de soortensamenstelling van water- en oeverplanten. Voor macrofyten zijn de KRW-deelmaatlatten M12 (zeer zwak en zwak gebufferde vennen), M13 (van nature zure vennen) en M26 (hoogveenvennen) toegepast. De maatlat M12 is op basis van de macrofytensamenstelling opgesplitst in een maatlat voor zeer zwak gebufferde vennen (M12ZZ) en een maatlat voor zwak gebufferde vennen (M12Z). Deze laatste twee maatlatten zijn nog niet beschreven op landelijk niveau. De toetsingskenmerken hiervoor zijn opgenomen in dit rapport. De huidige toestand (periode 2000-2004) van de vennen op de macrofytenmaatlatten verschilt per ventype. De zeer zwak gebufferde vennen scoren overwegend slecht en ontoereikend. De zwak gebufferde vennen scoren voor een groot deel slecht of matig. De van nature zure vennen en hoogveenvennen zijn min of meer verdeeld over de verschillende klassen. Tussen de perioden 1990-1994 en 2000-2004 treedt bij de zeer zwak en zwak gebufferde vennen een verschuiving op naar hogere kwaliteitsklassen. In de periode 2000-2004 komt weer een beperkt aantal vennen voor in de kwaliteitsklassen goed en zeer goed. Van de zure, ongebufferde vennen ontbreken veel gegevens uit de periode 2000-2004, waardoor een vergelijking moeilijk is. De hoogveenvennen lijken juist verslechterd. Voor zes vennen waar sinds 1999 beheer is uitgevoerd konden de veranderingen in de periode 1990-1994 tot 2000-2004 worden geëvalueerd. De meeste vennen schuiven één kwaliteitsklasse op. Helaas waren gegevens van de beheersvennen ten aanzien van beheer en vegetatie zodanig, dat voor veel beheersvennen het beheer niet met de maatlatten kon worden geëvalueerd. Van een aantal vennen waren geen voor de maatlatten geschikte gegevens voorhanden van na de ingreep, bij enkele vennen was de ingreep nog té kort geleden, om uitspraken over effecten te doen en bij een aantal vennen waren wel maatregelen genomen, maar hadden deze geen of weinig relatie met water- en oeverplanten. Fytobenthos Er zijn 161 monsters van 65 locaties in de database opgenomen. Hierop konden de bestaande landelijke maatlatten worden toegepast. De huidige toestand (periode 2000-2004) kon op 50 locaties worden bepaald. Op de helft hiervan is de kwaliteit goed of zeer goed. Slechts op vier locaties is de kwaliteit ontoereikend (slecht komt niet voor): het betreft steeds sterk verzuurde vennen. Het type M13 (van nature zure vennen) is in de steekproef van het fytobenthos ondervertegenwoordigd. Van vier verzuringsgevoelige vennen zijn tijdreeksen vanaf ca 1920 beschikbaar. De vroege monsters indiceren een goede tot zeer goede kwaliteit. De kwaliteit van deze locaties is daarna door verzuring tot in de jaren tachtig sterk achteruit gegaan, maar. AquaSense © - 05.2184.2. 4.

(11) Huidige toestand en vervolgaanpak Brabantse vennen. door vermindering van de atmosferische depositie is daarna weer verbetering opgetreden. Van enkele locaties waar beheermaatregelen zijn uitgevoerd zijn ook gegevens over het fytobenthos. Bij sommige locaties zijn er in de database geen gegevens van de periode vóór de ingrepen en bij andere locaties is nog slechts een deel van de maatregelen uitgevoerd of is de periode na de ingreep nog te kort om goede uitspraken te kunnen doen. Macrofyten en fytobenthos Van 40 locaties zijn er in de periode 2000-2004 gegevens van de macrofyten en het fytobenthos en is de score op de maatlat ‘macrofyten en fytobenthos’ berekend. Daarvan scoren slechts zeven locaties goed en geen enkele zeer goed, 13 locaties scoren matig en de rest is ontoereikend. Relatief de meeste goede vennen zijn van het zeer zwak gebufferde type (M12ZZ). Dit betekent een grote verbetering ten opzichte van de jaren tachtig, toen het zeer zwak gebufferde ventype uit Nederland was verdwenen. De van oorsprong zeer zwak gebufferde vennen waren destijds verzuurd, òf eerst zwak gebufferd geworden en daarna geëutrofieerd. De scores op de deelmaatlat ‘fytobenthos’ zijn meestal veel hoger dan die op de macrofytendeelmaatlat en gemiddeld goed. De scores op de deelmaatlatten macrofyten groeivormen en macrofyten soortensamenstelling zijn lager. De hogere scores van het fytobenthos hebben er waarschijnlijk mee te maken dat het fytobenthos zich snel heeft hersteld van de vermindering van de verzuring en vermesting in het laatste decennium. De macrofyten daarentegen herstellen zich niet vanzelf. Daarvoor zijn effectgerichte maatregelen noodzakelijk (bijv. verwijderen van slib, schonen van de oeverzone, zo nodig bufferen). De verschillen tussen de maatlatten kunnen ook te maken hebben met verschillende gevoeligheden van de maatlatten. Macrofauna. Er zijn in de database gegevens van 58 monsters van 30 locaties uit de periode 1992-2002. De types M13 (zure, ongebufferde vennen) en M26 (hoogveenvennen) zijn daarin ondervertegenwoordigd. Van alle onderzochte monsters indiceren er maar twee een goede kwaliteit en bij deze monsters kan worden afgevraagd of dit wel terecht is. De meest talrijke soorten komen vooral voor in allerlei voedselrijke wateren en zijn niet specifiek aan vennen gebonden. Daardoor hebben veel vennen onvoldoende kwaliteit. Daarnaast zijn de landelijke KRW-maatlatten voor de macrofauna nog onvoldoende gevalideerd. Sommige soorten, die als ze in hoge aantallen voorkomen als negatieve indicatoren worden beschouwd, zijn dit niet als ze naast andere soorten in lage aantallen voorkomen. Door aantallen positieve en negatieve soorten ten opzichte van elkaar te wegen, en geen abundanties te verrekenen, kan de status onterecht minder goed zijn dan in werkelijkheid. Hier is in de bestaande maatlatten nog onvoldoende rekening mee gehouden. Verbeteringen in de waterkwaliteit, die blijken uit een analyse van het voorkomen van karakteristieke soorten, soortengroepen en. AquaSense © - 05.2184.2. 5.

(12) Samenvatting. bestaande kwaliteitsindices worden niet gereflecteerd in de KRW-scores op de macrofaunamaatlatten van vennen. Bij toepassing van een gereviseerd systeem zouden veel vennen waarschijnlijk hoger scoren dan thans het geval is. Visstand. Van de visstand zijn maar weinig gegevens gevonden in de bestaande bestanden. Er werden 8 vissoorten gevonden in 19 vennen (totaal 29 waarnemingen). Het meest algemeen is het (exotische) Amerikaanse hondsvisje, dat goed is aangepast aan het leven in zuur water en de overige fauna geen schade berokkent. In enkele wateren komt de uitheemse zonnebaars voor, een roofvisje dat een desastreuze invloed heeft op larven van padden, kikkers en salamanders. Naast een enkele beschermde soort (kleine modderkruiper) zijn ook soorten van heldere, plantenrijke wateren aangetroffen, zoals rietvoorn, snoek en zeelt. Er zijn geen visgegevens van uit het type M13, de van nature zure vennen. Door gebrek aan gegevens kunnen geen scores voor de visstand worden berekend.. Totaalbeeld KRWbeoordeling. Voor de KRW is het eindoordeel de laagste van de waarderingen voor ‘fytoplankton’, ‘macrofyten en fytobenthos’ en ‘macrofauna’. Van slechts negen locaties zijn voldoende gegevens om formeel een eindoordeel te kunnen geven: op drie locaties is dat slecht, op vijf locaties ontoereikend en een locatie matig. Het is niet steeds één bepaald kwaliteitselement dat de laagste score heeft. De kwaliteit wordt met de verschillende maatlatten vaak heel verschillend ingeschat, niet alleen vanwege de verschillende haken en ogen die er in het gebruikte beoordelingssysteem zijn, maar ook doordat de sturende factoren voor de verschillende kwaliteitselementen vaak verschillen. Waarschijnlijk is het beeld van de maatlat ‘macrofyten en fytobenthos’ nog het meest realistisch.. Aan te pakken locaties. De KRW -beoordeling is rigide en geeft geen informatie over de achtergronden en oorzaken van het kwaliteitsoordeel. Voor beleid en beheer is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de processen die tot de huidige toestand hebben geleid. Beoordelingen, zoals die door experts voor de diverse waterschappen en zijn uitgevoerd geven daar meestal meer inzicht in. Van alle locaties is op grond van de verzamelde gegevens een korte karakteristiek gegeven van de huidige toestand, met o.a. de belangrijkste beïnvloedingsfactoren. Voor het selecteren van kansrijke locaties uit de groep van 126 locaties is op grond van deskundigenoordeel een prioritering opgesteld, achtereenvolgens uitgaande van de status van het gebied (Natte Natuurparel, Vogel- en/of Habitatrichtlijngebied), de kansrijkdom voor ontwikkeling van plantengroepen en gegevens over hydrologie en beïnvloeding. Ook is rekening gehouden met de huidige waterkwaliteit en ecologie. Aanbevolen wordt om in het vervolgproject in het kader van venherstel vooral de aandacht te richten op hoogveenvennen en zeer zwak gebufferde vennen. Hoogveenvennen zijn relatief zeldzaam in Noord-Brabant en hebben tot nu toe weinig aandacht gekregen. Vooral gradiëntrijke hoogveenvennen zijn zeer. AquaSense © - 05.2184.2. 6.

(13) Huidige toestand en vervolgaanpak Brabantse vennen. waardevol en verdienen meer aandacht. De zeer zwak gebufferde vennen zijn weer kansrijk voor herstel geworden als gevolg van een generieke verbetering van de atmosferische depositie. Maatregelen. In ruim 40, vooral zure vennen, zijn alleen kleinschalige maatregelen zoals plaggen en verwijderen van bosopslag rond de vennen zinvol. Op 28 locaties binnen de Natte Natuurparels en mogelijk 27 daarbuiten wordt geadviseerd onderzoek naar maatregelen te verrichten of maatregelen uit te voeren. De te treffen maatregelen kunnen veelal pas na het verrichten van vooronderzoek worden gespecificeerd. Naar verwachting betreft het vooral aanpassingen van de hydrologie (vaak ook buiten de betreffende natuurgebieden), al of niet in combinatie met veranderingen in het landgebruik van de omgeving van de vennen (afname bemestingsdruk), baggeren, inlaat van voorgezuiverd en gebufferd oppervlaktewater en bekalking van het intrekgebied.. Organisatie. Voor het uitvoeren van kleinschalige maatregelen, zoals plaggen en vrijstellen van de oevers, is geen projectgerichte aanpak noodzakelijk, maar voor meer complexe projecten, waarbij het gaat om maatregelen zoals baggeren, bufferen en aanpassen van de waterhuishouding is dat wel het geval In het vorige Provinciale Venherstelproject is in 25 vennen de wenselijkheid van maatregelen onderzocht. In 10 vennen zijn de maatregelen uitgevoerd en in 8 vennen zijn nog maatregelen in voorbereiding. De vertragingen bij de projecten hebben te maken met de subsidiëring van de uitvoering, de buffering met grondwater, slibverwerking, (onverwachte) faunistische waarden en personele wisselingen bij de betrokken instanties. Daar het uitvoeren van herstelmaatregelen daadwerkelijk tot kwaliteitsverbeteringen leidt is het noodzakelijk om door te gaan met het herstellen van vennen met belangrijke natuurwaarden. Daarbij dienen de bovengenoemde knelpunten zo goed mogelijk te worden opgelost. Als de Provincie het oppompen van grondwater voor venherstel niet meer zal toestaan is het herstellen van veel (zeer) zwak gebufferde vennen niet meer mogelijk. Het Provinciale Venherstelproject heeft het belang van goed venbeheer in de provincie op de kaart gezet, waardoor nog veel andere venherstelprojecten van de grond zijn gekomen. In grote trekken zal de rolverdeling bij het venherstel in de toekomst hetzelfde kunnen blijven als in het verleden: de Provincie stuurt op hoofdlijnen, het Waterschap neemt het voortouw in het optimaliseren van de waterhuishouding en de Terreinbeheerder is verantwoordelijk voor de maatregelen in het terrein zelf. Een dergelijke aanpak garandeert een groot draagvlak voor de betreffende projecten.. Nog noodzakelijke gegevens. AquaSense © - 05.2184.2. Van veel van de onderzochte locaties zijn de gegevens incompleet. Naast de fysisch-chemische gegevens betreft het vooral gegevens met betrekking tot de vissen. De gegevens van macrofyten en fytobenthos zijn het meest compleet, maar ook hier ontbreken gegevens van veel locaties. De macrofauna en het fytoplankton (incl. sieralgen) nemen een tussenpositie in. De herpetofauna (amfibieën en reptielen) en de libellen vallen niet binnen de Kaderrichtlijn Water, maar ze zijn wel heel belangrijk 7.

(14) Samenvatting. voor de toestandsevaluatie, o.a. omdat ze informatie geven over de relatie tussen de vennen en het omringende landschap. Voor het evalueren van de 25 vennen uit het Provinciaal Venherstelproject bleken er lacunes in de monitoringsgegevens. Monitoring en rapportage. De KRW onderscheidt toestand- en trendmonitoring en operationele monitoring. De toestand- en trendmonitoring geeft informatie over alle wateren van het betreffende type over langere termijn. De operationele monitoring (projectmonitoring) is toegespitst op het volgen van effecten voor verbetering van de waterkwaliteit. De operationele monitoring valt voor een belangrijk deel samen met de monitoring die nodig is voor effecten van herstelmaatregelen in het kader van het Overlevingsplan Bos- en Natuur (OBN). De toestand- en trendmonitoring vertoont veel verwantschap met de Regionale Watersysteemrapportage (RWSR). Voor de toestand- en trendmonitoring van de KRW wordt een betrekkelijk groot aantal parameters voorgeschreven, voor de operationele monitoring en voor de OBN (projectmonitoring) kan worden volstaan met parameters die kenmerkend zijn voor de processen in het ecosysteem waarop een belangrijke invloed van de maatregelen kan worden verwacht. Er wordt aanbevolen een beperkt aantal chemische parameters te monitoren, zoals pH, alkaliniteit, sulfaat en nutriënten. Van de biotische parameters zijn vooral de macrofyten, fytobenthos (kiezelwieren), sieralgen, libellen en herpetofauna informatief. Ook de beheersmaatregelen dienen goed te worden geregistreerd en de monitoringsinspanningen van de verschillende partijen dienen goed op elkaar te worden afgestemd. Voor het monitoringsnetwerk voor de toestand- en trendmonitoring bestaat de basis uit de huidige RWSR-vennen, aangevuld met enkele eutrofe vennen, grote vennen en vanouds al goed onderzochte vennen met en zonder speciale beheersmaatregelen. Ook dienen nog een of meer zwak gebufferde vennen te worden toegevoegd. De monitoringsresultaten dienen jaarlijks te worden vastgelegd. Eens in de vier of zes jaar kan een zinvolle voortgangs rapportage gemaakt om de algemene toestandsverandering en de effecten van de genomen maatregelen te evalueren. Daartoe dienen de databases van de betrokken instanties beter op elkaar te worden afgestemd.. AquaSense © - 05.2184.2. 8.

(15) Huidige toestand en vervolgaanpak Brabantse vennen. 1. Inleiding De Nederlandse vennen zijn kwetsbare ecosystemen. Er komen veel zeldzame soorten planten en dieren voor, die zeer gevoelig zijn voor verstoring, o.a. door verzuring, verdroging en vermesting. De provincie Noord-Brabant herbergt ongeveer een derde van het aantal vennen in Nederland. Daarbinnen is nog een rijke variatie aan ventypen, waardoor de Provincie Noord-Brabant ook een bijzondere verantwoordelijkheid voor behoud en herstel van de natuurwaarden van deze vennen voelt. Een aantal vennen en andere stagnante wateren heeft op de Waterhuishoudingsplan (WHP)- kaart de functie waternatuur gekregen, zodat ze beschermd worden en indien nodig ontwikkeld worden, zodat ze in een goede staat verkeren (Provincie Noord-Brabant 2002). Dit project richt zich op 85 vennen, vencomplexen en 4-5 wielen. Sommige vencomplexen (o.a. Kampina, Oisterwijkse Vennen, de Malpie, Strabrechtse Heide) omvatten tientallen vennen, zodat het totaal om enkele honderden vennen gaat. In 25 vennen is in het kader van een vennenherstelproject vooronderzoek gedaan naar maatregelen. Inmiddels zijn in veel van deze vennen herstelprojecten uitgevoerd. De Kaderrichtlijn Water (KRW) vereist dat de natuurlijke wateren, waaronder vennen,een goede ecologische en hydrologische toestand hebben (EU-KRW 2000). In 2003 en 2004 is in STOWA/ RIZA verband, gewerkt aan maatlatten en referenties voor de verschillende typen wateren. Daarbinnen zijn drie typen van vennen onderscheiden (Van der Molen 2004). Vanuit een evaluatie van het venherstelproject is aangegeven dat partijen verder willen met venherstel. Er dient in beeld te worden gebracht hoe de huidige toestand van de vennen is op de maatlat en wat de vervolgaanpak zou moeten zijn om een goede toestand te bereiken. Dit project moet worden gezien als een voorbeeldproject met betrekking tot de uitvoering van de KRW. De specifieke doelstellingen van het project zijn: 1. Wat is de huidige toestand van de vennen? Hierbij worden drie onderdelen nader uitgewerkt, namelijk; a. Er wordt nagegaan of de landelijk ontwikkelde maatlat (Van der Molen 2004) voldoet voor de Brabantse situatie. Zo niet, dan wordt een aangepaste maatlat ontwikkeld. b. Er wordt een overzicht gegeven van beschikbare informatie over de huidige toestand. c. Er wordt aangegeven wat de huidige toestand is van de vennen op de maatlat.. AquaSense © - 05.2184.2. 9.

(16) Inleiding. 2. Er worden aanbevelingen voor de vervolgaanpak om te komen tot een goede ecologische toestand. Met dit project wordt voldaan aan het uitwerken van de functie waternatuur voor de vennen conform de in het Provinciale Waterhuishoudingsplan en de in de Kaderrichtlijn Water (KRW) gestelde doelen.. AquaSense © - 05.2184.2. 10.

(17) Huidige toestand en vervolgaanpak Brabantse vennen. 2. Methoden Op de plankaart van de Partiële Herziening Waterhuishoudingsplan 2, 2003-2006 hebben 85 vennen en vencomplexen en enkele wielen op zandondergrond de functie waternatuur toegedeeld gekregen. In het vervolg van dit rapport wordt bij het gebruik van de term vennen in feite ‘vennen en wielen’ bedoeld.. 2.1. Selectie vennen Om een representatief overzicht te maken van de toestand van de waternatuurvennen in de provincie is eerst een lijst gemaakt van alle vennen binnen de vencomplexen van de plankaart. In beginsel zijn alle vennen die door Van Beers in 1994 zijn onderzocht bij het huidige onderzoek betrokken. Alle 25 vennen uit het venherstelproject en de zogenaamde RWSR-vennen (uit de Regionale Water Systeem Rapportage) zijn opgenomen. Op Kampina en Oisterwijk is een aantal vennen opgenomen dat niet in 1994 is onderzocht, maar wel in 1986 door Hofman & Jansen. Ook is gezorgd dat vennen die door onderzoekinstituten en adviesbureaus de afgelopen jaren intensief zijn onderzocht zijn meegenomen (bijv. Brouwer 2001, Arts e.a. 2002, Van Dam & Mertens 2004. Tevens is rekening gehouden met de beschikbaarheid van recente gegevens bij water- en natuurbeheerders (bijv. AquaSense 2003c, Bak e.a. 2003) en met inventarisaties van macrofauna en vissen in het recente verleden (bijv. Buskens 1983, Verstegen 1985, Leuven & Oyen 1985, Van Kleef & Esselink 2002), van chemie en plankton (bijv. De Bie & Maenen 1984) en van sieralgen (bijv. Van Tooren & Van Tooren 2003) en met de wensen van de terreinbeheerders uit de begeleidingscommissie. Ook is rekening gehouden met reeds eerder door waterbeheerders verrichte studies (bijv. AquaSense 2003c). Zo is een lijst ontstaan van 126 wateren waarvan gegevens zijn verzameld. De vennen zijn zoveel mogelijk aangeduid met namen en nummers (z.g. DVV-nummers) uit het rapport ‘De vennen verkend’ (Oranjewoud 1998). De DVV-nummers bestaan uit twee letters die het stroomgebied aanduiden (Figuur 1). gevolgd door drie cijfers. Hieraan zijn de nummers van de waterbeheerders en de coördinaten van de topografische kaart aan toegevoegd.. AquaSense © - 05.2184.2. 11.

(18) Methoden. Figuur 1.. Verspreiding van de vennen in Noord-Brabant. Voor de stroomgebieden waarin de vennen zijn gesitueerd worden afkortingen gebruikt: AP = Aa en Peelvenen, BR = Beerze-Reuzel, BW = Brabantse Wal, DG = Donge, DM = Dommel, MD = Maasdal, MO = Mark-oost, MW = Mark-West (Aa-Weerijs), RV = Roosendaalse Vliet, ZL = Zandleij (Oranjewoud 1998).. 2.2. Toestand van de vennen. 2.2.1. Voldoet de landelijke maatlat voor Brabant? Binnen het implementatietraject voor de KRW zijn conceptmaatlatten met referenties opgesteld, die eind 2004 zijn gepubliceerd (Van der Molen 2004). De maatlat vormt de basis voor herstelprojecten en heeft daarin twee functies: het hoogste niveau (referentiesituatie) laat zien hoe de waterhuishouding en ecologie zou moeten zijn en de maatlat is het toetsingskader voor de monitoring. Typenindeling en maatlatten. Op grond van de KRW-indeling en de Natuurdoeltypensystem atiek (Bal e.a. 2001) worden drie hoofdtypen van vennen onderscheiden: zure, ongebufferde vennen, zwak gebufferde vennen en hoogveenvennen. Deze typologie voldoet voor een groot deel, want ze is immers mede met behulp van Brabantse gegevens ontwikkeld. Bij de type-indeling van de vennen is daarom de indeling in KRW-ventypen aangehouden volgens Elbersen et al. (2002). Deze indeling in ventypen M12 (zwak gebufferde vennen), M13 (zure, ongebufferde vennen) en M26 (hoogveenvennen) (Van der Molen, 2004) is op landelijk niveau en onderscheidt zich door een indeling in hoofdtypen. Daarnaast is het op regionaal niveau belangrijk om binnen ventype M12 onderscheid te maken in. AquaSense © - 05.2184.2. 12.

(19) Huidige toestand en vervolgaanpak Brabantse vennen. enerzijds zeer zwak en anderzijds zwak gebufferde vennen, omdat de zeer zwak gebufferde vennen van oorsprong veel soortenarmer waren en minder gebufferd waren dan de zwak gebufferde vennen. Bij toetsing op de maatlat voor M12 (zeer zwak èn zwak gebufferde vennen) zouden de zeer zwak gebufferde vennen er zeer slecht uitkomen, omdat ze zo soortenarm zijn: vaak soorten uit zure wateren met een of enkele isoetiden of enkele soorten als vlottende bies (Scirpus fluitans) en drijvende waterweegbree (Luronium natans). De typenindeling is gemaakt op grond van het voorkomen van macrofyten, omdat van de andere groepen van organismen onvoldoende gegevens beschikbaar zijn. De maatlatten voor de typen zijn in beginsel overgenomen uit de landelijke KRW-studie. Kwantitatieve waarden voor het toegevoegde type zijn op grond van de beschikbare gegevens uit de ca 125-150 vennen en het deskundigenoordeel ingeschat. Staalkaarten. Per type is een staalkaart opgesteld met voorbeelden, verspreidingskaartje binnen de provincie, foto’s, schematische visualisatie van de waterhuishouding en beschrijving van de kwetsbaarheid van het type. Bij de doelrealisatie zijn niet alleen hydrologische, morfologische, waterkwaliteits- en ecologische parameters genoemd, maar ook omgevingsparameters, zoals atmosferische depositie en landschappelijke omgeving (bos, heide etc.). De hierbij benodigde gegevens zijn ontleend aan eigen expertise en literatuur (Arts 2000, Arts et al. 1990, 2001, 2002, Jalink et al. 2001, Van der Molen 2004). De ecologische parameters betreffen vissen, macrofyten, macrofauna, fytobenthos (voornamelijk kiezelwieren of diatomeeën), fytoplankton (voornamelijk sieralgen of desmidiaceeën). De kwetsbaarheid voor relevante ingrepen en bedreigingen is op een ordinale schaal van 3-5 klassen worden weergegeven.. Toekenning typen. De typologie is toegepast op de geselecteerde vennen. Het toekennen van de typen is geschied op grond van deskundigenoordeel, voornamelijk op grond van historische gegevens over de plantengroei. Daarnaast zijn gegevens over de ligging, hydrologie, waterchemie en huidige plantengroei gebruikt.. 2.2.2. Overzicht beschikbare informatie huidige toestand Selectie van te gebruiken gegevens. AquaSense © - 05.2184.2. Er is een overzicht gegenereerd van beschikbare abiotische en biotische gegevens over de huidige toestand van de vennen en de ontwikkeling in de laatste 10 -20 jaar. De benodigde gegevens/ indicatoren zijn gekoppeld aan de maatlat. Het betreft o.a. gegevens uit publicaties, rapporten en meetnetten van waterschappen, terreinbeheerders en de Provincie en eigen archieven van de opdrachtnemers. De waarden van de relevante parameters zijn zoveel mogelijk systematisch digitaal opgeslagen in een database. Voor de vennen werd zoveel mogelijk de num mering uit ‘De Vennen Verkend’ (Oranjewoud 1999) aangehouden (DVV-nummering). In het geval van vennen binnen vencomplex-. 13.

(20) Methoden. en met eenzelfde DVV-nummer werd soms een index of letter aan het DVV-nummer toegevoegd. Voor enkele wielen en vennen die niet door Oranjewoud (1999) worden genoemd zijn nieuwe nummers aangemaakt. Van veel vennen zijn kleinere rapporten aanwezig met basisgegevens, in het bijzonder van de 25 vennen uit het Provinciale venherstelproject (bijv. Iwaco 1999a, Buskens 2002). Omdat het bijeenzoeken van al deze gegevens bijzonder tijdrovend is heeft de nadruk van de gegevensverzameling gelegen op het bijeenbrengen van digitale bestanden van de water- en natuurbeheerders en adviesbureaus. Daardoor konden niet alle oude gegevens worden gebruikt. Abiotische gegevens. Er is gebruik gemaakt van aangeleverde digitale bestanden van de Waterschappen Brabantse Delta, De Dommel en Aa & Maas en ongepubliceerde gegevens van de Radbouduniversiteit Nijmegen (Vakgroep Aquatische Ecologie), G.H.P. Arts (Alterra), H. van Dam (Grontmij | AquaSense) en F. Vanderhaeghe (Universiteit Gent). Daarnaast zijn de veldchemische gegevens van Van Beers (1997) ingevoerd. De gegevens werden aangeleverd in zeer verschillende eenheden en formats, met verschillende namen voor dezelfde parameters en vennen. Voor de locaties werden de DVVnummers opgezocht. Voor de parameters werden namen volgens de lijst van waarnemingssoorten (www.idsw.nl) gebruikt (IDsW= Informatie Desk standaarden Water). De ingevoerde parameters betreffen −. algemene parameters pH-veld, pH-lab., pH-ongespecificeerd, geleidbaarheid [veld, lab. en ongespecificeerd], temperatuur, zichtdiepte, kleur, geur − buffering alkaliniteit, bicarbonaat, zuurverbruik, baseverbruik, M-getal, P-getal − zuurstofhuishouding zuurstofgehalte, zuurstofverzadigingspercentage, biochemisch zuurstofverbruik, chemisch zuurstofverbruik −. nutriënten totaal-fosfaat, orthofosfaat, stikstof-totaal, nitriet, nitraat, ammonium, Kjeldahlstikstof. −. metalen aluminium, ijzer, mangaan, calcium, magnesium, natrium, kalium, silicium − zware metalen chroom, nikkel, kwik, cadmium, lood, zink De concentraties van pigmenten als chlorofyl-a en feofytine zijn ook vaak in de bronbestanden vermeld en ingevoerd. Incidenteel werden metingen van opgeloste organische koolstof (DOC) ingevoerd. Het was noodzakelijk een aantal berekeningen en conversies uit te voeren om de dataset werkbaar te maken en om vergelijAquaSense © - 05.2184.2. 14.

(21) Huidige toestand en vervolgaanpak Brabantse vennen. kingen tussen vennen en perioden te kunnen maken. In de meeste gevallen ging het om zeer verwante parameters die anders benoemd waren waardoor meerdere kolommen met vergelijkbare waarden naast elkaar stonden. In die gevallen zijn gemiddelden berekend. Hieronder worden de belangrijkste ingrepen kort toegelicht. Indien een kleiner dan (<) teken voor een waarde stond is de waarde vermenigvuldigd met 0,5 om toch een rekenwaarde te krijgen. Bij totaal-stikstof bleek het kleiner dan teken vaak afkomstig te zijn van één van deelcomponenten, nitriet of nitraat. Indien na de vermenigvuldiging met 0,5 het Kjeldahl-stikstof gehalte hoger was dan totaal-stikstof is het totaal-stikstofgehalte weer met 2 vermenigvuldigd. Het elektrisch geleidingsvermogen (EGV-m) is genomen door het gemiddelde te nemen uit de het EGV-Laboratorium, EGV (ongespecificeerd) en EGV-veld. De zuurgraad (pH-m) is het gemiddelde tussen drie pH’s (pH-veld, pH-lab. en pH-ongespecificeerd) De alkaliniteit is een gemiddelde van het zuurverbruik, HCO3 (in meq/l), het M-getal en M-getal lage densiteit. Alvorens het gemiddelde te berekenen is HCO3 in mg/l omgerekend naar meq/l. Als totaal-stikstof niet berekend was en Kjeldahl-stikstof en NO 2 of NO 3 (of som NO 2NO3) bekend waren is totaal N als volgt berekend: Totaal-N= Kj-N + NO 3+NO 2 of Totaal-N = Kj-N+s_NO 3NO2). Bij ontbreken van een opgave voor de zuurstofverzadiging is deze berekend uit de temperatuur en het zuurstofgehalte in mg/l, voorzover bekend. Nadat de dataset op orde gebracht was zijn voor zuurstof de minimale waarden en voor de overige parameters gemiddelden per jaar berekend. Op basis van deze tabellen is beoordeeld van welke parameters en perioden voldoende gegevens beschikbaar zijn om zinvolle veranderingen te kunnen constateren en om het beheer te evalueren. Hierbij is zowel gekeken naar beschikbaarheid van getallen, als naar de relevantie met betrekking tot beheersingrepen en de tijd die nodig is om effect van een ingreep te verwachten. Hieruit kwam naar voren dat de periode 1990-1994 en 2000-2004 de meest kansrijke periodes waren om te vergelijken. De verschillen tussen de periodes zijn getoetst met de rangtekentoets van Wilcoxon (Siegel 1956). Voor deze twee perioden zijn klassenindelingen opgesteld voor de vennen op basis van de pH, alkaliniteit, sulfaat (SO4), Ptotaal, ammonium (NH4-N), N-totaal, chloride (Cl) en calcium. Dit zijn de parameters waarvan over het algemeen voldoende gegevens beschikbaar zijn om zinvolle conclusies te trekken over veranderingen. De gebruikte klassengrenzen zijn met enkele wijzigingen overgenomen uit Arts et al. (2002) en weergegeven in Bijlage 2. Biotische gegevens. AquaSense © - 05.2184.2. Voor de biota is voornamelijk gebruik gemaakt van gegevens uit de bestanden die door de waterbeheerders zijn aangeleverd, hier en daar aangevuld met andere gegevens.. 15.

(22) Methoden. De gegevens werden aangeleverd in zeer verschillende eenheden en formats, met verschillende namen voor dezelfde parameters en vennen. Voor de locaties werden de DVVnummers opgezocht. Voor de parameters werden namen en nummers volgens de Taxoncode Nederland (TCN-code) gebruikt (www.idsw.nl). Fytoplankton (incl. sieralgen) De gegevens van de soortensamenstelling van het fytoplankton zijn ontleend aan de bestanden die door de Waterschappen Brabantse Delta en Aa & Maas zijn aangeleverd. Deze bevatten gegevens van diverse adviesbureaus (o.a. Bak et al. 2003). Daarnaast zijn gegevens toegevoegd uit AquaSense (2001b, 2002e, 2004b). Alle gegevens werden omgerekend naar aantal individuen per ml. Van de sieralgen uit een aantal Oisterwijkse vennen en andere vennen van de Vereniging Natuurmonumenten zijn voornamelijk in de jaren 1996-2003 aparte inventarisaties van de aan- of afwezigheid verricht door Van Tooren (1997a, b) en Van Tooren & Van Tooren (1999-2003) en ingevoerd in de database. Macrofyten Er zijn verschillende databestanden (Turboveg Bestand Vegetatie van Nederland; Databestand Brabantse Delta AquaSense; Bestand Veldwerk vennen Noord-Brabant 2004) en literatuur (AquaSense 2002a, b, c, 2004, Bruinsma 1994, 2004, Buskens 1989, Cools 1989, Hofman & Jansen 1986, Kruit & Van Westreenen 1999, Oranjewoud 2000, Smits & Tromp 1988, Van Beers 1997, Van Dam 1983, Van Dam & Buskens 1993, Van Kessel 1986, Van Tooren 1997, Verbeek & De Goeij 1998a, b, c) gebruikt om vegetatieopnamen van vennen en wielen in Brabant te vinden en te selecteren. Alleen locaties met gegevens uit 1980-2004 zijn bij het onderzoek betrokken. Ook zijn alleen vegetatieopnamen gebruikt, waarbij bedekkingen over het gehele venoppervlak zijn geschat, aangezien alleen opnamen van het gehele ven kunnen worden verwerkt met de KRW-macrofytenmaatlatten. Dit legde een aanzienlijke beperking op aan de hoeveelheid bruikbare vegetatiegegevens. Zo konden opnamen volgens de methode Braun-Blanquet (die uitgaat van een klein, voor een bepaald vegetatietype, representatief proefvlak) alsmede de inventarisaties van de Provincie Noord-Brabant niet gebruikt worden voor invoer in de macrofytenmaatlatten. Als bovengrens is zoveel mogelijk het hoogwaterpeil van het ven aangehouden. In vennen waar zowel een opname van de watervegetatie als een opname van de oevervegetatie is gemaakt, zijn gegevens vertaald naar één enkele vegetatieopname per ven. Bij deze vertaling is een weging toegepast op de water- en oeverplanten. Oeverplanten wegen hierin minder zwaar dan de waterplanten omdat hierbij is uitgegaan van het begroeibare oppervlak voor waterplanten en de zone tussen laagwaterpeil en hoogwaterpeil voor de oevervegetatie. In vennen, die over het algemeen ondiep zijn, kunnen zowel ondergedoken waterplanten als helofyten over het gehele venoppervlak voorkomen. In diepe AquaSense © - 05.2184.2. 16.

(23) Huidige toestand en vervolgaanpak Brabantse vennen. vennen dient het begroeibare areaal van de ondergedoken waterplanten te worden bepaald op basis van de diepteverdeling van het ven en het doorzicht en het begroeibare areaal voor oeverplanten op basis van het oppervlak tussen hoog- en laagwaterlijn. Deze gegevens waren niet kwantitatief beschikbaar. Daarom is bij de omrekening uitgegaan van de begroeibare zone als het gehele venoppervlak. Na koppeling en opschoning van de bestanden zijn alle abundantiewaarden (Tansley, Stowa en Procentueel) vertaald naar één abundantieklasse volgens Tabel 1. Tabel 1.. Omrekening hoeveelheden macrofytensoorten naar klassen. Abundantie- Omschrijving klasse 1 Zeldzaam of schaars 2 Frequent en/of plaatselijk 3 Algemeen of (co)dominant. Tansleycode R, O, LF. STOWAbedekkingsklasse 1-3. Percentage. F, LA. 4-6. >8-25. A, CD, D. 7-9. >25. >0-8. Indien bekend, is van elke locatie de totale bedekking van de drijvende vegetatie, de submerse vegetatie, van kroos, Flab (Floating algea beds: draadalgen), groenwieren submers en epifytische algen opgenomen in het uiteindelijke databestand. Leemten in het overzicht van de macrofyten zijn aangevuld middels veldinventarisaties (20 dagen veldwerk), waarbij macrofyten zijn geïnventariseerd en algemene beschrijvingen (aard van het bodemgebruik in de omgeving, beïnvloeding door sloten, verdrogingsindicaties etc.) van de betreffende vennen zijn gemaakt (AquaSense en Alterra 2005). De opnamen (in 47 vennen) zijn verricht met de algemeen gebruikelijke Tansley-schaal. Prioritair waren vennen die wel in 1994 zijn bezocht (Van Beers 1997) en daarna niet meer, maar waar wel oudere gegevens van zijn, zodat tijdreeksen kunnen worden geconstrueerd, waaraan de ontwikkeling van de kwaliteit van de vennen kan worden afgelezen. Fytobenthos (diatomeeën of kiezelwieren) Van het fytobenthos zijn de gegevens van de percentages van soorten binnen ecologische groepen (Van Dam & Arts 1993) gebruikt. De gegevens zijn ontleend aan: AquaSense (1996, 1998, 2001a, b, 2002a-f, 2003a, b, d, 2004a,b, 2005a,b) en Bijkerk et al. 2002). Macrofauna Gegevens van de soortensamenstelling werden verkregen uit de databases van het Waterschap Brabantse Delta en het Waterschap Aa & Maas. Het betreft hier gegevens die door diverse bureaus zijn verzameld voor verschillende projecten (bijvoorbeeld AquaSense 1996, Bak et al. 2003). Gegevens uit het Rozenven (AquaSense 2003d) werden apart ingevoerd. Visstand. AquaSense © - 05.2184.2. 17.

(24) Methoden. Gegevens van de soortensamenstelling van de visstand werden verkregen van RAVON. In de bestanden van RAVON worden soms namen van vennen als vindplaats geregistreerd, maar vaker de coördinaten van kilometerhokken of 100x100m-hokken op de topografische kaart. Indien het zeer waarschijnlijk is dat een hok betrekking heeft op een specifieke venlocatie zijn de RAVON-gegevens als zodanig gebruikt. Daarnaast zijn de vissoorten meegenomen die als bijvangst van de macrofauna werden geregistreerd. Beheer. Voor de inventarisatie van het beheer is een enquêteformulier toegestuurd naar de beheerders, voorzover deze waren te achterhalen. Het formulier bevatte vr agen over oppervlakte, diepte en droogvalfrequentie van het ven, het landgebruik in de omgeving en de hydrologie, de toegankelijkheid voor bezoekers, de menselijke beïnvloeding en het beheer in de laatste 10-20 jaar (Bijlage 3). Daarnaast is informatie over het beheer ontleend aan het rapport “Toestand Nederlandse Ven” (Arts et al. 2002) en diverse andere rapportages (o.a. AquaSense 2003b, Brouwer et al. 2000, Geujen et al. 2004).. Opslag. De gegevens zijn opgeslagen in een Access-database en in Excel-tabellen. De Accessgegevens kunnen later naar vrijwel elk gewenst format worden geconverteerd`. Aanvullend veldwerk. In ca 45 vennen is aanvullend veldwerk verricht. Hier zijn opnamen van de macrofytenvegetatie gemaakt omdat hiervan geen recente gegevens beschikbaar waren in het vereiste format. In beginsel zijn hiervoor alle vennen van het Provinciale Venherstelplan geselecteerd, aangevuld met de vennen uit de Regionale Watersysteemrapportage (RWSR) en voorts een aantal vennen die opgenomen zijn in andere monitoringsprogramma’s of in gebieden liggen waarvan weigig recente gegevens over vennen beschikbaar zijn.. AquaSense © - 05.2184.2. 18.

(25) Huidige toestand en vervolgaanpak Brabantse vennen. 3. Typen, staalkaarten, maatlatten Alle waternatuurvennen en enkele wielen zijn vermeld in Bijlage 1. De 126 geselecteerde locaties zijn vermeld in Bijlage 4. De verspreiding is aangegeven in Figuur 2.. 3.1. Typenindeling De typenindeling is vrijwel geheel geschied op basis van de plantengroei, omdat daar de meeste gegevens over zijn. De criteria waarom een ven zeer zwak gebufferd wordt genoemd of zwak gebufferd zijn gebaseerd op Arts et al. (1990). In zeer zwak gebufferde vennen komen isoetiden vaak voor in combinatie met enkele andere zachtwatersoorten. Deze soorten zijn relatief goed bestand tegen verzuring en kunnen onder zure omstandigheden nog een tijdlang in het ven worden aangetroffen. In zwak gebufferde vennen daarentegen komen naast de soorten van zeer zwak gebufferde vennen, ook soorten voor van meer gebufferde omstandigheden, die sterk verzuringsgevoelig zijn en beneden pH 5 verdwijnen. De karakteristieke soorten voor beide typen zijn vermeld in Tabel 2. Voor de Brabantse vennen is het onderscheid in beide ventypen toegekend op basis van historische informatie, voor zover we deze beschikbaar hadden. De wielen zijn niet meer als een apart type beschouwd en zijn onder ventype M12 gerekend. Het nadeel van een starre indeling in ventypen, is dat het lastig is vennen met verschillende typen begroeiingen (zoals in het begin van de vorige eeuw zeer gebruikelijke was) goed toe te delen (bijv. zwak gebufferde vennen met hoogveenontwikkeling). Dergelijke vennen zijn in de toedeling tot beide typen vennen gerekend.. 3.2. Toegekende typen De toegekende typen zijn vermeld in Bijlage 4 en de verspreiding is weergegeven op Figuur 2. In totaal zijn 7 wielen geselecteerd (enkele van deze wielen worden op de plankaart overigens tot de vennen gerekend). De meeste van de geselecteerde vennen zijn zeer zwak (42) of zwak (36) gebufferd. De zure ongebufferd vennen komen op 33 locaties voor. Van de echte hoogveenvennen zijn er slechts twee, maar dit type komt ook in combinaties met de (zwak) gebufferde vennen voor. De wielen komen uiteraard in de buurt. AquaSense © - 05.2184.2. 19.

(26) Typen, staalkaarten, maatlatten. DVV-nr. WHP-nr Type. Locatie. Wielen zl004 zw200 zl006 w142 w146 md002-2 md002-4. V25 W1 W11 W14 W14 W18 W18. M12ZZ M12Z M12Z M12Z M12Z M12Z M12Z. Galgenwiel Zwarte Wiel Nieuwe Wiel Heinis wiel 2 Heilige Geestwiel Broekse wiel 2 Broekse wiel 4. Vennen ap001 ap005 ap006 ap012 ap023 ap025 br007 br010 br017 br018 br024 br027 br034 br036 br037 br038 br041 br042 br045 br048 br052 br056 br061 br065 br069 br074 br077 br083 br085 br087 br090 br111 br117. V80 V78 V80 V77 V75 V74 V28 V28 V28 V23 V29 V29 V29 V29 V29 V29 V29 V29 V29 V30 V31 V31 V31 V31 V31 V31 V31 V33 V35 V35 V35 V42 V43. M12ZZ M12ZZ M12ZZ M12ZZ M13 M12ZZ M12ZZ M12ZZ M12Z M12ZZ M12ZZ M12Z M12Z M13 M12Z M12Z M12ZZ/M26 M12Z M12Z M12ZZ M12Z M13 M13 M12Z/M26 M12ZZ M12ZZ M12Z M12ZZ M12ZZ M12ZZ M12ZZ M13 M12ZZ. (Groot) Ganzenven Oude Karreput Munven Rauwven Buntven Jantjes Plasje Galgeven Schaapsven Rietven Putven Diaconieven Groot Kolkven Voorste Goorven Achterste Goorven Witven Van Esschenven Wolfsputven Staalbergven Groot Aderven Beeldven Belversven Bosven-W Flesven Groot Huisven Zandbergsven 20 Ansemven Winkelsven-W Rietven Bankven Koude Water/Haneven De Braacken Neterselsche Heide-W Vissersven. Figuur 2.. DVV-nr. WHP-nr Type. Locatie. DVV-nr. WHP-nr Type. Locatie. br118 br122 br130 br139 br143 bw002 bw006 bw008 bw010 bw012 bw013 bw016 bw018 bw020 bw022 bw023 bw027 bw028 bw031 dg001-1 dg001-2 dg003 dg005 dg006 dg007 dm002 dm010 dm011 dm017 dm018 dm019 dm022 dm033 dm034 dm037 dm038 dm039 dm040 dm043 dm077 dm079 dm084 dm090. V43 V43 V41 V45 V46 V1 V3 V3 V3 V5 V6 V7 V8 V9 V11 V11 V10 V11 V11 V22 V22 V22 V24 V24 V24 V32 V32 V32 V65 V65 V65 V63 V67 V67 V67 V67 V67 V67a V53 V59 V59 V60 V61. Berkven Keijenhurk Zwartven (Reusel) Pannegoorven Klokvenneke Groote Melanen Zoomland-N Zeezuiper Ven NW Keutelmeer Meeven Bloempjesven Ven Moerkantse Baan Kometeeuwsche ven Kortenhoeff-W Leemputten Ossendrecht Kleine Meer Moseven (Water)ranonkelven Groote Meer Nwe Leemputten Dorst-N Nwe Leemputten Dorst-Z Put St. Petrus Plakkeven-W Plakkeven-O Lobeliaven / Leikeven Ven Z Heidijk Venrode-N Venrode-M Hazeputten-M Hazeputten-O Oude Putten Langven Wasven Kamerven Witven De Meer Ven NO Tweetermansven IJsbaan Nuenen Groot Meer Raadven Peetersven Greveschutven Ven ZW Aalsterhut. dm094 dm095 dm096 dm109 dm124 dm125 dm134 dm144 dm150 dm153 dm158 dm161 dm171 dm172 dm173 dm176 dm184 dm190 dm196 dm197 dm199 dm206 dm216 dm226 dm230 dm232 dm235 dm237 dm249 dm251 md005 mo001 mo006 mo008 mo009 mo014 mo015 mw004 mw012 mw014 rv001 zl003 zl014. V61 V62 V62 V61 V70 V70 V70 V70 V70 V70 V70 V70 V54 V54 V54 V54 V61 V61 V57 V57 V58 V56 V57 V49 V57 V57 V57 V57 V73 V73 G7 V18 V20 V20 V21 V20 V20 V16 V15 V15 V12 V25 V27. Meeuwven Kanunnikesven Rietven Diepe Meerven Kiezelven Scheidingsven Kranenmeer Beuven Maasven Henneven Grafven-Z Ven Hoenderboom Molenven (oost) Reisven Pastoorsven Groot Malpieven Bierven Brilven Lange Vlaas Ronde Vlaas Schaapsloopven Brugven Klein Hasselsven Klotven-W Biesven Klein Kraanven Klotvennen-M Soerendonkse Goor Ringelven (Zwempeel) Ringelven (Vispeel) Driehoeksplas Beugen Valkeniersven 2 Rondven Ven Z van Rondven Goudbergven Langven-O Zwarte Goor Padvindersven De Krochten-W De Krochten-Z Rozenven Plantloon, ven 2 Leemputten Udenhout. M12ZZ M12ZZ M12ZZ M12ZZ/M26 M13 M12Z M12Z M12Z M13 M12ZZ M13 M13/M26 M13 M12ZZ M12Z M12Z M13 M12Z M12Z M12Z M12Z M12Z M12Z M12Z M12Z M13 M12ZZ M12Z M12ZZ M13 M13 M13 M13 M13 M13 M13 M12ZZ M12Z M12Z M12ZZ M12ZZ M12Z M13. M12ZZ M12ZZ/M26 M12ZZ M13 M13 M13 M12ZZ M12Z M12ZZ M13 M12ZZ M12ZZ M12Z M12ZZ M13 M12Z M13 M13 M13 M13/M26 M12Z M12ZZ M26 M12Z M13 M13 M12ZZ M12Z M12 M12 M12ZZ M12ZZ M13 M12Z M26 M13 M12ZZ M12ZZ M12Z M12Z M12ZZ M12ZZ M12Z. Verspreiding van de geselecteerde locaties met de typen. Bij de locaties en locatiecomplexen zijn de nummers volgens het Waterhuishoudingsplan (WHP nummers) aangegeven. De individuele locaties zijn voorzien van een DVV-nummer.. AquaSense © - 05.2184.2. 20.

(27) Huidige toestand en vervolgaanpak Brabantse vennen. Tabel 2.. Waterplanten karakteristiek voor M12Z (M12 zwak gebufferd) en M12ZZ (M12 zeer zwak gebufferd). M12ZZ. M12Z. M12Z. Drijvende egelskop Drijvende waterweegbree Dwergvlas Grote biesvaren Kleinste egelskop Knolrus Loos blaasjeskruid Moerashertshooi Oeverkruid Plat blaasjeskruid Vlottende bies Waterlobelia Waterveenmos Witte waterranonkel Geoord veenmos Grof goudkorrelmos IJl stompmos Kropgoudkorrelmos Stekelgoudkorrelmos Vensikkelmos. Drijvend fonteinkruid Drijvende egelskop Drijvende waterweegbree Duizendknoopfonteinkruid Dwergvlas Gesteeld glaskroos Grote biesvaren Grote waterranonkel Haaksterrekroos Klein kroos Kleine biesvaren Kleinste egelskop Knolrus Kruipende moerasweegbree Loos blaasjeskruid Moerashertshooi Naaldwaterbies Oeverkruid Ondergedoken moerasscherm Ongelijkbladig fonteinkruid Pilvaren Plat blaasjeskruid. Stijve moerasweegbree Stijve waterranonkel Stomp fonteinkruid Teer vederkruid Tenger fonteinkruid Veelwortelig kroos Vlottende bies Waterlepeltje Waterlobelia Waterpostelein Witte waterranonkel Gewoon puntmos Vensikkelmos Grof goudkorrelmos Kropgoudkorrelmos Stekelgoudkorrelmos Waterveenmos Geoord veenmos Breekbaar kransblad Buigzaam glanswier Donker glanswier Doorschijnend glanswier. Puntkroos. Sterkranswier. van de grote rivieren voor. De zwak gebufferde vennen komen in de hele provincie voor, maar minder in het noordoostelijk gedeelte (Aa en Maas). Wel zijn in het laatste gebied nog zeer zwak gebufferde vennen. De geselecteerde zure vennen komen overal voor, maar minder in het gebied van De Maaskant. Tabel 3.. Aantallen van locaties en hun type Type. Omschrijving. M12 M12ZZ M12Z M12Z/M26 M12ZZ/M26 M13 M13/M26 M26. Zwak gebufferd zonder subtype Zeer zwak gebufferd Zwak gebufferd Zwak gebufferd / hoogveenven Zeer zwak gebufferd / hoogveenven Zuur, ongebufferd ven Zuur, ongebufferd / hoogveenven Hoogveenven. Totaal. Vennen Wielen 2 42 36 1 3 31 2 2 119. 1 6. 7. Totaal 2 43 42 1 3 31 2 2 126. 3.3. Staalkaarten De staalkaarten zijn weergegeven op de volgende bladzijden. Voor de macrofyten was het relatief eenvoudig om de referentiesituatie (zeer goed) te beschrijven, vanwege de aanwezigheid van historische vegetatiegevens, die goed ontsloten zijn. Voor het fytoplankton (onderdeel sieralgen) werd geput uit de (historische) kennis van Dr P.F.M. Coesel, Voor de kiezelwieren werd gebruik gemaakt van eigen (historische) kennis. Van vissen zijn niet veel gegevens beschikbaar: de schaarse gegevens zijn zonder meer overgenomen uit de geciteerde bronnen. AquaSense © - 05.2184.2. 21.

(28) Typen, staalkaarten, maatlatten. Voor de macrofauna zijn op enkele correcties na de gegevens uit de geciteerde bronnen overgenomen, maar geheel bevredigend is dit niet. Er is geprobeerd met literatuur (voornamelijk uit de jaren tachtig) tot een betere beschrijving te komen, maar toen was de situatie (voornamelijk door verzuring, maar ook door eutrofiëring) reeds ernstig verstoord. Historische macrofaunagegevens zijn in onvoldoende mate voorhanden. De waarden voor de fysisch-chemische kwaliteitselementen (‘waterkwaliteit’) zijn in hoge mate gebaseerd op deskundigenoordeel. In de landelijke typologie worden voor slechts een handvol parameters grenswaarden genoemd, waarvan sommige apert onjuist zijn (bijv. 120 mg/l voor chloride). Hier is voornamelijk gebruik gemaakt van eerder onderzoek van de auteurs en Nijmeegse onderzoekers. Niettemin blijven er vraagtekens bij sommige parameters, zoals totaal-stikstof. Van der Molen (2004) suggereert hiervoor 0,4 mg/l, maar zelfs in (Drentse) vennen met een relatief goede kwaliteit worden waarden beneden 1 mg/l zelden gemeten en waarden beneden 0,6 mg/l komen nooit voor. In de huidige situatie van Brabant liggen de concentraties N-totaal vaak rond de 2 mg/l. Historische metingen zijn niet aanwezig. Gezien het voorgaande was het niet goed mogelijk om de goede toestand op een vergelijkbare manier als de nu in de staalkaarten vermelde zeer goede toestand te beschrijven. De staalkaarten moeten vooral gezien worden als een beschrijving in woord, beeld en getal van een ideale toestand en minder als een tabel waarmee een toetsing kan worden uitgevoerd. Dat gebeurt met de maatlatten.. AquaSense © - 05.2184.2. 22.

(29) Zeer zwak gebufferde vennen (M12ZZ) Biotoop. Zwak zure vennen met een zeer zwakke buffering, waarin zowel isoetiden (soorten met naaldvormige groeiwijze en groot wortelstelsel) als soorten van zure milieus voorkomen.. Voorbeelden. (Groot) Ganzenven, Galgeven, Schaapsven, Diaconieven, Keijenhurk, Maasven, Grafven-Zuid, Brugven, Padvindersven, Zandbergvennen. Zandbergvennen. Waterlobelia. Abiotische parameters. “Zeer goed”. Omgeving. Oevers Struweel Landschap. Natte heide Gagel Heidelandschap. Atmosferische depositie. Potentieel zuur Zwavel Stikstof. 250-350 mol H . ha .jaar -1 -1 200 – 400 mol S. ha .jaar -1 -1 5 – 10 kg of 357 – 713 mol N.ha .jaar. Hydrologie. Hydrologische voeding Inlaat oppervlaktewater Droogval in zomer Duur droogval in zomer Waterpeilfluctuaties. Vooral regenwater en daarnaast locaal grondwater Alleen t.b.v. buffering na voorzuivering > 50 % venoppervlak Een tot enkele maanden, afhankelijk van meteorologische omstandigheden 6-20 dm. Diepte Oeverprofiel Vorm Sediment Zuurgraad (pH) Alkaliniteit Chloride Ortho-fosfaat-P gehalte Totaal-fosfaat-P gehalte Nitraat-N-gehalte Totaal-N gehalte Sulfaat. <3m Geleidelijk Schotelvormig Zand 5.5 - 6.5 0.1-0.5 meq/l < 25 mg/l < 0.02 mg/l < 0.04 mg/l < 0.35 mg/l < 1 mg/l < 20 mg/l. Morfologie. Waterkwaliteit. +. -1. -1. 23.

(30) Ecologie. “Zeer goed” Visfauna. Geen of spaarzaam (snoek, rietvoorn, zeelt). Macrofyten. Oeverkruid (Littorella uniflora), water-lobelia (Lobelia dortmanna), grote biesvaren (Isoetes lacustris), moeras-hertshooi (Hypericum elodes), witbloe-mige waterranonkel (Ranunculus ololeucos), drijvende waterweegbree (Luronium natans), vlottende bies (Eleogiton fluitans), veelstengelige waterbies (Eleocharis multicaulis ). Macrofauna. Wantsen: Glaenocorisa propinqua, Sigara scotti, Arctocorisa germari. Libellen: Lestes dryas. Vedermuggen: Pseudochironomus prasinatus, Pagastiella orophila, Telmatopelopia nemorum, Zalutschia humphrisiae. Kokerjuffers: Molanna albicans. Fytobenthos. Vooral kiezelwieren: Eunotia naegelii, E. incisa, Tabellaria flocculosa, T. binalis, Navicula parasubtilissima. Fytoplankton. Vooral Sieralgen: Spondylosium pulchellum, Bambusina borreri, Micras-rias truncata, Euastrum binale var. gutwinskii. Verspreiding. Kwetsbaarheid voor bedreigingen (o.a. Ver-thema’s) Verdroging Verzuring Vermesting Recreatie: betreding Recreactie: zwemmen, schaatsen. 1. 5 5 5 3 1. 1 = weinig gevoelig; 2 = matig gevoelig; 3 = redelijk gevoelig; 4 = sterk gevoelig; 5 = zeer sterk gevoelig.. Herstelmogelijkheden. Herstel hydrologie, opschonen en bufferen, vrijstellen van bos. 24.

(31) Hydrologische doorsnede (uit Jalink et al., 2001) Ventype M12zz betreft hydrologische ventypen met basenarme, lokale kwel (C, E).. Positie van ventypen in het hydrologisch systeem van inzijg- en oorspronggebieden: schijnpiegelven (A), waterscheidingven (B), vennen met basenarme, locale kwel (C. D. E. F: kleine peilfluctuaties, zwakke kwel (C), sterke kwel (D), met grote peilfluctuaties, en zwakke kwel (E), en langdurige kwel (F)); instroom van heidewater (G); met instroom van beekwater (H).. 25.

(32) Zwak gebufferde vennen (M12z) (inclusief wielen) Biotoop. Voorbeelden. Zwak zure vennen met een zwakke tot matige buffering, waarin zowel isoetiden (soorten met naaldvormige groeiwijze en groot wortelstelsel) als vele andere soorten waterplanten van zwak gebufferde wateren voorkomen. Voorste Goorven, Witven (Oisterwijk), Van Esschenven, Staalbergven, Groot Huisven, Leemputten Ossendrecht, Broekse Wielen, Groot Meer Ossendrecht, Plakkeven. Beuven (moerashertshooi). Kruipende waterweegbree. Abiotische parameters. “Zeer goed”. Omgeving. Oevers Struweel Landschap. Natte heide Gagel Heidelandschap. Atmosferische depositie. Potentieel zuur Zwavel Stikstof. 250-350 mol H . ha .jaar -1 -1 200 – 400 mol S. ha .jaar -1 -1 5 – 10 kg of 357 – 713 mol N.ha .jaar. Hydrologie. Hydrologische voeding Inlaat oppervlaktewater Droogval in zomer Duur droogval in zomer Waterpeilfluctuaties. Vooral regenwater en daarnaast locaal grondwater Alleen t.b.v. buffering na voorzuivering > 50 % venoppervlak Een tot enkele maanden, afhankelijk van meteorologische omstandigheden 6-20 dm (wielen < 6 dm). Diepte Oeverprofiel Vorm Sediment Zuurgraad (pH) Alkaliniteit Chloride Ortho-fosfaat-P gehalte Totaal-fosfaat-P gehalte Nitraat-N-gehalte Totaal-N gehalte Sulfaat. <3m Geleidelijk (wielen: steil) Schotel- / komvormig Zand 5.5 - 7.5 0.1 – 2 meq/l < 35 mg/l < 0.02 mg/l < 0.04 mg/l < 0.35 mg/l < 1 mg/l < 20 mg/l. Morfologie. Waterkwaliteit. +. -1. -1. 26.

(33) Ecologie. “Zeer goed” Visfauna. Zeelt, snoek, baars*. Macrofyten. Naast soorten van zeer zwak gebufferde wateren ook: stijve moerasweegbree (Echinodorus ranunculoides ), kruipende moerasweegbree (Echinodorus repens ), Gesteeld glaskroos (Elatine hexandra), duizendknoopfonteinkruid (Potamogeton polygonifolius), kleinste egelskop (Sparganium natans ), ondergedoken moerasscherm (Apium inundatum ), pilvaren (Pilularia globulifera ), moerassmele (Deschampsia setacea ), waterpostelein (Lythrum portula) , naaldwaterbies (Eleocharis acicularis ), Ongelijkbladig fonteinkruid (Potamogeton gramineus ), Breekbaar kransblad (Chara globularis ), Teer vederkruid (Myriophyllum alterniflorum ). Macrofauna. Wantsen: Glaenocorisa propinqua, Sigara scotti, Arctocorisa germari. Vedermuggen: Dicrotendipes tritomus, Psectrocladius psilopterus, Parakiefferiella bathophila, Pagastiella orophila. Kevers: Hygrotus novemlineatus. Libellen: Lestes dryas. Kokerjuffers: Molanna albicans . In diepere delen muggelarven (Chaoborus flavicans ) en wormen (Limnodrilus hoffmeisteri, Spirosperma ferox en Potamothrix hammoniensis ). Fytobenthos. Vooral Kiezelwieren: Eunotia rhomboidea, E. incisa, Tabellaria flocculosa, T. binalis, Navicula heimansii, Anomoeoneis vitrea. Fytoplankton. Vooral Sieralgen: Bambusina borreri, Closterium lunula, Desmidium swartzii Euastrum binale var. gutwinskii, E. oblongum, Micrasterias rotata, M. truncata, Pleurotaenium ehrenbergii,Spondylosium pulchellum, Staurodesmus convergens, Tetmemorus granulatus, Xanthidium antilopaeum. *Er kan vis in dit ventype aanwezig zijn, maar dat is geen onderdeel van het streefbeeld. Verspreiding:. 27.

(34) Kwetsbaarheid voor bedreigingen (o.a. Ver-thema’s) Verdroging Verzuring Vermesting Recreatie: betreding Recreactie: zwemmen, schaatsen. 1. 5 (wielen 2) 4 (wielen 1) 5 3 1. 1 = weinig gevoelig; 2 = matig gevoelig; 3 = redelijk gevoelig; 4 = sterk gevoelig; 5 = zeer sterk gevoelig.. Herstelmogelijkheden. Herstel hydrologie, opschonen en bufferen, vrijstellen van bos. Hydrologische doorsnede (uit Jalink et al., 2001): Ventype M12z betreft hydrologische ventypen met basenarme, lokale kwel (C, E), sterke kwel (D), langdurige kwel (F), instroom van heidewater (G) of instroom van beekwater (H).. Positie van ventypen in het hydrologisch systeem van inzijg- en oorspronggebieden: schijnpiegelven (A), waterscheidingven (B), vennen met basenarme, locale kwel (C. D. E. F: kleine peilfluctuaties, zwakke kwel (C), sterke kwel (D), met grote peilfluctuaties, en zwakke kwel (E), en langdurige kwel (F)); instroom van heidewater (G); met instroom van beekwater (H).. 28.

(35) Kleine, ondiepe, van nature zure vennen (M13) Biotoop. Van nature zure vennen, die niet gebufferd zijn en waar als gevolg van relatief grote fluctuaties in de waterstanden geen hoogveenontwikkeling optreedt. Buntven, Achterste Goorven, Bloempjesven, Langven, Scheidingsven, Pastoorsven, Witven (Strabrecht), Kiezelven, Klein Kraanven. Voorbeelden. Scheidingsven. Kleine zonnedauw. Abiotische parameters. “Zeer goed”. Omgeving. Oevers Struweel Landschap. Natte heide. Atmosferische depositie. Potentieel zuur Zwavel Stikstof. 250-350 mol H+. ha-1.jaar-1 200 - 400 mol S. ha-1.jaar-1 5 - 10 kg of 357 - 713 mol N.ha-1.jaar-1. Hydrologie. Hydrologische voeding Inlaat oppervlaktewater Hydrologische isolatie. Regenwater en zuur ondiep grondwater Geen Schijngrondwaterspiegel op slecht doorlatende lagen. Droogval in zomer Duur droogval in zomer Waterpeilfluctuaties. Beperkt: 10 - 30 % Een tot enkele maanden, afhankelijk van meteorologische omstandigheden 5 - 12 dm. Diepte Oeverprofiel Vorm Sediment Zuurgraad (pH) Alkaliniteit Chloride Ortho-fosfaat-P gehalte Totaal-fosfaat-P gehalte Ammonium-N-gehalte Totaal-N gehalte Sulfaat. <3m Geleidelijk of steil Schotel- / komvormig Zand / veen 4.0 - 5.5 < 0.1 meq/l < 15 mg/l < 0.02 mg/l < 0.03 mg/l < 0.4 mg/l < 1 mg/l < 10 mg/l. Morfologie. Waterkwaliteit. Heidelandschap. 29.

(36) Ecologie. “Zeer goed” Visfauna. geen. Macrofyten. waterveenmos (Sphagnum cuspidatum ), geoord veenmos (Sphagnum denticulatum ), veelstengelige waterbies (Eleocharis multicaulis ), klein blaasjeskruid (Utricularia minor ), knolrus (Juncus bulbosus ), drijvende egelskop (Sparganium angustifolium ). Macrofauna. Vedermuggen: Chaoborus obscuripes. Libellen: Enallagma cyathigerum. Wantsen: Hesperocorixa castanea. Kevers: Hydroporus gyllenhali, Hydroporus obscurus. Kokerjuffers: Limnephilus griseus, L. luridus. Vedermuggen: Psectrocladius platypus.. Fytobenthos. Kiezelwieren: Eunotia bilunaris, E. incisa, Frustulia saxonica, Tabellaria quadriseptata. Fytoplankton. Sieralgen: Actinotaenium cucurbita, Bambusina borreri, Cosmarium C. pyramidatum, Euastrum binale var. gutwinskii, Micrasterias truncata,, Pleurotaenium minutum, Spondylosium pulchellum,, Staurastrum brachiatum , S. furcatum, S. hystrix, Tetmemorus brebissonii. Verspreiding. Kwetsbaarheid voor bedreigingen (o.a. Ver-thema’s) Verdroging Verzuring Vermesting Recreatie: betreding Recreactie: zwemmen, schaatsen. 1. 5 1 5 3 1. 1 = weinig gevoelig; 2 = matig gevoelig; 3 = redelijk gevoelig; 4 = sterk gevoelig; 5 = zeer sterk gevoelig.. Herstelmogelijkheden. Vrijstellen van bos, plaggen. 30.

(37) Hydrologische doorsnede (uit Jalink et al., 2001): Ventype M13 betreft hydrologisch ventype A of B.. Positie van ventypen in het hydrologisch systeem van inzijg- en oorspronggebieden: schijnpiegelven (A), waterscheidingven (B), vennen met basenarme, locale kwel (C. D. E. F: kleine peilfluctuaties, zwakke kwel (C), sterke kwel (D), met grote peilfluctuaties, en zwakke kwel (E), en langdurige kwel (F)); instroom van heidewater (G); met instroom van beekwater (H).. 31.

(38) Hoogveenvennen (M26) Biotoop. Permanent waterhoudende, van nature zure vennen met een veenlaag en geringe waterstandsfluctuaties, waarin ontwikkeling optreedt naar hoogveen. Wolfsputten, randvennetjes van Groot Huisven, Pannegoorven, Kannunikesven, Klein Hasselsven, Goudbergven. Voorbeelden. Verlandingsvegetaties in Drents ven. Knolrus en Geoord veenmos. Abiotische parameters. “Zeer goed”. Omgeving. Oevers Struweel Landschap. Natte heide. Atmosferische depositie. Potentieel zuur Zwavel Stikstof. 250-350 mol H+. ha-1.jaar-1 200 - 400 mol S. ha-1.jaar-1 5 - 10 kg of 357 - 713 mol N.ha-1.jaar-1. Hydrologie. Hydrologische voeding Inlaat oppervlaktewater Hydrologische isolatie Droogval in zomer Duur droogval in zomer Waterpeilfluctuaties. Regenwater en ondiep grondwater Geen Schijngrondwaterspiegel of lokaal grondwatersysteem Geen 0 3 - 4 dm. Morfologie. Diepte Oeverprofiel Vorm Sediment Zuurgraad (pH) Alkaliniteit Chloride Ortho-fosfaat-P gehalte Totaal-fosfaat-P gehalte Ammonium-N-gehalte Totaal-N gehalte Sulfaat. <3m Steil Komvormig Veen 4.0 - 5.5 < 0.2 meq/l < 15 mg/l < 0.02 mg/l < 0.04 mg/l < 0.4 mg/l < 1 mg/l < 10 mg/l. Waterkwaliteit. Heide-/ Hoogveenlandschap. 32.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Groei gewenst, een onderzoek naar de strategische mogelijkheden van Bedrijf X.. Bijlage I: vragenlijst interviews

4 Op 21 september 2008 volgde, in navolging van met name de Britse maatregel, de eerste Neder- landse maatregel tot beperking van naked short selling van aan- delen in 8

Zand, zeer fijn, zwak siltig, zwak humeus, zwak grindig, zwak glashoudend, zwak asbesthoudend, donkerbruin, Graafmachine, asbest plaatmateriaal (24

Na aanleiding van het nader onderzoek naar vleermuizen, huismussen en steenmarter worden er geen negatieve effecten voor deze soortgroepen verwacht. Hierom wordt het niet

De verschillende formules waaronder een gespeciali- seerde opleiding aan gehandicapten kon worden verstrekt, zijn tot in het midden van de jaren negen- tig onveranderd gebleven,

Uit zowel anekdotische waarnemingen uit 1987 als eigen waarnemingen van Buro Bak- ker in 2004 en februari 2014 is bekend dat zich een kolonie vleermuizen bevindt op de zolder van het

Hiervoor kunnen ook bovenstrooms maatregelen genomen worden, bijvoorbeeld door de afvoer te remmen via bijvoorbeeld houtpakketten, vegetatie of retentiezones, of meer ingrijpend

C1. Bomen ptaatsen/taten staan op juiste oever: de zuid- en westoever, liefst beide oevers C2. Hoogte en soort begroeiing. afstemmen op