Thin is going to
win?
Tessa Neefjes (500726669) en Liesbeth Milatz (500755445)
Afstudeeropdracht 2020115
Voeding en Diëtetiek 4.2
Docentbegeleider: Dr. Hanna Zijlstra
Examinator: Janine Reitsema
Hogeschool van Amsterdam
Praktijkbegeleider: Dr. Karin de Bruin sportpsychologie
03-01-2019
Pagina
1 van 133
Thin is going to win?
Auteurs
Liesbeth Milatz – 500755445
Tessa Neefjes – 500726669
Afstudeerproject 2020115
Thin is going to win?
Definiëren welke voedingsadviezen in een preventietraining een bijdrage leveren aan gezond en
optimaal presteren bij sporters uit diverse (risico)sporten die een slankheidsideaal omarmen en hoe deze
overgebracht kunnen worden.
Afstudeerbedrijf en praktijkbegeleider
Dr. Karin de Bruin, sportpsycholoog
Docentbegeleider
Dr. Hanna Zijlstra
Diëtist, docent, psycholoog, coach en onderzoeker
Examinator
Janine Reitsema
Sportdiëtist, docent
Gegevens externe samenwerkingspartners
Naam: Mark Kroon en Simone de Lange
Medestudenten Hogeschool van Amsterdam
Pagina
2 van 133
Voorwoord
Ter afronding van de Bacheloropleiding Voeding & Diëtetiek aan de Hogeschool van Amsterdam is er een
half jaar gewerkt aan het afstudeeronderzoek bij de opdrachtgever sportpsycholoog dr. Karin de Bruin.
Er is gewerkt aan het verbeteren van de preventietrainingen op het gebied van voeding die door Karin de
Bruin en haar team aan jonge sporters wordt gegeven. De trainingen worden gegeven aan jonge sporters
die een sport met slankheidsideaal beoefenen en ter preventie van verstoord eet- en afvalgedrag.
Graag willen wij iedereen bedanken die ons heeft geholpen met het maken en begeleiden van onze
scriptie. Ten eerste willen wij onze docentbegeleider Dr. Hanna Zijlstra bedanken voor het meedenken
aan ons onderzoek, uw waardevolle feedback en professionele blik op ons afstudeeronderzoek. Ten
tweede willen wij onze praktijkbegeleider Dr. Karin de Bruin bedanken voor het interessante
afstudeeronderzoek, de enorme berg aan kennis en ervaring en de duidelijke feedback. Als laatste willen
wij ook een ieder ander bedanken die een bijdrage heeft geleverd aan onze scriptie. Zo zijn wij alle
sportdiëtisten, topsporters en coach erg dankbaar dat zij tijd vrij hebben gemaakt voor ons en wij hen
hebben kunnen interviewen.
Wij kijken terug op een zeer leerzame periode. Naast onze bijdrage voor de preventietrainingen van het
project (W)eetwatjedoet hebben wij hier ook veel van geleerd voor onze beroepscompetenties
professionaliteit, onderzoek doen, management, communicatie, samenwerking en begeleiding.
Bovendien hebben wij een kijkje in de keuken kunnen krijgen hoe het er in het ‘echte werkleven’ aan toe
gaat en hier ook belangrijke lessen uit kunnen leren.
Kortom, wij hebben met veel plezier aan onze scriptie gewerkt en hopen dan ook dat u er veel lees
plezier aan beleefd!
Liesbeth Milatz & Tessa Neefjes
Amsterdam, januari 2020
Pagina
3 van 133
Samenvatting
Achtergrond: Eetproblemen in de topsport is een onderwerp aan de schaduwzijde van de medaille.
Eetproblemen komen vaker voor onder de topsport uitvoerende bevolking dan onder de gewone
bevolking. Topsport is dan ook balanceren op een dun randje. Uit eerder onderzoek blijkt dat
eetstoornissen veel voorkomen in de esthetische en duursporten. Body Project NL, een project van
sportpsycholoog dr. Karin de Bruin, zet stappen in de preventie van eetstoornissen onder sporters. Het
team van Body Project NL geeft groepstrainingen en online-trainingen waarmee geprobeerd wordt
verstoord eet- en afvalgedrag onder (top)sporters te voorkomen. Voor dit project is een onderzoek
uitgevoerd met als onderzoeksvraag: Op welke, volgens sporters en professionals, effectieve manier
kunnen voedingsadviezen overgedragen worden in een preventietraining voor gezond en optimaal
presteren zodat ze een bijdrage leveren aan gezond eet- en afvalgedrag bij topsporters met een
verhoogd risico op eetstoornissen, tussen 14 en 24 jaar, uit sporten met het slankheidsideaal?
Doel: Het doel van dit onderzoek was het definiëren welke voedingsadviezen in een preventietraining
een bijdrage leveren aan gezond en optimaal presteren bij sporters uit diverse (risico)sporten die een
slankheidsideaal omarmen en hoe deze overgebracht kunnen worden.
Methoden: Het onderzoek bestond uit twee delen. Allereerst is er literatuuronderzoek gedaan naar
voedingsadviezen, -patronen en -behoefte van de sporters uit esthetische en duursporten. Gevolgd door
kwalitatief onderzoek met als methode het afnemen van interviews. Er zijn negen semigestructureerde
interviews afgenomen. De deelnemers waren vijf sporters uit de risicosporten, vier sportdiëtisten en
één coach betrokken bij de risicosporten. Het doel van de interviews was om de ervaring vanuit de
praktijk van sporters en de professionals mee te kunnen nemen in de adviezen.
Resultaten: Uit de literatuur kwam naar voren dat de basisvoeding het belangrijkste onderdeel is uit de
voeding voor een sporter. Hierbij worden de Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad
aanbevolen. Daarbij moet er rekening gehouden worden met de verhoogde energiebehoefte van
sporters. Sportspecifieke voeding is het volgende deel wat belangrijk is voor sporters. Hiermee kunnen
ze de prestaties verbeteren en optimaal herstellen na trainingen en wedstrijden. De energie- en
eiwitbehoefte per kg lichaamsgewicht van sporters van 14-18 jaar ligt hoger dan de behoefte van een
sporter ouder dan 18 jaar. De reden hiervan is dat de jonge sporters nog in de groei zijn waardoor het
lichaam extra energie nodig heeft. Uit zowel literatuuronderzoek als interviews blijkt dat zowel de
esthetische- als duursporters een lage voedingsinname hebben. Ze schrappen volledige maaltijden of
onderdelen hiervan zoals koolhydraten en vetten om af te vallen. Veel sporters durven geen ongezonde
dingen te eten en wanneer dit wel gebeurt ontstaat er een schuldgevoel. Door een constant (te) lage
energie-inname zijn er weinig schommelingen in gewicht te zien. Er mist kennis over voeding bij sporters.
Deze kennis zou volgens diëtisten en sporters het beste op een praktische manier moeten worden
overgedragen. Sportdiëtisten willen adviezen in grammen meegeven omdat er zo duidelijkheid is voor de
sporter. Sporters geven aan niet graag met voedingsapps te werken en ook niet met de weegschaal
omdat dit triggert tot verstoord eet- en afvalgedrag.
Conclusie: Alle adviezen dienen op een praktische manier te worden overgebracht aan de sporters. Het
belangrijkste aspect wat vergroot moet worden is de basiskennis over voeding. Met het verhogen van
kennis kan er mogelijk een verhoging van voedingsinname bewerkstelligd worden en kan verstoord eet-
en afvalgedrag voorkomen worden.
Pagina
4 van 133
Inhoudsopgave
Voorwoord
2
Samenvatting
3
Inhoudsopgave
4
Begrippenlijst
5
1. Inleiding
6
2. Methoden
8
2.1 Literatuurstudie
8
2.2 Interviews
9
3. Resultaten
10
3.1 Literatuur
10
3.1.1 Voedingsadviezen voor sporten met een slankheidsideaal
10
3.1.2 Verschil voedingsbehoefte van sporters van 14-18 jaar en volwassenen
18
3.1.3 Voedingspatroon van sporters met een slankheidsideaal
19
3.1.4 Jaarprogramma en gewichtsverloop sporters met een slankheidsideaal
20
3.2 Interviews
21
3.2.1 Voedingspatroon van sporters met een slankheidsideaal
21
3.2.2 Jaarprogramma, wedstrijden en trainingen, en het gewichtsverloop
24
3.2.3 Overbrengen van adviezen
25
4. Discussie
27
5. Conclusie
30
6. Aanbeveling
30
Literatuurlijst
33
Bijlagen
36
Bijlage A Level of evidence en impact factor
37
Bijlage B Oproep voor interviews
41
Bijlage C Energieberekening, PAL-waarde en MET-waarde
43
Bijlage D Codeboom
45
Pagina
5 van 133
Begrippenlijst
Duursporten
Binnen dit onderzoek wordt er met duursporten de volgende sporten bedoeld:
lange afstand schaatsen, wielrennen, langeafstandslopen en triatlon.
Endocrien stelsel
Hiermee wordt het hormoonstelsel bedoeld.
Energiebalans
Het evenwicht tussen de inname van energie en het verbruik hiervan door het
lichaam.
Energie-inname
De hoeveelheid energie die een persoon consumeert op een dag, daaronder
vallen zowel eten als drinken.
Energieverbruik
De hoeveelheid energie die een persoon op een dag verbruikt met de
onderhoudsprocessen van het lichaam en de lichamelijke activiteiten die
worden uitgevoerd.
En%
Energieprocent, het percentage van de totale energie.
Esthetische sporten
Binnen dit onderzoek worden er met de esthetische sporten de volgende
sporten bedoeld: turnen en dansen. Bij deze sporten wordt er verlangd naar
een constant slankheidsideaal.
Female Athlete
Triad
Is een onevenwichtig verband tussen een menstruele dysfunctie, lage energie
beschikbaarheid (met of zonder eetstoornis) en een verlaagde botdichtheid.
Deze Female Athlete Triad kan tot vele gezondheidsproblemen leiden en komt
vaak voor bij jonge vrouwen die aan (top)sport doen.
MET-waarde
Een maat voor de hoeveelheid energie die fysieke inspanning kost en is
afgeleid van de hoeveelheid zuurstof die tijdens de inspanning verbruikt
wordt.
PAL-waarde
Geeft de mate van inspanning weer op een dag.
Preventie
Preventie betekent voorkomen. Door vooraf maatregelen te nemen, kan er
gezorgd worden voor het vermijden van een onwenselijke situatie.
Sporters
In dit document wordt gesproken over sporters, hiermee wordt bedoeld
sporters op clubniveau die topsport ambiëren.
Sporten met een
slankheidsideaal
Sporten waarbij wordt verwacht dat de sporter zo dun mogelijk moet zijn.
Bestaande uit sporten waar het er voor het oog zo dun mogelijk uit moet zien,
als sporten waarvoor de sporter zo licht mogelijk moet zijn om optimaal te
presteren.
Pagina
6 van 133
1. Inleiding
Achtergrond
Eetproblemen in de topsport is een onderwerp aan de schaduwzijde van de medaille. Er wordt
nauwelijks over gesproken maar ondertussen is het er wel. Zo verschenen er de afgelopen jaren in het
nieuws al verschillende artikelen: ‘Nauwelijks aandacht voor eetstoornis in topsport’(1), 'Eén op de vijf
ballerina's lijdt aan anorexia'(2), ‘Eetproblemen in het wielrennen zijn een groot taboe, vooral bij
mannen’(3) en het recent verschenen tv-programma ‘Meer dan goud’ (4). In dit tv-programma vertelden
zes (oud) Olympisch Kampioenen het verhaal achter hun medaille. Drie sporters hadden een eetstoornis
of een verstoord eet- en afvalgedrag (5). Er is vaker sprake van verstoord eet- en afvalgedrag dan wordt
gedacht.
In de topsportwereld blijken eetstoornissen relatief vaker voor te komen door de preoccupatie met
lichaamsgewicht, de obsessieve neiging om steeds verder te gaan en het perfectionisme van vele
topsporters (6). Uit een Noors onderzoek blijkt dat negen procent van de gewone vrouwen een
eetstoornissen krijgt, terwijl twintig procent van de vrouwelijke topsporters ermee te maken krijgt. Het
verschil is dus meer dan een factor twee. Bij mannen is het verschil nog groter, daar is zelfs sprake van
een factor zestien. Een half procent van de gewone mannen ontwikkelt een eetstoornis tegen ruim acht
procent van de mannelijke topsporters. Eetstoornissen komen bij topsporters dus vaker voor dan bij de
‘gewone’ populatie. Om voor deze topsporters een goede preventie training te kunnen ontwikkelen
wordt er bij dit onderzoek specifiek gefocust op de (top)sporters (7,8). Vanuit de sportkoepel NOC*NSF
zijn er alleen (korte) documenten over eetstoornissen te vinden, maar er is nog geen specifiek
programma gemaakt ter preventie van eetstoornissen bij topsporters (8). Wel is er inmiddels een leerlijn
Voeding ontwikkeld door het NOC*NSF, waarmee sporters leren over voeding (9). Alleen is deze leerlijn
niet beschikbaar voor sportclubs.
Naast dat eetstoornissen steeds meer voorkomen is de anorexiazorg een groot probleem in de Tweede
Kamer. ‘Dit is het dossier waar ik me het meeste zorgen over maak’, zei De Jonge in de Tweede Kamer.
Volgens hem zijn de twee hoofdoorzaken van problemen in de anorexia zorg, dat er te laat een juiste
diagnose wordt gesteld bij mensen met anorexia en daarnaast is de juiste begeleiding, zowel lichamelijk
als geestelijk, vaak niet onmiddellijk voorhanden (10).
Leontien van Moorsel, meervoudig wereld- en olympisch kampioen, beschrijft het herstellen van haar
eetstoornis zelfs als de zwaarste rit van haar leven (11). Het is van groot belang dat er juist vroegtijdig
gescreend wordt op een eetstoornis en dat er preventief te werk wordt gegaan. Eetstoornissen kennen
van alle psychiatrische stoornissen onder jongeren in Nederland de hoogste mortaliteit (6). Er bestaat
een vermoeden dat bij vroege signalering van een eetstoornis de kans op genezing aanzienlijk groter is,
mede doordat er sneller kan worden ingegrepen (12). Ongeveer 45% van de anorexia patiënten herstelt
volledig, 30% verbetert gedeeltelijk en 25% herstelt niet (13).
Aan de andere kant is het ook lastig om te oordelen of iemand een eetstoornis heeft. Topsport is altijd
op het randje balanceren, dus ook het gewicht moet net op het randje van perfectie zitten, maar net niet
er overheen. Om te zorgen dat het gewicht binnen het ‘veilige gebied’ blijft en het lichaam voldoende
energie krijgt om van alle zware trainingen te kunnen herstellen, is het van belang dat er sportspecifieke
voedingsrichtlijnen worden opgesteld. Zowel coaches, sporters als hun omgeving krijgen zo meer kennis
over wat een passende hoeveelheid voeding is en zo een verstoord eet- en afvalgedrag te voorkomen.
Body Project NL
Een mooie stap voor de preventie van eetstoornissen in de sport wordt gemaakt door sportpsychologe
Karin de Bruin. De in 1995 afgestudeerde sportpsychologe behaalde in 2018 de Nationale Sportinnovator
Prijs met Body Project NL. Dit project wordt gesubsidieerd en hierdoor kan er weer een extra stap in de
goede richting gezet worden met het geven van de juiste begeleiding op het gebied van preventie van
eetstoornissen (14,15). Samen met haar team van diverse experts op het gebied van eetstoornissen, is
Karin de Bruin gestart met het geven van groepstrainingen en een online training: (W)eetwatjedoet.
Pagina
7 van 133
Hiermee proberen Karin de Bruin en haar team een verstoord eet- en afvalgedrag bij sporters te
voorkomen. Dit verstoord eet- en afvalgedrag kan uitmonden in een eetstoornis en daarbij geldt
natuurlijk dat voorkómen beter is dan genezen. In de sport komt vaak verstoord eet- en afvalgedrag voor
en Body Project NL heeft zich daarom specifiek op deze doelgroep gericht (7).
Huidig onderzoek
In het huidige onderzoek gaan de onderzoekers Body Project NL helpen om deze trainingen op het
gebied van voedingsadviezen te optimaliseren.
In de preventietrainingen wordt toegespitst op de groep sporters tussen de 14 en 24 jaar die een sport
met een slankheidsideaal beoefenen. Het Body Project NL richt zich namelijk op de preventie van een
verstoord eet- en afvalgedrag en in deze leeftijdsgroep begint vaak de ontwikkeling van verstoord eet-
en afvalgedrag (15,16).
Tussen de verschillende typen sport is er een verschil in prevalentie van eetstoornissen. 42% van de
eetstoornissen bij de vrouwelijke topsporters komt namelijk voor bij sporters die een esthetische sport
uitoefende. Duursporten staan op de tweede plek (7). Ook bij de mannelijke topsporters geldt dat de
esthetische sporten en de duursporten de sporten zijn waar een eetstoornis het meest bij voorkomt
(16,17). Door hiervoor genoemde cijfers wordt er in dit onderzoek gefocust op deze sporttakken.
Onder esthetische sporten vallen sporten zoals turnen, kunstschaatsen, synchroonzwemmen en dansen.
Deze (risico) sporten vereisen het hele jaar door een slank lichaam (16). Om een goede bijdrage te
kunnen leveren voor het preventieproject Body Project NL wordt er voor de esthetische sporten gefocust
op dansen en turnen. Naast de esthetische sporten zullen ook de duursporten onderzocht worden.
Hieronder vallen onder andere langeafstandsschaatsen, langeafstandslopen en wielrennen. Bij de
duursporten gelden er specifieke piekmomenten waarbij gericht wordt afgevallen voor een wedstrijd om
zo optimaal mogelijk aan de start te staan. Zo vallen wielrenners bijvoorbeeld voor de Tour de France
nog wat af om nog harder bergop te kunnen fietsen. Het verschilt ook per sport wanneer en hoe vaak de
sporter gericht bezig is met zijn/haar gewicht (17).
Onderzoeksvraag
Met behulp van dit onderzoek zal de volgende onderzoeksvraag beantwoord worden:
Op welke, volgens sporters en professionals, effectieve manier kunnen voedingsadviezen overgedragen
worden in een preventietraining voor gezond en optimaal presteren zodat ze een bijdrage leveren aan
gezond eet- en afvalgedrag bij sporters met een verhoogd risico op eetstoornissen, tussen 14 en 24 jaar,
uit sporten met het slankheidsideaal?
Deelvragen
Met behulp van onderstaande deelvragen wordt de onderzoeksvraag beantwoord:
- Welke voedingsadviezen zijn er voor de sporten met een slankheidsideaal bekend?
- Is er een verschil in voedingsbehoefte tussen sporter tussen de 14 en 18 jaar en 18 en 24 jaar?
Zo ja, waarom is dit verschil er?
- Hoe ziet het voedingspatroon eruit van sporters met een slankheidsideaal?
- Hoe ziet het jaarprogramma, met wedstrijden en trainingen, van de sporters met een
slankheidsideaal eruit en wat doet dit met het gewichtsverloop?
Pagina
8 van 133
2. Methoden
Om de onderzoeksvraag en de deelvragen te beantwoorden is er gebruik gemaakt van
literatuuronderzoek en kwalitatief onderzoek. De gebruikte onderzoeksmethode voor het kwalitatief
onderzoek was het afnemen van interviews. Er is gekozen voor kwalitatief onderzoek omdat bij dit type
onderzoek de achterliggende oorzaken en het doorgronden van attitudes centraal staat. Daarnaast zijn
middels de interviews de (voedings)behoeften van de sporters in kaart gebracht. (18).
2.1 Literatuurstudie
Met behulp van literatuuronderzoek zijn de volgende deelvragen beantwoord:
- Welke voedingsadviezen zijn er voor de sporten met een slankheidsideaal bekend?
- Is er een verschil in voedingsbehoefte tussen sporter tussen de 14 en 18 jaar en 18 en 24 jaar? Zo
ja, waarom is dit verschil er?
- Hoe ziet het voedingspatroon eruit van sporters met een slankheidsideaal?
- Hoe ziet het jaarprogramma, met wedstrijden en trainingen, van de sporters met een
slankheidsideaal eruit en wat doet dit met het gewichtsverloop?
Voor het vinden van de geschikte literatuur is er gebruik gemaakt van de databank van de Hogeschool
van Amsterdam, Google Scholar, PubMed en Science Direct.
De zoektermen die gebruikt zijn om geschikte artikelen te vinden waren:
Sports nutrition
Energy intake AND aesthetic
athletes
Energy intake
Energy intake AND gymnastics Nutrition intake AND
gymnastics
Sportvoeding
Intake turnen
Intake dansers
Endurance sports AND carbs
before exercise
Body weight AND body
composition AND athletes
Eating disorders AND athletes
OR endurance sports
nutrition AND endurance
sports
Dutch athletes AND nutrition
Protein intake post exercise
AND athletes
Protein synthese AND
endurance athletes
Body composition athletes
AND food intake
Daarnaast zijn er diverse artikelen meegenomen die vermeld stonden in de gevonden artikelen.
Waardoor daar geen zoektermen voor gebruikt zijn.
Selectiecriteria
De betrouwbaarheid en kwaliteit van de artikelen zijn vooraf beoordeeld met behulp van de ‘level of
evidence’ en de impactfactor. De levels of evidence bestaan uit 5 levels: A1, A2, B, C en D. Zo staat level
A1 voor meta-analyses die ten minste enkele gerandomiseerde onderzoeken van A2-niveau betreffen en
level A2 voor RCT’s (Randomised Controlled Trial). De RCT studies leveren de meest krachtige bewijzen
op. Verder staat level B voor niet gerandomiseerd onderzoek, level C voor niet vergelijkend onderzoek
en level D voor onderzoeken waarbij alleen de meningen van deskundigen zijn gebruikt. Bij voorkeur zijn
er artikelen gebruikt die een zo hoog mogelijk level of evidence bevatten.
Ook is er gekeken naar de impactfactor van een tijdschrift, deze geeft een maatstaf aan voor de
wetenschappelijke kwaliteit van een tijdschrift. Hoe hoger dit getal is, hoe hoger de kwaliteit van het
tijdschrift doordat er in artikelen ook in andere wetenschappelijke tijdschriften uit geciteerd is (21).
Wanneer het tijdschrift een impact factor hoger dan 1.5 had werd het artikel uit het tijdschrift
meegenomen in het onderzoek, zie bijlage A. Naast artikelen zijn er ook boeken gebruikt, maar alleen
boeken die wetenschappelijk onderbouwd zijn.
Pagina
9 van 133
2.2 Interviews
Met behulp van interviews zijn de volgende deelvragen beantwoord:
- Hoe ziet het voedingspatroon eruit van sporters met een slankheidsideaal?
- Hoe ziet het jaarprogramma, met wedstrijden en trainingen, van de sporters met een
slankheidsideaal eruit en wat doet dit met het gewichtsverloop?
- Hoe breng je de voedingsadviezen zo goed mogelijk over aan de doelgroep?
Deelnemers
De deelnemers die betrokken zijn geweest bij het onderzoek zijn sporters, met en zonder verleden met
een eetstoornis en sportend in één van de risicosporten, coaches betrokken bij de risicosporten en
sportdiëtisten die betrokken zijn bij de risicosporten. Er zijn vijf sporters (een wielrenster, turnster,
schaatsster en twee atleten), één coach en vier sportdiëtisten geïnterviewd. De twee atleten zijn in één
interview opgenomen.
Wervingsprocedure interviews
De werving heeft plaatsgevonden via social media, e-mail, Whatsapp en face-to-face. In bijlage B is de
oproep voor de professionals (diëtisten en coaches) en sporters geplaatst.
Tijdens de werving is er gekeken of de deelnemers voldeden aan de inclusiecriteria. Er zijn dertien
deelnemers geworven, waarvan negen deelnemers hebben deelgenomen aan het onderzoek. De
geworven deelnemers die niet meegenomen zijn in het onderzoek, zijn wegens verschillende redenen
niet opgenomen in het onderzoek. Waaronder de verzadiging van informatie, dit was het geval bij de
sportdiëtisten. Bij het vierde interview kwam er geen nieuwe informatie meer uit het interview en was
het verzadigingspunt bereikt. Daarnaast voldeed één van de geworven personen niet aan de
inclusiecriteria. En één van de dertien geworven personen heeft wegens persoonlijke redenen niet
meegedaan aan het onderzoek.
Inclusiecriteria interviews:
- Mannelijke/vrouwelijke Sporters (sport minimaal beoefenen op nationaal niveau) uit sporten met een
slankheidsideaal.
- Leeftijd tussen de 14 en 24 jaar op het moment van werven.
- Sporter geeft toestemming voor het maken van een geluidsopname tijdens het interview.
- Sporters die de Nederlandse taal voldoende beheersen om verbaal te kunnen communiceren.
OF
- Mannelijke/vrouwelijke deskundige op het gebied van een van de risicosporten
- Deskundige op het gebied van een van de risicosporten die toestemming geeft voor het maken van een
geluidsopname tijdens het interview.
- Deskundige op het gebied van een van de risicosporten die de Nederlandse taal voldoende beheerst
om verbaal te kunnen communiceren.
Exclusiecriteria interviews:
- Deskundige die de afgelopen twee jaar minder dan vijf sporters uit de risicosporten hebben begeleid.
Analyse interviews
Nadat alle interviews zijn afgenomen zijn de geluidsopnames getranscribeerd. Vervolgens zijn deze data
aan de hand van een codeboom gecodeerd waarna ze geanalyseerd zijn. Om de kwalitatieve interviews
te coderen zijn de fasen open, axiaal en selectief coderen doorlopen, waarbij de kernwoorden en
antwoorden van de geïnterviewde respondenten zijn verbonden (19). Na deze stap zijn er verbanden
tussen deze diverse antwoorden gelegd en hieruit zijn conclusies getrokken. Met behulp van het
programma MAXQDA zijn alle data gecodeerd en geanalyseerd (20).
Pagina
10 van 133
3. Resultaten
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het literatuuronderzoek en van de interviews beschreven. De
resultaten zullen worden beantwoord per deelvraag. Allereerst komen de resultaten van het
literatuuronderzoek aanbod gevolgd door de resultaten van de interviews.
3.1 Literatuur
In deze paragraaf zijn de resultaten van het literatuuronderzoek beschreven, waarbij er antwoord is
gegeven op de volgende vragen:
- In 3.1.1: Welke voedingsadviezen zijn er voor de sporten met een slankheidsideaal bekend?
- In 3.1.2: Is er een verschil in voedingsbehoefte tussen sporter tussen de 14 en 18 jaar en 18 en 24
jaar? Zo ja, waarom is dit verschil er?
- In 3.1.3: Hoe ziet het voedingspatroon eruit van sporters met een slankheidsideaal?
- In 3.1.4: Hoe ziet het jaarprogramma, met wedstrijden en trainingen, van de sporters met een
slankheidsideaal eruit en wat doet dit met het gewichtsverloop?
3.1.1 Voedingsadviezen voor sporten met een slankheidsideaal
Figuur 1. De sportvoedingspiramide (22)
Voor de sportvoeding van alle sporters kan er het beste worden gekeken naar de sportvoedingspiramide
zoals in figuur 1. Deze bestaat uit drie lagen: de basisvoeding, de sportspecifieke voeding en de
sportsupplementen. De onderste laag staat voor de basisvoeding, dit is de grootste laag en hier moet dus
ook het meest van worden geconsumeerd. De basisvoeding voor alle (top)sporters bestaat uit dezelfde
basisvoeding als voor de ‘gewone’ mens. Voor het consumeren van een gezonde basisvoeding kan er het
beste de richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad (23) worden opgevolgd. De tweede laag in
de piramide is de sportspecifieke voeding. Deze laag is kleiner dan de laag van de basisvoeding en zal dus
ook minder geconsumeerd worden. De sportspecifieke voeding bestaat uit specifieke voeding voor,
tijdens of na het sporten en de exacte timing hiervan. Het topje van de piramide wordt gevormd door de
sportsupplementen, deze dienen voor de laatste paar procenten van de prestatie.
Bij de sportvoedingspiramide is het van belang dat de onderste laag eerst goed op orde is voordat er
verder wordt gekeken naar de volgende laag. De basisvoeding dient als fundament voor het gehele
(sport)voedingspatroon (24,25).
De basisvoeding
Een gezonde basisvoeding vormt de basis voor een goede prestatie. Hierdoor wordt er voorkomen dat er
spier- en prestatieverlies, vermoeidheid, concentratieverlies en een tekort aan voedingsstoffen optreedt.
De basisvoeding bestaat uit alle basisvoedingsmiddelen in de juiste verhouding die nodig zijn om alle
voedingsstoffen zoals eiwitten, vetten en koolhydraten binnen te krijgen. Deze basisvoeding is dus exact
hetzelfde voor de sporter als de niet-sporter. Echter, zullen er voor de sporter grotere hoeveelheden van
Pagina
11 van 133
deze basisvoeding nodig zijn om voldoende energie voor de trainingen en wedstrijden te kunnen leveren
(25).
Energie
Om exact te kunnen weten hoeveel basis- en sportspecifieke voeding er dan werkelijk nodig is als sporter
kan de energiebalans worden uitgerekend. De energiebalans is het evenwicht tussen de energieopname
uit eten en drinken aan de ene kant en de hoeveelheid energie die het lichaam verbruikt aan de andere
kant. De hoeveelheid energie wordt uitgedrukt in kilocalorieën (kcal) of kilojoules (kJ) (1 kcal=4,2 kJ).
Er is sprake van een energiebalans als de hoeveelheid verbruikte energie (door lichaamsprocessen,
vertering en beweging) gelijk is aan de hoeveelheid ingenomen energie (door eten en drinken). Als er
sprake is van een energiebalans zal een sporter op hetzelfde gewicht blijven. Als er door het lichaam een
hogere energie-inname is dan energieverbruik zal dit resulteren in een positieve energiebalans en deze
energie wordt voornamelijk opgeslagen als lichaamsvet, daarbij neemt het
lichaamsgewicht/vetpercentage toe. Deze positieve energiebalans in combinatie met voldoende eiwitten
(1.6-1.7 g/kg lichaamsgewicht) en (kracht)training kan ook resulteren in een toename in spiermassa (25).
Bij een negatieve energiebalans wordt er minder energie ingenomen dan er wordt verbruikt, hierdoor zal
het gewicht en/of vetpercentage van de sporter afnemen (26).
Om te bepalen hoeveel energie een sporter werkelijk nodig heeft op een dag wordt er gebruik gemaakt
van de basaalstofwisseling, de PAL-waarde en de energie die benodigd is voor de sportactiviteit. De
basaalstofwisseling is de hoeveelheid energie die het lichaam nodig heeft voor de lichaamsprocessen en
de vertering. Deze is afhankelijk van het geslacht, de leeftijd en het lichaamsgewicht. Het Physical
Activity Level (PAL) geeft de mate van inspanning weer op een dag en afhankelijk hiervan dus de
hoeveelheid energie die het lichaam nodig heeft om deze lichamelijke inspanningen vol te kunnen
houden.
Voor het bepalen van de basaalstofwisseling kan er gebruik worden gemaakt van de formule van ten
Haaf en een standaardtabel met PAL-waarden (24) (zie bijlage C).
Energieverbruik (over 24 uur)=basaalstofwisseling * PAL-factor = Ev
Nadat het energieverbruik van het lichaam is vastgesteld kan de energiebehoefte voor de sportactiviteit
(=Sa) worden uitgerekend door middel van de MET-waarde. De Metabolic Equivalent (MET) is een maat
voor de hoeveelheid energie die fysieke inspanning kost en is afgeleid van de hoeveelheid zuurstof die
tijdens de inspanning verbruikt wordt. Ook voor het berekenen van de MET-waarde voor de
verschillende sportactiviteiten is er een speciale algemene tabel (zie bijlage C). Houdt er rekening mee
dat de energiebesteding hier staat weergegeven per kilogram lichaamsgewicht per uur. Dus de duur van
de sportactiviteit moet bekend zijn om de juiste hoeveelheid verbruikte energie te berekenen (24,26).
Wanneer de stap ook voltooid is om het energieverbruik (Ev) van de sportactiviteit te berekenen kan de
totale hoeveelheid energieverbruik worden uitgerekend (24,26).
Totaal energieverbruik= Ev + Sa
Er moet wel rekening worden gehouden dat een negatieve energiebalans kan resulteren in afname van
prestatie. Daarbij kunnen er ook klachten zoals vermoeidheid, uitputting, concentratieverlies,
hypotensie, verwardheid, stemmingsstoornissen, depressie, ijzergebreksanemie, afname vetvrije massa,
eetstoornissen, verminderd afweersysteem (en dus verhoogde kans op infecties en blessures),
endocriene veranderingen en een afname van de botdichtheid optreden.
Bovendien kan er op de lange termijn ook schade aan de gezondheid worden toegebracht. Zo kunnen
bijvoorbeeld de volgende stoornissen ontstaan: amenorroe (vanwege het tekort aan oestrogeen), daling
Pagina
12 van 133
botmineralisatie (en dus het risico op stressfracturen), ontwikkeling van de Female Athlete Triad en
onderdrukking van het immuunsysteem (27).
Gezonde basisvoeding
Voor wat een gezonde basisvoeding is kan er het beste worden gekeken naar de Richtlijnen Goede
Voeding van de Gezondheidsraad. Voor deze voeding is er namelijk aangetoond dat ze
gezondheidswinst opleveren en/of goede voedingsstoffen bevatten. De basis hiervan is dat het advies is
om meer te eten volgens een plantaardig en minder dierlijk voedingspatroon.
Een samenvatting van de Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad (23):
−
Eet dagelijks minimaal 200 gram groente en ten minste 200 gram fruit
−
Eet dagelijks minimaal 90 gram bruin brood, volkorenbrood of andere volkorenproducten
−
Eet ten minste 15 gram ongezouten noten per dag
−
Neem enkele porties zuivel per dag, waaronder melk of yoghurt
−
Eet een keer per week vis, bij voorkeur vette vis
−
Drink dagelijks 3 koppen thee
−
Vervang geraffineerde graanproducten door volkorenproducten
−
Vervang boter, harde margarine en bak- en braadvetten door zachte margarine, vloeibaar bak-
en braadvet en plantaardige oliën
−
Vervang ongefilterde door gefilterde koffie
−
Beperk de consumptie van rood vlees en met name bewerkt vlees
−
Drink zo min mogelijk suikerhoudende dranken
−
Drink geen alcohol of in ieder geval niet meer dan één glas per dag
−
Beperk de inname van keukenzout tot maximaal 6 gram per dag
Aangezien sporters een verhoogde energiebehoefte hebben in verband met hun verhoogde fysieke
inspanningen, dienen de hoeveelheden van de adviezen van de Gezondheidsraad wel verhoogd te
worden om deze energiebehoefte te behalen
Voedingsstoffen
Koolhydraten
Voor inspanningen vanaf matige intensiteit (vanaf 50-60% van de VO2max) zijn koolhydraten de
prestatiebepalende brandstof. Hoe intensiever de inspanning, hoe minder zuurstof er beschikbaar is
voor de verbranding in het lichaam en hoe meer koolhydraten er voor de inspanning verbrand zullen
worden. Koolhydraten hebben namelijk weinig tot geen zuurstof(er ontstaat wel lactaat) nodig om
verbrand te worden, terwijl vetten veel zuurstof nodig hebben om verbrand te worden. De opslag van
koolhydraten in het lichaam (=glycogeen) is voldoende voor één tot anderhalf uur intensieve inspanning.
Na deze anderhalf uur is de glycogeenvoorraad leeg en kan de sporter alleen nog maar vetten
verbranden. De verbranding van vetten heeft dus veel meer zuurstof nodig en de sporter zal nog maar
op 50% van zijn normale maximale prestatievermogen kunnen presteren. Het prestatievermogen zal dus
door de depletie van spierglycogeen erg verminderen. Duurinspanningen kunnen hierdoor resulteren in
een hypoglycemie. Kenmerken van een hypoglycemie zijn hoofdpijn, vermoeidheid, uitputting,
misselijkheid, slechte adem door verhoogde ketonengehalte in het bloed, angst, verwardheid,
geïrriteerdheid, duizeligheid en amnesie door een tekort aan glucose in het hersenweefsel. Daarom is
een goede koolhydraatinname zeer van belang bij de duursporten (27,28).
De hoeveelheid koolhydraten die nodig zijn op een trainingsdag is afhankelijk van de intensiteit,
frequentie en duur van de inspanning. Koolhydraten worden in het lichaam opgeslagen als glycogeen,
deze opslag is niet groot. Deze voorraad glycogeen kan wel door middel van voeding en training vergroot
worden. Maar bij een sportactiviteit langer dan anderhalf uur moet de koolhydraatvoorraad tijdens de
inspanning worden aangevuld. Dit betekent dat een sporter bij een training die langer dan anderhalf uur
duurt dus altijd dient te eten tijdens de training of wedstrijd (24).
Pagina
13 van 133
In tabel 1 staat de koolhydraatbehoefte berekenend voor sporters met verschillende
inspanningsintensiteiten, met voorbeelden van duursport gerelateerde activiteiten. Dit is de hoeveelheid
koolhydraten afgestemd op de intensiteit, frequentie en duur van de inspanning. Als er minder dan één
keer per week gesport wordt dan kan de hoeveelheid koolhydraten uit de basisvoeding gehaald worden
en is er geen aanpassing in koolhydraten nodig (24,29).
Tabel 1. Gemiddelde koolhydraatbehoefte bij verschillende inspanningsintensiteit
Duur en frequentie Inspannings-intensiteit (in MET)
Voorbeelden type inspanning Gemiddelde
koolhydraatbehoefte per dag*
1-2 uur per sessie
2-3 keer per week 1-4 Wandelen, rustig fietsen, pilates, yoga. 2-3 g/kg lichaamsgewicht 2 of meer uur per sessie
Meer dan 3 keer per week 1-4 Wandelen, rustig fietsen, pilates, yoga 3 g/kg lichaamsgewicht 1-2 uur per sessie
2-3 keer per week en op rustdagen voor intensieve sporters
5-8 Krachttraining, joggen 3-5 g/kg lichaamsgewicht 2 of meer uur per sessie
Meer dan 3 keer per week 5-8 Krachttraining, joggen 5-7 g/kg lichaamsgewicht 1-2 uur per sessie
2-3 keer per week 9-12 Roeien, inline skaten, wielrennen, hardlopen, zwemmen borstcrawl 5-7 g/kg lichaamsgewicht 2 of meer uur per sessie
Meer dan 3 keer per week 9-12 Roeien, inline skaten, wielrennen, hardlopen, zwemmen borstcrawl 6-10 g/kg lichaamsgewicht 1-2 uur per sessie
2-3 keer per week >12 Lange afstand lopen, mountainbiken, wielrennen, triathlon, schaatsen
6-10 g/kg lichaamsgewicht 2 of meer uur per sessie
Meer dan 3 keer per week >12 Lange afstand lopen, mountainbiken, wielrennen, triathlon, schaatsen
8-12 /kg lichaamsgewicht * is gemiddeld getal. Geldt zowel voor trainings- als rustdagen. Koolhydraten op rustdag mogen minder.
Vetten
Vetten hebben net als koolhydraten en eiwitten een functie in het lichaam. Zo levert vet energie, het
beschermt het lichaam tegen kou, het beschermt de organen, lichaamscellen hebben vet nodig als
bouwsteen en verdedigingsmechanisme tegen indringers. Vitamine A, D en E zijn de belangrijkste
vitaminen die via vet aan het lichaam worden aangeboden. Daarnaast is vet een belangrijke bron voor
essentiële vetzuren.
Advies is om minimaal 20 tot circa 35en% van de energie uit vetten te halen. Waarvan maximaal 10en%
uit verzadigd vet in verband met de verhoging van het risico op hart- en vaatziekten (30,31).
Eiwitten
Eiwitten dragen bij aan het opbouwen van spiermassa, herstellen na een training waarbij de spierschade
hersteld moet worden en het onderhouden van de spiermassa.
Voor de momenten dat eiwitten het beste genuttigd kunnen worden is de aanbeveling om tijdens vier
tot vijf eetmomenten per dag minimaal 20 gram eiwit te consumeren. Hierdoor wordt er maximaal
rendement gehaald uit de spiereiwitsynthese. Om deze 20 gram eiwit per eetmoment specifieker per
persoon te maken kan er 0,3-0,4 g/kg lichaamsgewicht per eetmoment aangehouden worden (28).
Daarbij is het een aandachtspunt dat al deze momenten ongeveer evenveel eiwitten bevatten. Dus zowel
ontbijt, lunch, diner als tussendoor. Bij veel sporters is er een scheve verhouding tussen de
geconsumeerde eiwitten op een dag bij het diner (gemiddeld 38 gram) en tussen het ontbijt/lunch
(gemiddeld 19-25 gram). Tijdens de nacht krijgen sporters ook een lange periode geen eiwitten binnen.
Een eiwitrijke snack (ongeveer 20-40 gram eiwitten) vlak voor het slapen stimuleert de eiwitsynthese
gedurende de nacht en voorkomt afbraak van spiermassa.
Pagina
14 van 133
Voor volwassenen in Nederland geldt een richtlijn van 0,8 g/kg lichaamsgewicht per dag. De
internationale richtlijnen geven aan dat sporters 1,2-2,0 g/kg lichaamsgewicht per dag nodig hebben. De
eiwitbehoefte van een sporter is afhankelijk van een aantal factoren: het type sport, frequentie, het doel
en hoe getraind de sporter is (35). Duursporters hebben gemiddeld 1,2 g-1,4 g/kg lichaamsgewicht per
dag nodig. Daarbij geldt dat beginnende sporters iets meer eiwitten nodig hebben dan ervaren sporters.
Daarnaast is het van belang wanneer een sporter bewust aan het afvallen is of zijn/haar
lichaamssamenstelling wil verbeteren een eiwit hoeveelheid van 2,0 g/kg lichaamsgewicht aan te
bevelen is, zodat de spiermassa van de sporter tijdens het afvallen niet afneemt (24,36).
Sportspecifieke voeding
Nadat de basisvoeding op orde is kan er aandacht worden geschonken aan de sportspecifieke voeding.
Deze is een aanvulling op de basisvoeding. Met de sportspecifieke voeding worden producten bedoeld,
die een sporter op specifieke momenten in kan zetten rondom trainingen en wedstrijden.
Sportspecifieke voeding is niet per definitie gezonde voeding, maar sommige basisvoeding uit de
onderste laag van de sportvoedingspiramide kan ook sportspecifieke voeding zijn. Het meest optimale is
dan ook om producten uit de basisvoeding te gebruiken als sportspecifieke voeding. Maar in sommige
situaties kan dit niet effectief zijn. Het is bijvoorbeeld erg onpraktisch om tijdens een hardloopwedstrijd
een appel te gaan consumeren. Naast de juiste producten is ook de timing van de eetmomenten een
belangrijk punt bij de sportspecifieke voeding (24).
Duursport
Voeding voor trainingen en wedstrijden
Belangrijk is het om het gebruik van vetten en eiwitten voor een training of wedstrijd te matigen, dit in
verband met mogelijke maagdarmproblemen vanwege de hoge verzadigingswaarde.
Daarnaast is ook de timing van de maaltijd voor de training/wedstrijd van belang. Als er te kort van
tevoren gegeten wordt is het eten nog niet verteerd en kan dus de energie nog niet gebruikt worden
voor de sportprestatie. Bovendien, is het lichaam nog bezig met de vertering van het eten en blijft er dus
minder zuurstofrijk bloed over om naar de spieren te stromen in plaats van naar de
spijsverteringsorganen. Het advies is daarom om het laatste eetmoment één tot vier uur voor de
training/wedstrijd te nemen. Welke tijd het beste werkt is persoonsgebonden en er geldt hier ook bij:
hoe meer er gegeten wordt voor de inspanning, hoe langer het duurt voordat alles verteerd is.
Bovendien is het type sport hierbij ook van belang. Sporten met veel schokbelasting zoals bijvoorbeeld
hardlopen zullen de kans op klachten zoals misselijkheid, braken en brandend maagzuur vergroten.
Daarnaast is het advies om maag- en darmklachten tijdens inspanning te voorkomen, om voor de
inspanning producten te kiezen met veel koolhydraten en relatief weinig eiwitten, vetten en vezels. Deze
drie laatst genoemde voedingsstoffen verteren namelijk langzamer dan een maaltijd die hoofdzakelijk uit
koolhydraten bestaat (27,35).
Koolhydraten stapelen voor langdurige prestaties
Om de glycogeenvoorraad te vergroten voor een intensieve en lange duurinspanning (langer dan
anderhalf uur) kan het zinvol zijn om koolhydraten te gaan stapelen (taperen). Voor deze tapering kan
het beste de nieuwste taper techniek worden gekozen: deze techniek start één week voor de wedstrijd.
Op de eerste dag worden er relatief weinig koolhydraten geconsumeerd en het aantal koolhydraten zal
trapsgewijs worden verhoogd. De laatste dag voor de wedstrijd moet de grootste hoeveelheid
koolhydraten worden geconsumeerd (5-12 g/kg lichaamsgewicht) (24,29). De hoeveelheid koolhydraten
die exact gegeten moet worden is afhankelijk van de duur van de inspanning.
De sporter dient wel rekening te houden met het feit dat koolhydraten stapelen niet betekent dat de
sporter zich moet gaan overeten. De energiebalans moet hetzelfde blijven als normaal. De sporter dient
dus zijn/haar eetpatroon aan te passen aan de hoeveelheid koolhydraten en dus minder vetten te eten
dan hij/zij normaal doet zodat hij/zij evenveel energie binnenkrijgt.
Bij verhoogde spierglycogeen levels kan de prestatie met 2-3% toenemen bij inspanningen die langer
duren dan 90 minuten (29).
Pagina
15 van 133
Een voorbeeld van een opbouwschema voor een lange duur wedstrijd waarbij nadruk ligt op het
geleidelijk per dag verhogen van de hoeveelheid koolhydraten (24,25):
- Dag 1: 3 g/kg lichaamsgewicht
- Dag 2: 3-4 g/kg lichaamsgewicht
- Dag 3: 4-5 g/kg lichaamsgewicht
- Dag 4: 6-7 g/kg lichaamsgewicht
- Dag 5: 8-9 g/kg lichaamsgewicht
- Dag 6: 9-11 g/kg lichaamsgewicht
- Dag 7 (dag voor de wedstrijd): 12 g/kg lichaamsgewicht
Voeding tijdens trainingen en wedstrijden
Het consumeren van vetten, eiwitten en vezels wordt niet aanbevolen tijdens een training of wedstrijd.
Deze voedingsstoffen blijven namelijk lang in de maag en vertragen daardoor de opname van
koolhydraten (28,29,37). Vetten, eiwitten en vezels verhogen de kans op maag- en darmklachten tijdens
de inspanning. Behalve bij meerdaagse wedstrijden of wedstrijden die snel op elkaar volgen kan een
sportdrank met eiwitten bij duurprestaties gewenst zijn, deze sportdrank mag dan maximaal 1%
eiwitoplossing bevatten. Bij inspanningen die langer dan 45-90 minuten duren, afhankelijk van de
koolhydraatvoorraad van de sporter, dient er tussen de 30-90 g koolhydraten per uur geconsumeerd te
worden. Hierbij moet speciale aandacht worden geschonken aan de koolhydraatsamenstelling.
Wanneer er tijdens een inspanning van langer dan 90 minuten niet gegeten wordt kan de energie van de
sporter plotseling helemaal op zijn of langzaam steeds minder worden (24,25).
Tabel 2. Hoeveel koolhydraten moeten er worden geconsumeerd bij welk duur van intensieve inspanningen zonder rust (28,29,37)
Duur van de inspanning Aanbevolen koolhydraatinname Aanbevolen type koolhydraat
<30 minuten intensief sporten Er zijn geen extra koolhydraten nodig.
-
30-75 minuten intensief sporten Het is niet nodig om extrakoolhydraten te nuttigen. Het kan zinvol zijn om de hersenen van extra glucose te voorzien, het kan al voldoende zijn om de mond alleen even te spoelen met een glucose drank.
Meeste vormen van koolhydraten zijn geschikt om te consumeren bij dit type inspanning.
1-2 uur intensief sporten 30 gram koolhydraten per uur
inspanning consumeren. Meeste vormen van koolhydraten zijn geschikt om te consumeren bij dit type inspanning.
2-3 uur intensief sporten 60 gram koolhydraten per uur
inspanning consumeren. Vormen van koolhydraten die snel geoxideerd worden: glucose, maltodextrine en glucose:fructose*. >2.5 uur intensief sporten 90 gram koolhydraten per uur
inspanning consumeren*. Alleen de goede verhouding glucose:fructose* *om 90 gram koolhydraten per uur te kunnen opnemen moet er wel de goede verhouding glucose: fructose worden
geconsumeerd. Het lichaam kan namelijk maar maximaal 60 gram glucose per uur opnemen. Maar het lichaam kan daarbij wel nog 30 gram fructose per uur opnemen. Glucose en fructose worden in de darmen via verschillende routes opgenomen in het lichaam. Er zullen producten moeten worden geconsumeerd met de verhouding glucose:fructose = 2:1 (28,29,37).