• No results found

5. Vervolgaanpak

5.1. Organisatie

5.1.1. Projectgerichte aanpak noodzakelijk?

Sinds de start van de zogenaamde Effectgerichte Maatregelen (EGM) in 1989 is in Nederland veel onderzoek verricht naar de effectiviteit van maatregelen voor het herstel van natuurwaarden van vennen, die waren aangetast door verzuring, vermesting en verdroging. In veel vennen zijn deze maatregelen uitgevoerd, na 1995 vooral onder de vlag van het OBN (Overlevingsprogramma Bos- en Natuur). Bobbink et al. (2004) geven een overzicht van de ervaringen.

Uit het onderzoek is gebleken dat in van nature zure vennen die verder verzuurd zijn (zoals type M13) beter geen herstelbeheer kan worden gevoerd, behalve misschien een lichte locale bekal- king voor het op peil houden van bedreigde populaties van be- dreigde amfibieën (o.a. heikikker) en het kleinschalig plaggen van de oevers voor het herstel van natte en zure heide (Bobbink

et al. 2004). Intussen is gebleken dat door generieke maat-

regelen de chemie en het fytobenthos van deze vennen zich langzaam herstellen van verzuring (Van Dam & Mertens 2004). Wellicht breekt er in de verdere toekomst (na 2020?) een

moment aan dat de verzuring door atmosferische depositie zover is terug gedrongen dat herstel van deze vennen wel zin heeft. Het uitvoeren van kleinschalige maatregelen, zoals plaggen en het verwijderen van opslag kan geheel door de betreffende terreinbeheerder geschieden. Daarvoor is geen projectgerichte aanpak noodzakelijk. Veelal zullen deze maatregelen kunnen worden ingepast in de normale beheerswerkzaamheden. De soortenrijke waterplantenvegetaties van gedegradeerde, zwak gebufferde wateren (M12), zijn goed te herstellen door verwijderen van de sliblaag en het plaggen en vrijstellen van de oevers, hetgeen blijkt uit een toename van macrofyten die voor dit type karakteristiek zijn (Bobbink et al. 2004). Herverzuring van dit soort wateren na het uitvoeren van herstelmaatregelen dient te allen tijde te worden te worden voorkomen. Tot nu toe zijn vooral het inlaten van gebufferd, voedselarm grond- en

Vervolgaanpak

en het Beuven) effectief gebleken. Wellicht is ook de bekalking van het inzijggebied een optie (Dorland et al. 2005).

Het verwijderen van de sliblaag is vrijwel altijd alleen zinvol indien er gebufferd water kan worden aangevoerd, hetzij via het grondwater, hetzij via het oppervlaktewater. Daartoe is een goede samenwerking tussen natuur- en waterbeheerders vereist, terwijl de Provincie vaak medewerking of vergunning moet

verlenen, bijvoorbeeld bij de onttrekking van grondwater of het bergen van het afgevoerde slib. Daarvoor is samenwerking in de vorm van projecten een noodzakelijke voorwaarde. Dit is

misschien nog in sterkere mate het geval als er sprake is van het treffen van overige maatregelen in de waterhuishouding (tegen verdroging).

5.1.2. Aanpak zoals in vorige venherstelproject?

Het vorige venherstelproject was vooral gericht op de (van oorsprong) matig voedselrijke en zwak tegen verzuring gebuf- ferde vennen. Op basis van het rapport ‘De vennen verkend’ gemaakt door Oranjewoud (1998) in opdracht van de Provincie en gesprekken met terrein- en waterbeheerders zijn de 25 meest kansrijke vennen geselecteerd.

Vervolgens is per ven een vooronderzoek uitgevoerd. Op basis daarvan is een uitvoeringsplan gemaakt. Het onderzoekstraject werd gecoördineerd vanuit de Provincie, voor de uitvoeringsfase was de beheerder verantwoordelijk. De Provincie heeft het benodigde vooronderzoek actief gestimuleerd door de inzet van menskracht en financiële middelen. In een aantal gevallen is ook een financiële bijdrage geleverd aan de uitvoering. Daarnaast zijn voor de financiering van het vooronderzoek en de uitvoering diverse rijkssubsidiepotten aangesproken, met name de regeling in het kader van het ‘Overlevingsplan Bos en Natuur (OBN) en de Subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid (SGB).

Een nevendoelstelling van het project was het stimuleren van de verdere uitvoering van venherstelprojecten door waterschappen en terreinbeheerders.

Door Geujen et al. (2003) is een overzicht gemaakt van de stand van zaken, dat is samengevat in Tabel 25. Een tot april 2005 bijwerkte versie van het overzicht is opgenomen in Bijlage 7 en eveneens samengevat in Tabel 25.

Uit de vooronderzoeken is gebleken dat er voor twee projecten geen zinvolle maatregelen zijn. Het aantal daadwerkelijk afge- ronde projecten bedraagt tien (Plakkeven-west en –oost zijn hierbij samengenomen). In 2003 zouden tien projecten in 2003/ 2004 worden uitgevoerd en in 2005 staan er acht projecten op de nominatie voor uitvoering in 2005/2006. Uit Bijlage 7 blijkt dat er voor zeven van deze projecten nog geen subsidie is toegezegd. Slechts één ven kan de komende winter met een redelijke mate van zekerheid worden aangepakt. Van één ven is nog onbekend wat er gaat gebeuren.

Het Provinciale Venherstel- project (1999)

Huidige stand van zaken hoofddoelstelling

Tabel 25. Stand van zaken van de Provinciale Venherstelprojecten in augustus 2003 en april 2005.

Fasering 2003 2005

Alleen lange-termijn-anti-verdrogingsmaatregelen

effectief, opnemen in anti-verdrogingsproject 2 4

Geen maatregelen gewenst 2 2

Uitvoering afgerond 7 10

Start uitvoering in verslagjaar of jaar daarop 10 8

Problematiek niet duidelijk / onenigheid over

oplossing /andere problemen 4 1

De vertragingen bij het uitvoeren van de meeste projecten zijn te wijten aan problemen met betrekking tot:

− subsidiëring van de uitvoering

− buffering met grondwater

− slibverwerking

− faunistische waarde

− personele wisselingen

De subsidiëring van de uitvoering hangt af van de beschikbaar- heid van met name OBN-gelden, Zo zijn in 2002 en 2003 enkele vennen afgevallen omdat er geen subsidie voor was, of dat bij nadere toetsing bleek dat de voorgestelde maatregelen onvol- doende waren onderbouwd.

Voor het oppompen van grondwater voor buffering van vennen zal door de Provincie in beginsel geen vergunning meer worden verleend.

De slibverwerking is een groot probleem. In de vooronderzoeken is aangegeven wat de hoeveelheid slib is en wat de kosten voor afvoer en verwerking zijn. In veel gevallen blijkt de hoeveelheid slib echter veel hoger te zijn, waardoor de kosten nog tijdens de uitvoering onverwacht sterk toenemen. Het zoeken naar

goedkopere oplossingen kost tijd en leidt tot vertraging. De faunistische waarden zijn niet gebruikt bij de selectie van vennen. Die zijn pas in de vooronderzoeken en uitvoerings- plannen aan de orde gekomen. Bij enkele vennen heeft de aanwezigheid van kwetsbare fauna tot vertraging en een andere aanpak van de uitvoering geleid.

Vele personele wisselingen bij verschillende instanties hebben geleidt tot vertraging.

Uit het onderzoek van deze rapportage en andere onderzoeken (bijv. Bobbink et al. 2004) blijkt dat het uitvoeren van herstel- projecten daadwerkelijk tot kwaliteitsverbeteringen leidt, indien de selectie van de vennen en het uitvoeren van het vooronder- zoek op adequate wijze geschiedt. Het is daarom zeker nood- zakelijk om door te gaan met het herstellen van vennen met belangrijke natuurwaarden.

In het Provinciaal Venherstelplan is met betrekking tot de uitvoering zeer sterk geleund op subsidiëring van de projecten door het Rijk, met name het Overlevingsplan Bos- en Natuur. Om Knelpunten

Vervolgaanpak

hier minder afhankelijk van te worden dient gezocht te worden naar medefinanciering door andere partijen (bijvoorbeeld de Provincie en particulieren).

Door de Provincie wordt het oppompen van grondwater voor venherstel in principe niet meer toegestaan. Dat zal betekenen dat herstel van vennen die afhankelijk zijn van toevoer van gebufferd water (en dat zijn vaak de meest waardevolle vennen) alleen mogelijk is door brongerichte maatregelen, zoals herstel van de grondwatertoevoer via kwel en verbetering van de waterkwaliteit van toestromend oppervlaktewater.

De problemen met betrekking tot de slibverwerking zijn gedeel- telijk te ondervangen door hier in het vooronderzoek al meer aandacht aan te besteden. De tot nu toe uitgevoerde vooronder- zoeken zijn vooral inhoudelijk en sterk op de levensgemeen- schap zelf gericht. De hoeveelheid en de kwaliteit van het slib dient nauwkeuriger te worden vastgesteld en er moet duidelijker worden gemaakt waar en hoe het slib wordt afgevoerd dan wel verwerkt. Dat zal wel een verhoging van de kosten van het vooronderzoek met zich mee brengen, maar die kosten worden later terugverdiend bij een soepel verloop van het uitvoerings- traject. Op dit moment wordt door VROM onderzocht of er niet op een pragmatischer wijze met de bestaande normen voor slibcon- taminatie kan worden omgegaan (www.baggerenbodem.nl). Er wordt verwacht dat de afvoer van slib makkelijker zal worden. De faunistische waarden (met name de herpetofauna en de libellen) dienen al bij de selectie van de te herstellen locaties te worden meegenomen. Van de libellen zijn al voor veel vennen gegevens bekend (Ketelaar 2000), maar lang niet alle. Voor de herpetofauna zijn er ook nog veel leemten. Deze dienen te worden opgevuld door gericht verspreidingsonderzoek. Bij de meest recente vooronderzoeken is al aandacht voor fauna. Door recent OBN-onderzoek (Van Kleef & Esselink 2004) is het nu ook mogelijk om deze gegevens beter te interpreteren. Bij nog uit te voeren vooronderzoek dient daarom uitdrukkelijk de fauna te worden betrokken.

De nevendoelstelling is zeker geslaagd te noemen. Het Provin- ciale venherstelproject heeft het belang van een goed beheer van de vennen meer onder de aandacht van natuur- en water- beheerders gebracht. Zo is door het Brabants Landschap een plan gemaakt voor aanvoer van gebufferd grondwater naar het Galgenven (Iwaco 1999b), door Natuurmonumenten een plan voor herstel van de Huisvennen en het Winkelsven (AquaSense 2004c,d) en door de Bosgroep-Zuid een hele reeks van plannen (bijv. Faasen et al. 2003). Het voormalige Waterschap De Aa heeft een plan van aanpak van de vennen laten opstellen (Aqua- Sense 2003c) en het voormalige Waterschap De Maaskant heeft in diverse vennen vooronderzoek laten uitvoeren (Bak et al. 2003). Het Waterschap Brabantse Delta en het Waterschap De Dommel hebben de monitoring van vennen gecontinueerd, dan wel opgevat (AquaSense 2003d, 2005a).

5.1.3. Rolverdeling

Aanbevolen wordt om de rolverdeling tussen de verschillende belanghebbenden bij herstelprojecten van vennen te regelen zoals dat in het kader van de bestrijding van de verdroging. Middels een intentieverklaring zijn afspraken vastgelegd (Pro- vincie Noord-Brabant 2002). De volgende rolverdeling wordt aanbevolen:

De Provincie stuurt op hoofdlijnen en zorgt voor financiële parti- cipatie en ondersteuning in de vorm van subsidies1. Daarnaast

heeft de Provincie een coördinerende rol bij provinciebreed onderzoek en monitoring. Ook treedt de Provincie op als vergun- ningverlener voor grondwateronttrekkingen en afvoer van slib. Het Waterschap coördineert en neemt het voortouw in het opti- maliseren van de waterhuishouding in de directe omgeving van het ven teneinde duurzame condities tot stand te brengen ten behoeve van behoud en ontwikkeling van karakteristieke levens- gemeenschappen in het betreffende ven of vennengebied. Daar- naast adviseert het Waterschap de terreinbeheerder over water- kwaliteitsaspecten. Ook draagt het waterschap zorg voor de monitoring van de kwaliteit van het oppervlaktewater (chemie, macrofauna, algen). De terreinbeheerder blijft er echter voor verantwoordelijk dat dit daadwerkelijk geschiedt.

De Terreinbeheerder is trekker van de uitvoering. De terrein- beheerder stelt een maatregelenplan of bestek op, voert zonodig onderzoek uit, vraagt subsidie aan maatregelen aan en draagt zorg voor de uitvoering. Ook heeft de beheerder een rol in de monitoring in het terrein zelf.

Wat betreft de monitoring van de vegetatie van water- en oever- planten is de rolverdeling niet duidelijk. De vraag is of water- beheerders daarin een actieve taak hebben. Daarnaast is het ook de vraag of waterbeheerders een actieve rol dienen te vervullen bij maatregelen als baggeren.

De rol van de verschillende partijen is in grote lijnen samengevat in Tabel 26. Zie voor de monitoring ook § 5.3.

Venherstel is sterk verweven met waterbeheer in de omgeving van het ven. De aanpak van verdroging, en specifiek het herstel van de Natte Natuurparels, heeft in de Provincie Noord-Brabant hoge prioriteit gekregen binnen de Reconstructie/Revitalisering van het landelijk gebied. Dit heeft mogelijk ook consequenties voor de prioritering van venherstelprojecten. Reconstructie, maar ook Vogel- en Habitatrichtlijn geven ook nieuwe mogelijkheden voor subsidiëring. De mogelijkheden worden momenteel onder- zocht, maar het percentage subsidie zal waarschijnlijk lager zijn dan bij EGM/OBN subsidie.

1 De Provincie kan de rol van makelaar van subsidies en andere financiële stromen op zich nemen. Het subsidieland is erg complex geworden en het is goed dat op het thema vennen en minste één partij zo goed mogelijk op de hoogte is van de

mogelijkheden. De Provincie hoeft zich niet garant te stellen voor subsidies, maar kan wel zorgen dat waar nodig partijen en subsidiestromen bij elkaar worden gebracht.

Vervolgaanpak

Tabel 26. Rol van de verschillende instanties venherstel in de provincie Noord-

Brabant. V = verantwoordelijk, B = betrokken.

Activiteit Provincie Waterschap Terreinbeheerder

Algemene coördinatie V B B

Projectplan B B V

Aanvraag subsidie B B V

Projectuitvoering B B V

Projectmonitoring (operationele monitoring) B B V

Toestand- en trendmonitoring V V B

De aanpak zoals die in het verleden bij venherstel is gevolgd en ook in de toekomst gevolgd zal worden, is een provinciebrede aanpak. In een dergelijke aanpak zijn alle betrokkenen vertegen- woordigd. Een dergelijke aanpak heeft een grote meerwaarde ten opzichte van een minder brede aanpak, omdat op deze manier betrokkenheid van alle partijen wordt gegarandeerd en een groot draagvlak voor het betreffende project en voor uitvoe- ring wordt gecreëerd. Door inbreng van alle kennis, komen de meest kansrijke vennen naar voren.