• No results found

8. Diversiteit van de buurt

9.1 Stimuleren solidariteit een overheidstaak?

Een kwartiermaker bespreekt relaties op een manier die overeen komt met Weber. Weber maakt een onderscheid tussen communale sociale relaties en associatieve sociale relaties (Weber 1947). Van associatieve relaties is er sprake als de oriëntatie van het handelen gebaseerd is op een rationele afweging van belangen; deze afweging kan op basis van waarden nutsoverwegingen zijn. Dit is wat de kwartiermaker uitlegt; het is een plicht om voor anderen te zorgen, het komt niet uit gevoel. “In Latijns-Amerika is de zorg voor je eigen familie, eigen omgeving, iets

natuurlijks. Maar daar tegenover staat dat je te horen krijgt van ja ik heb dit gedaan en dat gedaan, en nou ben je ondankbaar enzo. (...) We moeten, het is een plicht, en dat is het probleem. Het is een voordeel en een nadeel.”(R7). Volgens de kwartiermaker zouden relaties meer richting

communale relaties moeten gaan, waarbij de oriëntatie van het handelen is gebaseerd op het subjectieve gevoel van gemeenschappelijkheid tussen mensen. “Een plicht is iets opgelegd, maar

het moet uit je hart komen. Zodat het liefde gebeurt, met warmte, met aandacht. Het gebeurt wel, maar het is een plicht. Het moet het moet. Dat verplichte telt wel, het is ook heel nobel, maar het zou beter zijn als het uit je hart komt.”(R7). De stimulans hiervan is geen overheidstaak volgens

haar. Dit zou het spontane en vrije weg halen van de relaties die mensen hebben. Kinderen zouden solidair zijn, empathisch naar een ander, van jongs af aan moeten leren via filosofie en godsdienstige vakken. Wel ziet ze een toekomst in het ‘maken’ van solidariteit. “Als je het gaan

institutionaliseren, begin je bij het moreel plichtbesef, en dat verschuift langzaam naar internaliseren, verinnerlijken van dingen. En dan zit je op de goede weg. Als het verinnerlijkt wordt, komt het uit gevoel, omdat je het wil, niet omdat het moet.”(R7)

De andere kwartiermakers zien hier wel een taak voor de overheid in. Dit zou kunnen met bijvoorbeeld spotjes in de media. “Ja die kunnen daarin heel veel ondersteuning bieden. Die

kunnen daarin heel veel doen. Via televisie, kranten, hoewel kranten worden bij migranten niet goed gelezen, dat soort dingen. (...) Ik denk dat dat soort dingen heel belangrijk zijn om daarmee te beginnen.”(R5). De projectleiders zien ook een rol van de overheid in het stimuleren van

41

solidariteit. Die zou meer moeten sturen op dat mensen anders over geld en macht denken, door middel van bijvoorbeeld een basisinkomen en de bonussen aanpakken. “Mensen zijn sociale

wezens, dus dat hoeven ze niet zo te bewerkstelligen, ze moeten veel meer voorwaardes creëren zodat die natuurlijke behoefte van mensen helpen en zingeving en contact met elkaar en

verbondenheid voelen, om dat te kunnen leven. En die voorwaardes betekenen ruimte maken voor anders zijn. Als iedereen even veel waarde heeft, als ene chirurg niet meer waarde heeft dan een putjesschepper, dan zouden we er gewoon zijn.”(P2).

Een belemmering voor het maken van solidariteit zien sommige kwartiermakers in het feit dat niet ieder persoon bereikt zal worden. De kwartiermakers denken dat er mensen zijn die niet durven of willen, en onwetend zijn. “Ik denk dat er een grote groep is die hun eigen ding doet, en

te druk is met hun eigen leven, en dat daarnaast er een groep is die dat wel wil en vrijwillig ook kan. En dan heb je een grijze middenmoot en ik denk zeker dat je door middel van beïnvloeding mensen zover kan krijgen dat ze iets gaan doen.”(R3). Er moet een bepaalde basis zijn om

solidariteit op te bouwen, en bij sommige mensen mist dit, volgens de kwartiermakers. “Er moet

wel een bepaalde basisgedachte zijn, je moet iets kunnen aanwakkeren. Je kan het moeilijk erin slaan [lacht]. Je kan het niet verplichten. Maar dat is ook de andere kant van onze

verzorgingsstaat, die heeft geleid tot een anoniemisering.”(R3). Een ander obstakel is de kwestie

van geld. Subsidies zijn nodig om projecten door te laten gaan. Hierdoor ontstaat er een

concurrentiestrijd tussen projecten, die daardoor niet meer samenwerken. Een kwartiermaker legt uit dat er niet te weinig subsidies zijn, maar dat de subsidies op een in haar ogen verkeerde manier worden verdeeld. Projecten als Samenredzaam zijn hard nodig volgens de

kwartiermakers. “Ja, om saamhorigheid te hebben. Dat we één zijn. Maakt niet uit qua geloof,

cultuur, achtergrond, wie we zijn en wat we zijn, we hebben elkaar nodig. En als we niet samen zijn, wie gaat ons dan bij elkaar brengen? We moeten het samen doen.”(R4). De samenleving is

geïndividualiseerd en geanonimiseerd, waarin de focus ligt op zélfredzaamheid. Volgens de kwartiermakers en de projectleiders is dit niet de juiste aanpak. Hun beeld van de samenleving komt overeen met het idee van Durkheim over organische solidariteit. Iedereen heeft een taak, en daardoor is men afhankelijk van elkaar. Hierdoor is het goed als mensen met elkaar

samenwerken, want het kan niet anders. “Zelfredzaamheid bestaat niet, samenredzaam

42

doelgroep die ondersteuning nodig heeft, die nu wegvalt in het nieuwe overheidsbeleid. Hiermee komen we bij de verhouding tussen Samenredzaam en het overheidsbeleid.