• No results found

Het effect van werken in situaties met kindermishandeling en huiselijk geweld op het functioneren thuis en de slaapkwaliteit voor professionals van Veilig Thuis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van werken in situaties met kindermishandeling en huiselijk geweld op het functioneren thuis en de slaapkwaliteit voor professionals van Veilig Thuis"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FACULTEIT DER

M

AATSCHAPPIJ

-

EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN

Graduate School of Childhood Development and Education

MASTER

ORTHOPEDAGOGIEK

2016-2017

2017-2018

SCRIPTIE

Naam student: Gwen Smies

Adres: Meester Spoermekerlaan 66, 5237 JZ ‘s-Hertogenbosch Telefoon: 06-15120635

Studentnummer: 11353538

E-mailadres: gwensmies@hotmail.com ; gwen.smies@student.uva.nl

Onderwerp: Het effect van werken in situaties met kindermishandeling en huiselijk geweld op het functioneren thuis en de slaapkwaliteit voor professionals van Veilig Thuis.

Startdatum: 2-2017; Einddatum: 1-2018

Toewijzing aan leerstoelgroep: Ontwikkelings- en Opvoedings- Problematiek (OOP, Orthopedagogiek)

(2)

Het effect van werken in situaties met kindermishandeling en huiselijk geweld op het functioneren thuis en de slaapkwaliteit voor professionals van Veilig Thuis.

Masterscriptie Orthopedagogiek, Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen,

Universiteit van Amsterdam, G. Smies, Begeleiding: Dhr. dr. E.J. (Ed) de Bruin en mw. dr. W. (Wieke) de Vente,

(3)

Abstract

The effect of working in situations with child-abuse and domestic violence on home-functioning and sleep quality of professionals of ‘Veilig Thuis’

Recent literature demonstrates that people who work with adults or children who have experienced traumatic events, often experience an alteration in their own functioning as a result of their work: secondary stress or trauma. In order to clarify this relation 58 employees of ‘Veilig Thuis’ (VT) Zuidoost-Brabant have been examined using questionnaire research (VBBA, SWING, PSQI) to determine how experience of work and work-stress relate to home-functioning and sleep quality of professionals who have direct or indirect client contact. The negative influence of work on home-functioning was found to be more extensive for employees who have direct client contact than for employees with indirect client contact. The social-emotional work experience and work-stress associate with the influence of work on home-functioning. Social-emotional work experience associates with the sleep quality of employees. The sleep quality experienced by employees of VT is below the average established in scientific literature. However, the social-emotional work experience is better and work-stress and negative influence of work on home-functioning are less than average. In the discussion it is set out how this can be explained and the possible lessons we can learn about working in (youth)care.

(4)

Abstract

Het effect van werken in situaties met kindermishandeling en huiselijk geweld op het functioneren thuis en de slaapkwaliteit voor professionals van Veilig Thuis.

Uit recente literatuur blijkt dat professionals die werken met volwassenen of kinderen die traumatische ervaringen hebben meegemaakt, vaak ook een verandering in hun eigen functioneren als gevolg van het werk ervaren: Secundaire stress of trauma. Om die relatie verder te onderzoeken is in het huidige vragenlijstonderzoek (VBBA, SWING, PSQI) bij 58 werknemers van Veilig Thuis (VT) Zuidoost-Brabant onderzocht hoe werkbeleving en werkstress gerelateerd zijn aan thuis-functioneren en de slaapkwaliteit bij professionals met direct of indirect cliëntcontact. Medewerkers met direct cliëntcontact ervaren meer negatieve invloed van het werk op hun thuis-functioneren dan de medewerkers zonder direct

cliëntcontact. Sociaal-emotionele werkbeleving en werkstress zijn geassocieerd met de invloed van het werk op het thuis-functioneren, en sociaal-emotionele werkbeleving is geassocieerd met de slaapkwaliteit van de medewerkers. Medewerkers van VT ervaren een slechtere slaapkwaliteit dan de norm volgens wetenschappelijke literatuur, maar een betere sociaal-emotionele werkbeleving, minder werkstress en minder negatieve invloed van het werk op het thuis-functioneren. In de discussie wordt ingegaan op hoe dit verklaard kan worden en wat we hiervan mogelijk kunnen leren over werken in de (jeugd)hulpverlening.

(5)

Het effect van werken in situaties met kindermishandeling en huiselijk geweld op het functioneren thuis en de slaapkwaliteit voor professionals van Veilig Thuis.

Inleiding

De psychologische effecten van traumatiserende gebeurtenissen zoals

kindermishandeling en huiselijk geweld zijn uitgebreid omschreven in wetenschappelijke artikelen en boeken (Wilson & Raphael, 1993). Inmiddels is echter duidelijk dat het effect van traumatische gebeurtenissen groter is dan enkel voor de personen die direct getraumatiseerd zijn. Mensen die werken met volwassenen of kinderen die getraumatiseerd zijn ervaren ook vaak een verandering in hun eigen functioneren als gevolg van het werk (Chrestman, 1995). Zij hebben bijvoorbeeld meer kans op emotionele, mentale en lichamelijke uitputting

(Simpson & Starkey, 2006).

Secundaire trauma, of ook wel secundaire stress, is het effect van werken met slachtoffers van trauma op het psychologische welbevinden van professionals (Simpson & Starkey, 2006). Onderzoekers gaven voor het eerst aandacht aan secundaire stress en daarop lijkende gevolgen van werk in de jaren 80 en 90 van de vorige eeuw. Volgens Figley (1995) is de definitie van secundaire stress: ‘Het natuurlijke gedrag en de emoties die voortkomen uit

de kennis van een traumatische gebeurtenis ervaren door een significante andere’. De

negatieve effecten van secundaire blootstelling aan trauma zijn bijna gelijk aan de effecten van primaire blootstelling aan trauma (Figley, 1999).

Onderzoekers hebben aangegeven dat met name kinderbeschermingsmedewerkers risico lopen op secundaire traumatische stress (Bell, Kulkarni, & Dalton, 2003; Horwitz, 1998). Hulpverlenende beroepen worden vaak gekozen door empathische mensen, wat zowel zorgt voor goed maatschappelijk werk als voor een verhoogde kwetsbaarheid voor stress. Ook de inhoud van het werk en de daarbij komende toenemende werkdruk maakt maatschappelijk werkers een risicogroep om stress en stressklachten te ontwikkelen (Klooster & Hermans, 2008). Onderzoek van Cornille en Myers (1999; 2002) bevestigde dat

kinderbeschermingswerkers meer psychologische stress ervaren dan de algemene populatie. Veel van de onderzochte kinderbeschermingsmedewerkers rapporteerden stress-niveaus die zelfs hoger waren dan de stress-niveaus van de gemiddelde cliënt in de geestelijke

gezondheidszorg. Hoe meer tijd doorgebracht wordt met de getraumatiseerde cliënt, hoe hoger het risico op stressreacties bij de professional (Chrestman, 1995; Pearlman & Mac Ian, 1995). Daarbij bleek uit het onderzoek dat een langer tijdsbestek van werken in deze sector en een werkweek van meer dan 40 uur ook geassocieerd zijn met hoge levels van secundaire

(6)

stress of secundair trauma (Cornille & Myers, 1999; 2002).

Swart deed in 2013 onderzoek naar het bovengenoemde effect van werk bij 259

medewerkers van een Bureau Jeugdzorg in Nederland. In deze onderzoeksgroep waren ook de medewerkers van het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) opgenomen. Het AMK is tegenwoordig met het Steunpunt Huiselijk Geweld gefuseerd in Veilig Thuis. In het onderzoek gaf bijna de helft van de medewerkers aan boven de afgesproken normering van werklast te werken. De medewerkers gaven aan dat zij een behoorlijk sterke werkdruk voelden. Het werken in crisiszaken werd door de medewerkers genoemd als een van de oorzaken van een verhoogde werklast. Bijscholing kostte volgens de medewerkers ook extra tijd, maar dat werd wel gewaardeerd.

De last die professionals kunnen ervaren als gevolg van hun werk wordt steeds meer erkend (Bercier & Maynard, 2015). Volgens onderzoek heeft 5 tot 15 procent van de

therapeuten klinisch ernstige last van het werken met cliënten in traumatische situaties

(Adams & Riggs, 2008; Bride, 2007; Choi, 2011; Kadambi & Truscott, 2004). Andere studies hebben aangetoond dat ongeveer 38 procent van de sociale werkers gemiddelde tot hoge levels van secundaire stress ervaren (Cornille & Meyers, 1999; Dalton, 2001). De

stressklachten hebben zowel invloed op de gezondheid en het functioneren van de betreffende professional zelf, als op het functioneren van de professional in zijn of haar (persoonlijke) omgeving (van Horen, 2014). Voorbeelden van kenmerkende klachten van stress zijn onder andere vermoeidheid, geïrriteerdheid, somberheid en slaapproblemen (de Vente, 2011).

Er is nog weinig onderzoek gedaan naar het verband tussen psychologische werkfactoren en slaapproblemen. Toch is er wel een behoefte om meer duidelijkheid te krijgen over slaapkwaliteit en de risicofactoren en preventiemogelijkheden van

slaapproblemen (Chazelle, Chastang, & Niedhammer, 2016). Onder slaapproblemen vallen bijvoorbeeld nachtmerries (Bercier & Maynard, 2015). Slaapkwaliteit bevat zowel

kwantitatieve aspecten van slaap zoals slaapduur en slaaplatentie, als subjectieve aspecten van slaap zoals de diepte en rust van de slaap (Buysse, Reynolds III, Monk, Berman, & Kupfer, 1989). Epidemiologisch onderzoek wijst uit dat 15-35 procent van de volwassen populatie klachten heeft over de slaapkwaliteit, zoals het ervaren van moeilijkheden met in slaap vallen. Een literatuur review van Van Laethem en collega’s (2013) toonde aan dat er bewijs is voor de associatie tussen werk en slaapkwaliteit. Volgens het onderzoek van Karasek en collega’s (1998) bleken psychologische bevragingen op het werk voorspellend voor slaapproblemen. Psychologische bevragingen waren in het betreffende onderzoek de werkdruk, de ervaren

(7)

beperkingen van de organisatie en eisen van het werk die als conflicterend en tegenstrijdig ervaren werden door de medewerkers.

Er is vanuit onderzoek steeds meer aandacht voor de relatie tussen werken in de zorg en het functioneren thuis (Rupert, Hartman, & Miller, 2013). Werkpsychologische theorieën zijn er op gebaseerd dat medewerkers interacteren met de werkomgeving en dat het gedrag van medewerkers consequenties heeft voor de gezondheid en het welbevinden (Geurts, Taris, Kompier, Dikkers, Hoof, & Kinnunen, 2005). ‘Work-life balance’ is al uitgebreid onderzocht in disciplines als het bedrijfsleven en management (Wu, Rusyidi, Claiborne, & McCarthy, 2013). De ervaring op het werk kan leiden tot een verstoring van het functioneren thuis van de professional. Zo kan een negatieve werkbeleving leiden tot een storing in relaties (Bride, Jones,& MacMaster, 2007). Er is vaker sprake van een negatieve invloed van het werk op de thuissituatie dan andersom. En hoe hoger de ervaren werkdruk is, hoe meer invloed het werk heeft op het functioneren thuis. Wanneer mensen overvraagd worden op het werk kan

hierdoor namelijk een negatieve reactie ontstaan die dan overslaat op het thuisdomein van de werknemers (Geurts et al., 2005). In de jeugdzorgis eerder ook een associatie gevonden tussen emotionele bevragingen van het werk en werk-familie conflicten (Park, Nakata, Swanson, & Chun, 2013).

Rupert, Hartman en Miller (2013) onderzochten de relatie tussen het werk en het functioneren thuis voor een groep psychologen door middel van longitudinaal

vragenlijstonderzoek. In het onderzoek werd gevonden dat hoe hoger het aantal uren werk is en hoe meer emotionele vermoeidheid er is, hoe ongezonder het familie functioneren wordt. Meer werkstress en emotionele uitputting leiden tot een lagere tevredenheid over het familie functioneren. Dat maatschappelijk werkers uren per werkdag getuige zijn van problemen en tragedies verhoogt volgens Davies (1998) tevens de kans om een negatief mensbeeld te ontwikkelen. De capaciteit om een balans te kunnen vinden tussen het werk en het

persoonlijke leven is daarom essentieel voor welbevinden op het werk (Chazelle, Chastang, & Niedhammer, 2016).

In het huidige onderzoek wordt bij 59 werknemers van de organisatie Veilig Thuis (VT) onderzocht hoe werkbeleving en werkstress een relatie hebben met het functioneren thuis en de slaapkwaliteit bij professionals die direct of indirect in aanraking komen met huiselijk geweld en kindermishandeling. Veilig Thuis Zuidoost-Brabant is het lokale

expertisecentrum voor huiselijk geweld en kindermishandeling (Stuurgroep, 2016). De missie van Veilig Thuis is het voorkomen en stoppen van huiselijk geweld en kindermishandeling en daarbij het bijdragen aan duurzame verandering en een borging van de veiligheid van alle

(8)

betrokkenen. Veilig Thuis staat voor ‘Samen werken aan een veilige toekomst’. De professionals bij Veilig Thuis werken met volwassenen en kinderen in traumatische en tragische situaties.

Het huidige onderzoek naar de risico’s van het werk is voor de wetenschap van belang omdat er meer duidelijkheid komt met betrekking tot negatieve consequenties van het werk en preventie daarvan voor deze doelgroep. Want terwijl er veel aandacht is voor het ontwikkelen van interventies voor directe trauma’s, is er nog weinig aandacht voor interventies voor de professionals die werken met de personen in traumatische situaties (Bercier & Maynard, 2015). Mensen verschillen onderling wat betreft hun reactie op stressoren (Simpson & Starkey, 2006). Voor de mate waarin de medewerker om kan gaan met de moeilijkheden die hij tegen komt in het werk, is het bijvoorbeeld belangrijk of een medewerker een duidelijk onderscheid kan maken tussen het persoonlijke en het professionele leven (Dagan, Itzhaky,& Ben-Porat, 2015). Volgens Rycken (1997) is ook het empathisch vermogen van iemand belangrijk. Verschillende andere onderzoekers geven aan dat de emotionele impact van trauma’s verloopt via het proces van empathie (Figley, 1995; Pearlman & Saakvitne, 1995; Stamm, 1995). Voor het verduidelijken van de relaties en voor mogelijke interventies is het nodig om hier meer zicht op te krijgen.

Het huidige onderzoek naar de risico’s van het werk voor werknemers is voor de organisaties en werkgevers van belang omdat deze risico’s de werkzaamheden van een persoon negatief kunnen beïnvloeden. Onderzoek van Swart in 2013 toonde aan dat werkomstandigheden een grote invloed hebben op de mate waarin medewerkers van jeugdzorg tevreden zijn over hun werk. Dit terwijl de kwaliteit van jeugdzorg weer mede bepaald wordt door de arbeidssatisfactie en arbeidsomstandigheden (Swart, 2013). Een negatieve invloed van werk kan zorgen voor meer risico op het maken van slechtere professionele beoordelingen en beslissingen (Bride, Radey, & Figley, 2007; Munroe et al., 1995; Pearlman & Saakvitne, 1995b; Stamm, 1997), wat dus ten nadelen komt voor de doelgroep waarmee de hulpverleners werken.

In de Arbowet (Bakker & Schaufeli, 2013) wordt genoemd dat in het kader van de psychosociale arbeidsbelasting de werkgever verplicht is om te zorgen voor gezondheid en veiligheid op het werk. In 1967 is tevens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering ingevoerd. Opmerkelijk is dat sinds het invoeren van de wet, van alle afgekeurde werknemers het grootste aantal is afgekeurd vanwege psychische klachten. In 2001 waren de totale

maatschappelijke kosten voor ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid twaalf miljard euro, waarvan vier miljard voor psychische aandoeningen (Bakker & Schaufeli, 2013). Er zijn geen

(9)

recente betrouwbare schattingen van de kosten die psychisch disfunctioneren voor

organisaties meebrengt, maar het kan dus gaan om hoge bedragen. Wanneer voor organisaties inzichtelijk wordt hoe de mentale conditie van het personeel een invloed heeft op het

resultaat, zullen zij eerder bereid zijn daarin te investeren (Bakker & Schaufeli, 2013). Het huidige onderzoek is daarnaast van belang voor het welbevinden van de professionals zelf. Het doen van onderzoek kan zorgen voor het creëren van bewustzijn en discussie, wat goed zou zijn volgens onderzoek van Jorgensen (2012) omdat professionals vaak schaamte voelen om te spreken over de lasten die ontstaan door het werk uit angst om veroordeeld te worden. Volgens Bakker en Schaufeli (2013) is er tevens behoefte aan

informatie over de combinatie van werk en thuis, door de toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen en het steeds meer in elkaar overlopen van werk en vrije tijd. Volgens hen is het in toenemende mate van belang dat werknemers hun eigen grenzen stellen, doordat de grenzen wegvallen tussen werk en vrije tijd en tussen thuis en kantoor.

Het huidige onderzoek is tenslotte, en wellicht nog wel als belangrijkste, van belang voor de kinderen en volwassenen die de doelgroep van de professionals van Veilig Thuis vormen. Wanneer er meer duidelijkheid is over de invloed die het werk van professionals van Veilig Thuis, en andere hulpverlening, heeft op hun persoonlijke en werkleven, kan hier ook beter op ingespeeld worden door middel van voorzieningen zoals werkbegeleiding. Wanneer het welbevinden van de professionals hierdoor verbetert, zal er waarschijnlijk minder uitval van professionals door ziekte of overbelasting zijn. De kwaliteiten van de professionals zullen beter tot uiting komen, waardoor ze betere hulp kunnen verlenen, wat weer beter is voor de cliënten.

De vraagstelling van dit onderzoek luidt: ‘Wat is de relatie tussen werkbeleving en werkstress enerzijds en de slaapkwaliteit en de negatieve invloed op het functioneren thuis anderzijds, en in hoeverre verschilt dit tussen de medewerkers die direct of indirect in aanraking komen met situaties van huiselijk geweld en kindermishandeling?’.

Hierbij wordt verwacht dat werknemers van Veilig Thuis een slechtere sociaal-emotionele werkbeleving, meer werkstress, een slechtere slaapkwaliteit en meer negatieve invloed van het werk op het thuis-functioneren hebben dan de norm volgens de

wetenschappelijke literatuur.

Daarnaast wordt verwacht dat werknemers met direct cliëntcontact een slechtere sociaal-emotionele werkbeleving, meer werkstress, een slechtere slaapkwaliteit en meer negatieve invloed van het werk op het thuis-functioneren hebben dan werknemers die geen direct cliëntcontact hebben.

(10)

Vervolgens wordt verwacht dat de sociaal-emotionele werkbeleving en werkstress samenhangen met de slaapkwaliteit. Hierbij wordt verwacht dat een slechtere

sociaal-emotionele werkbeleving en meer werkstress samenhangen met een slechtere slaapkwaliteit. Tenslotte wordt verwacht dat de sociaal-emotionele werkbeleving en werkstress samenhangen met het functioneren thuis. Hierbij wordt verwacht dat een slechter sociaal-emotionele werkbeleving en meer werkstress samenhangen met meer negatieve invloed van het werk op het thuis-functioneren.

Methode Design

Voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag is gebruik gemaakt van vragenlijstonderzoek (Bijlage 1). Het betrof een cross-sectioneel onderzoek. Participanten

Aan het onderzoek namen 58 participanten deel die werkzaam zijn bij Veilig Thuis Zuidoost-Brabant. De totale groep bestond uit 7 mannen en 51 vrouwen. Van de totale groep deelnemende participanten was, na het invullen van de vragenlijsten, een anonieme lijst met leeftijden opgevraagd. De gemiddelde leeftijd van de groep was 43;10 maanden (SD = 10.65, range: 24;2 maanden – 63;9 maanden). De leeftijden zijn anoniem opgevraagd in verband met privacy-redenen. De participanten waren werkzaam in verschillende disciplines, maar hadden allemaal minstens een hbo-opleiding afgerond. Dit is een vereiste voor werken bij Veilig Thuis. Drie participanten waren werkzaam in het secretariaat, 3 bij de werkbegeleiding, 12 bij de frontoffice, 26 bij de backoffice, er waren 4 gedragswetenschappers, 2 vertrouwensartsen en 5 participanten werkten bij het management/ beleid. Daarbij hadden drie mensen gekozen voor de optie ‘Anders, namelijk...’, waaronder de directeur en een participant die bij meerdere uitvoerende disciplines tegelijk werkt. De derde participant die gekozen had voor deze

antwoordmogelijkheid werkt in de Backoffice maar ook als Interne Auditor. Een interne audit is een systematisch en onafhankelijk onderzoek door een medewerker van de eigen

organisatie, waarbij getoetst wordt of ook gedaan wordt wat gezegd wordt, of de genomen maatregelen effectief en efficiënt zijn en waarbij gezocht wordt naar mogelijke verbeteringen.

De totale groep had een gemiddeld aantal uren dienstverband van 29,22 uren per week (SD = 5.05; range: 6-36). Het gemiddelde aantal uren direct contact van een participant met cliënten van de totale groep was 3,97 uren per week (SD = 5.07; range: 0-25). Direct

cliëntcontact wordt in het huidige onderzoek gezien als face-to-face contact. Het gemiddelde aantal indirect contact van een participant met cliënten, dus bijvoorbeeld via de mail of per

(11)

telefoon, van de totale groep was 7,60 uren per week (SD = 7.92; range: 0-35). Van de totale groep participanten hadden 24 participanten geen direct cliëntcontact en 34 participanten wel direct cliëntcontact.

Van de totale groep participanten woonden er 6 alleen, 19 met partner, 3 met kind(eren) en 27 met partner en kind(eren). Door 3 participanten werd gekozen voor het antwoord ‘Anders, namelijk...’ Dit waren een participant die samen woonde met een vriend, een participant die soms met kinderen woonde en soms alleen en een participant die woonde met haar vriend en ten tijde van het onderzoek zwanger was.

Voor deelname aan het onderzoek waren geen exclusie criteria vastgesteld. De

vragenlijst werd aan iedereen (N=75) van de specifieke locatie van Veilig Thuis aangeboden. Zeventien medewerkers konden of wilden niet deelnemen aan het onderzoek, vanwege afwezigheid in de periode van dataverzameling of vanwege persoonlijke redenen. Procedure

De medewerkers van Veilig Thuis Zuidoost-Brabant hadden een e-mail gekregen met informatie over het onderzoek en de vraag of ze wilden deelnemen. Deelname aan het

onderzoek was vrijwillig, vrijblijvend en anoniem. Elke participant kon een afgedrukte vragenlijst ophalen. De drie verschillende gebruikte vragenlijsten zijn samengevoegd en in dezelfde stijl en opmaak gezet, zodat het oogde als één vragenlijst. De vragenlijst werd na invullen door de participant geretourneerd direct bij de onderzoeker. De onderzoeker

anonimiseerde vervolgens de geretourneerde data, alvorens het verwerken van de antwoorden plaatsvond. Twintig dagen na de eerste mail is een herinneringsmail gestuurd naar de

medewerkers die nog geen respons hadden gegeven. Analyses

Voor het beantwoorden van de vraagstellingen is gebruik gemaakt van het statistische analyseprogramma Statistical Package for the Social Sciences (SPSS), versie 21. Via SPSS werden de beschrijvende gegevens van de onderzoeksgroep opgevraagd voor het beschrijven van de onafhankelijke variabelen werkstress en sociaal-emotionele werkbeleving en de afhankelijke variabelen slaapkwaliteit en functioneren thuis. Voor de demografische variabelen is een Chi kwadraat toets uitgevoerd, een toets voor samenhang die de

mogelijkheid geeft om te toetsen of nominaal gemeten variabelen samenhangen. Vervolgens zijn er meerdere toetsen en analyses uitgevoerd, namelijk t-toetsen, ANOVA en regressie-analyses. Hierbij is een significantieniveau van α < .05 gehanteerd en wanneer een ander significantieniveau werd gehanteerd, is dit duidelijk vernoemd.

(12)

Meetinstrumenten

Vragenlijst Beleving en Beoordeling van Arbeid

Om zowel de werkstress als de sociaal-emotionele werkbeleving van de medewerkers in kaart te brengen is de Vragenlijst Beleving en Beoordeling van Arbeid (VBBA)

afgenomen. De VBBA is een vragenlijst die wordt gebruikt voor het betrouwbaar meten van psychosociale arbeidsbelasting en het is een discipline overstijgend instrumentarium

(Veldhoven, Prins, Laken, & Dijkstra 2014) . De VBBA kan zowel gebruikt worden voor het signaleren van persoonlijke risico’s voor de gezondheid en het welbevinden van

medewerkers, als voor gerichte en persoonlijke feedback op basis van de antwoorden. De VBBA is een vragenlijst met zeven dimensies, namelijk taakeisen, veelzijdigheid,

regelmogelijkheden, sociaal-organisatorische aspecten, arbeidsvoorwaarden, welbevinden en spanning. Deze zijn verdeeld in 27 schalen met in totaal 201 items en 42 aanvullende vragen. Van de VBBA is voor het meten van de werkstress gebruik gemaakt van de schalen

‘Werktempo en werkhoeveelheid’ en ‘Werk- en rusttijden’. Een voorbeeld item hiervan is ‘Heeft u problemen met het werktempo?’. Van de VBBA is voor het meten van de sociaal-emotionele werkbeleving gebruik gemaakt van de schalen ‘Emotionele belasting’, ‘Mentale belasting’, ‘Welzijnsgerichtheid’, ‘Plezier in het werk’, ‘Energie tijdens het werk’, ‘Herstel na het werk’, ‘Afstand nemen’ en ‘Emotionele reacties tijdens het werk’. Een voorbeeld item hiervan is ‘Wordt u in uw werk met dingen geconfronteerd die u persoonlijk raken?’.

Unidimensionaliteit (H(t)) geeft aan in hoeverre een en hetzelfde begrip wordt gemeten door de items in een schaal, en deze waarde moet ten minste 0,40 zijn voor betrouwbaarheid. Dit geldt volgens onderzoek bij de VBBA (Veldhoven et al., 2014) voor alle schalen die worden meegenomen in het huidige onderzoek, behalve de schaal ‘ Werk- en rusttijden’ (H(t) = 0.35), ook al komt deze wel dicht in de buurt. Interne consistentie werd in het onderzoek gemeten met Rho(t), met als criterium voor betrouwbaarheid een waarde van minimaal 0,80, waarbij een score van 0,70 nog wel als goed gezien wordt. Van de 10 gebruikte schalen voldoen er 9 schalen aan het criterium voor betrouwbaarheid (Rho(t) > 0.80) en scoort er één, namelijk de schaal ‘Werk- en rusttijden’ als goed (0.70 < Rho(t) < 0.80). De meetkwaliteit is hoog genoeg om subtiele verschillen tussen groepen te vinden en voor toepassing op het niveau van individuele medewerkers (Veldhoven et al., 2014).

Survey Work-home Interaction NijmeGen

Om het functioneren thuis van de medewerkers in kaart te brengen is gebruik gemaakt van de Survey Work-home Interaction NijmeGen (SWING). De SWING is een vragenlijst voor werk-thuis interactie en het is een van de eerste vragenlijsten die inzichten gebruikt van

(13)

werkpsychologie (Geurts et al., 2015). De SWING neemt zowel positieve als negatieve interacties en zowel de invloed van het werk op het persoonlijke leven als de invloed van het persoonlijke leven op het werk mee (Geurts et al., 2005). In het huidige onderzoek werd enkel de schaal van de negatieve invloed van het werk op het thuis-functioneren meegenomen, bestaande uit acht vragen. Een voorbeeld item hiervan is ‘Hoe vaak komt het voor dat u vanwege verplichtingen op uw werk afspraken met uw partner/familie/vrienden moet afzeggen?’.

In het onderzoek van Geurts en collega’s (2005) is ondersteuning geleverd voor de betrouwbaarheid van de vragenlijst op basis van interne structuur van alle vier de schalen. De Cronbach’s α waren groter dan 0,70 voor alle schalen, met een Cronbach’s α van 0,85 voor de schaal van de negatieve invloed van werk op thuis. Er is bewijs voor robuustheid en

generaliseerbaarheid van de vragenlijst voor een grote variëteit aan werknemers, waarbij de intercorrelaties het hoogst waren tussen de twee negatieve schalen (r = .30, p < .001) en tussen de twee positieve schalen (r = .56, p < .001). De SWING is de eerste vragenlijst voor de werk-thuisrelatie die is ontwikkeld en gevalideerd vanuit Europese participanten.

Pittsburgh Sleep Quality Index

Om de slaapkwaliteit van de medewerkers in kaart te brengen is gebruik gemaakt van de Pittsburgh Sleep Quality Index (PSQI). De PSQI is ontwikkeld om slaapkwaliteit te meten en een verschil aan te tonen tussen goede en slechte slapers. Daarbij geeft de PSQI een korte beoordeling van een variëteit aan factoren die de slaapkwaliteit kunnen verstoren (Buysse, Reynolds III, Monk, Berman, & Kupfer, 1989). De PSQI bestaat uit 11 vragen met daarbij behorende deelvragen die samen behoren tot zeven componenten, namelijk subjectieve slaapkwaliteit, latentietijd tot slaap, slaapduur, hoeveelheid echte slaap, slaapverstoringen, gebruik van slaapmiddelen en dagelijks disfunctioneren. Een voorbeeld item is ‘Gedurende de afgelopen maand, hoe lang duurde het gemiddeld (minuten) om in slaap te vallen?’. Bij elk antwoord op de deelvragen van de vragenlijst hoort een score, waarmee voor elk component een componentscore te berekenen is. Deze zeven componentscores samen opgeteld vormen de totaalscore (Buysse, Reynolds III, Monk, Berman, & Kupfer, 1989).

In onderzoek naar de PSQI is aangetoond dat zowel de componenten van de

vragenlijst als de aparte vragen intern consistent zijn (Cronbach’s α = 0.83). De globale scores (r = 0.85, p < 0.001), de component scores (0.65 < r ‘s < 0.84, p < 0.001 voor elke component score) en de antwoorden op de individuele vragen zijn stabiel over tijd, aangetoond met Pearson product-moment correlaties (r). Globale PSQI scores waren voor elke diagnostische groep significant gecorreleerd tussen de twee meetmomenten (r’s > 0.40 voor elke groep, p <

(14)

0.005). Component scores in elke subjectgroep lieten meer variabiliteit zien over tijd, maar ze waren allemaal nog steeds significant gecorreleerd (r’s > 0.35, p < 0.05). Alleen

medicatiegebruik in de controleconditie liet geen correlatie zien tussen de twee meetmomenten (Buysse et al., 1989).

Resultaten

Beschrijvende Statistiek

De vragenlijst is ingevuld door 58 medewerkers van Veilig Thuis Zuidoost-Brabant. Door middel van antwoorden op de vragenlijst werd een indeling gemaakt naar medewerkers die geen direct cliëntcontact hadden in hun werk (GDCC) en medewerkers die wel direct cliëntcontact hadden in hun werk (WDCC). In Tabel 1 zijn de demografische gegevens van de medewerkers weergegeven.

Tabel 1.

Demografische gegevens van de medewerkers van Veilig Thuis (VT) (N = 58), uitgesplitst naar medewerkers met geen direct cliëntcontact (GDCC) en wel direct cliëntcontact (WDCC), en de uitkomsten van de Chi kwadraat toets.

GDCC (n = 24) WDCC (n = 34) Chi-square Geslacht (n [%]) .82b Man (7 [12.1%]) 4 (6.9) 3 (5.2) Vrouw (51 [87.9%]) 20 (34.5) 31 (53.4) Afdeling (n [%]) 42.68***ab Secretariaat (3 [5.2%]) 3 (5.2) 0 (0) Werkbegeleiding (3 [5.2%]) 3 (5.2) 0 (0) Frontoffice (12 [20.7%]) 9 (15.5) 3 (5.2) Backoffice (26 [44.8]) 0 (0) 26 (44.8) Gedragswetenschappers (4 [6.9%]) 4 (6.9) 0 (0) Vertrouwensartsen (2 [3.4%]) 0 (0) 2 (3.4) Management / Beleid (5 [8.6%]) 4 (6.9) 1 (1.7) Anders (3 [5.1%]) 1 (1.7) 2 (3.4) Omvang dienstverband (n [%]) .34 0-24 uur (16 [27.6%]) 25-32 uur (24 [41.4%]) 33-36 uur (18 [31%] 6 (10.3) 11 (19) 7 (12.1) 10 (17.2) 13 (22.4) 11 (19) Woonsituatie (n [%]) 2.09b Alleen (6 [10.3%]) 4 (6.9) 2 (3.4) Met partner (19 [32.8%]) 7 (12.2) 12 (20.7) Met kind(eren) (3 [5.2%]) 2 (3.4) 1 (1.7) Met partner en kind(eren) (27 [46.6]) 11 (19) 16 (27.9) Anders; (2 [3.4%]) 0 (0) 2 (3.4)

*= p < .05, ** = p < .01, *** = p < .001, trend= p < 0.1, a = ten minste 1 verwachte celfrequentie < 1,

(15)

De vergelijking tussen medewerkers van Veilig Thuis en normgegevens.

Voor het toetsen van de hypothesen van het huidige onderzoek, zijn de antwoorden van de medewerkers van Veilig Thuis vergeleken met normgegevens van de variabelen zoals die worden weergegeven in de handleidingen van de vragenlijsten en / of in de

wetenschappelijke literatuur. Deze vergelijkingen zijn gedaan met behulp van t-toetsen voor een steekproef. De verschillen tussen de groepen, de normen en de uitkomsten van de toetsen zijn weergegeven in Tabel 2.

De hypothese ‘De medewerkers van Veilig Thuis hebben een slaapkwaliteit die

slechter is dan de norm’ wordt aangenomen. Er is een significant verschil gevonden tussen het gemiddelde van de medewerkers van Veilig Thuis en de norm. De gemiddelde slaapkwaliteit van de medewerkers van Veilig Thuis is een significant hoger cijfer dan het normgetal. Dit betekent dat medewerkers van Veilig Thuis een significant slechtere slaapkwaliteit ervaren dan volgens de normgegevens verwacht zou worden. Immers, in het huidige onderzoek betekent het cijfer 0 een zeer goede slaapkwaliteit.

De hypothesen ‘De medewerkers van Veilig Thuis hebben een sociaal-emotionele werkbeleving die slechter is dan de norm’, ‘De medewerkers van Veilig Thuis hebben werkstress die hoger is dan de norm’ en ‘De medewerkers van Veilig Thuis ervaren meer negatieve invloed van het werk op het thuis-functioneren dan de norm’ worden alle drie verworpen. Uit het onderzoek is namelijk gebleken dat de medewerkers van Veilig Thuis op alle onderzochte gebieden en sub-schalen juist een significant betere sociaal-emotionele werkbeleving, minder werkstress en minder negatieve invloed van het werk op het thuis-functioneren ervaren dan volgens de normgegevens verwacht zou worden. Om deze reden worden de hierboven genoemde hypothesen verworpen.

(16)

Tabel 2

Verschillen tussen scores van de totale groep medewerkers van Veilig Thuis (VT)(N = 58) en de normgegevens uit wetenschappelijk onderzoek (NORM).

VT NORM

t(56)

M (SD) M (SD)

PSQI Slaapkwaliteit 4.52 (2.89) 2.67 (1.70)a 4.87***

SWING Negatieve invloed werk -> privé SWING totale groep

SWING vrouw SWING man 0.61 (0.44) 0.63 (0.44) 0.43 (0.41) 1.81 (0.71)b 1.79 (0.70)b 1.82 (0.70)b -20.83*** -18.71*** -9.04*** VBBA Sociaal-emotionele werkbeleving

Vrouw - mentale belasting Vrouw - emotionele belasting Man - mentale belasting Man – emotionele belasting

10.27 (1.96) 6.47 (2.16) 9.43 (1.62) 5.71 (1.70) 22.61c 11.21c 23.81c 14.21c -44.9*** -15.66*** -23.50*** -13.17*** VBBA Werkstress

Vrouw - werktempo en werkhoeveelheid

Man - werktempo en werkhoeveelheid 8.39 (2.92) 8.86 (3.44) 11.6

1c 13.71c -7.85*** -3.73* *= p < .05, ** = p < .01, *** = p < .001 1= SD onbekend a= Buysse et al., 1989 b= Derks et al., 2013

c= Veldhoven & Meijman, 1994

De vergelijking tussen medewerkers met geen direct cliëntcontact en medewerkers met wel direct cliëntcontact.

In het huidige onderzoek is een vergelijking gemaakt tussen de groep medewerkers die aangaven geen direct cliëntcontact (GDCC) te hebben en de medewerkers die aangaven wel direct cliëntcontact (WDCC) te hebben. Deze vergelijking is gedaan met behulp van een ANOVA. De verschillen tussen de groepen en de uitkomsten van de toetsen zijn weergegeven in Tabel 3. Op zowel slaapkwaliteit, invloed van het werk op het thuis-functioneren, sociaal-emotionele werkbeleving en werkstress scoort groep GDCC lager, en dus beter en positiever dan groep WDCC. Deze verschillen zijn echter voor zowel slaapkwaliteit, sociaal-emotionele werkbeleving en werkstress niet significant. Om deze reden worden de hypothesen

‘Medewerkers met direct cliëntcontact hebben een slechtere slaapkwaliteit dan medewerkers zonder direct cliëntcontact’, ‘Medewerkers met direct cliëntcontact hebben een slechtere sociaal-emotionele werkbeleving dan medewerkers zonder direct cliëntcontact’ en

(17)

‘Medewerkers met direct cliëntcontact hebben meer werkstress dan medewerkers zonder direct cliëntcontact’ verworpen.

De hypothese ‘Medewerkers met direct cliëntcontact ervaren meer negatieve invloed van het werk op het thuis-functioneren dan medewerkers zonder direct cliëntcontact’ wordt aangenomen. Medewerkers van groep WDCC scoren in het huidige onderzoek significant hoger, en dus slechter met betrekking tot de negatieve invloed die ze ervaren van hun werk op hun thuis-functioneren dan groep GDCC.

Tabel 3

Verschillen tussen de groep met geen direct cliëntcontact (GDCC) en de groep met wel direct cliëntcontact (WDCC), uitgesplitst naar de totale score op de PSQI, de SWING, de Sociaal-Emotionele werkbeleving en de Werkstress.

GDCC (n = 24) WDCC (n = 34)

F(56)

M (SD) M (SD)

PSQI Slaapkwaliteit 4.13 (2.94) 4.79 (2.87) 0.75 SWING Negatieve invloed werk -> privé 0.46 (0.35) 0.71 (0.47) 4.69 * VBBA Sociaal-emotionele werkbeleving 38.48 (7.15) 40.91 (7.21) 1.61 VBBA Werkstress 37.12 (12.84) 41.14 (11.59) 1.55

*= p < .05, ** = p < .01, *** = p < .001

Analyse met betrekking tot de negatieve invloed op het thuis-functioneren.

In het huidige onderzoek is gekeken welke variabelen een voorspellende waarde hebben op het thuis-functioneren van de medewerkers. Deze analyse is gedaan met behulp van een backward lineaire regressie analyse. Allereerst zijn alle onafhankelijke variabelen toegevoegd aan de regressie analyse. De uitkomsten van deze analyse zijn te zien in Tabel 4, Model 1. Deze variabelen hadden samen een significante voorspellende waarde met

betrekking tot de negatieve invloed van het werk op het thuis-functioneren van de totale groep medewerkers (F(7,50) = 5.53, p <.001). Het complete model verklaart 44% van de variantie van de variabele negatieve invloed van het werk op het thuis-functioneren van de totale groep medewerkers (R2 = .44).

(18)

Tabel 4.

Regressie analyse van de totale groep onafhankelijke variabelen met als afhankelijke variabele de negatieve invloed van het werk op het thuis-functioneren van de totale groep medewerkers (Model 1, N = 58) en regressie analyse van de significant onafhankelijke variabelen met als afhankelijke variabele de negatieve invloed van het werk op het thuis-functioneren van de totale groep medewerkers (Model 2, N = 58).

Model 1 Model 2 Voorspeller t Beta t Beta (Constant) -3.15** -1.92 Geslacht -1.48 -.17

Afdeling 1.48 .17

Omvang Dienstverband 2.44* .29 Woonsituatie 1.84trend .24

Wel / Geen direct cliëntcontact 1.14 .13

Sociaal emotionele werkbeleving 2.87** .34 2.49* .31 Werkstress 2.29* .26 2.54* .31

*= p < .05, ** = p < .01, *** = p < .001, trend= p < 0.1

Na het analyseren van de variabelen door middel van een backward lineaire regressie analyse is naar voren gekomen dat alleen de variabelen sociaal-emotionele werkbeleving en werkstress een blijvend significante voorspellende waarde hebben voor de negatieve invloed van het werk op het thuis-functioneren (F(2,55) = 9.04, p < .001). Het model verklaart 25% van de variantie van de variabele negatieve invloed van het werk op het thuis-functioneren van de totale groep medewerkers (R2= .25). De hypothesen ‘De sociaal-emotionele

werkbeleving hangt samen met de invloed van het werk op het thuis-functioneren: Een slechtere sociaal-emotionele werkbeleving hangt samen met meer negatieve invloed van het werk op het thuis-functioneren’ en ‘De werkstress hangt samen met de invloed van het werk op het thuis-functioneren: Meer werkstress hangt samen met meer negatieve invloed van het werk op het thuis-functioneren’ worden aangenomen. De uitkomsten van de analyse zijn weergegeven in Tabel 4, Model 2.

Analyse met betrekking tot de slaapkwaliteit.

In het huidige onderzoek is bekeken welke variabelen een voorspellende waarde hebben op de slaapkwaliteit van de medewerkers. Deze analyse is gedaan met behulp van een

(19)

backward lineaire regressie analyse. Allereerst zijn alle onafhankelijke variabelen toegevoegd aan de regressie analyse. De toets uitkomsten van deze analyse zijn te zien in Tabel 5, Model 1. Deze variabelen hadden samen geen significante voorspellende waarde met betrekking tot de slaapkwaliteit van de totale groep medewerkers (F(7, 50) = 2.91, p = .12). Het complete model verklaart 29% van de variantie van de variabele slaapkwaliteit van de totale groep medewerkers (R2 = .29).

Tabel 5.

Regressie analyse van de totale groep onafhankelijke variabelen met als afhankelijke variabele slaapkwaliteit van de totale groep medewerkers (Model 1, N = 58) en regressie analyse van de significant onafhankelijke variabele met als afhankelijke variabele slaapkwaliteit van de totale groep medewerkers (Model 2, N = 58).

Model 1 Model 2

Voorspeller T Beta t Beta

(Constant) -0.27 -1.02

Geslacht -1.77trend .22

Afdeling -0.93 .12 Omvang Dienstverband 1.96trend .26

Woonsituatie -0.29 -.04 Wel / Geen direct cliëntcontact 0.60 .07

Sociaal emotionele werkbeleving 2.77* .37 3.36** .41 Werkstress -0.63 -.08

*= p < .05, ** = p < .01, *** = p < .001, trend = p < 0.1

Na het analyseren van de variabelen door middel van een backward lineaire regressie analyse is naar voren gekomen dat alleen de variabele sociaal-emotionele werkbeleving een significante voorspellende waarde heeft voor de slaapkwaliteit (F(1, 56) = 11.26, p = .001). Het model verklaart 17 % van de variantie van de variabele slaapkwaliteit van de totale groep medewerkers (R2 = .17). De hypothese ‘De sociaal-emotionele werkbeleving hangt samen

met de slaapkwaliteit: Een slechtere sociaal-emotionele werkbeleving hangt samen met een slechtere slaapkwaliteit’ wordt aangenomen. De hypothese ‘De werkstress hangt samen met de slaapkwaliteit: Meer werkstress hangt samen met een slechtere slaapkwaliteit’ wordt verworpen. De toets uitkomsten van de analyse zijn weergegeven in Tabel 5, Model 2.

(20)

Conclusie en Discussie

Het huidige onderzoek betrof een onderzoek naar de ervaringen van medewerkers van Veilig Thuis. De onderzoeksvraag luidde: ‘Wat is de relatie tussen werkbeleving en

werkstress enerzijds en de slaapkwaliteit en de negatieve invloed op het functioneren thuis anderzijds, en in hoeverre verschilt dit tussen de medewerkers die direct of indirect in aanraking komen met situaties van huiselijk geweld en kindermishandeling?’.

Een aantal verwachtingen van het huidige onderzoek zijn bevestigd. Uit de vergelijking tussen de gemiddelde scores van de medewerkers van Veilig Thuis en de normgegevens uit de wetenschappelijke literatuur kan geconcludeerd worden dat de medewerkers van Veilig Thuis, zoals verwacht, gemiddeld een slechtere slaapkwaliteit ervaren dan de norm. Een literatuur review van Van Laethem en collega’s (2013) toonde al eerder aan dat er bewijs is voor de associatie tussen werk en slaapkwaliteit. Of werken in de (jeugd)hulpverlening hier een specifieke associatie mee heeft, zou vervolgonderzoek moeten uitwijzen. Uit de vergelijking tussen medewerkers van Veilig Thuis met direct cliëntcontact en de medewerkers van Veilig Thuis zonder direct cliëntcontact, kan geconcludeerd worden dat de medewerkers met wel direct cliëntcontact, meer negatieve invloed van het werk op hun thuis-functioneren ervaren dan de groep zonder direct cliëntcontact. Dit werd tevens verwacht in het huidige onderzoek. Tenslotte is gekeken naar de verbanden tussen de

sociaal-emotionele werkbeleving, werkstress, slaapkwaliteit en de negatieve invloed van het werk op het thuis-functioneren van de medewerkers van Veilig Thuis. In deze analyse is bevestigd dat zowel een negatievere sociaal-emotionele werkbeleving als meer werkstress samenhangen met meer negatieve invloed van het werk op het thuis-functioneren. In het huidige onderzoek is daarbij bevestigd dat werkstress samenhangt met een negatievere invloed van het werk op het thuis-functioneren. Ook is bevestigd dat een negatievere sociaal-emotionele werkbeleving samenhangt met een slechtere slaapkwaliteit.

Er zijn echter ook hypothesen verworpen in het huidige onderzoek. Zo kon

geconcludeerd worden dat medewerkers van Veilig Thuis op alle onderzochte gebieden en sub-schalen een betere sociaal-emotionele werkbeleving, minder werkstress en minder negatieve invloed van het werk op het thuis-functioneren ervaren dan de norm volgens wetenschappelijk onderzoek. Ondanks dat dit niet is wat werd verwacht in het huidige

onderzoek, is het wel een gunstige uitkomst voor de desbetreffende Veilig Thuis. Daarnaast is in het huidige onderzoek gevonden dat zowel wat betreft sociaal-emotionele werkbeleving,

(21)

werkstress en slaapkwaliteit de groep met wel direct cliëntcontact gemiddeld een negatievere ervaring heeft dan de groep zonder direct cliëntcontact. Dit is een resultaat dat verwacht werd in het huidige onderzoek, maar de verschillen tussen de gemiddelde scores van de groepen zijn niet groot genoeg om met zekerheid te zeggen dat de groep met wel direct cliëntcontact ook echt een negatievere ervaring heeft of meer last ervaart, of dat dit verschil met toeval gevonden is. Uit het huidige onderzoek is tenslotte het onverwachte resultaat naar voren gekomen dat geen enkele demografische variabele, waaronder geslacht, afdeling, omvang dienstverband en woonsituatie (met wie woont de participant samen), een duidelijke samenhang laat zien met de slaapkwaliteit of negatieve invloed van het werk op het thuis-functioneren van de medewerkers.

Voor de bevindingen in het huidige onderzoek zijn een aantal mogelijke verklaringen. Een verklaring voor het resultaat dat de medewerkers van Veilig Thuis een betere sociaal-emotionele werkbeleving, minder werkstress en minder negatieve invloed van het werk op het thuis-functioneren ervaren dan de norm, kan zijn dat de doelgroep waarop de normgegevens uit de wetenschappelijke literatuur gebaseerd zijn, verschilt van de medewerkers van Veilig Thuis. De normgegevens betreffende de sociaal-emotionele werkbeleving en werkstress zijn dan wel specifiek voor arbeiders in de gezondheidszorg, maar geen enkele vragenlijst heeft normgegevens specifiek voor arbeiders in de (jeugd)hulpverlening. Dat werkbeleving verschilt per beroepsgroep, gaven Kristensen en Peijtersen (2006) al eerder aan. Het kan dus zo zijn dat mensen die in de (jeugd)hulpverlening werken een betere algehele werkbeleving hebben dan mensen werkzaam in bepaalde andere beroepsgroepen. Veroudering van de normgegevens kan tevens een verklaring zijn voor het verschil. Het onderzoek voor de normgegevens van de PSQI komt uit 1988, de normgegevens van de SWING komen uit 2013 en de normgegevens van de VBBA uit 1994. Mogelijk zouden normgegevens er nu anders uit zien door een veranderde generatie en populatie.

Een andere verklaring voor het onverwachte resultaat voor de sociaal-emotionele werkbeleving, werkstress en invloed van het werk op het thuis-functioneren, kan liggen bij de organisatie van de desbetreffende Veilig Thuis. Volgens Kossek, Pichler, Bodner en Hammer (2011) heeft sociale steun vanuit de organisatie en leidinggevenden specifiek gericht op de interactie tussen werk en familie, een sterk verband met een betere werk-prive balans. Ook Byron (2005) toonde aan dat ervaren steun op het werk en flexibiliteit in werktijden positief bijdragen hier aan. Een mogelijkheid is dus dat de medewerkers van Veilig Thuis Zuidoost-Brabant veel steun ervaren op de werkvloer, waardoor hun algehele werkbeleving positiever

(22)

is. Medewerkers van Veilig Thuis Zuidoost-Brabant hebben elke zes weken een gesprek met een werkbegeleider voor bevordering van het werkproces, zowel op werkgebied als

persoonlijk gebied. Tevens nemen alle medewerkers deel aan een intervisiegroep en hebben ze dagelijks contact met (mede-)teamleiders, (mede-)gedragswetenschappers of de directrice waarmee ze persoonlijke of werk-gerelateerde moeilijkheden kunnen bespreken. In vervolg onderzoek zou specifieker gekeken moeten worden naar de ervaren steun van de organisatie, leidinggevenden en collega’s, om dat met meer zekerheid te zeggen. Aan de hand hiervan zouden andere vestigingen van Veilig Thuis, of andere (jeugd)hulpverlening, kunnen leren van de werkwijze van Veilig Thuis Zuidoost-Brabant.

Daarnaast zou het kunnen zijn dat de medewerkers van Veilig Thuis die met

getraumatiseerde kinderen, ouders en hele gezinnen werken, veel bevrediging ervaren van hun werk waardoor de belasting van het werk als minder ernstig wordt ervaren. De mensen die werken bij Veilig Thuis zetten in een korte tijd, met als doel maximaal 10 weken, grote stappen om de veiligheid in een gezin te verbeteren en te waarborgen. Hierbij hebben de medewerkers van Veilig Thuis een divers aantal ingrijpmogelijkheden, waardoor zij wellicht ervaren dat zij echt iets kunnen doen aan de situatie, wat voldoening geeft. Daarbij komt dat de medewerkers van Veilig Thuis een relatief korte tijd betrokken zijn bij een gezin,

aangezien de professionals van Veilig Thuis niet zelf de behandeling uitvoeren maar de gezinnen hiervoor doorverwijzen naar hulpverlening. Omdat de medewerkers hierdoor maar een korte tijd verantwoordelijkheid dragen over een kind of gezin, is de impact op het welbevinden van de medewerkers wellicht minder groot dan bijvoorbeeld in een therapeutische setting.

Een laatste mogelijke verklaring voor de positieve scores van de medewerkers van Veilig Thuis is sociale wenselijkheid en privacy-gevoeligheid. Dit zou inhouden dat participanten aan het onderzoek de vragenlijst positiever ingevuld hebben dan dat hun ervaring daadwerkelijk is. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat de vragenlijsten ingevuld zijn op het werk in het bijzijn van andere collega’s en dat het vragenlijstonderzoek uitgevoerd werd door een stagiaire van de desbetreffende Veilig Thuis. Alleen wat betreft slaapkwaliteit komt duidelijk een slechter gemiddelde dan de norm naar voren. Wellicht is het

gemakkelijker om negatiever te scoren over de eigen ervaren slaapkwaliteit dan over variabelen die betrekking hebben op het werk.

Als relatief grote verschillen gevonden worden die niet significant zijn dan zou dat kunnen liggen aan de ‘power’ van de toetsing. Dit heeft onder andere te maken met de grootte van de groepen die onderzocht worden. Als groepen te klein zijn, dan kunnen er verschillen

(23)

bestaan tussen die groepen die niet significant lijken in de scores van het onderzoek,

bijvoorbeeld door de relatief grote schommelingen van scores onderling in de twee groepen. In het huidige onderzoek was dit wellicht het geval bij de vergelijking tussen de groep met wel direct cliëntcontact en de groep zonder direct cliëntcontact. Daar scoorde de groep met geen direct cliëntcontact positiever dan de groep met wel direct cliëntcontact met betrekking tot slaapkwaliteit, sociaal-emotionele werkbeleving en werkstress, maar dit was niet

significant. Dat deze groepen klein zijn kan hiervoor dus een verklaring zijn.

Tegen de verwachting van het huidige onderzoek in, is er geen samenhang gevonden tussen meer werkstress en een slechtere slaapkwaliteit. Dit terwijl volgens de Vente (2011) slaapproblemen een kenmerkende klacht bij stress zijn. Er is echter nog weinig onderzoek gedaan naar het verband tussen psychologische werkfactoren en slaapproblemen, terwijl hier wel behoefte aan is (Chazelle, Chastang, & Niedhammer, 2016). Wellicht komt in

vervolgonderzoek een duidelijker verband tussen werkstress en slaapkwaliteit en de daarbij horende mediërende en modererende factoren, naar voren.

In het huidige onderzoek bleek geen enkele demografische variabele, waaronder geslacht, afdeling, omvang dienstverband en woonsituatie (met wie woont de participant samen), een duidelijke samenhang te hebben met de slaapkwaliteit of de negatieve invloed van het werk op de thuissituatie van medewerkers. Dit kwam al eerder naar voren in onderzoek naar werk-familie conflict van Byron (2005) waarin een behoorlijk aantal

demografische factoren was meegenomen, maar deze niet zo’n grote rol bleken te spelen in de werk-privé balans van medewerkers. De associatie tussen de invloed van het werk op het thuis-functioneren en bijvoorbeeld het geslacht van de medewerker en het aantal kinderen dat thuis woont, bleek verwaarloosbaar. Dat er geen samenhang gevonden is met geslacht, kan tevens verklaard worden doordat er in de groep relatief weinig mannen voorkomen.

Uit de meta-analyse van Michel, Kotrba, Mitchelson, Clark en Baltes (2011) en onderzoek van Byron (2005) bleek ook dat de belangrijkste factoren die bijdragen aan de negatieve invloed van het werk op het thuis-functioneren zich niet in het familie-domein, maar in het werk-domein bevinden. Volgens Byron (2005) levert namelijk stress op het werk de belangrijkste bijdrage aan de invloed op het thuis-functioneren en heeft ook werkdruk hier een belangrijk aandeel in. Dit zien we tevens terug in de bevestigde hypothese van het huidige onderzoek, waarbij een negatievere sociaal-emotionele werkbeleving en meer werkstress samenhangen met meer negatieve invloed van het werk op het thuis-functioneren. Volgens Byron (2005) komt dit mogelijk doordat mensen verschillende rollen moeten aannemen in

(24)

hun werk en thuis en dat deze rollen onverenigbaar met elkaar zijn en daardoor conflicteren. Wanneer mensen overvraagd worden op het werk kan hierdoor ook een negatieve reactie ontstaan die dan overslaat op het thuisdomein van de werknemers (Geurts et al., 2005).

De huidige studie kent enkele beperkingen en daarbij horende aanbevelingen voor vervolgonderzoek. Ten eerste is de onderzoeksgroep met 58 participanten klein. Van de 58 participanten zijn er tevens maar zeven mannen waardoor deze groep ondervertegenwoordigd is. Wellicht zijn er verschillen tussen de ervaringen van mannen en vrouwen, die in het huidige onderzoek niet naar voren kunnen komen. Een andere beperking is dat er maar een meetmoment heeft plaatsgevonden. Doordat het een momentopname is, is niet duidelijk of de scores ook echt een representatief beeld geven van de ervaringen van de medewerkers. In de inleiding van het huidige onderzoek is genoemd dat het empathisch vermogen van een professional een rol speelt in de impact die het werk heeft (Rycken, 1997; Figley, 1995; Pearlman & Saakvitne, 1995; Stamm, 1995). Dit is echter in het huidige onderzoek niet onderzocht en het is een aanbeveling voor vervolgonderzoek om empathie mee te nemen. In vervolgonderzoek zou de vragenlijst ook op verschillende momenten afgenomen moeten worden, waardoor duidelijk kan worden of er een trend of stabiliteit is in de ervaring van de medewerkers. Vervolgonderzoek zou tevens uitgebreid kunnen worden naar andere locaties van Veilig Thuis in Nederland. Hierdoor kan naar voren komen wat de verschillen zijn en waar dit aan zou kunnen liggen.

De huidige studie kent ook sterke punten. Er is in wetenschappelijk onderzoek al vaker gekeken naar de ervaringen van werknemers op hun werk, maar daarin is nog nooit gekeken naar werkbeleving, werkstress, slaapkwaliteit en invloed van het werk op het

thuis-functioneren gezamenlijk. Deze combinatie van factoren zorgt voor een uitgebreid beeld over de ervaring van het werk en thuis. Ook geeft de huidige studie informatie over een specifieke groep, namelijk de professionals die werken in de (jeugd)hulpverlening die daarbij veelvuldig in aanraking komen met situaties waarin sprake is van huiselijk geweld en

kindermishandeling. Daarbij is specifiek gekeken naar professionals die veel direct

cliëntcontact hebben, waarbij is aangetoond dat professionals met direct cliëntcontact meer negatieve invloed van het werk op het thuis-functioneren ervaren. Het is van belang om meer te weten over deze doelgroep professionals, zodat de voorzieningen voor hen zo goed

mogelijk geregeld kunnen worden en ze hun werk goed en gezond kunnen blijven uitvoeren. Dit zal dan ten goede komen voor de populatie waarvoor de hulpverlening bedoeld is:

volwassenen en kinderen in traumatische en tragische situaties waarbij sprake is van huiselijk geweld en kindermishandeling. Tenslotte is sterk aan het huidige onderzoek dat het de aanpak

(25)

van het huidige “scientist-practioner” model volgt: het slaat een brug tussen wetenschappelijk onderzoek en ervaringen in de praktijk.

De belangrijkste boodschap van de huidige studie is dat werkbeleving en werkstress een belangrijke invloed hebben op hoe professionals in de (jeugd)hulpverlening, die veel te maken krijgen met huiselijk geweld en kindermishandeling, hun werk ervaren en in welke mate het werk hun thuis-functioneren beïnvloedt. Het is belangrijk voor organisaties om aandacht te schenken aan de slaapkwaliteit, negatieve invloed van het werk op het thuis-functioneren, de sociaal-emotionele werkbeleving en de werkstress van hun werknemers, omdat zij daarin een hele grote invloed hebben. Wellicht kan hierdoor het risico op secundaire trauma of secundaire stress, het effect van werken met slachtoffers van trauma op het

psychologische welbevinden van professionals, verminderen. Onderzoekers hebben al eerder aangegeven dat met name kinderbeschermingsmedewerkers risico lopen op secundaire traumatische stress, en daarom is het juist voor deze groep professionals zo belangrijk dat er nog meer inzicht komt in het voorkomen of verminderen van de stress of negatieve ervaringen van het werk. Vervolgonderzoek moet gedaan worden naar hoe organisaties en

leidinggevenden de beste steun kunnen geven aan verschillende beroepsgroepen en bij verschillende beroepstaken binnen de (jeugd)hulpverlening. Hierbij zou gekeken kunnen worden naar wat er bij Veilig Thuis Zuidoost-Brabant voor zorgt dat de medewerkers op bepaalde vlakken zo gunstig scoren en wat daarvan geleerd kan worden. Mogelijk is de voor de medewerkers steunende rol in de praktijk voor de Gedragswetenschappers, een afdeling bestaande uit psychologen en orthopedagogen, weggelegd.

Kortom, werken in de situaties van huiselijk geweld en kindermishandeling heeft voor de professionals invloed op het functioneren op het werk en in de thuissituatie. Aandacht voor deze invloed van het werk is gewenst, zowel vanuit de organisaties als vanuit

wetenschappelijk onderzoek, zodat de professionals hun werk met plezier kunnen blijven uitvoeren.

(26)

Literatuur

Adams, S. A. & Riggs, S. A. (2008). An exploratory study of vicarious trauma among therapist trainees. Training and Education in Professional Psychology, 2, 26-34. Bakker, A., & Schaufeli, W. (2013). De psychologie van arbeid en gezondheid. (3e ed).

Nederland: Bohn Stafleu van Loghum.

Bercier, M. L. & Maynard, B. R. (2015). Interventions for secondary traumatic stress with mental health workers. Research on Social Work Practice, 25, 81-89.

Bell, H., Kulkarni, S., & Dalton, L. (2003). Organizational prevention of vicarious trauma.

Families in Society: The Journal of Contemporary Human Services, 84, 463-470.

Bride, B. E. (2007). Prevalence of secondary traumatic stress among social workers. Social

Work, 25, 63-70.

Bride, B. E., Jones, J. L., & MacMaster, S. A. (2007). Correlates of secondary traumatic stress in child protective services workers. Journal of Evidence-Based Social Work, 4, 69-80. Bride, B. E., Radey. M. & Figley, C. R. (2007). Measuring compassion fatigue. Clinical

Social Work Journal, 35, 155-163.

Buysse, D. J., Reynolds III, C. F. Monk, T. H., Berman, S. R., & Kupfer, D. J. (1989). The Pittsburgh Sleep Quality Index: A New Instrument for Psychiatric Practice and Research. Journal of Psychiatric Research, 28, 193-213.

Byron, K. (2005). A meta-analytic review of work-family conflict and its antecedents.

Journal of Vocational Behavior, 67, 169-198.

Chazelle, E., Chastang, J. F., & Niedhammer, I. (2016). Psychosocial work factors and sleep problems: Findings from the French national SIP survey. International Archives of

Occupational and Environmental Health, 89, 485-495.

Choi, G. Y. (2011). Secondary traumatic stress of service providers who practice with survivors of family or sexual violence: A national survey of social workers. Smith

College Studies in Social Work, 81, 101-119.

Chrestman, K. R. (1995). Secondary exposure to trauma and self-reported distress among therapists. Secondary traumatic stress: Self-care Issues for Clinicians, Researchers,

and Educators, 29-36. Lutherville, MD: Sidran Press.

Cornille, T. A. & Myers, T. W. (1999). Secondary traumatic stress among child protective service workers: Prevalence, severity, and predictive factors. Traumatology, 5, 1-14. Derks, D., Bakker, A., Bruinvels, D., Tweehuysen, H., Dogger, J., Eekelen, A. van, Janssen,

(27)

multidisciplinaire richtlijn werk-privé balans. Utrecht: NVAB, BA&O, NVvA, NVVK.

Dagan. K., Itzhaky, H., & Ben-Porat, A. (2015). Therapists working with trauma victims: The contribution of personal, environmental, and professional-organizational resources to secondary traumatization. Journal of Trauma & Dissociation, 592-606.

Dalton, L. E. (2001). Secondary traumatic stress and Texas social workers. Unpublished doctoral dissertation, The University of Texas at Arlington.

Davies, R. (1998). Stress in Social Work. Londen: Jessica Kingsley Publishers. Figley, C. R. (1995). Compassion fatigue as secondary traumatic stress disorder: An

overview. Compassion fatigue: Coping with secondary traumatic stress disorder in

those who treat the traumatized, 1-20. New York, NY: Brunner/ Mazel.

Figley, C. R. (1999). Compassion fatigue: Toward a new understanding of the costs of caring.

Secondary traumatic stress: Self-care issues for clinicians, researchers & educators

(2e ed.), 3-28. Lutherville, MD: Sidran Press.

Geurts, S., Taris, T., Kompier, M., Dikkers, J., Hoof, M. van., & Kinnunen, U. (2005). Work-home interaction from a work-psychological perspective: Development and validation of a new questionnaire, the SWING. Work & Stress, 19, 319-339.

Horen, J. van (2014). Grip op werkstress. Mindfulness ontstresst maatschappelijk werkers.

Journal of Social Intervention: Theory and Practice, 23, 107-121.

Horwitz, M. (1998). Social worker trauma: Building resilience in child protection social workers. Smith College Studies in Social Work, 68, 363-377.

Jorgensen, L. B. (2012). The experiences of licensed mental health professionals who have

encountered and navigated through compassion fatigue (Ongepubliceerd). Oregon

State University, Corvallis, OR.

Kadambi, M. A. & Truscott, D. (2004). Vicarious trauma among therapists working with sexual violence, cancer, and general practice. Canadian Journal of Counseling, 38, 260-276.

Karasek, R., Brisson, C., Kawakami, N., Houtman, I., Bongers, P., & Amick, B. (1998). The Job Content Questionnaire (JCQ): An instrument for internationally comparative assesments of psychosocial job characteristics. Journal of Occupational Health

Psychology, 3, 322-355.

Klooster, M. & Hermans, M. (2008). Adem en kom tot rust. Aandachttraining voor maatschappelijk werkers. Maatwerk, 9, 14-16.

(28)

Kossek, E. E., Pichler, S., Bodner, T., & Hammer, L. B. (Sum 2011). Workplace social support and work-family conflict: A meta-analysis clarifying the influence of general and work-family-specific supervisor and organizational support. Personnel

Psychology, 64, 289-313.

Kristensen, T. S., & Pejtersen, J., H. (2006). Family work conflict in an industrialized welfare state. the role of psychosocial work environment and family type. 9th International Congress of Behavioral Medicine, Bangkok.

Michel, J.S., Kotrba, L.M., Mitchelson, J.K., Clark, M.A., & Baltes, B.B. (2011). Antecedents of work–family conflict: A meta‐analytic review. Journal of Organizational Behavior,

32, 689– 725.

Munroe, J. F., Shay, J., Fisher, L., Makary, C., Rapperport, K., & Zimering, R (1995).

Preventing compassion fatigue: A team treatment model. Compassion fatigue: Coping

with secondary traumatic stress disorder in those who treat the traumatized, 209-231.

New York, NY: Brunnar/ Mazel.

Myers, T. W. & Cornille, T. A. (2002). The trauma of working with traumatized children.

Treating compassion fatigue , 39-55. New York: Brunner-Routledge.

Park, J. B., Nakata, A., Swanson, N. G., & Chun, H. (2013). Organizational factors associated with work-related sleep problems in a nationally representative sample of Korean workers. International Archives of Occupational and Environmental Health 82,

211-222.

Pearlman, L. A., & Mac Ian, P. S. (1995). Vicarious traumatization: An empirical study of the effects of trauma work on trauma therapists. Professional Psychology: Research and

Practice, 26, 558–565.

Pearlman, L. A., & Saakvitne, K. W. (1995b). Treating therapists with vicarious

traumatization and secondary stress disorders. In C. R. Figley (Ed.), Compassion

fatigue: Coping with secondary traumatic stress disorder in those who treat the traumatized, 150-177. New York, NY: Brunner/Mazel.

Rupert, P. A., Hartman, E. R. T., Miller, A. S., & Oscharoff Brown, R. T. (2013). Work demands and resources, work-family conflict, and family functioning among practicing psychologists. Professional Psychology: Research and Practice, 44, 283-289.

Rycken, J. (1997). Werkdruk en welzijn: Maatschappelijke, organisatorische en persoonlijke

(29)

Simpson, L. R., & Starkey, D. S. (2006). Secondary traumatic stress, compassion fatigue, and counselor spirituality: Implications for counselors working with trauma. Retrieved march 2017, from http://www.counselingoutfitters.com/Simpson.html

Stamm, B. H. (1997). Work-related secondary traumatic stress. PTSD Research Quarterly, 8,

25-34.

Stuurgroep (2016). Uitwerking missie, visie en strategie Veilig Thuis Zuidoost-Brabant/ Brabant Noordoost, versie 14.

Swart, J. de (2013). Arbeidssatisfactie van professionals bij bureau jeugdzorg: Plezier in je werk. Maatwerk. Vakblad voor Maatschappelijk Werk, 2, 24-26.

Van Laethem, M., Beckers, D. G., Kompier, M. A., Dijksterhuis, A., & Geurts, S. A. (2013). Psychological work characteristics and sleep quality: A systematic review of

longitudinal and intervention research. Scandinavian Journal of Work, Environment

and Health, 39, 535-549.

Veldhoven, M. van, & Meijman, T. (1994). Het meten van psychosociale arbeidsbelasting

met een vragenlijst. De Vragenlijst Beleving en Beoordeling van de Arbeid (VBBA).

Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden NIA, Amsterdam.

Veldhoven M. van, Prins J., Laken P. van der, & Dijkstra L. (2014). VBBA2.0, Update van de

standaard voor vragenlijstonderzoek naar werk, welbevinden en prestaties.

Amsterdam: SKB.

Vente, W. de (2011). Sick and tired: psychological and physiological aspects of work-related stress. PhD thesis. Universiteit van Amsterdam, Faculty of Social and Behavioural Sciences (FMG).

Vogtländer, L., & Arum, S. van (2016). Eerst samenwerken voor veiligheid, dan samenwerken voor risicogestuurde zorg. Een duurzame visie op ketenzorg bij kindermishandeling, huiselijk geweld en seksueel misbruik en de centrale rol hierbij van het triage-instrument Veilig Thuis. GGD GHOR Nederland.

Wilson, J. P. & Raphael, B. (1993). International handbook of traumatic stress syndromes. New York: Plenum.

Wu, L., Rusyidi, B., Claiborne, N., & McCarthy, M. L. (2013). Relationships between work-life balance and job-related factors among child welfare workers. Children and Youth

(30)

Bijlage 1. De vragenlijst Persoonsgegevens Geslacht o Man o Vrouw Afdeling o Secretariaat o Werkbegeleiding o Frontoffice o Backoffice o Gedragswetenschappers o Vertrouwensartsen o Management / Beleid o Anders, namelijk ... Omvang dienstverband

... uren per week

Gemiddeld direct (face to face) cliëntcontact ... uren per week

Gemiddeld indirect cliëntcontact (per mail, telefoon, etc.) ... uren per week

U woont: o Alleen o Met partner o Met kind(eren)

o Met partner en kind(eren)

(31)

VBBA Vragenlijst

Werktempo en werkhoeveelheid Altijd Vaak Soms Nooit Heeft u te veel werk te doen?

Moet u extra hard werken om iets af te krijgen?

Moet u zich haasten?

Heeft u te maken met een achterstand in uw werkzaamheden?

Heeft u problemen met het werktempo?

Heeft u problemen met de werkdruk?

Werk- en rusttijden Altijd Vaak Soms Nooit Kunt u zelf de begin- en eindtijd van

uw werkdag bepalen?

Kunt u zelf bepalen wanneer u pauzeert?

Kunt u verlof (vrije dag) opnemen wanneer u dat wilt?

Wordt u teruggeroepen van een verlof en/of ADV-dag (vrije dag)?

Zijn uw werk- en rusttijden goed geregeld?

Bestaan er mogelijkheden voor u tot het werken op uren die passen bij uw prive-situatie?

Wordt uw prive-leven ongunstig beinvloed door onregelmatige werktijden?

Emotionele belasting Altijd Vaak Soms Nooit Is uw werk emotioneel zwaar?

Wordt u in uw werk met dingen geconfronteerd die u persoonlijk raken?

Heeft u in uw werk contacten met lastige klanten of patienten?

Moet u voor uw werk mensen kunnen overtuigen of overreden?

Komt u door uw werk in aangrijpende situaties terecht?

Mentale belasting Altijd Vaak Soms Nooit Moet u erg precies werken?

Vereist uw werk dat u er steeds bij moet nadenken?

Vereist uw werk dat u er voortdurend uw aandacht bij moet houden?

(32)

Vereist uw werk grote zorgvuldigheid?

Welzijnsgerichtheid Helemaal

mee eens Mee eens Neutraal Mee oneens Helemaal mee oneens Deze organisatie besteedt weinig

aandacht aan de belangen van haar werknemers

Deze organisatie zorgt goed voor haar werknemers

Deze organisatie geeft om haar werknemers

Deze organisatie waakt over de gezondheid en veiligheid van haar werknemers

Deze organisatie informeert

werknemers over mogelijke risico’s voor hun gezondheid

Plezier in het werk Helemaal

mee eens Mee eens Neutraal Mee oneens Helemaal mee oneens Ik vind mijn werk nog steeds

boeiend, elke dag weer

Ik doe mijn werk omdat het moet, daarmee is alles wel gezegd Na zo’n vijf jaar heb je het in dit werk wel gezien

Ik heb plezier in mijn werk Ik moet telkens weerstand bij mezelf overwinnen om mijn werk te doen

Energie tijdens het werk Altijd Vaak Soms Nooit Aan het begin van mijn werkdag heb

ik volop energie

Tijdens mijn werk voel ik me fit Op mijn werk bruis ik van energie Tijdens het laatste deel van de werkdag kan ik me nog goed concentreren

Het laatste deel van de werkdag vliegt voorbij

Herstel na het werk Altijd Vaak Soms Nooit Ik vind het moeilijk om me te

(33)

werkdag

Aan het einde van een werkdag ben ik echt op

Mijn baan maakt dat ik me aan het eind van een werkdag nogal uitgeput voel

Het kost mij moeite om me te

concentreren in mijn vrije uren na het werk

Ik kan weinig belangstelling opbrengen voor andere mensen, wanneer ik zelf net thuis ben gekomen Als ik thuis kom moeten ze mij even met rust laten

Afstand nemen Altijd Vaak Soms Nooit Als ik mijn werk verlaat, blijf ik me

zorgen maken over werkproblemen Ik kan mijn werk heel gemakkelijk van me afzetten

Als ik vrij ben maak ik me zorgen over mijn werk

Emotionele reacties tijdens het werk

Hieronder staan 12 woorden die mensen kunnen gebruiken om aan te geven hoe zij zich voelen. Het is de bedoeling dat u aan de hand van deze woorden omschrijft hoe u zich in de afgelopen week in uw werk voelde. In hoeverre zijn deze 12 woorden op u van toepassing: helemaal niet, nauwelijks, enigszins of helemaal?

Helemaal

niet Nauwelijks Enigszins Helemaal Nerveus Optimistisch Somber Op mijn gemak Neerslachtig Rustig Gejaagd Triest Ontspannen Ongemakkelijk Opgewekt Opgetogen SWING vragenlijst

De volgende vragen gaan over de invloed die uw werk kan hebben op uw thuissituatie. (bijna)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ben ik, of iemand anders in mijn school of/en ketenpartner in staat om effectieve hulp te bieden of te organiseren en kan de dreiging voor mogelijk huiselijk geweld

Dit kan ook iets anders zijn dan kindermishandeling en huiselijk geweld (echtscheiding, overlijden van een familielid, enz.). Hoe meer signalen van deze lijst een kind te zien

De wet biedt daarmee het AMHK de bevoegdheid om, zonder daarbij afhankelijk te zijn van de toestemming van de betrokkene(n), een melding over hem aan te nemen en in

Taken: ontwikkelen beleid, toe zien op uitvoering en toetsing en zorgen voor samenwerkingsafspraken met externe

Samen met u worden de vervolgstappen van Veilig Thuis besproken en wordt, als dat nodig is, een plan gemaakt voor herstel van de veiligheid en inzet van professionele

In opdracht van VNG berekende Q-Consult in 2017 de landelijke financiële impact voor de Veilig Thuis sector van de aanscherping meldcode 2019. Dit om Veilig Thuis-organisaties

In onze vergadering van XXX hebben wij op verzoek van het Dagelijks Bestuur (DB) van Veilig Thuis van 8 juni 2017 besloten om de bestuurlijke samenwerkingsafspraken tussen

Spreekt daaruit niet het diep moreel besef van de door Allah zelf verlichte geest die zich totaal onder- werpt aan de wijze raadsbesluiten van het Opperwezen, de man die het