• No results found

2. Methoden

4.4. Fytoplankton

4.4.1. Fytoplankton totaal

Van het totale fytoplankton zijn 77 analyses (16 jaarreeksen of delen daarvan) beschikbaar van 13 locaties. Op een enkele locatie na zijn er meestal meerdere monsters per locatie. Van enkele locaties zijn monsters uit meerdere jaren. Dit aantal locaties is te gering om een aparte beoordelingssystematiek te ontwikkelen voor de typen M12Z en M12ZZ. Daarom zijn per monster de scores op de positieve en negatieve maatlatten berekend volgens Van der Molen (2004).

Doordat de standaardfytoplanktonbemonstering eigenlijk niet is toegesneden op het verzamelen van sieralgen, de positieve indicatoren, werden er weinig positieve indicatoren aangetroffen. De berekende scores op de positieve maatlat zijn daarom eigen- lijk te laag en geven een te ongunstig beeld van de werkelijke kwaliteit.

Toestand van de vennen

Closterium attenuatum

Euastrum verrucosum var. alatum Micrasterias rotata

Positieve indicatoren van het fytoplankton behoren tot de sieralgen (Desmidiaceeën) en zijn vaak groot en fraai van vorm (microscopische opnamen van H. Schulp).

Chrysochromulina parva Chlamydomonas spec.

Gonyostomum semen Peridinium spec.

Negatieve indicatoren van het fytoplankton behoren tot diverse groepen van algen, maar zijn vaak klein en beweeglijk: voorzien van zweep- draden, die op de foto’s nauwelijks zichtbaar zijn (microscopische opnamen van AquaSense).

De resultaten zijn samengevat in Tabel 12. Per locatie is hierin een beoordeling per jaar gegeven. Hiertoe is voor de positieve indicatoren de maximale score uit het betreffende jaar genomen. Voor de negatieve indicatoren (bloeisoorten) is het gemiddelde genomen voor alle gelegenheden waar bloei aanwezig was.

Tabel 12. Overzicht van de beoordelingen van de kwaliteit met het fytoplankton (kleurcodering volgens Figuur 3). Strikt genomen is de gebruikte

bemonsteringsmethode niet geschikt voor het berekenen van de score van positieve indicatoren!

DVV-nr Locatie Type Jaar monstersAantal Score pos. Indic. Score neg. Indic. Eind-

score Aard bloei

W142 Wiel 2 De Heinis M12Z 2002 2 0.70 0.30 0.50 flagellaten, groenwieren md002-2 Broekse Wiel 2 M12Z 2002 2 0.10 0.40 0.25 flagellaten

md002-4 Broekse Wiel 4 M12Z 2002 2 0.70 0.30 0.50 blauwalgen, groenwieren W146 Heilige Geestwiel M12Z 2002 2 0.50 0.40 0.45 flag., blauwalgen, groenw.

ap001 Groot Ganzenven M12ZZ 2002 2 0.70 0.70

ap006 Munven M12ZZ 2002 2 0.50 0.30 0.40 flagellaten

bw012 Meeven M12ZZ 2002 8 0.10 0.30 0.20 flag. (o.a. Gonyostomum )

mo001 Valkeniersven 2 M12ZZ 2001 7 0.70 0.70

bw016 Ven Moerkantse Baan M13 1996 10 0.70 0.40 0.55 flagellaten, blauwalgen

bw023 Kleine Meer M13 2000 5 0.70 0.70

bwo23 Kleine Meer M13 2002 5 0.50 0.50

bw031 Groote Meer M13 2000 6 0.70 0.70

bw031 Groote Meer M13 2002 7 0.70 0.30 0.50 flagellaten

mo006 Rondven M13 1997 1 0.10 0.10

mo009 Goudbergven M26 1996 8 0.10 0.33 0.22 flagellaten

mo009 Goudbergven M26 1997 8 0.10 0.33 0.22 flag. (o.a. Gonyostomum )

Ondanks het feit dat de bemonsteringsmethode niet geschikt is voor het traceren van de positieve indicatoren (sieralgen) is de kwaliteit van de positieve indicatoren in de helft van de gevallen toch goed. Waarschijnlijk geven de positieve indicatoren een wat te optimistisch beeld van de kwaliteit.

Voor de negatieve indicatoren is de kwaliteit in alle gevallen ontoereikend. Waarschijnlijk geven de negatieve indicatoren een wat te somber beeld van de kwaliteit. Zo werden er in het Groote Meer in 2002 zeven planktonmonsters genomen, waarvan er maar in één negatieve indicatoren voorkwamen, die hier dan gelijk voor zorgen dat voor het hele jaar de kwaliteit ontoereikend zou zijn. Aan de andere kant kwamen in het Goudbergven zowel in 1996 als in 1997 de negatieve indicatoren in veel monsters voor.

Er zijn in de database geen tijdreeksen gevonden waarmee het effect van beheersmaatregelen op het fytoplankton kan worden gevolgd

4.4.2. Sieralgen

In totaal zijn er in de database 31 monsters van 11 zwak gebuf- ferde en twee zeer zwak gebufferde vennen. Bijlage 11 bevat de lijst van de monsters en de uitgevoerde berekeningen. Tabel 13 vat de resultaten samen. Er zijn te weinig monsters beschikbaar om voor de typen M12Z en M12ZZ een aparte maatlat te kunnen ontwikkelen. Daarom is de bestaande maatlat (Van der Mollen 2004) voor beide typen gebruikt. Van het type M13 zijn in het geheel geen analyses beschikbaar in de database.

Toestand van de vennen

Tabel 13. Overzicht van de KRW-beoordelingsscores van de kwaliteit met de

sieralgen. Kleuren conform Figuur 3.

DVV-nr Locatie Type 1973 1975 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 Centrale Vennen br034 Voorste Goorven M12Z 0.8 1.0 1.0 1.0 0.8 br037 Witven M12Z 1.0 1.0 1.0 0.8 0.8 br038 Van Esschenven M12Z 0.8 1.0 1.0 0.9 0.9 Overige vennen br042 Staalbergven M12Z 0.9 0.6 0.8 br077 Winkelsven-W M12Z 0.8 0.7 0.8 bw023 Kleine Meer M12Z 0.5 bw031 Groote Meer M12Z 0.7

dg001-1 Nwe Leemputten Dorst-N (1) M12Z 0.7 dg001-2 Nwe Leemputten Dorst-Z (2) M12Z 0.5

dg003 Put St. Petrus M12Z 0.7

dg007 Lobeliaven / Leikeven M12Z 0.8 0.8 1.0

dm226 Klotven-W M12Z 0.8

bw012 Meeven M12ZZ 0.0

rv001 Rozenven M12ZZ 0.7

Volgens de berekeningen is alleen in het geëutrofieerde Meeven de kwaliteit slecht. In de troebele 2e leemput bij Dorst en het geëutrofieerde Kleine Meer is de kwaliteit matig, evenals in het verzuurde Staalbergven. In de andere 27 monsters is de kwaliteit goed of zeer goed., met name in de z.g. Centrale Vennen bij Oisterwijk. Dat betreft de reeks Voorste Goorven – Witven – Van Esschenven, waarin een alkaliniteitsgradiënt is onder invloed van gebufferd grondwater dat in het Voorste Goorven wordt gelaten. De resultaten zijn voorgelegd aan de sieralgenspecialist dr P.F.M. Coesel, met de vraag of deze gunstige beoordelingen met zijn impressies op grond van de gedetailleerde soortensamen- stelling en met beschikbare historische gegevens (Heimans 1925, Coesel et al 1978) en eerdere interpretaties van een aantal monsters uit Bijlage 11 (Coesel 2001) overeenstemmen.

Het blijkt dat de kwaliteit van de sieralgenflora van de Centrale Vennen tegenwoordig voor Nederland nog zeer bijzonder is, maar dat deze in vergelijking met het verleden sterk is achter- uitgegaan en daarom zeker niet zeer goed kan worden genoemd. Het beoordelingssysteem van Van der Molen (2004) dient

dienovereenkomstig te worden aangepast, waarbij meer elemen- ten uit het bestaande sieralgenwaarderingssysteem (Coesel 1998) moeten worden ingebouwd. Dit systeem is eerder met succes toegepast in Brabantse vennen (o.a. AquaSense 2002c). De Centrale Vennen zijn in 1995 uitgebaggerd en sindsdien wordt er gebufferd water ingelaten. Na uitvoering van deze werkzaamheden heeft zich een goede sieralgenflora ontwikkeld, waarvan de kwaliteit de laatste jaren weer terugloopt, o.a. gezien de afname van het aantal soorten (Figuur 6). Deze ontwikkeling komt gedeeltelijk overeen met de afname van de alkaliniteit (Figuur 5).