• No results found

Één hand om te geven, één hand om te ontvangen : een case study naar de maakbaarheid van solidariteit in Amsterdam Zuidoost

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Één hand om te geven, één hand om te ontvangen : een case study naar de maakbaarheid van solidariteit in Amsterdam Zuidoost"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Één hand om te

geven, één hand om

te ontvangen

Een case study naar de maakbaarheid van solidariteit in Amsterdam Zuidoost

Bachelorscriptie Sociologie 2015 Anouk Koekkoek 10418970 Begeleider: Loes Verplanke

Tweede begeleider: Thomas Franssen Universiteit van Amsterdam

18 juni 2015

anouk_koekkoek@hotmail.com Aantal woorden: 19.736

(2)

1

Inhoudsopgave

1. Inleiding 2 2. Theoretisch kader 5 2.1 Solidariteit 5 2.2 Wederkerigheid 8 2.3 Eerder onderzoek 11 3. Methodologie 14 3.1 Onderzoekstechniek 14 3.2 Dataverzameling 15 4. Omschrijving buurt 17 5. Omschrijving project 19

6. Reikwijdte van het project 20

6.1 Kwartiermakers 20

6.2 Buurtbewoners 23

7. Wederkerigheid 25

7.1 Definitie wederkerigheid 25

7.2 Overdracht naar de buurtbewoners 27

7. Solidariteit 30

7.1 Motivatie kwartiermakers 30

7.2 Relaties buren/kwartiermakers 32

8. Diversiteit van de buurt 34

9. De rol van de overheid 39

9.1 Stimuleren solidariteit een overheidstaak? 40

9.2 De verhouding tussen overheidsbeleid en Samenredzaam 42

10. Conclusie 44

10.1 Wat is de reikwijdte het project Samenredzaam? 44

10.2 Van wat voor wederkerigheid is er sprake in het project Samenredzaam ? 45

10.3 Wat voor solidariteit is er gecreëerd in het project Samenredzaam? 46

10.4 Wat is de invloed van een diverse buurt op solidariteit en wederkerigheid? 47

10.5 Wat is de rol van de overheid in het creëren van solidariteit en wederkerigheid? 48

10.6 De maakbaarheid van solidariteit 48

10.7 Discussie 49

Literatuurlijst 54

(3)

2

1. Inleiding

In de loop van de jaren zeventig ontstond de eerste kritiek op de verzorgingsstaat. De verzorgingsstaat was in crisis; door de economische recessie nam het beroep op de sociale voorzieningen toe, terwijl de overheid moest bezuinigen (Doorn & Schuyt 1978). Volgens socioloog Van Doorn lag het echte probleem in de houding van de burgers; die waren te passief en hadden te hoge verwachtingen van het systeem. Het ideaal van de mondige burger ontstond; burgers waren volwaardig en gelijkwaardig en hadden geen professionals meer nodig (Tonkens 2009). Die belemmerden de zelfontplooiing van burgers en daarmee hun mogelijkheden tot gelijke kansen en uitkomsten. In de jaren negentig introduceerde een andere socioloog Kees Schuyt de term ‘calculerende burger’, wat sloeg op het misbruik van voorzieningen en

onrechtmatig gedrag dat ontstond door een gebrek van plichtsbesef (Schuyt 1991). De overheid kwam met twee oplossingen voor dit probleem: de uitgaven beperken en voorwaarden

aanscherpen, en de activering van de burger (Kampen et al. 2013: 12). Verscheidende

voorzieningen werden versoberd, zoals de WAO, AOW en AWBZ. In de eerste jaren waren de ingrepen gericht op de sociale zekerheid en arbeidsmarktbeleid, maar na verloop van tijd werd activering van de burger ingevoerd in tal van andere terreinen van de verzorgingsstaat. Er kwam een nieuwe, morele, vorm van burgerschap op: ‘affectief burgerschap’ (Kampen et al. 2013: 12-13; Muehlebach 2012), ook wel actief burgerschap genoemd. Actief burgerschap is te herkennen in de focus op de plichten en verantwoordelijkheden van burgers (Kampen et al. 2013: 13). Burgers hebben niet alleen recht op zorg, maar dienen ook hun plichten uit te voeren. Affectief burgerschap komt gedeeltelijk tot uiting in het beroep op actieve solidariteit. Burgers horen actief zorg te dragen voor hun omgeving en niet alleen passief solidair met elkaar te zijn via het

belastingsstelsel. Affectieve banden tussen burgers onderling worden gepromoot en tegenover de ‘anonieme’, ‘afstandelijke’ bureaucratie en nationale overheid gezet. Daarnaast is er een nadruk op eigen verantwoordelijkheid in het overheidsbeleid. Burgers zijn zelf verantwoordelijk, in plaats van de verzorgingsstaat, om oplossingen te vinden voor hun problemen. De concepten actieve solidariteit en eigen verantwoordelijkheid zijn tegelijkertijd complementair en

paradoxaal. Paradoxaal omdat het beroep van een persoon op hulp van zijn netwerk te zien is als het niet nemen van eigen verantwoordelijkheid, complementair omdat de hulp die het netwerk biedt te zien valt als actieve solidariteit.

(4)

3

De Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) is een voorbeeld van een complementaire beschouwing van eigen verantwoordelijkheid en actieve solidariteit. Deze wet, waarin het meedoen van burgers centraal staat, is sinds 1 januari 2007 van kracht. Burgers moeten in de gelegenheid worden gesteld vanuit hun eigen mogelijkheden –eigen kracht, maatschappelijk te participeren, met speciale aandacht en ondersteuning voor de kwetsbare burger. Van de burgers wordt verwacht hierin een actieve rol te spelen. In haar proefschrift schrijft Jager-Vreugdenhil (2012) over de ambities van de Wmo. Er zijn volgens haar drie manieren waarop er verband wordt gelegd tussen de buurt en maatschappelijke ondersteuning in de Wmo. Ten eerste moet zorg beschikbaar gemaakt worden in de buurt van de zorgvrager. Zorg- en welzijnsinstellingen dienen daarom samen te werken op buurtniveau om zorg te organiseren. Tenslotte moet sociale samenhang in de buurt worden georganiseerd. Vanaf 1 januari 2015 zijn de taken van de gemeente in uitvoering van deze wet uitgebreid. De gemeente neemt taken over en krijgt

tegelijkertijd minder geld om deze taken uit te voeren; een op het oog problematische situatie. De gemeentes creëren sociale wijkteams als antwoord op deze situatie. Via deze teams kan er

maatwerk geleverd worden, toegespitst op individuele en lokale omstandigheden.

Zodoende gebeurt dit ook in Amsterdam Zuid-Oost, waar op aanvraag van de Wmo-adviesraad Amsterdam Zuid-Oost een pilot is gestart: Samenredzaam Gaasperdam 2014. Het doel van het project ‘was om uit te proberen en te onderzoeken hoe in de Gaasperdamse buurten een gevoel kan ontstaan van dat mensen zich om elkaar bekommeren, maar dan wel vanuit wederkerigheid’ (Stijkel et al. 2015: 5), en de burgers klaar te stomen voor ‘een inclusieve samenleving waarbij formele en informele zorg/welzijn aanbieders en vragers elkaar

tegemoetkomen en versterken waar nodig is. Een samenleving die niet afhankelijk is van een overheid en haar subsidies, maar elkaar een helpende hand aanreikt en alleen uitreikt naar de pot met geld voor de schrijnende gevallen’ (ibid.: 6). Sleutelfiguren uit de buurt werden opgeleid tot kwartiermakers, die na de training met hun eigen netwerk ‘tafelsessies’ hielden om de zorgvragen in de buurt te identificeren. “Dat vraagt van de kwartiermakers dat ze vragen leren stellen, en doorvragen, op zoek naar: “waar gaat het nu echt om?”(ibid.: 14). Waar wederkerigheid niet mogelijk is, is het volgens de projectleiders belangrijk om te zorgen dat de kwartiermakers niet over eigen grenzen heen gaan en op tijd om aanvullende professionele hulp vragen. Het

eindverslag is ronduit positief; de pilot heeft “haar stempel in het hart van Gaasperdam weten te drukken in een tijdsbestek van slechts 9 maanden’ (ibid.: 6). Het stadsdeel Amsterdam Zuid-Oost

(5)

4

wil de kwartiermakers meer betrekken bij het beleid en de inrichting van het sociaal domein. Maar naast de positieve uitkomst werden er obstakels genoemd in het eindverslag. Die zaten voornamelijk in de cultuur van concurrentie tussen organisaties in verband met hun wens om subsidies te behouden, maar ook bij de kwartiermakers zelf was er wrijving (ibid.: 7). Zij hadden soms last van een gevoel van uitbuiting en werden bemoeilijkt in hun werk door de culturele verschillen in de buurt. Dit heeft bij mij geleid tot de vraag of die nieuwe, inclusieve samenleving die de projectleiders voor zich zien, echt mogelijk is. De overheid (in de vorm van het stadsdeel) probeert in dit project solidariteit te organiseren, maar in hoeverre is een gevoel te creëren en te sturen? Is die solidariteit dan niet breekbaar, of blijkt het standvastig te zijn?

De hoofdvraag die ik in mijn scriptie zal proberen te beantwoorden is:

In hoeverre is solidariteit en wederkerigheid tussen buurtbewoners in een diverse grote-stadsbuurt maakbaar vanuit de gemeente?

Deelvragen die ik hierbij gebruik zijn:

- Wat is de reikwijdte het project Samenredzaam?

- Van wat voor wederkerigheid is er sprake in het project Samenredzaam ? - Wat voor solidariteit is er gecreëerd in het project Samenredzaam?

- Wat is de invloed van een diverse buurt op solidariteit en wederkerigheid? - Wat is de rol van de overheid in het creëren van solidariteit en wederkerigheid?

(6)

5

2. Theoretisch kader

2.1 Solidariteit

Solidariteit is een begrip dat nauw verbonden is met het ontstaan en de ontwikkeling van de nationale verzorgingsstaat. Klassieke sociologen zoals Durkheim, Comte, Spencer, Simmel en Tönnies hebben verschillende soorten solidariteit verbonden met maatschappelijke

ontwikkelingen (Komter et al. 2004; Veldboer 2010). De agrarische samenleving kenmerkte zich door hechte gemeenschappen, met weinig arbeidsdeling en een sterke groepsidentiteit. In dit soort gemeenschappen ontstaan er sterke vormen van informele solidariteit, ook wel bekend als ‘mechanische solidariteit’ (Durkheim 1893). Dit soort solidariteit staat voor een systeem

bestaande uit homogene segmenten die sterk op elkaar lijken. Met de komst van industrialisering veranderde de basis van solidariteit. Door de industrialisatie vergrootte de arbeidsdeling en de ruimtelijke en sociale mobiliteit. Dit bracht een differentiatie in maatschappelijke taken en functies met zich mee, waardoor mensen onderling meer van elkaar afhankelijk werden. Dit is te zien als ‘organische solidariteit’ (Durkheim 1893); mensen werken als organen in een lichaam samen om de samenleving draaiende te houden. De traditionele gemeenschapswaarden maakten plaats voor geïndividualiseerde gevoelens en behoeften; de solidariteit in de geïndustrialiseerde gemeenschappen is gebaseerd op de verschillen tussen individuen, waar de solidariteit in agrarische gemeenschappen juist gebaseerd was op gelijkheid. Ook Weber schreef over

solidariteit. Hij maakt een onderscheid tussen communale sociale relaties en associatieve sociale relaties (Weber 1947). Bij communale relaties is de oriëntatie van het handelen gebaseerd op het subjectieve gevoel van gemeenschappelijkheid tussen mensen. Essentieel hierbij is het

handelingsaspect; het moet om meer gaan dan gevoel. Communale relaties hebben een emotionele of traditionele basis, zoals een gezin. Van associatieve relaties is er sprake als de oriëntatie van het handelen gebaseerd is op een rationele afweging van belangen; deze afweging kan op basis van waarden nutsoverwegingen zijn. Voorbeelden hiervan zijn markttransacties. De hier besproken theorieën weergeven verschillende typen solidariteit, maar het blijven

ideaaltypische omschrijvingen. In de realiteit komen er diverse mengvormen voor.

Meer recente theorieën over solidariteit lijken te verdelen zijn in theorieën waarin het rationele eigen belang van mensen gezien wordt als de basis van solidair gedrag, tegenover theorieën waarin normen, waarden en emoties de drijfveer zijn van solidariteit in de ogen van de theoretici.

(7)

6

Een voorbeeld van een theorie waarin eigen belang centraal staat is die van Hechter (1987). Volgens hem is solidariteit beperkt tot zaken die niet voor de markt geproduceerd worden. Groepsbinding is afhankelijk van twee factoren. De eerste is de afhankelijkheid van de groep van mensen voor de voorziening in hun behoeftes. Dit heeft te maken met de beschikbaarheid van alternatieve hulpbronnen en informatie daarover, de kosten die gepaard gaan met uittreding van de groep en de persoonlijke bindingen van de groepsleden. De tweede factor is de mate van controle. Dit zijn de middelen die een groep heeft om free-ridergedrag tegen te gaan. Deze middelen zijn de sanctiecapaciteit en de monitorcapaciteit van de groep. Dat wil zeggen, de middelen om groepsleden te straffen of te belonen en de middelen om de groepsleden in de gaten te houden. De solidariteit van een groep neemt toe naar de mate waarin leden afhankelijk zijn van de groep en waarin hun gedrag gecontroleerd kan worden (Komter et al. 2004: 35). Ook De Swaan maakt gebruik van de rationele-keuzetheorie in zijn studie over het ontstaan van de verzorgingsstaat (ibid.: 36). Hij stelt dat het rationele eigen belang van de bovenklasse de

drijfveer was om collectieve zorgarrangementen op te zetten en daar financieel aan bij te dragen. Zo was armoede een bedreiging voor de openbare orde en brachten ziektes ook de gezonde bovenklasse in gevaar. Om free-ridergedrag tegen te gaan is de zorg uiteindelijk verstatelijkt tot de vorm zoals wij die kennen. De Swaan stelt dat in deze ontwikkeling geen altruïstische motieven een rol speelden.

De theorie van Mayhew heeft het uitgangspunt dat solidariteit gevormd wordt door gevoelens van onderlinge verbondenheid. Hij onderscheid vier vormen van solidariteit (Komter et al. 2004: 37). De eerste is attractie tot een bepaalde groep. Als een persoon naast zich

aangetrokken voelen tot een groep ook vindt dat de groep bewaakt moet worden, is er sprake van loyaliteit. Identificatie met een groep gaat weer een stapje verder dan loyaliteit. Ten slotte is er associatie, waar solidariteit over gevestigde groepsidentiteiten en –grenzen heen tot stand gebracht wordt. De eerste twee vormen zijn vergelijkbaar mechanische solidariteit, de laatste twee met organische solidariteit. In deze theorie is het element van eigen belang verdwenen. Daarnaast is nog een begrippenpaar te onderscheiden, namelijk die van horizontale versus verticale solidariteit. Horizontale solidariteit is voornamelijk gebaseerd op evenwichtige

wederkerigheid en eigen belang(Komter et al. 2004: 45). Mensen regelen iets gezamenlijk omdat dat goedkopen efficiënter is dan wanneer ieder het individueel doet. De gelijkwaardigheid tussen de partijen en de opbrengsten is hierbij van groot belang. Verticale solidariteit is gebaseerd op

(8)

7

ongelijke verhoudingen tussen burgers, zoals armen en rijken, jongeren en ouderen. Bij deze vorm speelt altruïsme ook een rol naast wederkerigheid en eigen belang, hoewel de staat deze vorm van solidariteit kan opleggen door middel van dwang. Er is nog weinig overeenstemming tussen onderzoekers over het onderscheid tussen altruïsme en solidariteit. Pessers stelt dat altruïsme het “handelen zonder tegenprestaties of handelen in het vooruitzicht van

contraprestaties op lange of onzekere termijn” is (Pessers 1999). Het belang van de ander wordt dus boven het eigen belang gesteld, maar dit moet niet gebaseerd zijn op de wensen van de actor. Wanneer men een ander helpt omdat hij dat wil, is er geen sprake meer van puur altruïsme

(Saunders 2012: 377). Dit is dan deels eigen belang, aangezien de eigen wensen worden vervuld. De afgelopen jaren is de verticale solidariteit verminderd, wat zichtbaar wordt in de groei in sociale ongelijkheid (Komter et al. 2004: 46).

In onderstaand figuur worden de verschillende typen solidariteit en hun basis schematisch weergegeven.

Figuur 1. De basis van solidariteit

Eigen belang Normen, waarden, emoties Gelijke relaties Horizontale solidariteit Communale solidariteit

Mechanische solidariteit Ongelijke relaties Associatieve solidariteit Verticale solidariteit

Organische solidariteit

Solidariteit op het nationale niveau dan wel formele solidariteit is, kort gezegd, gefundeerd in de sociale voorzieningen zoals verzekeringen, het territorialiteitsbeginsel van de natie-staat en de juridische status van burgerschap (Oosterlynck et al. 2014: 9-10). “The link between citizenship and solidarity is maintained by initiating citizens into a cluster of interrelated knowledge claims (…)” (ibid.: 10). Via socialisatie leren mensen de waarden, normen en regels die in de

samenleving bestaan. Ook ontstaat er een gevoel van ‘ergens bij horen’, dat wil zeggen, bij de samenleving waarin zij leven. In andere woorden, “Solidarity is accessed through citizenship

(9)

8

rights linked to the formal membership of a territorially defined community and supported by the educational process of socialization.” (ibid.) Nu de sociale voorzieningen worden afgebouwd, de grenzen van natie-staten steeds poreuzer worden en affectief burgerschap is opgekomen, is solidariteit als een collectief goed dat gegarandeerd wordt door de overheid verminderd (Kampen et al. 2013: 14) en veranderd in een gunst die burgers elkaar moeten verlenen. Er wordt meer aanspraak gedaan op informele solidariteit. Solidariteit is iets wat moet ontstaan door interacties tussen actieve burgers (Muehlebach 2012: 42-44). Tegelijkertijd stellen veel sociologen dat persoonlijke vormen van solidariteit afgenomen zijn door de geïnstitutionaliseerde systemen van horizontale en verticale solidariteit (Komter et al. 2004: 46). Door deze systemen is solidariteit iets abstracts en anoniems geworden en voelen burgers zich niet meer verantwoordelijk om voor kwetsbare anderen te zorgen.

2.2 Wederkerigheid

Ook in de antropologie is er veel aandacht besteed aan solidariteit. Hierin wordt wederkerigheid en moraal als basis gezien voor solidariteit. Zowel Malinowski als Mauss zagen het uitwisselen van giften als het fundamentele mechanisme dat de belangen van het individu en van het collectief met elkaar verzoent (Komter et al. 2004). Het ging er niet om bepaalde goederen te verkrijgen, maar dat de uitwisseling zelf centraal stond. Ieder gift is verbonden met een eerder gegeven of ontvangen gift; de geschenkenuitwisseling is daardoor verbonden met het principe van wederkerigheid. Mensen zijn hier niet bewust van, maar er is tegelijkertijd geen sprake van volledige vrijwilligheid in het uitwisselen van giften. De continue cyclus van giftenuitwisseling was cruciaal in het ontstaan van sociale banden. Geven is een mengeling van altruïsme en eigenbelang (Mauss 1923). Lévi-Strauss werkte de ideeën van Mauss en Malinowski verder uit. Het principe van wederkerigheid is niet alleen bepalend voor onze waarden, gevoelens en handelingen, maar structureert de gehele samenleving door het vastleggen van regels voor uitwisseling in het algemeen (Komter et al. 2004: 32-33).

Er zijn twee vormen van wederkerigheid te onderscheiden; directe en indirecte wederkerigheid (Molm et al. 2007: 206). Bij directe wederkerigheid zijn er twee actoren betrokken; actor A geeft aan actor B, en andersom. Hierin zijn ook weer twee vormen van

uitwisseling te herkennen; onderhandelde en wederzijdse uitwisseling. Bij het eerste type vindt er een onderhandeling plaats voor de uitwisseling, waarin beide partijen een overeenstemming bereiken over de gewenste winst (ibid.:209). De opbrengst is bilateraal; door de onderhandeling

(10)

9

is men zeker van de winst en gaat die winst dus twee richtingen op. In de wederzijds uitwisseling handelen de actoren individueel, zonder onderhandeling en zekerheid over de mogelijke winst. Hierdoor kan de opbrengst unilateraal zijn; door de onderlinge afhankelijkheid en onzekerheid over de uitkomst van de uitwisseling, kan het gebeuren dat actor A of actor B zonder winst eindigt of dat er vertraging optreedt in de giftenuitwisseling. “Relations of reciprocal exchange evolve gradually, as beneficial acts prompt reciprocal benefits, in a series of sequentially contingent, individual acts.”(ibid.) Bij indirecte wederkerigheid geeft actor A nog steeds aan actor B, maar ontvangt van een andere actor. Ook deze uitwisseling geeft een unilaterale

opbrengst. Deze indirecte dan wel gegeneraliseerde wederkerigheid zou sterkere verbanden van solidariteit creëren dan directe wederkerigheid omdat er meerdere actoren bij betrokken zijn (ibid.: 206). Ook Sahlins maakt een onderscheid in verschillende vormen wederkerigheid: gegeneraliseerde, gebalanceerde en negatieve wederkerigheid (Bredewold 2013: 25). Zijn omschrijving van gegeneraliseerde wederkerigheid verschilt wat van die van Molm et al. Gegeneraliseerde wederkerigheid komt vooral voor tussen naaste verwanten en geliefden. Deze vorm van wederkerigheid past bij het idee dat Malinowski had over giftenuitwisseling; als men een gift ontvangt, wordt er verwacht dat er een tegengift gegeven wordt, maar die gift hoeft niet direct gegeven te worden en er zijn geen eisen aan het tijdstip, hoeveelheid of kwaliteit van de tegengift. Vertrouwen is hierbij de basis van de uitwisseling. Bij gebalanceerde wederkerigheid is het evenwicht en tijdstip in de giftenuitwisseling belangrijker. Deze vorm komt bij minder

persoonlijke relaties voor en komt overeen met het idee van directe wederkerigheid (Molm et al. 2007: 209). Als het evenwicht uit balans is, is er sprake van negatieve wederkerigheid, dit is een uiting van het unilateraal karakter van de opbrengst (ibid.: 11). Hierin wordt dan geprobeerd een gift te ontvangen zonder een gift tegenover te stellen.

Pessers (1999) stelt dat wederkerigheid pas kan ontstaan als de ander als subject wordt erkend. Als een persoon de behoeften, verlangens en uitingen van de ander niet begrijpt, kunnen zij ook niet erkend worden. Deze erkenning moet wederzijds zijn, en zal vooral optreden waar de mogelijkheid tot identificatie het grootst is. Pessers benadrukt dat de mate van vertrouwen in contact tussen personen afhankelijk is van de band die zij hebben en dat hierbij een vorm van wederkerigheid past (ibid.). Zij maakt een driehoeksverhouding tussen altruïsme, reciprociteit en mutualiteit. Hierin is altruïsme vergelijkbaar met de wederzijdse uitwisseling die Molm et al. noemen (2007: 209). Vertrouwen is het sleutelbegrip in het onderscheid tussen reciprociteit en

(11)

10

mutualiteit; bij mutualiteit is dit afwezig. Reciprociteit is vergelijkbaar met gegeneraliseerde wederkerigheid. Hierbij vertrouwen mensen erop dat onbepaalde verplichtingen over en weer zullen worden nagekomen. Mutualiteit gaat daarentegen over bindingen waarin strikt bepaalde prestaties worden geleverd. Wanneer de verplichtingen tussen mensen nagekomen zijn, bestaat er geen binding meer tussen hen. Dit komt overeen met de gebalanceerde wederkerigheid van Sahlins dan wel de onderhandelde uitwisseling die Molm et al. noemen (Bredewold 2013: 25; Molm et al. 2007: 209).

De bindingen tussen mensen zijn op te delen in affectieve, cognitieve, politieke en economische bindingen (Wilterdink & Heerikhuizen 2009). Affectieve bindingen zijn de bindingen die tussen mensen bestaan op grond van de gevoelens die zij voor elkaar koesteren (ibid.: 116). Deze

gevoelens kunnen positief dan wel negatief zijn. Mensen hebben deze gevoelens voor individuele andere mensen, maar ook met eenheden die uit meer mensen bestaan, zoals de buurt, de sportclub of de kerk. Welke gevoelens tot uiting komen, is afhankelijk van het identificatieniveau; de wij-groep waar zij zich op dat moment mee verbonden voelen. De verbondenheid tussen mensen wordt grotendeels bepaald door gedeelde sociale en culturele kenmerken, zoals etniciteit, opleidingsniveau, religie en politieke opvattingen (ibid.: 117). Een verklaring hiervoor zou

kunnen zijn dat mensen elkaar beter begrijpen en daardoor gemakkelijker met elkaar identificeren als ze gedeelde sociale en culture kenmerken hebben, en dat ze elkaars opvattingen bevestigen en versterken. Dit maakt de wederkerigheid zoals hiervoor besproken mogelijk; men zal gedeelde waarden en normen hebben, en daardoor zal op dezelfde manier een passende ruil plaats kunnen vinden. Tegelijkertijd worden er mensen uitgesloten, wanneer er insluiting plaatsvindt op basis van identificatie. Andersdenkenden en buitenstaanders (op grond van sociale en culturele kenmerken) vallen buiten de boot in wederkerigheidspatronen. Wederkerigheid kan dus werken als een principe van uitsluiting (Komter et al. 2004: 99-100).

Zoals hierboven beschreven kan er een onderscheid gemaakt worden tussen verschillende soorten solidariteit. Welk type het aanneemt, is deels afhankelijk van het type wederkerigheid. Maar hier is een soort van wisselwerking in te herkennen. Welk type wederkerigheid plaatsvindt, kan het type solidariteit en de sterkte daarvan bepalen. Indirecte dan wel gegeneraliseerde

wederkerigheid zou bijvoorbeeld voor een sterkere solidariteit zorgen. Factoren die het type wederkerigheid beïnvloeden zijn vertrouwen en (h)erkenning tussen mensen, die in een diverse

(12)

11

buurt als Gaasperdam bemoeilijkt zouden kunnen worden. In figuur 2 is deze wisselwerking schematisch neergezet. Deze twee termen van belang voor mijn onderzoek. Wederkerigheid is een zeer belangrijk concept in Samenredzaam. Het doel van het project ‘was om uit te proberen en te onderzoeken hoe in de Gaasperdamse buurten een gevoel kan ontstaan van dat mensen zich om elkaar bekommeren, maar dan wel vanuit wederkerigheid’. Wederkerigheid is dus het

startpunt, waarvandaan een solidariteitsgevoel wordt gestimuleerd. Vanuit de analyse van de wederkerigheid in Samenredzaam kan ik mogelijk iets zeggen over het creëren van solidariteit in een diverse buurt als Gaasperdam.

Figuur 2. De verhouding tussen wederkerigheid en solidariteit

Zonder vertrouwen: directe, gebalanceerde dan wel onderhandelde wederkerigheid

Wederkerigheid

(H)erkeninning Vertrouwen

Met vertrouwen: indirect gegeneraliseerde wederkerigheid, wat kan zorgen voor sterkere verbanden van solidariteit

2.3 Eerder onderzoek

Dat wederkerigheid een grote rol speelt in het tot stand komen en houden van contact is meerdere malen gevonden in de sociologie. Zo vindt Linders (2010) dat het een reden kan zijn om geen hulp meer te bieden, wanneer wederkerigheid ontbreekt of in onvoldoende mate plaatsvindt. Daarnaast hebben mensen het liefst dat de norm van wederkerigheid onzichtbaar is, zonder de als hinderlijk en vervelend ervaren plichtgevoelens. Dit heeft als gevolg dat de buurtbewoners die geen vanzelfsprekende relaties in de buurt hebben, geen toegang hebben tot het

(13)

12

wederkerigheidsproces. Wederkerigheid in contact kan leiden tot positieve uitkomsten, zoals het vergroten van de eigenwaarde, maar vaak is een vorm van organisatie nodig om wederkerigheid tot stand te laten komen (Bredewold 2013).

In vele onderzoeken komt naar voren dat in relaties waarin het geven en ontvangen van zorg en hulp het principe ‘soort zoekt soort’ geldt. Mensen gaan het liefst om met mensen die op hen lijken wat betreft opleidingsniveau, sociaal-economische status, leeftijd, leefsituatie en hobby’s (Linders 2010; Flap 1999). Linders vindt vooral een patroon van de lamme die de blinde helpt. Het is voor mensen gemakkelijker om hulp te vragen aan mensen die in een vergelijkbare situatie verkeert, dan aan ‘sterke’, ‘weerbare’ medeburgers die nooit hulp nodig lijken te hebben. Het SCP vindt dat de meeste mensen contact hebben met buren van dezelfde etniciteit (SCPa 2002). Daarnaast is er een leeftijdseffect bij meerdere variabelen; allochtonen die ouder zijn dan 55 jaar krijgen minder bezoek van autochtonen en hebben in het algemeen meer contact met mensen met dezelfde etniciteit. Dit contact komt vooral voor bij Turken en Marokkanen, Surinamers en Antillianen hebben juist meer contact met autochtonen dan deze

bevolkingsgroepen. Pinkster (2008) laat ook zien dat sociale netwerken vorm krijgen langs etnische lijnen of gedeelde plaats of regio van herkomst. Zo waren er verscheidende Turkse en Marokkaanse netwerken die (zo) weinig (mogelijk) met elkaar te maken hadden vanwege

verschillen in religieuze, culturele en geografische achtergronden. De leden van netwerken gaven aan dat 56% van de netwerken dezelfde etniciteit hadden.

Ook in het buitenland is er onderzoek gedaan naar de verbindingen tussen buurtbewoners. Putnam (2007) combineert dit met de etnische diversiteit in de buurt. Hij vindt dat in een etnisch diverse buurt het interetnisch vertrouwen (en in de eigen groep) lager is, altruïsme en

samenwerking minder is en dat men minder vrienden heeft. Dit noemt hij de constricttheorie, waarin bonding én bridging sociaal kapitaal afneemt naarmate de buurt etnisch diverser is (ibid.: 144). Bij bonding kapitaal is er sprake van een focus op de ‘eigen’ groep, bridging kapitaal is naar buiten de groep gericht. Meerdere malen is de theorie van Putnam getest in Nederland. Lancee en Dronkers (2008) vonden een negatief effect van zowel de etnische diversiteit van de buurt als het hebben van buren van een andere etniciteit op de kwaliteit van het burencontact en het vertrouwen in de buurt. Het interetnisch vertrouwen had juist een positieve relatie met de etnische diversiteit van de buurt. Het SCP vindt een vergelijkbare uitkomst. Er wordt geen overtuigend en consistent bewijs gevonden dat etnische diversiteit leidt tot een afbraak van

(14)

13

sociaal kapitaal (SCPb 2009). Etnische diversiteit hangt positief samen met tolerantie voor buren met een andere etniciteit. Daarnaast wordt er gevonden dat vooral welvaart een positieve

correlatie heeft met sociaal kapitaal. Dat wil zeggen; etnische diversiteit bevordert burencontact voor inwoners met een hoger inkomen, en belemmert burencontact voor inwoners met een lager inkomen. Dit voegt dus een extra dimensie toe aan het wel of niet hebben van interetnisch burencontact.

Naar de resultaten van buurtbeleid ter verbetering van de buurtcohesie is ook onderzoek gedaan. Velen stellen dat er een norm van sociale afstand gehanteerd wordt op buurtniveau. Linders vindt dat de uitstralende werking van buurtactiviteiten die streven naar een verbetering van de

buurtcohesie beperkt blijkt te zijn (Linders 2010). Er ontstaan weinig blijvende contacten en er worden vooral mensen bereikt die al iets met de buurt hebben of willen, niet de meest kwetsbare mensen die in een sociaal isolement zitten. Ook bemoeilijkt onderlinge afhankelijkheid intimiteit tussen buurtbewoners. Waar mensen minder op elkaar aangewezen zijn, is sociale nabijheid gemakkelijker. Blokland (2005) heeft een vergelijkbare uitkomst in haar onderzoek. Te veel intimiteit kan conflicten veroorzaken, waardoor de buurtbewoners hun privacy proberen af te schermen van elkaar.

Het onderzoek dat gedaan is naar buurtbeleid is vooral onder buurtbewoners gedaan, terwijl het perspectief van de professionals (in dit onderzoek de kwartiermakers) mogelijk andere resultaten laat zien. Daarnaast is er nog weinig kwalitatief onderzoek gedaan naar de verhouding tussen wederkerigheid en (interetnische) solidariteit en wat het opleggen van wederkerigheid oplevert in een diverse buurt. In deze opzichten kan mijn scriptie van toegevoegde waarde zijn.

Ik zal ten eerste kijken naar de reikwijdte van het project. Wie zijn er bereikt om

kwartiermaker te worden en wie hebben de kwartiermakers kunnen bereiken? Hiermee probeer ik iets te zeggen over de slagingskans van het creëren van solidariteit. Daarna zal ik

wederkerigheid bespreken. Eerst zal bekeken worden van welk type wederkerigheid er in

Samenredzaam sprake is, en daarna in hoeverre de overdracht naar de buurtbewoners geslaagd is. Daarna zal ik naar de gecreërde solidariteit in het project kijken. Hiervoor worden eerst de

motivaties van de kwartiermakers besproken en daarna de relaties tussen kwartiermakers en buurtbewoners. Vervolgens bekijk ik de invloed van een diverse buurt op het project. Tenslotte komen de rol van de overheid en de verhouding tussen het project en overheidsbeleid ter sprake.

(15)

14

3. Methodologie

3.1 Onderzoekstechniek

Mijn onderzoek is een case study waardoor het niet generaliseerbaar is naar een andere context (Bryman 2012: 390). Hoewel er onderzoekers zijn die twijfelen over de generaliseerbaarheid, betrouwbaarheid en validiteit van kwalitatief onderzoek in het algemeen en case studies specifiek, zijn dergelijke onderzoeksmethoden wel degelijk van belang (Silverman 2006). Het biedt namelijk inzichten in processen en kan dus van belang zijn voor het opstellen van beleid. Bij een onderzoek naar een project dat volgt uit overheidsbeleid is dit dus een waardevolle onderzoekstechniek. De deelnemers aan het project zijn geworven via de achterbannen van de Wmo-adviesraadsleden en belangrijke sleutelorganisaties in de wijk, zoals Buurvrouwennetwerk Gaasperdam, Stichting Samenwonen Samenleven, Casa Jepie Makandra en

vrijwilligersorganisatie VENZO. Ook werden de Echo en diverse websites ingezet (Stijkel et al. 2015: 15).

“Gevraagd wordt om mensen met de volgende kwaliteiten: - Mensen met een groot hart, betrokken, inspirerend - Voelhorens voor ‘wat speelt hier nu echt’

- De kansen in problemen zien - Leerbereid

- Communicatief vaardig” (ibid.)

De deelnemers zijn dus niet random gekozen om deel te nemen aan het project en zijn daarmee ook niet een random sample voor mijn onderzoek. Dit is belangrijk om in gedachten te houden bij het vormen van conclusies, aangezien de respondenten mogelijk niet representatief zijn voor een gehele populatie. Via thick description zal ik de context van mijn onderzoek zo duidelijk

mogelijk maken om de overdraagbaarheid van het onderzoek toch mogelijk te maken. Elke respondent is op de hoogte gebracht van de mogelijkheid tot het lezen van mijn scriptie, om de respondent validiteit te waarborgen. Dit is belangrijk om de geloofwaardigheid van mijn onderzoek te waarborgen (Bryman 2012: 390). Elke respondent heeft aangegeven dit graag te doen. Ook kan ik hierdoor mogelijk voldoen aan de authenticiteit eisen van Lincoln en Guba (ibid.: 393). Daarnaast kunnen de respondenten checken of ik op eerlijke wijze hun standpunten

(16)

15

weergeef. Ten slotte zorgt grote transparantie ervoor dat het onderzoek mogelijk herhaald kan worden (ibid.: 46).

Het onderzoek is kwalitatief van aard. Daarnaast is mijn onderzoek inductief met deductieve elementen. Er zijn semi-gestructureerde interviews afgenomen; hiermee was er mogelijkheid tot onderlinge vergelijking maar ook ruimte tot uitbreiding, verschillend per respondent.Er is een vragenlijst opgesteld waarin de belangrijkste thema’s zijn meegenomen. Deze is bijgevoegd in de appendix. De vragenlijst is deels gebaseerd op eerdere onderzoeken naar informele zorg in buurten.

3.2 Dataverzameling

De respondenten zijn mijn belangrijkste kennisbron. Ik heb de kwartiermakers van het pilot project Samenredzaam geïnterviewd. Ik had wat problemen met de respons. Ik had het

telefoonnummer van één van de projectleiders, en via haar moest ik de kwartiermakers zien te bereiken. Na een aantal keren haar gesproken te hebben heeft ze er voor gezorgd dat de trainee van het project een mail heeft gestuurd naar de kwartiermakers. Hier kreeg ik snel, maar wel weinig reactie op (twee kwartiermakers). Ik heb toen besloten het via een iets informelere weg te zoeken, en ben Google en Facebook gaan gebruiken. Via Facebook heb ik vier kwartiermakers een bericht gestuurd, maar helaas maar van één kwartiermaker reactie gehad. Via Google kwam ik aan enkele nummers, waarmee ik uiteindelijk twee kwartiermakers te pakken heb gekregen. In één van de interviews vertelde een kwartiermaker mij dat alle kwartiermakers een bepaalde vrijdag zouden afspreken. Via de projectleidster heb ik toestemming gekregen daar bij te mogen zijn. Helaas waren er maar vier kwartiermakers, maar ik heb wel met allen een afspraak kunnen maken. Ook heb ik uiteindelijk een afspraak kunnen maken met de projectleidster. Naast co-projectleidster was zij ook kwartiermaakster. Er waren nog vier kwartiermakers over, maar deze heb ik helaas op geen enkele manier kunnen bereiken. De co-projectleidster was niet bereid mij telefoonnummers te geven, en deze heb ik niet kunnen vinden op het internet.

Daarnaast had ik een groot probleem met buurtbewoners vinden. Ik was eerst van plan zoveel mogelijk buurtbewoners te spreken en te onderzoeken wat voor relaties er waren ontstaan, wat ze inhielden, welke er nog bestonden en welke niet. Na enkele interviews ben ik er alleen achter gekomen dat het eindverslag van Samenredzaam op dit punt wat positiever geschreven was dan hoe het echt was. De tafelsessiegroepen bleken vaak uit enkele personen te bestaan en vaak niet echt concreet georganiseerd. Hierdoor waren er bijna geen buurtbewoners te

(17)

16

identificeren die mee hadden gedaan met een tafelsessie. Ook waren de onderwerpen soms anders dan wat er in het eindverslag stond. Één kwartiermaker heeft voor mij een interview met twee deelnemers uit haar tafelsessiegroep geprobeerd te regelen, maar daar hadden de deelnemers geen behoefte aan. Voor hen was het project al afgelopen en was het onduidelijk waarom ze daar nog iets mee moesten doen. Ik kon hen niet persoonlijk benaderen om het uit te leggen, want de kwartiermaker wilde niet hun nummers of emailadressen geven.

Hierdoor heb ik uiteindelijk tien interviews gehouden. Ondanks dat dit niet een hoog aantal is, verwacht ik weinig problemen met de representativiteit van het onderzoek voor dit project. Van de twaalf kwartiermakers heb ik een meerderheid kunnen spreken, zeven wel, vijf niet. Hiernaast heb ik de trainee, co-projectleidster en projectleidster gesproken. Van deze tien waren acht respondenten van het vrouwelijke geslacht, en twee van het mannelijke geslacht. Vier respondenten waren van Nederlandse afkomst, de rest van een buitenlandse afkomst. Één kwartiermaker woonde sinds drie jaar in Gaasperdam, de anderen minstens tien jaar.

- respondent 1: vrouw, Nederlandse afkomst, 42 jaar, 10 jaar in Gaasperdam - respondent 2: vrouw, Surinaamse afkomst, 38 jaar, 3 jaar in Gaasperdam - respondent 3: man, Nederlandse afkomst, 55 jaar, 13 jaar in Gaasperdam - respondent 4: vrouw, Marokkaanse afkomst, 53 jaar, 30 jaar in Gaasperdam - respondent 5: vrouw, Hindoestaanse afkomst, 64 jaar, 15 jaar in Gaasperdam - respondent 6: vrouw, Surinaamse afkomst, 43 jaar, 10 jaar in Gaasperdam - respondent 7: vrouw, Chileense afkomst, 54 jaar, 15 jaar in Gaasperdam

- respondent 8 (P 1): vrouw, Nederlandse afkomst, 59 jaar, 19 jaar in Gaasperdam - respondent 9 (P 2): vrouw, Nederlandse afkomst, 54 jaar , 24 jaar in Gaasperdam - respondent 10 (P 3): man, Nederlandse/Antilliaanse afkomst, 27 jaar, 12 jaar in Gaasperdam

(18)

17

De interviews zijn op verschillende plekken afgenomen, ofwel bij de respondent thuis, ofwel in een horecagelegenheid ofwel in het buurthuis van Holendrecht. De interviews duurde gemiddeld ruim een uur, sommigen wat langer. Bij sommige respondenten had ik het gevoel alsof sommige begrippen die ik gebruikte in mijn vragen niet goed over kwamen. Dit heb ik geprobeerd op te lossen door de vraag te herformuleren, of een uitleg te geven wat ik met dat begrip bedoelde. De interviews worden anoniem gebruikt en daarom zullen de respondenten niet bij hun eigen naam genoemd worden. Alle interviews zijn opgenomen en getranscribeerd. Één respondent heeft aangegeven de transcriptie van het interview te willen lezen, om te zien of haar uitspraken op de juiste manier waren neergezet. Een aantal respondent heeft gevraagd persoonlijke informatie niet al te uitgebreid te gebruiken vanwege privacy redenen.

Bij de analyse van de data is gebruikt gemaakt van Atlas.ti. Dit is een kwalitatief

coderingsprogramma. De transcripten zijn nauwkeurig doorgenomen en er is begonnen met open te coderen. Op deze manier wordt de mate van interpretatie van de onderzoeker verkleind en wordt er dicht bij de data gebleven. Vervolgens zijn er door axiaal te coderen categorieën opgesteld waaronder deze codes zijn onderverdeeld.

4. Omschrijving buurt

Gaasperdam bevindt zich in Amsterdam Zuidoost. Gaasperdam bestaat uit de wijken Holendrecht, Reigersbos, Gein en Nellestein.

(19)

18

Deze wijken zijn gebouwd tussen 1974 en 1988 en bestaan merendeels uit rechthoekige

woonblokken en laag- en middenhoogbouw. Daarvan is 57,6 corporatiehuur, 30,7% bestaat uit koopwoningen (Gemeente Amsterdam 2015). De Gaasperplas die tussen Gein en Nellestein ligt is ontstaan door de zandwinning die voor Amsterdam Zuidoost nodig was. In de wijken zelf zijn nog winkelcentra en is bereikbaar via vier (trein-) metrostations en buslijnen. Gaasperdam wordt getypeerd als een rustige en groene woonwijk. Bewoners vinden het groen in de buurt erg mooi, zij geven het rapportcijfer 7,5 versus 7,0 gemiddeld in Amsterdam (Gemeente Amsterdam 2015). De bewoners die er begin tachtiger jaren kwamen wonen, waren veelal jonge gezinnen met een modaal inkomen. Zij zijn inmiddels de 50 gepasseerd en hun kinderen zijn de deur uit. Nieuwe bewoners zijn in tegenstelling tot de oude bewoners vooral niet-westerse Amsterdammers, vaak vanuit andere buurten uit Zuidoost (Gemeente Amsterdam 2014). De woonduur van de bewoners in Gaasperdam is voor Amsterdamse begrippen lang. Dit heeft twee kanten: bewoners die al vanaf het begin en met veel plezier in Gaasperdam (blijven) wonen. Bewoners geven de buurt gemiddeld een 7,2, waar het gemiddelde in Amsterdam op 7,4 ligt. Een andere oorzaak van de lange woonduur zijn bewoners die door structurele armoede geen kant op kunnen, met name in Holendrecht (West) komt dit vaak voor (Gemeente Amsterdam 2015).

Gaasperdam heeft 34.337 inwoners. De inwoners zijn vaker van niet-westerse afkomst, zo’n 61% tegenover het gemiddelde van 35% in Amsterdam. In Nellestein, gelegen aan de Gaasperplas, wonen veel ouderen: 20% van de bewoners is hier 65 jaar of ouder. De bevolkingssamenstelling is gemengd, in vergelijking met andere delen van Gaasperdam wonen er weinig mensen van Surinaamse herkomst (14%). In totaal is 30% van de inwoners van niet-westerse afkomst. In Holendrecht/Reigersbos is 61% van niet-westerse afkomst. Er wonen hier veel

eenoudergezinnen, 20% (9% gemiddeld). In Gein wonen veel gezinnen, 38% van de

huishoudens is een één- of tweeoudergezin. Ruim een kwart van de bewoners is van Surinaamse herkomst en dit aandeel is redelijk stabiel. De buurt verandert wel, door instroom van andere niet-westerse groepen. Het aandeel niet-niet-westerse inwoners is ruim 50%. Hoewel de eerste bewoners inmiddels uit de kinderen zijn, vergrijst de buurt niet (Gemeente Amsterdam 2015).

De geregistreerde werkloosheid ligt op 15,8%, waar het gemiddelde in Amsterdam op 11,8 ligt. De Stapelingsmonitor laat zien dat huishoudens uit Gaasperdam boven gemiddeld gebruik maken van 40 onderscheiden regelingen en voorzieningen, zoals WMO, WAO en speciaal onderwijs.

(20)

19

Van de huishoudens in dit gebied gebruikt 56% één of meer van dergelijke regelingen

(gemiddeld 45%) en bij 14% van de huishoudens met regelingen is sprake van stapeling van vijf of meer regelingen (gemiddeld 12%). Dit duidt er op dat er in gebied Gaasperdam relatief veel sprake is van multiproblematiek bij huishoudens (Gemeente Amsterdam 2015). Het aantal

behandelingen van jongeren in verband met psychische problemen ligt rond het stadsgemiddelde. Wel wordt er meer gebruik gemaakt van Jeugd- en Opvoedhulp, worden er meer meldingen gedaan bij het Advies- en Meldunt Kindermishandeling en ligt het aandeel jongeren dat er verdacht wordt van criminaliteit hoger dan gemiddeld.

5. Omschrijving project

Samenredzaam is een pilot project dat liep van april tot en met december 2014. Het was in opdracht van de Centrale Stad, met de Wmo-adviesraad Amsterdam Zuidoost als inhoudelijk eindverantwoordelijke en Stichting Samenwonen Samenleven als financieel verantwoordelijke (Stijkel et al. 2015: 5). De opdracht vanuit de Centrale Stad kwam vanuit de proeftuingebieden die in 2014 aangewezen werden in Amsterdam. Twee leden van de Wmo-adviesraad Zuidoost hebben in 2014 een projectvoorstel in de vorm van een pilot ingediend. Daarbij is nog de oud-voorzitster van de Wmo-adviesraad Zuidoost gevraagd, die uiteindelijk de projectleidster werd. De kwartiermakers zijn geworven via de achterbannen van de Wmo-adviesraadsleden en

belangrijke sleutelorganisaties in de wijk, zoals Buurvrouwennetwerk Gaasperdam, Stichting Samenwonen Samenleven, Casa Jepie Makandra en vrijwilligersorganisatie VENZO. Ook werden de Echo en diverse websites ingezet. Hier waren 20 reacties op, maar uiteindelijk hebben twaalf hiervan de training afgemaakt. De training bestond uit zes bijeenkomsten. Hierna moesten de kwartiermakers vier tot zes tafelsessies houden met hun netwerk, om vragen en behoeftes met elkaar te delen, te kijken wat ze voor elkaar kunnen betekenen en hoe om te gaan met

zorgaanbieders (ibid.: 9).

De kwartiermakers kregen per sessies 40 euro (ibid.: 19) en konden een voucher van maximaal 500 euro aanvragen mochten zij iets nodig hebben voor hun tafelsessies, bijvoorbeeld materialen of de huur van een locatie (ibid.: 17). De projectleiders en de trainee kregen betaald.

Het doel van het project was “om uit te proberen en te onderzoeken hoe in de Gaasperdamse buurten een gevoel kan ontstaan van dat mensen zich om elkaar bekommeren, maar dan wel

(21)

20

vanuit wederkerigheid”(ibid.: 9). Samenredzaam gaat er vanuit dat welzijn voor zorg komt, wanneer iemand goed in zijn of haar vel zit, heeft diegene ook minder formele zorg nodig. Hierom wil Samenredzaam ook zorgen dat informele en formele zorg beter gaan samenwerken, als aanvulling van elkaar. Ook is het project gericht op het insluiten van mensen en het verbinden van ‘eilandjes’; groepen mensen die heel erg betrokken zijn naar binnen toe, maar naar buiten toe gesloten (ibid.: 11).

Op dit moment loopt het project niet meer, het Stadsdeel Zuidoost heeft nog geen verdere subsidie beschikbaar gesteld.

6. Reikwijdte van het project

6.1 Kwartiermakers

In dit hoofdstuk zal gekeken worden naar de karakteristieken van de kwartiermakers. Dit is van belang aangezien het de slagingskans van de maakbaarheid van solidariteit kan beïnvloeden. Als alleen bepaalde type mensen mee doen met een project als Samenredzaam, vallen andere types erbuiten, en zal bij die mensen een project als Samenredzaam mogelijk minder goed werken. De kwartiermakers zijn allemaal wat ouder, op één na, de trainee. Daarnaast is de meerderheid vrouw. In totaal deden er vier mannen mee aan de training, waarvan ik er twee van heb kunnen bereiken. Dit merkt één van de kwartiermakers ook op:

“Er waren niet echt hele jonge mensen bij, dat vond ik wel jammer. (...) Over het algemeen wat ouder, bijna geen mannen, dat zegt ook wel wat. En het was ook wel grappig dat er veel vrouwen waren, Surinaamse vrouwen. Een moslima was er bij, een Hindoestaanse man die wat ouder was, en ik denk dat ik bovendien de enige man was, die in een koopwoning woont. (...) Waarom doen er zo weinig mannen mee, en waarom komen die mannen die meedoen niet uit het koopsegment? Mijn vermoeden is toch dat als je, dat mannen niet zo bekend zijn met die wereld, dat ten eerste, en het heel druk hebben met hun eigen dingetje. (...) Ik denk dat vrouwen wat zorgzamer zijn en ook wat contactueler.” (R3)

Meerdere kwartiermakers hebben zelf te maken gehad met zorg ontvangen. Enkele daarvan zijn niet meer werkzaam doordat ze bijvoorbeeld afgekeurd zijn. In plaats van werk verrichten zij vrijwilligerswerk. Één van de kwartiermakers heeft een vaste baan; haar eigen bedrijf, een

(22)

21

datingsbureau voor ouderen, waaruit ze ook inspiratie heeft gehaald voor haar tafelsessiegroep. De andere kwartiermakers hebben geen vaste baan en deden losse klussen. Deze klussen zijn dan wel in de richting van welzijn en zorg. Enkele daarvan zijn wel op zoek naar een vaste baan. De richtingen en niveaus van de opleidingen van de kwartiermakers verschillen. Vier

kwartiermakers hebben een opleiding gevolgd in de richting van zorg en welzijn. De rest heeft verschillende richtingen gedaan, van pedagogische academie tot de modevakschool. De meeste kwartiermakers hebben wel werkervaring in de richting van zorg en welzijn.

Slechts twee van de kwartiermakers hebben geen eerdere ervaring met vrijwilligerswerk. Één daarvan geeft aan dat een tekort aan tijd een belangrijke reden was om geen vrijwilligerswerk te doen in de buurt. Dit pas bij het gegeven dat veel van de kwartiermakers geen vaste baan hebben, en daardoor tijd hebben voor Samenredzaam.

“Nou omdat ik heel druk was met werk, m’n zoon is nu twaalf. ’s Avonds vond ik lekker om uit te rusten of te sporten, in het weekend gingen we vaak weg of naar toernooitjes of zwemmen of turnen allerlei andere dingen. Het leven is gewoon heel erg gevuld.” (R3)

De andere zes kwartiermakers hebben al veel ervaring met vrijwilligerswerk. Allen zijn zeer enthousiast over vrijwilligerswerk in het algemeen. Wel geven een paar aan dat er enkele nadelen waren aan vrijwilligerswerk. Zo laten een paar kwartiermakers weten dat ze waardering missen:

“Ehm niet iedereen hoeft geld te hebben, maar een bedankje of erkenning mag heus gedaan worden. En dat zie ik niet, dat mis ik wel. Erkenning, van jongens, goed wat jullie gedaan hebben. Ik werk al jaren hier. Misschien een dag, voor zulke mensen, een dag met waardering, van hee jongens, bedankt dat jullie dit gedaan hebben. En ik heb tot nu toe nog nooit een vrijwillige bijdrage gevraagd [lacht]. Na al die jaren, wat ik gedaan heb, met liefde voor de buurt. Maar een bedankje zou leuk zijn.”(R4). Een ander probleem is de twijfel over de

oprechtheid van vrijwilligers.

Elke kwartiermaker is positief in het omschrijven van de buurt. De meerderheid van de kwartiermakers woont meer dan tien jaar in Gaasperdam, één kwartiermaker relatief kort, zij woont er sinds drie jaar. Allen vinden het een prettige buurt om te wonen. De ruimte en groene omgeving zijn voor veel kwartiermakers belangrijke factoren in hun tevredenheid over de buurt. Ook vinden ze de diversiteit in de buurt fijn. Dit zal verder besproken worden in het hoofdstuk

(23)

22

‘Diversiteit van de buurt’. De zorgen over de buurt verschillen. Sommige kwartiermakers maken zich zorgen over de mensen in de buurt die zorg nodig hebben. Ze zijn bang dat de veranderingen in de zorg zullen zorgen voor veel problemen bij die mensen. Zoals in het hoofdstuk

‘Omschrijving van de buurt’ wordt beschreven, is er veel multiproblematiek in Gaasperdam. De angst is dat deze mensen verkeerde keuzes zullen maken of in de knel komen qua financiën. Dit is niet alleen in Gaasperdam, “dat is meer voor de hele onderklasse, maar die zit hier nou

eenmaal veel, het is één van de zwakste stadsdelen.”(P1). Over incidenten als inbraken of

schietpartijen maken de kwartiermakers zich niet heel erg zorgen. Zoals deze kwartiermaker zegt:

“Je hoort wel eens dingen gebeuren, maar goed, je kan niet overal stil bij blijven staan, je moet verder.”(R5).

De kwartiermakers zijn dus vooral van het vrouwelijk geslacht, en in het algemeen mensen die al veel ervaring met vrijwilligerswerk hebben en een affiniteit met zorg en meerdere jaren in de buurt wonen. Ook zijn ze vaak al actief in de buurt qua activiteiten organiseren en/of bezoeken. Dit is niet heel opvallend als men kijkt naar hoe er geworven werd. ‘Gevraagd wordt om mensen met de volgende kwaliteiten:

- “Mensen met een groot hart, betrokken, inspirerend - Voelhorens voor ‘wat speelt hier nu echt’

- De kansen in problemen zien - Leerbereid

- Communicatief vaardig” (Stjikel et al. 2015: 15)

Mensen moeten zichzelf hier al in herkennen voordat zij de stap nemen om zich aan te melden en daarvoor een bepaald zelfvertrouwen hebben. De meesten hebben geen vaste baan en zijn wat ouder; zes kwartiermakers en de projectleiders zijn ouder dan 40, één kwartiermaker is in de 30 en alleen de trainee is onder de 30. Daarnaast zijn bijna alle kwartiermakers niet van Nederlandse afkomst. Een projectleider is hier zelf verbaasd over. Zij had altijd gedacht dat juist Nederlanders veel aan vrijwilligerswerk deden, maar het merendeel van de reacties tijdens de werving van de kwartiermakers kwam van mensen met een andere afkomst. Daarin zag zij een groot verschil. Er is begonnen met werven op een informele basis. Daar kregen ze tien reacties op, allen vrouw en van niet Nederlandse afkomst. Daarna is er een advertentie geplaatst in onder andere de Echo, een stadsblad, en daar kwamen juist meer reacties van mannen en van mensen met een

(24)

23

Nederlandse afkomst op. Zoals zij het zei: “Die informele kanalen waren veel meer ons kent ons,

veel meer allochtonen, en de witten lezen kranten.”(P1). Niet iedereen wordt dus op dezelfde

manier bereikt en vaak zijn het dezelfde mensen die reageren en vrijwilligerswerk doen in de buurt. Dit kan gevolgen hebben bij het ontwerpen van de werving bij volgende projecten.

“We vroegen naar sleutelfiguren, dan moet je al dat zelfvertrouwen hebben om zoiets te doen, je moet jezelf al zien als dat. En ik denk niet dat iedereen dat heeft, je ziet toch wel dat het vaak dezelfde koppen zijn, en dat hoor je ook vaak. (...) Als ze toch al zo betrokken zijn, kan je ze net zo goed een training geven om te zorgen dat ze misschien nog meer kunnen doen. Ik zie dat niet als iets negatiefs.”(P3)

Ondervertegenwoordigde groepen waren dus: - Mannen

- Mensen onder de 40

- Mensen van Nederlandse afkomst

Een projectleider geeft aan dat het project in een andere wijk waarschijnlijk een andere invulling zal moeten krijgen, omdat de doelgroep daar anders zal zijn dan in Gaasperdam. Dit heeft onder andere te maken met de afkomst van de bewoners. Een projectleider vertelt dat er in Amsterdam Oost bijvoorbeeld een project is met buurtverzorgsters. Zij ziet dat hier niet van de grond komen.

“Er zijn hier toch meer Surinamers, die ook wel een beetje geld willen verdienen, dus ik vond de lokale economie veel belangrijker.”(P1).

6.2 Buurtbewoners

Naast het bekijken wie er worden bereikt om een functie als kwartiermaker te vervullen, is het van groot belang om te kijken wie er in de buurt bereikt wordt. Uiteindelijk is het doel van het project om “uit te proberen en te onderzoeken hoe in de Gaasperdamse buurten een gevoel kan ontstaan van dat mensen zich om elkaar bekommeren, maar dan wel vanuit

wederkerigheid”(Stijkel et al. 2015: 5). Het ging dus niet alleen om kwartiermakers, maar ook om de buurtbewoners zich om elkaar te laten bekommeren vanuit wederkerigheid.

(25)

24

Een projectleider omschrijft het doel van Samenredzaam als het volgende: “Leren om er met

elkaar wat moois van te maken. In mooie en moeilijke tijden. En het beste van jezelf te delen met anderen.”(P1). Alledrie de projectleiders hebben het idee dat het doel van het project is bereikt.

Wel zou er meer geïnvesteerd moeten worden om het project te laten doorgaan en te laten groeien. De omschrijvingen van het doel van Samenredzaam die de kwartiermakers aan mij vertellen lopen uiteen. Een kwartiermaker omschrijft het doel samen één zijn. “Maakt niet uit

welk geloof, project we doen, hoe hoog geschoold we zijn, we zijn één.”(R4). Een andere

kwartiermaker heeft ook het samen zijn voor ogen, en via dat samen zijn kan er voor iedereen een betere kwaliteit van leven bereikt worden. Een andere kwartiermaker benadrukt het gebruik van ieders kwaliteiten. Met de kwaliteiten die ieder heeft, kunnen we elkaar ondersteunen. Een ander ziet het doel om zoveel mogelijk mensen te helpen. “Vanuit Samenredzaam hebben we heel veel

mensen ergens kunnen aanmelden, we hebben een bepaald groepje uit z’n isolement kunnen halen zeg maar.”(R6).

De meeste kwartiermakers vinden dat het doel bereikt is. Twee kwartiermakers zeggen dat we op de goede weg zitten, maar er nog niet zijn. Het is nog nieuw, en er moet meer

ondersteuning komen. Soms lopen de kwartiermakers tegen zaken op waar de projectleiders niet mee kunnen helpen, en er is te weinig geld om middelen te kopen.

Een projectleider vertelt dat naar zijn idee heel veel mensen in de buurt niet bereikt zijn. Er worden veel buurtconferenties georganiseerd in Gaasperdam, maar vaak komen dezelfde mensen. Daarnaast is het taalgebruik niet passend bij de doelgroep. Het is te veel vakjargon, met termen die buurtbewoners niet snappen. “Hoe bereik je nog meer mensen, naast die mensen die hun kop

boven het maaiveld uitsteken?”(P3). Een andere projectleider beaamt dat veel mensen niet

bereikt zijn, en legt uit dat het soms moeilijk was voor de kwartiermakers om nieuwe mensen aan te spreken. “We hebben wel gezegd, kies niet alleen maar mensen uit die je al kent, maak het

jezelf een beetje moeilijk. Het is wel de bedoeling om bruggen te bouwen. En dat was wel moeilijk voor mensen, want dan moet je uit je comfort zone, je moet toch opeens aan iemand anders verder weg wat vragen.”(P1). Er was bijvoorbeeld een kwartiermaker die snel dichtsloeg als hij

nee hoorde. Ook bestonden veel tafelsessiegroepen uit mensen die de kwartiemakers al ondersteunden voor Samenredzaam. Ze hebben daarvoor niet altijd nieuwe mensen aangesproken. Het bruggen bouwen dat de projectleider ambieert is dus niet altijd gelukt.

(26)

25

De projectleider vertelt dat de reacties in de buurt verschillend waren. Er waren leuke reacties, maar ook mensen die nog nooit van het project hadden gehoord. “Hmm ja als je nou kijkt naar

hoeveel mensen we precies hebben bereikt, 12 kwartiermakers keer 6, 72 mensen, en dan praat je er een beetje over, dan zit ‘em in de paar honderd die we bereikt hebben met folders en

conferenties. Op 33.000 mensen, hebben we niet echt een deuk in een pakje boter geslagen.”(P1).

Zij legt uit dat het als een “druppel op de gloeiende plaat, of lichtje in de duisternis”(P1) te zien valt. Naar haar mening is het beiden, er zijn wel kiemen gepland die tot grote verandering zouden kunnen leiden, maar één project kan niet de wereld veranderen.

Mijn probleem om buurtbewoners te vinden voor een interview zou ook als indicator gezien kunnen worden voor de reikwijdte van het project. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat de deelnemers in de tafelsessies al eerder met de kwartiermakers in aanraking waren gekomen. Mogelijk was het daardoor voor de deelnemers uit de tafelsessies niet altijd even duidelijk dat ze ook mee deden met het project. Zo heeft een kwartiermaker voor mij gepeild bij twee deelnemers of zij mee wilden doen met een interview, en legde de kwartiermaker mij daarna uit dat de deelnemers het niet echt begrepen waarom ik hen wilde interviewen.

7. Wederkerigheid

7.1 Definitie wederkerigheid

In dit hoofdstuk zal besproken wat voor wederkerigheid er naar voren komt in Samenredzaam, een zeer belangrijk begrip in het project. In Samenredzaam wordt wederkerigheid gezien als de gedachte dat ieder mens een hand heeft om te geven, en een hand om te ontvangen (eindverslag blz 6). Iedereen kan altijd wel iets, hoewel er soms periodes zijn dan men teveel aan z’n hoofd heeft om iets te doen voor een ander. Er is besproken of het teruggeven dan op hetzelfde moment moet “of mag het ook drie weken later zijn. Als iemand echt ziek is moet je er eerst iets

instoppen, maar dat kan op een ander moment terug komen. Dus wederkerigheid hebben we ook niet te benauwd gedaan, dat het telkens op hetzelfde moment moet gaan.”(P1). Het zou “als een vanzelfsprekende, ongeforceerde, voor wat hoort wat te moeten zijn. Uit waardering en begrip voor je medemens. Het zou vanzelfsprekend moeten zijn dat zonder het te vragen, mensen in het algemeen meer voor elkaar zouden kunnen betekenen, zonder dat ze echt iets terug verwachten

(27)

26

maar dat je op een gegeven moment denkt van oké nu ga ik iemand helpen, dat het een soort estafette van diensten wordt.”(P3)

In de training werd gebruik gemaakt van de zogenoemde drama-driehoek. Deze driehoek bestaat uit de redder, het slachtoffer en de achtervolger. De redder wordt op een gegeven moment de achtervolger, als hij/zij alleen maar redt en niets terug krijgt. Dan verandert het redden in “nu

moet je voor mij zorgen, want ik heb zoveel voor jou gedaan.”(P2). Diegene die de hulp ontvangt

is het slachtoffer. Eerst van de afhankelijk houdende hulp die hij/zij ontvangt, daarna van de beschuldigingen. Wederkerig zijn is de oplossing in deze driehoek; dan kan het slachtoffer niet afhankelijk worden en de redder niet overheersend, omdat de relatie gelijkwaardig blijft.

Een belangrijk onderdeel van wederkerigheid is het herkennen van ieders kwaliteiten. Vanuit die kwaliteiten kunnen mensen wat voor elkaar betekenen en “soms past de kwaliteit van iemand

anders naadloos is wat de ander niet kan, en op die manier kan je het uitwisselen.”(P2). De

persoon van wie je iets krijgt hoeft niet per se degene te zijn die ook weer wat van jou terug krijgt. De truc is om een continue uitwisseling te creëren waar iedereen bij betrokken is. De trainee gaf aan dat wederkerigheid een lastig begrip is om uit te leggen. Veel mensen zien het als een soort ruildienst, terwijl dat volgens hem niet het uitgangspunt is. Naar zijn mening is dat uiteindelijk wel overgekomen, hoewel het soms nog lastig blijft.

“Ik denk dat daar nog wel het een of het ander te winnen valt, van wat ik heb gezien. Die

wederkerigheid is er wel, maar je merkt wel dat mensen toch in de geefmodus blijven. De mensen die de tafelsessies opzetten blijven in de gevende rol, de hulpverlener uithangen, terwijl dat juist niet de bedoeling is. Maar dat heeft ook gewoon tijd nodig, dat gaat niet in een keer.”(P3)

Het uitleggen van wederkerigheid aan mij is voor de meeste kwartiermakers geen probleem, en de definities komen vaak overeen.

“Ik doe wat voor jou en jij doet weer wat terug. Maar dat je niet met de intentie gaat dat je ook iets terug moet doen.”(R2)

“Nouja, wederkerigheid is ik doe iets voor jou, jij doet iets voor mij. Alleen dat iets, daar kun je het over hebben. Waar het niet om gaat is dat het precies gelijk moet zijn.”(R1)

(28)

27

“Ehm, dat het niet eenmalig is, dat het zich herhaalt, zich continueert, en dat je voor elkaar doet én met elkaar.”(R5)

Wederkerigheid volgens de kwartiermakers is dus iets terug doen voor een ander, maar dit hoeft niet per se hetzelfde te zijn, en deze uitwisseling moet zich continueren, zodat het geen bewuste intentie tot handelen wordt. Die continue cyclus komt duidelijk naar voren in het verhaal van een kwartiermaker, dat over de giften bij inboorlingen vertelt. Die “hele mooie schelpen van grote

waarde schatten, en die geven ze aan de leider van hun gemeenschap. In ruil voor zijn prestaties als leider. Hij beschermt ze, zorg voor de visserij, dat er genoeg eten is, dat iedereen kan leven. En in ruil hiervoor geven ze de schelpen. Hoe groter, hoe mooier, hoe beter. Maar in ruil hiervoor moet hij zijn leven willen wagen. Het klinkt een beetje dramatisch, maar zo is het nou eenmaal. Hij moet bereidt zijn om alles te geven. (...)”. Deze omschrijving komt sterk overeen

met de antropologische beschrijving van de gift. “Dat is de gift. Hoe meer jij mij geeft, hoe meer

ik jou moet geven. Zo gaat dat rond, die energie, dat moet terug komen, anders werkt dat niet.”

Een continue cyclus, waarvan mensen niet bewust zijn, maar ook niet compleet vrij in zijn.

7.2 Overdracht naar de buurtbewoners

Het is de taak van de kwartiermakers wederkerigheid uit te leggen in hun tafelsessiegroep en ervoor te zorgen dat de deelnemers aan de hand van wederkerigheid elkaar helpen. Ze ondersteunen de buurtbewoners in wederkerig zijn, en dan is het de bedoeling dat dit verder groeit. Een kwartiermaker vertelt hoe belangrijk het is om het samen te doen, om tot

wederkerigheid te komen: “Het enige wat ik dan vraag in de wederkerigheid is openheid,

doorzettingsvermogen, dat is voor mij al wederkerigheid. Samen. Sommige mensen zijn niet open of kunnen dat niet, dan kun je wel doorspitten, maar als iemand niet open is, dan lukt het niet om de oorzaak te vinden van het probleem. Dan kan diegene ook niks terug doen voor jou, want als je het niet weet, kan je ook niet samen op zoek gaan naar een oplossing. Ik wil het niet vóór jou doen, we moeten het samen doen. En in sommige gevallen heb ik zoiets van ik ben hartstikke blij als je op tijd komt of afzegt als je niet kan, je hoeft niet iets voor mij te gaan kopen ofzo. Wat ik belangrijk vind, we gaan een weg bewandelen, en op een gegeven moment laat ik je los en ga je zelf verder.” (R6)

De invulling van wederkerigheid is wisselend per tafelsessiegroep. Zo heeft deze kwartiermaker eigenlijk geen werk gehad aan het uitleggen en stimuleren van wederkerigheid. “Het ging

(29)

28

vanzelf, we hoefden ze niet eens heel veel aan te sturen. (...) Nee, en onze tafeltjesessies waren eigenlijk meer gezelschap, gezellig met elkaar zitten, wat eten, sigaartje roken. Die oudere Surinaamse vrouwen houden daarvan. Maar bij hun zat het er al gewoon in. Dus bij hun was het eigenlijk meer voor de gezelligheid. Gewoon niet alleen zijn.”(R2) In de tafelsessies is naar voren

gekomen dat de deelnemers vaak alleen thuis zaten en niet op de hoogte waren van activiteiten. De kwartiermakers van deze groep hebben met hen uitstapjes gemaakt en uitgelegd hoe ze hierin wederkerig konden zijn. De wederkerigheid in deze groep zat in het uitwisselen van informatie over activiteiten, waar ze dan wel op individuele basis naar toe gingen. Dit gebeurt volgens de kwartiermakers nog steeds.

Bij een andere kwartiermaker hebben de deelnemers uit de tafelsessiegroep de uitleg van wederkerigheid goed opgepakt en zijn zelf aan de slag gegaan. Wederkerigheid in deze groep uitte zich in het uitwisselen van praktische zaken als “ik ben kledingmaakster geweest en ik kan

goed kleding maken en een ander zegt ik ben kapster geweest, ik doe het niet meer maar ik wil nog wel voor een ander z’n haren knippen. Iemand wist ook van de sociale kaart van Zuidoost en een ander kon lekker koken en die zei nou ga ik lekker voor jou koken, kom jij mij dat

vertellen.”(R5)

Een andere kwartiermaker heeft een marktdag georganiseerd over duurzaamheid waar veel bedrijven kwamen. De wederkerigheid hierin zat dat de bedrijven die zouden komen, een gratis standplek en naamsbekendheid kregen. De ander heeft een groep met kinderen wat een andere aanpak vraagt. Zij vertelt me dat wederkerigheid in de simpelste dingen kan zitten.”En sommige

kinderen hebben zoiets van ik geef jou altijd een ijsje, maar ik krijg nooit wat van jou terug. Dat je ze leert van het is geven en nemen.”(R6)

Een andere tafelsessiegroep moet nog plaatsvinden, maar de kwartiermaker heeft wel al een idee hoe wederkerigheid daarin terug zal komen. Ook haar idee van wederkerigheid is het uitwisselen van praktische zaken. “En dat doe ik dan door middel van een verrijdbare kar. En die zal ook ja,

wat koffie thee en verse sapjes, wat gezondere hapjes verkopen dus er is wel een bindende functie door middel van het eten en drinken. En het mooie uitzicht aan de plas. En daarnaast zullen er twee prikborden op komen te hangen waar mensen hun diensten kunnen aanbieden, van ehm, ik kan een appeltaart aanbieden, ik kan mensen masseren, of ik doe klusjes rondom het huis. En op

(30)

29

een ander prikbord kunnen mensen schrijven wat ze nodig hebben. En er zijn wat oudere mensen die zouden willen dat iemand een boodschapje voor ze deed.”(R1)

Nog een kwartiermaker heeft nog geen tafelsessiegroep gehad voor Samenredzaam, maar heeft in haar eigen projecten wel al gebruik gemaakt van wederkerigheid. “Ik heb ook een tuintje, met

verschillende culturen. Diegene die weten met aarde enzo om te gaan, ik weet het niet, maar ik wil het wel leren. En ik heb planten uit mijn land, en die wil ik jou laten proeven. En je krijgt mijn recept er ook bij. Maar ik wil ook van jouw gerechten proeven, en jouw recept er bij. Ik kan niet bukken, maar mijn buurvrouw heeft kinderen. We helpen elkaar, dat is het doel.”(R4)

Er is weinig ervaring met mensen die proberen onder wederkerigheid uit te komen. Af en toe zijn er mensen die er moeite mee hebben, maar volgens de kwartiermakers zijn dit soort gevallen goed op te lossen door er nogmaals over te praten.

In veel van de tafelsessiegroepen komt wederkerigheid op een praktische wijze tot uiting. Bij sommige groepen lijkt het toch een ruildienst te worden, wat eigenlijk niet werd beoogd. Wel kijken de kwartiermakers naar de kwaliteiten van mensen en hoe ze die kunnen uitwisselen. Dat het op dit moment gaat om het uitwisselen van praktische zaken zou kunnen komen door de problemen die de kwartiermakers in het begin hadden met de invulling van de tafelsessies. Één van de projectleidsters vertelt dat het niveau van de training erg hoog lag, en dat sommige kwartiermakers op hun tenen liepen om alles bij te houden. Op het einde waren veel

kwartiermakers daardoor ook nog onzeker, “van durven wij straks wel in ons eentje met een

groepje van vijf of zes personen om de tafel te gaan zitten en waar hebben we het dan over en hoe moeten we dat dan doen. dus daar waren ze nog niet klaar voor.”(P1). De verwachting is dat bij

een volgende training van kwartiermakers dit beter zal gaan. Nu lag het ook voor de

projectleiders nog erg open, maar “omdat wij een hele reeks concrete voorbeelden hebben gehad

van de kwartiermakers, wordt het voor een volgende reeks misschien makkelijker. Dan kun je echt dingen uitleggen, van die had dit, die had dat, dan wordt het voor mensen tastbaarder. Zij moesten eigenlijk alles zelf verzinnen. En dan is het toch anders.”(P3).

Het is de bedoeling dat de kwartiermakers zelf ook wat terug krijgen. Ten eerste krijgen ze per tafelsessie 40 euro, wat in totaal dus kan oplopen tot 240 euro (maximaal zes keer 40). Daarnaast krijgen de kwartiermakers er ook op persoonlijk vlak wat voor terug. Sommige kwartiermakers

(31)

30

leren ervan, anderen ontplooien zichzelf als mens, en ook het resultaat zien van hun

tafelsessiegroepen is bevredigend. De kwartiermakers krijgen niet iets specifieks terug van hun deelnemers, wat past in het gedachtegoed van wederkerigheid.

“Een ander helpen, is voor mij al voldoende. Dat is wat het waar het om gaat voor mij, een ander helpen.”(R4)

“Als ik nieuwe mensen ontmoet, leer ik van hun ervaringen. En dat maakt mij een beter mens.”(R7)

“Nou dat ik het prettig vind om zoiets te organiseren. En dat de buurt wat duurzamer wordt.”(R3)

“Weet je wat heel mooi is is dat je ziet als je bijvoorbeeld buiten loopt, kom je aanlopen, komt zo’n kind naar je toe van juf kent u me nog kent u me nog, van het is super goed gegaan op school, of de een zegt het gaat veel slechter, of de een zegt door wat we gedaan hebben ben ik anders gaan denken over zwarte mensen. (...) Als ik ze buiten zie spelen met elkaar vind ik het heel vredelievend zeg maar. Voorheen hadden ze heel veel ruzie, elkaar uitschelden. Dat zal nog wel zo zijn, maar wel minder.”(R6)

7. Solidariteit

In dit hoofdstuk zal eerst gekeken worden naar de motivaties van de kwartiermakers om deel te nemen aan het project. Daarna zullen de relaties tussen de buurtbewoners en kwartiermakers besproken worden.

7.1 Motivatie kwartiermakers

Het is van belang om te kijken wat de motivatie van de kwartiermakers is in het vaststellen van het type solidariteit. Zoals in het theoretisch kader is uitgelegd, zijn er veel verschillende theorieën over de basis van solidariteit. Solidariteit is noch inherent sociaal gemotiveerd, noch louter gebaseerd op eigen belang. Zonder sociale uitwisseling en vormen van solidariteit is een leefbare samenleving niet denkbaar, maar daarnaast zijn instrumentele overwegingen ook noodzakelijk om persoonlijke waardigheid te behouden. De beweegredenen van de kwartiermakers kunnen dus vele vormen aannemen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

14 Naar het oordeel van het CBb heeft de NMa ‘de aan zijn besluit- vorming te stellen eisen van objectiviteit en onbevoor- oordeeldheid uit het oog verloren.’ Daardoor heeft de NMa

Als we verder lezen in 14:13, zien we dat Satan berispt wordt: “En ú zei in uw hart: Ik zal opstijgen naar de hemel; tot boven Gods sterren zal ik mijn troon verheffen, ik zal

Grondstoffen ontgonnen binnen Vlaanderen (productieperspectief) en door de Vlaamse consumptie (consumptieperspectief) in 2016 volgens het Vlaamse IO-model... MOBILITEIT,

Er wordt een lid toegevoegd, luidende: de gemeenteraad kan gevallen van activiteiten aanwijzen waarin participatie van en overleg met derden verplicht is voordat een aanvraag om

Wettelijk verandert er niet heel veel, maar er komt meer ruimte voor initiatieven en lokale afwegingen. Om lokale afwegingen te kunnen maken, moet je de lokale belangen

Nog maar één SE

Ook dit is te verklaren door het feit dat in verharding vaak de minder vatbare soorten en cultivars zijn aan- geplant.. Het gaat dan bijvoorbeeld om

Als we bomen zo veel mogelijk aanpassen, dan zijn bomen geen obstakels meer, maar misschien wel leuke nuttige voorwerpen?. Een beetje