• No results found

De glastuinbouw in thet Westland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De glastuinbouw in thet Westland"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

M.J. Voskuilen Interne Nota 466 J.H. van Rijswijk

DE GLASTUINBOUW IN HET WESTLAND

Januari 1997

Landbouw-Economisch Instituut (LEI-DLO) Afdeling Structuuronderzoek

(2)
(3)

INHOUD

Biz. 5 5 5 9 10 10 10 11 12 12 14 14 14 16 16 18 19 19 19 21 24 25 26 28 30 BIJLAGEN 31 1. Nederlandse grootte-eenheid 32

2. Figuren behorende bij hoofdstuk 3 32 1. INLEIDING 1.1 Achtergrond en doel 1.2 Aanpak 1.3 Bedrijfstypering 2. STRUCTUUR 1990-1995 2.1 Aantal bedrijven 2.2 Glasareaal 2.3 Bedrijfsoppervlakte 2.4 Bedrijfsomvang 2.5 Leeftijd en opvolging 3. BEDRIJFSINRICHTING 1992 3.1 Inleiding 3.2 Belangrijkste kas 3.3 Ruimte voor uitbreiding 3.4 Watervoorziening 3.5 Energie 4. FINANCIËLE POSITIE 1990-1994 4.1 Inleiding 4.2 Landelijke ontwikkelingen 4.3 Rentabiliteit 4.4 Inkomensvorming en -besteding 4.5 Staat van herkomst en besteding van 4.6 Moderniteit en solvabiliteit

5. CONCLUSIES LITERATUUR

(4)
(5)

1. INLEIDING

1.1 Achtergrond en doel

Voor de discussie over de gewenste ontwikkeling en de inrichting van het Westland heeft het Nutsbedrijf Westland behoefte aan informatie over de glastuinbouw in het ge-bied. De gewenste informatie omvat een aantal specifieke gegevens over de inrichting van de bedrijven op een laag schaalniveau. Verder is er behoefte aan een korte schets van de ontwikkelingen in de structuur en de financiële positie van de glastuinbouw in het Westland, waarbij een vergelijking wordt gemaakt met de landelijke ontwikkelingen.

Het doel van het onderzoek luidt:

geven van inzicht in de recente ontwikkelingen in de structuur en de financiële po-sitie van de glastuinbouw in het Westland, en verstrekken van kwantitatieve infor-matie over de bedrijfsinrichting van de glastuinbouwbedrijven in het Westland op een laag schaalniveau.

1.2 Aanpak

De informatie die het onderzoek oplevert, bestaat uit drie onderdelen:

beschrijving van de ontwikkelingen in de structuur van de glastuinbouw ("structu-rele ontwikkelingen");

kwantitatieve informatie over de bedrijfsinrichting van de glastuinbouwbedrijven, aangevuld met een korte beschrijving ("bedrijfsinrichting");

beschrijving van de ontwikkelingen in de financiële positie van de glastuinbouwbe-drijven ("financiële positie").

Per onderdeel wordt hierna een korte toelichting gegeven op de aanpak. Structurele ontwikkelingen

De ontwikkelingen in de structuur van de glastuinbouw in het Westland worden be-schreven aan de hand van de Landbouwtelling van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). In deze jaarlijkse telling worden gegevens verzameld van alle land- en tuinbouw-bedrijven met een omvang van minstens drie nge (Nederlandse grootte-eenheid, zie voor toelichting bijlage 1). Ingegaan wordt op het aantal bedrijven, de oppervlakte glas, en de omvang van de bedrijven. Als peiljaren voor de ontwikkelingen zijn 1990, 1992 en 1995 gekozen. In de tabellen zijn alleen gegevens van 1990 en 1995 opgenomen. Indien de ontwikkelingen voor en na 1992 opvallend verschillen, wordt dat in de beschrijving ver-meld. Behalve de hiervoor genoemde kengetallen, is ook de leeftijd van het bedrijfshoofd in combinatie met de aanwezigheid van een opvolger opgenomen. Deze informatie wordt echter eenmaal in de vier à vijf jaar verzameld. In het onderzoek is gebruik ge-maakt van de jongste informatie, die uit 1993.

Het gebied van onderzoek, het Westland, omvat de volgende zeven gemeenten: De Lier, 's-Gravenzande, Maasland, Monster, Naaldwijk, Schipluiden en Wateringen. Om de ontwikkelingen in het Westland beter te kunnen beoordelen, is een vergelijking gemaakt met de ontwikkelingen in het overig Zuid-Hollands Glasdistrict (Zuid-Hollands Glasdistrict exclusief het Westland) en in de rest van het land (Nederland exclusief het Zuid-Hollands Glasdistrict). In figuur 1.1 zijn de onderscheiden gebieden weergegeven.

(6)

Bedrijfsinrichting

In 1992 is door het CBS een enquête gehouden onder glastuinbouwbedrijven met tenminste 500 m2 glas. Gevraagd is naar een aantal aspecten van de bedrijfsinrichting die niet zijn opgenomen in de jaarlijkse Landbouwtelling, zoals kenmerken van de ste kas-, gietwater- en energievoorzieningen. Het Nutsbedrijf Westland wil de belangrijk-ste aspecten op een laag schaalniveau met kaarten visualiseren. Om dit mogelijk te maken worden de aspecten van de bedrijfsinrichting aangeleverd voor vierkanten (grids) van 1 bij 1 km op de topografische kaart. In verband met privacyvoorwaarden wordt alleen in-formatie verstrekt van grids die minimaal vijf bedrijven bevatten. Bij een kleiner aantal wordt alleen het aantal bedrijven opgenomen.

In het rapport worden voor het Westland als geheel enkele kenmerken van de be-drijfsinrichting besproken, waarbij een vergelijking wordt gemaakt met het overig Zuid-Hollands Glasdistrict en de rest van het land. Verder is een aantal kenmerken van de be-drijfsinrichting binnen het Westland met kaarten gevisualiseerd. Hoofdstuk 3 is hiervoor ingeruimd.

Financiële positie

De financiële kengetallen zijn afkomstig uit het Bedrijven-lnformatienet van LEI-DLO. Het informatienet is een representatieve steekproef uit land- en tuinbouwbedrijven in Nederland boven een bepaalde minimumomvang. De land- en tuinbouwbedrijven wor-den aselect uit de Landbouwtelling van het CBS getrokken, die hierbij is ingedeeld in groepen op basis van onder andere het bedrijfstype en de regio. Van de steekproefbedrij-ven wordt een groot aantal economische en technische gegesteekproefbedrij-vens verzameld.

In het informatienet zijn circa 230 glastuinbouwbedrijven met een omvang van ten-minste 16 nge opgenomen, die in drie gespecialiseerde bedrijfstypen zijn ingedeeld: groentebedrijven, snijbloemenbedrijven, en pot- en perkplantenbedrijven. Voor de glas-groente- en snijbloemenbedrijven is bij de steekproeftrekking voorts een indeling ge-maakt naar twee regio's: Zuid-Hollands Glasdistrict (ZHG) en Overig Nederland. Op dit ni-veau kan daarom voor deze twee bedrijfstypen een betrouwbaar beeld worden gegeven van de financiële positie. In het rapport worden de pot- en perkplantenbedrijven niet apart onderscheiden, maar ze zijn wel opgenomen in de overzichten van alle bedrijven. In 1995 behoorde in het ZHG (en ook in het Westland) 84% van de glastuinbouwbedrijven t o t de glasgroente- en glassnijbloemenbedrijven.

Tabel 1.1 Gemiddelde omvang in nge van glastuinbouwbedrijven in het Westland, het Zuid-Hol-lands Glasdistrict (ZHG), en in Overig Nederland (Nederland exclusief het ZHG) naar be-drijfstype, 1995 Bedrijfstype Glasgroente Snijbloemen Potplanten Alle ZHG Westland 192 175 224 188 totaal 197 179 241 195 Overig Nederland 134 158 133 144

Bron: CBS-landbouwtelling, bewerking LEI-DLO.

In het onderzoek wordt de financiële positie van de glastuinbouwbedrijven in het Zuid-Hollands Glasdistrict beschouwd als een goede indicator voor die van de glastuin-bouwbedrijven in het Westland. Het belangrijkste argument hiervoor is dat het grootste deel (circa 70%) van de glastuinbouwbedrijven in het Zuid-Hollands Glasdistrict in het

(7)

1 1 CO TJ OT IQ O OT -o c JS

1 o

£ o 2 o tlan d ri g Z u 300 . . m a) co » 5

«-? £ O «

(U CO Leg i Sc h

a

i N

5

O m N C CD CO > O 3 3 O)

(8)
(9)

Westland is geconcentreerd (dat geldt zowel voor de bedrijven in de Landbouwtelling als voor de bedrijven in het informatienet). De gemiddelde omvang (in nge) van de bedrijven in het Westland wijkt dan ook niet zoveel af van die van de bedrijven in het gehele Zuid-Hollands Glasdistrict (tabel 1.1). Ter vergelijking is ook de gemiddelde omvang van de glastuinbouwbedrijven in Overig Nederland opgenomen.

Op de financiële positie van de glastuinbouwbedrijven wordt in hoofdstuk 4 inge-gaan.

1.3 Bedrijf stypering

Als een maat voor de economische omvang van de bedrijven is de Nederlandse grootte-eenheid (nge) gehanteerd. In bijlage 1 is een toelichting op de nge gegeven. Ver-der kunnen met behulp van de nge agrarische bedrijven worden getypeerd. Een bedrijf behoort t o t een bepaald bedrijfstype als twee derde of meer van de totale nge-waarde afkomstig is van het aangegeven bedrijfsonderdeel, bijvoorbeeld: een bedrijf wordt ge-typeerd als glasgroentebedrijf wanneer tenminste twee derde van het totaal aantal nge uit de teelt van glasgroente komt. In het onderdeel over de structurele ontwikkelingen zijn vier bedrijfstypen onderscheiden: glasgroentebedrijven, snijbloemenbedrijven, pot-en perkplantpot-enbedrijvpot-en (kortweg potplantpot-enbedrijvpot-en) pot-en overige glastuinbouwbedrij-ven. In het Bedrijven-lnformatienet van LEI-DLO zijn de overige glastuinbouwbedrijven nog niet vertegenwoordigd, zodat in hoofdstuk 4 (financiële positie) dit bedrijfstype in de overzichten ontbreekt.

(10)

2. STRUCTUUR 1990-1995

2.1 Aantal bedrijven

Tussen 1990 en 1995 is het aantal glastuinbouwbedrijven in het Westland met ruim 400 gedaald, een afname van 14% (tabel 2.1). In de rest van Nederland bleef de daling beperkt t o t 8%, terwijl in het overig Zuid-Hollands Glasdistrict het aantal bedrijven iets is toegenomen. Hierdoor is het aandeel van het Westland in het totaal aantal glastuin-bouwbedrijven in Nederland in deze periode afgenomen van 29% t o t 27%.

De daling van het aantal bedrijven is met name de laatste jaren (na 1992) sterk ge-weest, wat toegeschreven kan worden aan de verslechtering \/an de financiële resultaten. De sterkere daling van het aantal bedrijven in het Westland in vergelijking met die in de rest van Nederland zal voor een deel het gevolg zijn van bedrijfsverplaatsing uit het West-land door ruimtegebrek. In het overig Zuid-HolWest-lands Glasdistrict (dat is Zuid-HolWest-lands Glas-district exclusief het Westland) is immers het aantal bedrijven in de afgelopen vijfjaar nog licht gestegen.

Tabel 2.1 Ontwikkeling aantal glastuinbouwbedrijven in het Westland, het overig Zuid-Hollands Glasdistrict (ov. ZHG) en de rest van het land (rest Ned.) naar bedrijfstype, 1990-1995 Bedrijfstype Glasgroente Snijbloemen Potplanten Overig Alle

Aantal bedr. Westland 1990 1.363 1.267 287 161 3.078 1995 1.055 1.156 326 114 2.651 Indexcijfer West-land 77 91 114 71 86 1990=100 overig ZHG 96 102 134 86 102 rest Ned. 88 94 94 97 92

Bron: CBS-landbouwtelling, bewerking LEI-DLO.

Het aantal glasgroentebedrijven in het Westland daalde in vijfjaar tijd met bijna een kwart; in de rest van Nederland bleef de daling beperkt t o t ruim een tiende. Waar-schijnlijk is een deel van de glasgroentebedrijven in het Westland overgeschakeld op de teelt van pot- en perkplanten, gezien de toename van het aantal bedrijven in dit type. Een en ander leidde er toe dat het aandeel van de glasgroentebedrijven op het totaal aantal bedrijven in het Westland in vijfjaar tijd afnam van 44% tot 40%. De snijbloemen-bedrijven vormen nu met een aandeel van 44% de grootste groep snijbloemen-bedrijven in het West-land.

2.2 Glasareaal

Tot 1993 nam het areaal glas in het Westland voortdurend toe (in 1993 bedroeg het glasareaal 3.456 ha), daarna is het areaal gaan dalen. Per saldo nam het areaal glas tussen 1990 en 1995 met 160 ha af, wat neerkomt op afname van 5% (tabel 2.2). In het overig ZHG en de rest van Nederland nam het areaal in dezelfde periode nog met ongeveer 10% toe. Het aandeel van het Westland in het totale Nederlandse glasareaal daalde hierdoor van 35% t o t 32%.

(11)

De daling van het areaal glas in het Westland is vrijwel volledig toe te schrijven aan die van de glasgroente (-210 ha). Echter, met een aandeel van 45% in het totaal glasare-aal blijft de glasgroenteteelt in oppervlakte de belangrijkste teelt onder glas. De teelt van pot- en perkplanten heeft zich in de afgelopen vijf jaar in het Westland nog wel sterk weten uit te breiden.

Tabel 2.2 Ontwikkeling glasareaal naar gebied en glasteelt, 1990-1995

Glasteelt Glasgroente Snijbloemen Potplanten Overig Alle Hectare glas 1990 1.679 1.288 329 115 3.411 Westland 1995 1.469 1.265 399 116 3.250 Indexcijfer 1990=100 West-land 87 98 121 101 95 overig ZHG 107 105 152 122 110 rest Ned. 106 105 114 131 108

Bron: CBS-landbouwtelling, bewerking LEI-DLO.

Binnen de glasgroenteteelt in het Westland is in de voorbije vijf jaar een forse ver-schuiving opgetreden. Het areaal tomaten nam met circa een derde af (-260 ha), terwijl het areaal paprika's met ruim een derde (+100 ha) steeg. Bestond in 1990 de helft van het areaal glasgroente uit tomaten, in 1995 was het aandeel gedaald t o t 38%. Het aandeel van de paprika's steeg van 17% t o t 27%. Ook in het overig ZHG en de rest van Nederland vond een verschuiving plaats van tomaten naar paprika's.

Binnen de snijbloementeelt is in de onderscheiden gebieden niet veel veranderd; Opvallendst is de afname van het areaal anjers.

2.3 Bedrijfsoppervlakte

De gemiddelde oppervlakte glas per bedrijf is in het Westland tussen 1990 en 1995 gestegen van 1,11 tot 1,23 ha (tabel 2.3), een stijging van ruim een tiende, wat overeen-komt met de stijging in het overig ZHG. De gemiddelde glasoppervlakte van de bedrijven in de rest van Nederland is in dezelfde periode iets sterker toegenomen (19%).

Tabel 2.3 Gemiddelde oppervlakte glas per bedrijf in hectare naar gebied, jaar en bedrijfstype

Bedrijfstype Glasgroente Snijbloemen Potplanten Overig Alle Westland 1990 1.19 1,05 1,07 0,95 1.11 1995 1,35 1,14 1.14 1.15 1,23 Overig ZHG 1990 1,29 1,08 1,18 1,00 1.18 1995 1.43 1,11 1.38 1.39 1.29

Rest van Ned.

1990 1995 0,79 0,95 0,72 0,82 0,53 0,66 0,46 0,56 0,69 0,82

(12)

Het verschil in gemiddelde bedrijfsoppervlakte tussen het ZHG (Westland en het overig ZHG) en de rest van Nederland is echter nog steeds groot. Dat verschil komt vooral voort uit het grote aandeel in de rest van Nederland van de bedrijven met een beperkte oppervlakte glas. Zo heeft in dit gebied ruim 40% van de bedrijven een glasareaal van minder dan een halve hectare; voor het ZHG bedraagt dit een tiende. Het percentage be-drijven met een vrij grote oppervlakte glas - dat wil zeggen meer dan 2 ha - bedraagt voor het Westland 12%, voor het overig ZHG 15% en voor de rest van Nederland 7%.

2.4 Bedrijfsomvang

Verandering van de gemiddelde bedrijfsomvang - uitgedrukt in nge - komt enerzijds tot stand door verandering van de gemiddelde bedrijfsoppervlakte (zie paragraaf 2.3) en anderzijds door veranderingen in de nge-normen voor de verschillende gewassen (zie bij-lage 1). Zoals in de bijbij-lage is vermeld, geeft het aantal nge voor een bedrijf weer hoe groot het bedrijf zou kunnen zijn, uitgaande van het saldo dat onder normale omstandig-heden verwacht zou mogen worden. De normen worden berekend met kosten- en op-brengstengegevens over een aantal jaren. Zo komen de sterk gedaalde prijzen voor glas-groente in 1992 en 1993 maar in beperkte mate tot uiting in de nieuwe normen. Voor in-zicht in de financiële situatie wordt verwezen naar hoofdstuk 4. In deze paragraaf gaat het vooral om een vergelijking van de gemiddelde bedrijfsomvang tussen het Westland, het overig ZHG en de rest van Nederland.

Tabel 2.4 Gemiddelde bedrijfsomvang in nge naar gebied, jaar en bedrijfstype

Bedrijfstype Glasgroente Snijbloemen Potplanten Overig Alle Westland 1990 131 137 203 124 140 1995 192 175 224 186 188 Overig ZHG 1990 148 143 226 137 153 1995 207 188 274 225 208 Rest van 1990 93 106 105 64 98 Ned. 1995 134 158 133 106 141 Bron: CBS-landbouwtelling, bewerking LEI-DLO.

De gemiddelde omvang van de glastuinbouwbedrijven in het Westland is in de af-gelopen vijfjaar gestegen van 140 nge tot bijna 190 nge (tabel 2.4). In relatieve zin is de toename van de gemiddelde bedrijfsomvang in het Westland vrijwel gelijk aan die in het overig ZHG. In de restvan Nederland was de toename procentueel iets groter: 44% tegen-over 34% in het Westland. Niettemin zijn de bedrijven in het ZHG (Westland en tegen-overig ZHG) gemiddeld nog altijd een flink stuk groter dan in de rest van Nederland. Het verschil zit vooral bij de kleinere bedrijven. Zo heeft in het Westland ongeveer een kwart van de bedrijven een omvang van minder dan 100 nge (in het overig ZHG 17%), tegen bijna ruim de helft in de rest van Nederland.

2.5 Leeftijd en opvolging

De gegevens over opvolging dateren van 1993, het meest recente jaar waarvan ge-gevens beschikbaar zijn. De vraag of een opvolger aanwezig is, w o r d t alleen gesteld aan bedrijfshoofden van 50 jaar en ouder. Daarom is in tabel 2.5 naast het opvolgingspercen-tage ook het percenopvolgingspercen-tage bedrijven met een bedrijfshoofd van 50 jaar of ouder vermeld. Het opvolgingspercentage geeft aan op welk deel van de bedrijven met een (oudste)

(13)

be-drijfshoofd van 50 jaar of ouder een opvolger (van 16 jaar of ouder) aanwezig is. Hoewel het opvolgingspercentage niet alleszeggend is, geeft het een goede indicatie van het aan-tal bedrijven dat zal worden gecontinueerd (Van den Hoek, 1994).

Tabel 2.5 Percentage bedrijven met een bedrijfshoofd ouder dan 50 jaar (>= 50) en het opvol-gingspercentage (opvolg.%) naar gebied en bedrijfstype, 1993

Bedrijfstype Glasgroente Snijbloemen Potplanten Overig Alle Westland * 5 0 47 40 35 51 43 opvolg.% 47 47 43 38 46 Overig ZHG * 5 0 45 44 53 66 46 opvolg.% 48 36 45 52 43

Rest van Ned. * 5 0 54 47 46 51 50 opvolg.% 35 36 27 31 34

Bron: CBS-landbouwtelling, bewerking LEI-DLO.

In vergelijking met de rest van Nederland zijn er in het Westland meer jonge be-drijfshoofden, en komen er meer opvolgers voor. Dat beeld gaat ook op voor de onder-scheiden bedrijfstypen (tabel 2.5). Ten opzichte van 1988 is het opvolgingspercentage in het Westland sterk gedaald: van 54 naar 46. In de rest van Nederland daalde het percen-tage minder sterk (van 37% naar 34%). Hoogstwaarschijnlijk heeft de daling van het op-volgingspercentage voor een belangrijk deel te maken met de verslechterde toekomst-verwachtingen, mede door de tegenvallende financiële resultaten van voorgaande jaren.

Ook in vergelijking met het overig ZHG zijn er in het Westland meer jonge bedrijfs-hoofden, en komen er meer opvolgers voor (tabel 2.5). De verschillen zijn in dit geval ech-ter beperkt.

(14)

3. BEDRIJFSINRICHTING 1992

3.1 Inleiding

De informatie in dit hoofdstuk is afkomstig van een in 1992 door het CBS uitgevoerd onderzoek onder glastuinbouwbedrijven met een glasareaal van tenminste 500 m2. De enquête is in het Westland ingevuld door ruim 2.800 tuinders. In totaal telde het West-land in 1992 volgens de West-landbouwtelling bijna 3.000 bedrijven, wat inhoudt dat in de en-quête ruim 90% van de bedrijven in het Westland is vertegenwoordigd.

In dit hoofdstuk wordt een aantal aspecten uit de enquête voor het Westland als ge-heel vergeleken met die voor het overig Zuid-Hollands Glasdistrict (overig ZHG), en de rest van Nederland. Daarnaast worden voor het Westland enkele aspecten op een niveau van 1 bij 1 km (is 100 ha) in kaartvorm weergegeven. Er wordt alleen informatie verstrekt van deze km-hokken als er minimaal vijf bedrijven invallen. In figuur B2.1 is de spreiding van de glastuinbouwbedrijven binnen de zeven gemeenten die in deze studie het Westland vormen, gevisualiseerd. In dit figuur is ook aangegeven in welke km-hokken één t o t vijf bedrijven liggen. In de overige figuren zijn deze km-hokken blanco gelaten. De bedrijven-dichtheid is vooral hoog binnen de gemeenten Naaldwijk, Monster en 's-Gravenzande. In een vrij groot deel van deze gemeenten ligt de dichtheid tussen 30 en 60 bedrijven per 100 ha (is één km-hok). Het laagst is de dichtheid in de gemeenten Maasland en Schiplui-den.

3.2 Belangrijkste kas

In deze paragraaf komen enkele kenmerken van de belangrijkste (of grootste) kas aan bod. Onder een kas wordt het volgende verstaan: een aaneengesloten oppervlakte staand glas in eenzelfde jaar gebouwd, van eenzelfde type en met eenzelfde gootrich-ting.

De gemiddelde oppervlakte van de belangrijkste kas bedroeg in 1992 in het West-land 74 are, in het overig ZHG 91 are en in de rest van NederWest-land 52 are. De totale gemid-delde glasoppervlakte per bedrijf lag in 1992 in het Westland op 116 are, wat inhoudt dat de belangrijkste kas hiervan gemiddeld 64% beslaat; voor het overig ZHG is dit 7 1 % en voor rest van Nederland is dit 63%.

In figuur 3.1 zijn vier kenmerken van de belangrijkste kas opgenomen. Aan de hand hiervan kan een indruk worden gegeven van de moderniteit van de belangrijkste kas, enerzijds in absolute zin en anderzijds in vergelijkende zin (het Westland ten opzichte van het overig ZHG en de rest van Nederland).

Belangrijkste indicatie voor de moderniteit is de leeftijd van de kas. In het Westland was in 1992 op ongeveer 60% van de bedrijven de belangrijkste kas ouder dan 10 jaar (in het overig ZHG gold dat voor 56% en in de rest van Nederland voor 53% van de bedrij-ven). Ervan uitgaande dat er na 1992 weinig nieuwbouw is gepleegd in verband met de slechte financiële resultaten in de glastuinbouw, zal dat percentage momenteel nog ho-ger liggen. De zorgen die geuit worden over de moderniteit van het glasareaal worden hiermee nog eens onderstreept.

(15)

Percentage 60 r 50 40 30 20 10 bouw na 1981 l/b < 1,5 br. >80m Poot. > 330 cm 1 Westland X///A. OverigZHG Y//\ Restvan Nederland

Figuur 3.1 Kenmerken belangrijkste kas naar gebied, 1992

Bron: CBS Onderzoek Glastuinbouw 1992, bewerking LEI-DLO. Toelichting:

- bouw na 81: percentage bedrijven waarvan de belangrijkste kas gebouwd is in 1982 of later; - l/b < 1,5: percentage bedrijven waarvan de lengte-breedteverhouding (l/b) van de

belang-rijkste kas minder dan 1,5 bedraagt;

- br. > 80 m: percentage bedrijven waarvan de belangrijkste kas een breedte heeft van 80 me-ter of meer;

- poot. > 330: percentage bedrijven waarvan de belangrijkste kas een poothoogte heeft van 330 cm of meer.

De vorm van de kas (lengte-/breedteverhouding en de breedte van de kas) is van in-vloed op de bouw-, energie- en arbeidskosten. Gunstig is een kas die zoveel mogelijk de vierkante vorm benadert. Hoe breed de kas zou moeten zijn, hangt af van de gewenste oppervlakte van de kas. Op het aspect van de lengte-/breedteverhouding scoren het West-land en de rest van NederWest-land het best; op het aspect breedte van de kas is de situatie in het overig ZHG het gunstigst.

De hoogte van de kas (hier uitgedrukt in de poothoogte) is onder meer van belang voor het kunnen toepassen van schermen. Op dit aspect scoort het ZHG (Westland en ove-rig ZHG) iets beter dan de rest van Nederland.

In figuur B2.2, figuur B2.3 en figuur B2.5 zijn drie kenmerken van de belangrijkste kas in kaartvorm voor het Westland weergegeven. De gemiddelde oppervlakte van de be-langrijkste kas is het grootst aan de oostkant (Maasland, Schipluiden en De Lier) en aan de zuidwestkant ('s-Gravenzande) van het Westland (figuur B2.2). Het beeld van de verde-ling van de bedrijven waarvan de belangrijkste kas breder is dan 80 meter komt hiermee overeen (figuur B2.3). Het percentage bedrijven waarvan de belangrijkste kas gebouwd is na 1981 is aan de randen over het algemeen wat hoger dan in de kern van het West-land. Gemiddeld genomen ligt het percentage het hoogst in De Lier en het laagst in Naaldwijk (figuur B2.4).

(16)

3.3 Ruimte voor uitbreiding

De ruimte voor uitbreiding geeft de oppervlakte weer die nog op het terrein aan-wezig is voor bijvoorbeeld uitbreiding van het glasareaal of voor de aanleg van een wa-terbassin. In figuur 3.2 is het percentage bedrijven met ruimte voor uitbreiding, en het percentage bedrijven met meer dan 2.500 m2 uitbreidingsruimte uitgezet.

Zoals bekend, is de ruimte op de glastuinbouwbedrijven in het Westland beperkt. Slechts één op de vijf bedrijven in het Westland heeft nog ruimte voor uitbreiding. Van deze groep bedrijven heeft de helft meer dan 2.500 m2 uitbreidingsruimte. De situatie in het overig ZHG is iets gunstiger: ruim een derde van de bedrijven heeft ruimte voor uit-breiding, waarvan ongeveer drie kwart meer dan 2.500 m2 uitbreidingsruimte heeft. De cijfers voor de rest van Nederland bedragen respectievelijk 64% en 8 1 % .

De mogelijkheden voor uitbreiding binnen het Westland zijn terug te vinden in fi-guur B2.5. In het oosten en zuidoosten van het Westland (Maasland, Schipluiden en De Lier) is het aandeel van de bedrijven met ruimte voor uitbreiding het grootst; Aan de westkant (Monster en 's-Gravenzande) en de noordoostkant (Wateringen) is dat het laagst. Percentage 80 70 60 50 40 30 20 10 I-Westland

vyyy^wA % met ruimte

Overig ZHG

Y//\ %>2.500m»

Rest van Nederland

Figuur 3.2 Percentage glastuinbouwbedrijven met ruimte voor uitbreiding (% met ruimte), en percentage bedrijven met meer dan 2.500 m2 uitbreidingsruimte (% > 2.500 m2) naar gebied, 1992

Bron: CBS Onderzoek Glastuinbouw 1992, bewerking LEI-DLO.

3.4 Watervoorziening

Vanuit milieu-oogpunt is de kwaliteit van het gietwater in de loop der jaren steeds belangrijker geworden. Regenwater voldoet het beste aan de hoge eisen die worden ge-steld bij de teelt op substraat en het toepassen van recirculatie. Het gebrek aan ruimte voor het realiseren van opslagvoorzJeningen staat fn veel gevallen het gebruik van regen-water in de weg. Verder wordt van oudsher in het Westland oppervlakteregen-water als giet-water gebruikt. Er bestaat dan ook een groot verschil tussen het Westland en de rest van Nederland in de wijze waarop in het gietwater wordt voorzien. In het Westland wordt door de helft van de bedrijven uitsluitend gebruik gemaakt van oppervlaktewater,

(17)

tegen-over ongeveer een vijfde in de rest van Nederland (figuur 3.3). In de rest van Nederland is bronwater met een derde het belangrijkst, gevolgd door regenwater, dat door bijna een vijfde van de bedrijven als enige bron van gietwater wordt gebruikt. In het overig ZHG speelt regenwater een grote rol in de watervoorziening: door ruim een kwart van de bedrijven w o r d t uitsluitend gebruik gemaakt van regenwater, en door bijna 40% wordt regenwater in combinatie met andere vormen van watervoorziening gebruikt. In het overig ZHG is het percentage bedrijven met opslagfaciliteiten voor regenwater daar-om ook veel groter dan in het Westland en de rest van Nederland: 70% in het overig ZHG en 37% in de twee andere gebieden.

Percentage 80 r 70 60 50 40 30 20 10 Opp. water Westland Regenwater V///\ Overig ZHG Met bassin V/ s\ Restvan Nederland

Figuur 3.3 Percentage bedrijven die als gietwater alleen oppervlaktewater (Opp. water) of alleen regenwater (Regenwater) gebruiken, en percentage bedrijven met opslag voor regen-water (Met bassin), 1992

Bron: CBS Onderzoek Glastuinbouw 1992, bewerking LEI-DLO.

In figuur B2.6 is de procentuele verdeling van de bedrijven met opslagfaciliteiten voor regenwater binnen het Westland in beeld gebracht. Veruit de hoogste percentages

komen voor in het oosten en zuidoosten (Schipluiden, De Lier en Maasland) van het West-land.

Doel van het milieubeleid is onder andere het terugdringen van de uitspoeling van voedingsstoffen. Hiervoor zou de teelt zoveel mogelijk in een gesloten systeem moeten plaatsvinden, dat wil zeggen in een systeem waarin het drainwater wordt opgevangen en hergebruikt. Een punt van discussie is in hoeverre bij grondteelten aan de milieu-eisen kan worden voldaan. Bij de teelt los van de grond - op substraat - is een (nagenoeg) ge-sloten systeem eenvoudiger te realiseren. In tabel 3.1 is het percentage bedrijven met sub-straatteelt, met opvang van drainwater en met hergebruik van drainwater opgenomen. In het overig ZHG liggen de percentages voor deze drie kenmerken duidelijk hoger dan in het Westland en de rest van Nederland, een beeld dat overeenkomt met het voorko-men van opslagvoorzieningen voor regenwater (figuur 3.3).

Overigens liggen naar alle waarschijnlijkheid de percentages in de huidige situatie hoger dan degene zijn vermeld in tabel 3.1, met name die voor de opvang en hergebruik van drainwater (recirculatie). Immers vanaf eind dit jaar geldt er een recirculatieplicht

(18)

Tabel 3.1

Gebied

Percentage glastuinbouwbedrijven

Westland Overig ZHG Rest van Nederland

Substraat-teelt 34 58 27 naar teeltvoorzieningen en Opvang drainwater 25 39 17 gebied, 1992 Hergebruik drainwater 11 23 8

Bron: CBS Onderzoek Glastuinbouw 1992, bewerking LEI-DLO.

De procentuele verdeling van de bedrijven met opvang van drainagewater binnen het Westland is weergegeven in figuur B2.7. Verspreid over de randen van het gebied zijn de percentages het hoogst. Monster en Naaldwijk scoren op dit aspect duidelijk het laagst.

3.5 Energie

In tabel 3.2 is voor de gebieden de aanwezigheid van enkele energievoorzieningen (waartoe ook assimilatiebelichting is gerekend) aangegeven.

Een belangrijke energiebesparende optie in de glastuinbouw is de rookgasconden-sor. Hiermee worden rookgassen uit de verwarmingsketel verder afgekoeld en wordt de vrijkomende warmte benut voor de verwarming van de kassen. Een warmteopslagtank wordt gebruikt tijdens het C02-doseren zonder warmtevraag in de kas. De vrijkomende warmte, die anders verloren zou gaan, wordt tijdelijk in de tank opgeslagen. Gedurende de nacht wordt het tekort aan warmte in de kas aangevuld vanuit de warmteopslagtank. Assimilatiebelichting wordt toegepast ter bevordering van de groei en de kwaliteit van het gewas.

Een rookgascondensor komt duidelijk het meest voor in het overig ZHG, gevolgd door het Westland. In 'Energie in de glastuinbouw van Nederland" (Van der Velden et al., 1996) is onder andere aandacht besteed aan de ontwikkeling van het aandeel verwar-mingsketels met een condensor in Nederland op basis van het Bedrijven-lnformatienet van LEI-DLO. Tussen 1991 en 1995 is het aandeel toegenomen van 56% t o t 6 1 % .

Een warmteopslagtank komt in het overig ZHG voor op bijna een vijfde van de be-drijven. In beide andere gebieden is het aandeel minder dan een tiende. In Nederland is het aandeel bedrijven met een dergelijke voorziening tussen 1991 en 1995 gestegen van 8% t o t 14% (Van der Velden et al., 1996).

Assimilatiebelichting komt in de drie gebieden vrijwel evenveel voor. In de rest van Nederland wordt echter een groter deel van de teeltoppervlakte belicht dan in de andere gebieden.

In figuur B2.8 is de procentuele verdeling van de bedrijven met een rookgasconden-sor binnen het Westland opgenomen. Het aandeel van de bedrijven met een rookgascon-densor is het hoogst in het oostelijk deel (Schipluiden, De Lier, Maasland en Wateringen) van het Westland. In zuidwesten ('s-Gravenzande) is het aandeel het laagst.

Tabel 3.2 Percentage glastuinbouwbedrijven met energievoorzieningen naar gebied, 1992

Gebied Rookgas- . Warmte- Assimilatie-condensor opslagtank belichting Westland 60 8 13 Overig ZHG 83 18 15 Restvan Nederland 44 5 13

(19)

4. FINANCIËLE POSITIE 1990-1994

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de financieel-economische ontwikkelingen in de glastuin-bouw tussen 1990 en 1994 in het Zuid-Hollands Glasdistrict vergeleken met die in Overig Nederland. Daaraan voorafgaand wordt in het kort stilgestaan bij de ontwikkelingen in de financiële positie van de Nederlandse glastuinbouw tussen 1990 en 1994, en wordt een raming gegeven voor 1995 (paragraaf 4.2). Voor de twee gebieden afzonderlijk is voor 1995 geen raming beschikbaar.

De financiële positie wordt beschreven met behulp van een aantal kengetallen, die zijn onderverdeeld in vier blokken: de rentabiliteit (paragraaf 4.3), de inkomensvorming en -besteding (paragraaf 4.4), de staat van herkomst en besteding van middelen (para-graaf 4.5) en de moderniteit en solvabiliteit (para(para-graaf 4.6).

Als maatstaf voor de rentabiliteit is gekozen voor de opbrengst per ƒ 100,- kosten. Dit dimensieloze kengetal geeft de relatieve rentabiliteit aan. Behalve de opbrengst per ƒ 100,- kosten, wordt ook ingegaan op de kosten en opbrengsten per m2 glas. Daarmee

kunnen de verschillen in rentabiliteit tussen de gebieden worden geanalyseerd. Voor inzicht in de inkomensvorming en -besteding zijn de kengetallen gezinsinko-men uit het bedrijf en de besparingen gebruikt. Het gezinsinkogezinsinko-men uit het bedrijf is het totaal van de opbrengsten verminderd met alle betaalde kosten, dat wil zeggen de kosten die in het verleden (afschrijvingen) of recent ook uitgaven zijn. Ofwel, in dit inkomen zijn in het geheel geen berekende kosten voor eigen arbeid en eigen vermogen in rekening gebracht. De hoogte van dit inkomen is zodoende afhankelijk van de mate waarin eigen respectievelijk vreemde arbeid en eigen respectievelijk vreemd vermogen wordt aange-wend. Besparingen zijn nodig voor onder ander toekomstige gezinsuitgaven bij arbeids-ongeschiktheid, voor bedrijfsontwikkeling en voor bedrijfsoverdracht aan de volgende generatie. De besparingen worden als volgt berekend: bij het gezinsinkomen uit het be-drijf wordt het inkomen van buiten het bebe-drijf geteld. Van dit totale gezinsinkomen gaan de betaalde belastingen en de gezinsbestedingen af, waarna de besparingen resteren.

De kengetallen investeringen en nettokasstroom zijn geselecteerd om inzicht te ge-ven in de staat van herkomst en de besteding van middelen. De investeringen zijn uitge-drukt in de bruto-investeringen in vaste activa, zoals grond, gebouwen, glasopstanden, installaties en machines en werktuigen. De nettokasstroom is het verschil tussen de totale kasstroom en de financieringslasten. De totale kasstroom kan beschouwd worden als de jaarlijks beschikbaar komende financieringsmiddelen (som van besparingen, afschrijvingen en betaalde rente). De nettokasstroom geeft de ruimte aan die er is voor het aantrekken van extra vreemd vermogen.

In het laatste blok wordt stilgestaan bij de moderniteit en solvabiliteit. De moderni-teit wordt uitgedrukt als de boekwaarde in procenten van de nieuwwaarde van het pak-ket bedrijfsgebouwen, glasopstanden, installaties, machines en werktuigen, en overige inventaris. De solvabiliteit is het eigen vermogen gedeeld door het totale vermogen, in procenten uitgedrukt.

Alle gegevens die in dit hoofdstuk worden gepresenteerd, zijn gemiddelden. Be-dacht moet worden dat de spreiding in de gegevens over het algemeen groot is.

4.2 Landelijke ontwikkelingen

(20)

bel 4.1). De verslechtering van de resultaten is het gevolg van de sterk gedaalde opbreng-sten, met name op de glasgroentebedrijven. In 1991 lagen de opbrengsten op alle bedrij-ven op ƒ 83,- per m2 glas, in 1994 op ƒ 77,- en voor 1995 word de opbrengsten geraamd op ƒ 75,- per m2 glas, wat overeenkomt met het niveau in 1992. De teruggang wordt ver-oorzaakt door de lagere veilingprijzen. Zo zijn de prijzen van groente in 1992 met gemid-deld 15% gedaald (voor tomaten bedroeg de daling maar liefst 27%). De kostenopbouw is de laatste jaren vrij stabiel. In 1991 lagen de kosten op ƒ 84,- per m2 glas, en in 1995 worden ze geraamd op ƒ 82,- per m2 glas. Voor 1995 zijn de kosten per m2 glas als volgt opgebouwd: rente en afschrijving ƒ 16,-, energie ƒ 12,-, arbeid ƒ 26,-, en overige kosten ƒ 28,-. "Opvallend is de daling van de kapitaalkosten van duurzame productiemiddelen. De oorzaak van deze kostendaling ligt geheel in het feit dat de investeringen in het pro-ductieapparaat sterk afgenomen zijn en er geen volledige vervanging meer plaatsvindt van de afgeschreven delen van het bedrijf. Door deze veroudering van kassen en instal-laties worden de jaarlijkse afschrijvingen lager" (Boers, 1995).

De sterk gedaalde rentabiliteit komt ook duidelijk tot uiting in de ontwikkeling van het gezinsinkomen uit het bedrijf en de besparingen. In 1990 en 1991 lag dat inkomen gemiddeld rond ƒ 100.000,- per ondernemer (tabel 4.1). Inclusief inkomsten van buiten het bedrijf en na aftrek van belastingen en privé-uitgaven, werd in die jaren nog ruim ƒ 40.000,- per bedrijf bespaard. Na 1991 daalde het gezinsinkomen uit het bedrijf tot ruim ƒ 30.000,- in 1992 en 1993. Na een behoorlijke stijging in 1994 t o t bijna ƒ 80.000,- wordt het inkomen voor 1995 geraamd op ruim ƒ 50.000,-. Over de laatste vier jaar werd op het gemiddelde Nederlandse glastuinbouwbedrijf ontspaard voor een bedrag van circa ƒ 17.000,-per jaar.

Tabel 4.1 Rentabiliteit inkomen en besparingen van het gemiddelde glastuinbouwbedrijf in Nederland naar jaar

Jaar 1990 1991 1992 1993 1994 1995 *) Opbrengst per 100 gld. kosten 96 99 89 88 95 91 Gezinsinkomen uit het bedrijf per onder-nemer x 1.000 gld. 94,4 101,7 34,8 31,3 77.4 53,0

Besparingen per be-drijf X 1.000 gld. 43,6 45,4 -52,1 -42,8 28,4 -2,9 *) Raming.

Zoals hiervoor is aangegeven, zijn met name de resultaten van de glasgroentebe-drijven teruggelopen (met een herstel in 1994). In figuur 4.1 is het verloop van het gezins-inkomen uit het bedrijf per ondernemer vanaf 1990 uitgezet voor de glasgroente-, snij-bloemen- en potplantenbedrijven. Over de hele linie zijn de inkomsten flink gedaald. Bij de snijbloemenbedrijven was de daling het geringst.

(21)

Gezinsinkomen (x 1.000 gld.) 150 r 1990 1991 1992 1993 1994 - Potplanten 1995*) Jaar *) Raming -50

Figuur 4.1 Ontwikkeling gezinsinkomen uit het bedrijf per ondernemer (x 1.000 gulden) naar be-drijfstype, in Nederland

*) Raming.

4.3 Rentabiliteit

Het algemene beeld dat in de vorige paragraaf is geschetst voor de Nederlandse glastuinbouw geldt ook voor het Zuid-Hollands Glasdistrict (ZHG) en Overig Nederland: een sterke terugval in de rentabiliteit na 1991 en een herstel in 1994. Het verschil in ren-tabiliteit tussen beide gebieden - normaal in het ZHG een stuk hoger dan in Overig Ne-derland - is ook afgenomen. In 1993 was de rentabiliteit in beide gebieden vrijwel gelijk. Echter, met het herstel van de resultaten in 1994, is ook het verschil in rentabiliteit weer in het voordeel van het ZHG toegenomen (tabel 4.2).

Tabel 4.2 Opbrengsten per 100 gulden kosten naar bedrijfstype en jaar; ZHG=Zuid-Hollands Glas-district Ov. Ned.=Overig Nederland, alle=inclusief potplantenbedrijven

Jaar 1990 1991 1992 1993 1994 Glasgroente ZHG 102 105 85 80 96 Ov .Ned. 93 98 82 80 92 Snijbloem ZHG 94 98 92 96 98 en Ov .Ned. 92 94 89 90 91 Alle ZHG 99 101 90 89 97 Ov. Ned. 94 96 87 88 93

Het beeld dat geschetst is voor alle glastuinbouwbedrijven in beide gebieden gaat ook op voor de glasgroentebedrijven. De schommelingen in resultaten van de glasgroen-tebedrijven zijn in het ZHG extremer dan daarbuiten: een sterkere achteruitgang en een

(22)

Overig Nederland is geen herstel opgetreden: de laatste drie jaar schommelt de rentabi-liteit rond de 90%.

In de figuren 4.2,4.3 en 4.4 is de verhouding tussen opbrengsten en kosten per m2 glas tussen het ZHG en Overig Nederland uitgezet voor respectievelijk de glasgroente-, de snijbloemen- en alle bedrijven. Tussen 1990 en 1994 zijn de opbrengsten per m2 glas op de glasgroentebedrijven in het ZHG gedaald t o t een niveau dat vergelijkbaar is met Overig Nederland (figuur 4.2). De sterke daling van de opbrengsten in het ZHG hangt sa-men met de forse daling van de prijzen van tomaten, een gewas dat in 1990 nog 45% van het groenteareaal in het ZHG innam. In 1994 is het aandeel van de tomaten gedaald tot 35%. Behalve de opbrengsten zijn ook de kosten in beide gebieden dichter bij elkaar ge-komen. Percentage 20 r 15 -10 5

-w.

'm

(A

-5 1990 éï/tfMA Opbrengsten 1991 1992 Y//\ Kosten 1993 1994

Figuur 4.2 Ontwikkeling verhouding opbrengsten en kosten per m2 glas tussen ZHG en Overig Nederland op de glasgroentebedrijven

Toelichting: in 1990 waren op de glasgroentebedrijven in het ZHG de opbrengsten per m2 glas 15% hoger en de kosten per m2 glas 5% hoger dan in Overig Nederland. Per saldo was de rentabiliteit op de glasgroentebedrijven in het ZHG in 1990 ongeveer tien procentpunten hoger dan in Overig Nederland.

Op de snijbloemenbedrijven zijn in het ZHG over de hele periode zowel de opbreng-sten als de koopbreng-sten per m2 glas lager dan in de rest van het land. Aangezien de koopbreng-sten in het ZHG ten opzichte van Overig Nederland naar verhouding nog lager zijn dan de op-brengsten, is de rentabiliteit in het ZHG in alle jaren hoger dan in Overig Nederland, en in de laatste twee jaar is het verschil nog gegroeid (figuur 4.3).

Voor alle glastuinbouwbedrijven liggen in alle jaren de opbrengsten en kosten per m2 glas in het ZHG lager dan in Overig Nederland. Aangezien het kostenniveau in het ZHG ten opzichte van Overig Nederland naar verhouding lager is dan het verschil in opbreng-sten, is de rentabiliteit in het ZHG beter. Het verschil was in 1993 bijna verdwenen, maar is in 1994 weer toegenomen (figuur 4.4).

(23)

Percentage 5 r 10 --15 -20 1990 Opbrengsten 1991 1992 Y//\ Kosten 1993 1994

Figuur 4.3 Ontwikkeling verhouding opbrengsten en kosten per m2 glas tussen ZHG en Overig

Nederland op de snijbloemenbedrijven Percentage 2 r 0 -2 4 6 --10 -12 -14 1990 1991 1992 Opbrengsten Y / / \ Kosten 1993 1994

Figuur 4.4 Ontwikkeling verhouding opbrengsten en kosten per m2 glas tussen ZHG en Overig

(24)

4.4 Inkomensvorming en -besteding

Het gezinsinkomen uit het bedrijf per ondernemer is in het ZHG van ruim ƒ 100.000,-in 1990 en 1991 gedaald naar ongeveer ƒ 30.000,- 100.000,-in 1993, waarna 100.000,-in 1994 weer een fors herstel is opgetreden (tabel 4.3). In Overig Nederland is de ontwikkeling vergelijkbaar met die in het ZHG, zij het dat de schommelingen minder extreem zijn. Afgaand op de raming voor 1995 voor heel Nederland (zie paragraaf 4.2), zal ook het inkomen in beide gebieden in 1995 een stuk lager uitvallen dan in 1994 (een ruwe schatting komt uit op 40.000 à 50.000 gulden). De algemene conclusie is dat in de afgelopen jaren de inkomens in beide gebieden naar elkaar zijn toegekropen.

Tabel 4.3 Gezinsinkomen uit het bedrijf per ondernemer in 1.000 gld. naar bedrijfstype en jaar; ZHG=Zuid-Hollands Glasdistrict Ov. Ned.=Overig Nederland, alle=inclusief potplanten-bedrijven Jaar 1990 1991 1992 1993 1994 Glasgroente ZHG 123 146 3 -29 75 Ov. Ned. 81 96 9 0 80 Snijbloemen ZHG 79 90 52 81 96 Ov. Ned. 74 74 46 45 57 Alle ZHG 108 118 36 29 86 Ov. Ned. 80 86 34 33 71

Naar sector bezien, valt de enorme daling van de inkomens op de glasgroentebe-drijven in het ZHG het meest in het oog: van bijna ƒ 150.000,- in 1991 t o t circa ƒ 30.000,-negatief in 1993. In 1994 trad vervolgens weer een forse verbetering op. Ook in Overig Nederland zijn de fluctuaties in de inkomens groot, maar minder extreem dan in het ZHG. Oorzaak van de sterke daling in het ZHG is op de eerste plaats de grote nadruk op de teelt van tomaten (in 1990 werd 45% van het groenteareaal ingenomen door tomaten), waar-van de prijzen in 1992 sterk daalden. Een tweede oorzaak heeft te maken met de schaal-grootte. De glasgroentebedrijven in het ZHG zijn gemiddeld nogal wat groter dan die in Overig Nederland, in 1995 respectievelijk 197 nge en 134 nge per bedrijf (zie tabel 1.1). "Grotere bedrijven werken als gevolg van een groter aandeel van de betaalde arbeids-en rarbeids-entekostarbeids-en in de totale kostarbeids-en met earbeids-en kleinere marge. Bij earbeids-en prijsdaling over earbeids-en grote omzet erodeert het inkomen dan snel" (Van Bruchem et al., 1995).

Ook op de snijbloemenbedrijven trad in beide gebieden een forse inkomensdaling op. Het inkomensherstel trad in het ZHG eerder op en was groter dan in Overig Neder-land.

Tabel 4.4 Besparingen per bedrijf in 1.000 gld. naar bedrijfstype en jaar; ZHG=Zuid-Hollands Glasdistrict, Ov. Ned.=Overig Nederland, alle=inclusiefpotplantenbedrijven

Jaar 1990 1991 1992 1993 1994 Glasgroente ZHG Ov 73 88 -121 -129 28 .Ned. 25 36 -68 -65 38 Snijbloemen ZHG 29 38 -28 22 39 Ov. Ned. 22 16 -19 -26 9 Alle ZHG 59 61 -66 -48 32 Ov. Ned. 29 30 -40 -38 25

(25)

De sterk teruggelopen resultaten leidden t o t flinke ontsparingen in 1992 en 1993 op het gemiddelde glastuinbouwbedrijf in beide gebieden. In het ZHG kwamen de ont-sparingen in die twee jaar uit op totaal ruim ƒ 100.000,- en in Overig Nederland op ƒ 80.000,- (tabel 4.4). De ontsparingen komen vrijwel geheel op naam van de glasgroen-tebedrijven. In het ZHG werd op het gemiddelde glasgroentebedrijf in twee jaar tijd voor ƒ 250.000,- ontspaard, en in Overig Nederland ƒ 130.000,-. In 1994 waren er weer beschei-den besparingen. De ontwikkeling van de besparingen op de snijbloemenbedrijven in het ZHG vertoont nog het gunstigste beeld; in Overig Nederland is de ontwikkeling zorgelij-ker (tabel 4.4).

4.5 Staat van herkomst en besteding van middelen

Als gevolg van de ontsparingen (zie voorgaande paragraaf) komen de investeringen onder druk te staan. Dat komt t o t uiting in een daling van de investeringen in vaste activa van rond de ƒ 150.000,- per jaar in de periode 1990-1992 t o t om en nabij ƒ 100.000,- per jaar in 1993 en 1994 (tabel 4.5). Op de glasgroentebedrijven daalde de investeringen in

1994 t o t circa ƒ 30.000,- à ƒ 50.000,-. Op de snijbloemenbedrijven in het ZHG lagen de investeringen in 1994 na een inzinking in 1993 weer op een hoog niveau, terwijl in Overig Nederland de investeringen in 1994 nog iets verder afnamen.

Tabel 4.5 Investeringen in vaste activa in 1.000 gld. naar bedrijfstype en jaar; ZHG= Zuid-Hollands Glasdistrict. Ov. Ned.=Overig Nederland, alle=inclusiefpotplantenbedrijven

Jaar 1990 1991 1992 1993 1994 Glasgroente ZHG 164 132 106 108 31 Ov. Ned. 158 131 86 50 47 Snijbloemen ZHG 147 174 195 119 216 Ov. Ned. 146 144 203 118 93 Alle ZHG 165 150 150 108 118 Ov. Ned. 167 146 139 102 79

In 1993/1994 kwamen de investeringen op het gemiddelde glastuinbouwbedrijf en het gemiddelde glasgroentebedrijf onder het niveau van de afschrijvingen te liggen. De achterblijvende investeringen wijzen op een veroudering van het productieapparaat op deze bedrijven.

De ruimte voor het aantrekken van extra vreemd vermogen is in 1992 en 1993 sterk gedaald, waarna in 1994 weer een behoorlijke verbetering is opgetreden (tabel 4.6). Op de glasgroentebedrijven werd in 1992 en 1993 de gerealiseerde kasstroom overtroffen

Tabel 4.6 Nettokasstroom in 1.000 gld. naar bedrijfstype en jaar; ZHG=Zuid-Hollands Glasdistrict, Ov. Ned.=Overig Nederland, alle=inclusiefpotplantenbedrijven

Jaar Glasgroente Snijbloemen Alle

1990 1991 1992 1993 ZHG 107 134 -82 -62 Ov . Ned. 42 77 -12 -30 ZHG 114 128 80 110 Ov. Ned. 103 69 60 43 ZHG 119 136 7 29 Ov. Ned. 81 74 27 16

(26)

door de rente- en aflossingsverplichtingen. In 1994 volgde weer een redelijk positief resul-taat. De nettokasstroom is op de snijbloemenbedrijven - met uitzondering van 1992 in het ZHG - niet echt ingrijpend veranderd.

4.6 Moderniteit en solvabiliteit

Als een soort resultante van de in vorige paragrafen beschreven ontwikkelingen in de financiële positie van de glastuinbouwbedrijven kunnen de moderniteit en de solvabili-teit dienen. In figuur 4.5 is de ontwikkeling van de modernisolvabili-teit (boekwaarde in procenten van de nieuwwaarde) van het productieapparaat uitgezet voor het gemiddelde glastuin-bouwbedrijf in het ZHG en in Overig Nederland. De moderniteit is in beide gebieden tus-sen 1990 en 1994 gedaald: van bijna 40% in 1990 t o t ruim 30% in 1994. Hiermee worden de opmerkingen in de voorgaande paragrafen over de veroudering van het productieap-paraat nog eens duidelijk onderstreept. De moderniteit van de glasgroentebedrijven in het ZHG is het sterkst gedaald: van 41 % tot 31 %; in Overig Nederland bleef de daling be-perkt: van circa 40% tot 36%. De moderniteit van de snijbloemenbedrijven daalde in het ZHG van 34% t o t 3 1 % , en in Overig Nederland van 37% t o t 32%.

Percentage nieuwwaarde 40 r 38 36 34 32 3 0 /

,1

J_ 1990 1991 1992 1993 1994 Jaar ZHG Overig Nederland

Figuur 4.5 Ontwikkeling moderniteit productieapparaat van het gemiddelde glastuinbouwbedrijf naar gebied

Door de verslechtering van de bedrijfsresultaten is het eigen vermogen van het ge-middelde glastuinbouwbedrijf in het ZHG tussen 1990 en 1994 gedaald. In Overig Neder-land is het eigen vermogen per saldo gelijk gebleven. Aangezien het totale vermogen is toegenomen, daalde de solvabiliteit in beide gebieden: in het ZHG nam de solvabiliteit van het gemiddelde glastuinbouwbedrijf af van circa 60% t o t 55% (figuur 4.6); in Overig Nederland van 54% tot 50%. De grootste dalingen vonden plaats op de glasgroentebe-drijven in het ZHG (van circa 60% tot 52%) en de snijbloemenbeglasgroentebe-drijven in Overig Neder-land (van 55% tot 46%). Een percentage beneden de 50 is voor de agrarische sector een vrij uitzonderlijke situatie. De solvabiliteit van de glasgroentebedrijven in Overig Neder-land (in 1994 ruim 50%) en die van de snijbloemenbedrijven in het ZHG (in 1994 bijna 60%) zijn per saldo weinig veranderd.

(27)

Percentage 62 r 60 -58 56 54 52 50 4 8 > 1990 1991 ZHG 1992 Overig Nederland 1993 1994 Jaar

(28)

5. CONCLUSIES

Structuur 1990-1995

In tabel 5.1 is met "plussen en minnen" aangegeven hoe de structuur van de glas-tuinbouw in het Westland zich verhoudt tot die van de glasglas-tuinbouw in het overig ZHG, en tot die van de glastuinbouw in de rest van Nederland. Met het "niveau" wordt de hui-dige situatie bedoeld, en onder de "ontwikkeling" wordt de ontwikkeling in de afgelo-pen vijf jaar verstaan.

Tabel 5.1 Vergelijking structuurkenmerken glastuinbouw Westland ten opzichte van het overig ZHG, en het Westland ten opzichte van de rest van Nederland, 1990-1995

Kenmerk Westland - overig ZHG Westland - rest van Nederland niveau a) ontwikkeling b) niveau a) ontwikkeling b) Aantal bedrijven *) - *)

Areaal glas *) - *) Omvang per bedrijf - 0 + Opvolgingspercentage + 0 + *) Niet van toepassing.

a) "+"=hoger, "Onvergelijkbaar en "=lager; b) "+"=positie verbeterd, "Onvergelijkbaar en "-"=positie verslechterd.

De gemiddelde omvang van de bedrijven in het Westland is kleiner dan die van de bedrijven in het overig ZHG. Desondanks ligt het opvolgingspercentage in het Westland hoger dan in het overig ZHG. De ontwikkeling van de gemiddelde omvang per bedrijf en het opvolgingspercentage is in beide gebieden vergelijkbaar, terwijl de ontwikkeling van het aantal bedrijven en het areaal glas in het Westland ongunstig afsteekt bij die in het overig ZHG.

De gemiddelde bedrijfsomvang en het opvolgingspercentage in het Westland steken gunstig af bij die in de restvan Nederland. Echter, de ontwikkeling van de in beschouwing genomen kenmerken is in het Westland ongunstiger verlopen dan in de rest van het land.

Bedrijfsinrichting 1992

In tabel 5.2 is de bedrijfsinrichting van de glastuinbouwbedrijven in het Westland afgezet tegen die van de bedrijven in het overig ZHG, en tegen die van de bedrijven in de rest van Nederland. De beoordeling van de belangrijkste kas is gebaseerd op de vol-gende aspecten: leeftijd, lengte-breedteverhouding, breedte en poothoogte. Voor de uit-breidingsruimte zijn dat: percentage bedrijven met ruimte, en percentage bedrijven met meer dan 2.500 m2 uitbreidingsruimte. Voor water/recirculatie zijn dat: percentage bedrij-ven met alleen regenwater als gietwater, percentage bedrijbedrij-ven met een bassin, percenta-ge bedrijven met substraat, percentapercenta-ge bedrijven met opvang drainwater en percentapercenta-ge bedrijven met hergebruik drainwater. De beoordeling van de energiebesparing t o t slot is gebaseerd op: percentage bedrijven met een rookgascondensor en percentage bedrij-ven met een warmteopslagtank.

(29)

Tabel 5.2 Vergelijking bedrijfsinrichting glastuinbouwbedrijven Westland ten opzichte van het overig ZHG, en het Westland ten opzichte van de rest van Nederland, 1992

Kenmerk Westland - overig ZHG Westland - rest van Nederland

Belangrijkste kas 0 0 Uitbreidingsruimte

Water/recirculatie - + Energiebesparing - + a) "+*=gunstiger, "Onvergelijkbaar en "-"=ongunstiger.

De bedrijfsinrichting van de glastuinbouwbedrijven in het Westland steekt - met uitzondering van het onderdeel "belangrijkste kas" - ongunstig af tegen die van de be-drijven in het overig ZHG.

In vergelijking met de rest van Nederland scoort de glastuinbouw in het Westland gunstig op de onderdelen "water/recirculatie" en "energiebesparing", neutraal op het onderdeel "belangrijkste kas" en ongunstig op het onderdeel "uitbreidingsruimte".

Binnen het Westland komt de bedrijfsinrichting in de gemeenten Maasland, Schip-luiden en De Lier het gunstigst uit de vergelijking. De gemeenten 's-Gravenzande en Wa-teringen nemen een middenpositie in. De gemeenten Monster en Naaldwijk komen het ongunstigst uit de vergelijking.

Financiële positie 1990-1994

In tabel 5.3 is financiële positie van de glastuinbouwbedrijven in het ZHG (Westland en overig ZHG) vergeleken met die van de bedrijven in Overig Nederland. Met het " n i -veau" wordt de situatie in 1990 bedoeld, en onder de "ontwikkeling" wordt de ontwikke-ling tussen 1990 en 1994 verstaan.

7aöe/ 5.3 Vergelijking financiële positie glastuinbouwbedrijven ZHG ten opzichte van Overig

Ne-derland, 1990-1994

Kenmerk Niveau a) Ontwikkeling b)

Rentabiliteit + 0 Gezinsinkomen uit bedrijf +

Investeringen + + Moderniteit

a) "+"=hoger. "Onvergelijkbaar en *-"=lager; b) "+"=positie verbeterd, "Onvergelijkbaar en "-"=positie verslechterd.

De huidige financiële positie van de glastuinbouw in het ZHG is over het algemeen beter dan die in Overig Nederland. In de rentabiliteitsverhouding tussen beide gebieden is in de afgelopen jaren weinig veranderd. De positie van het ZHG is ten opzichte van Ove-rig Nederland verslechterd (minder gunstig geworden) op de onderdelen inkomen en mo-derniteit. Het hogere investeringsniveau in het ZHG ten opzichte van Overig Nederland is nog gegroeid. De ontwikkelingen in de financiële positie verschillen overigens nogal tussen de twee onderscheiden bedrijfstypen. De ontwikkelingen bij de glasgroentebedrij-ven in het ZHG steken over het algemeen ongunstig af bij die in Overig Nederland. Voor de snijbloemenbedrijven is dat juist andersom.

(30)

LITERATUUR

Boers, A.

Bedrijfsuitkomsten in de tuinbouw (BUT); Den Haag, Landbouw-Economisch

Insti-tuut (LEI-DLO); Periodieke Rapportage 38, diverse jaren Boers, A.

De financiële positie van de tuinbouw (FIT),' Den Haag, Landbouw-Economisch

Insti-t u u Insti-t (LEI-DLO); Periodieke RapporInsti-tage 37, diverse jaren Boers, A. (1995)

Inkomens glastuinbouw en champignons: 1995 weer ongunstig; In: Agri-Monitor,

1(1995)2, p.10

Bruchem, C. van, IJ. Terluin en HJ. Silvis (red.) (1995)

Landbouw-Economisch Bericht 1995; Den Haag, Landbouw-Economisch Instituut

(LEI-DLO); Periodieke Rapportage 1-95 Poppe, K.J. (red.) (1995)

Actuele ontwikkeling van bedrijfsresultaten en inkomens in 1995; Den Haag,

Land-bouw-Economisch Instituut (LEI-DLO); Periodieke Rapportage 3-95 Velden, NJ.A. van der, BJ. van der Sluis en A.P. Verhaegh (1996)

Energie in de glastuinbouw van Nederland; Ontwikkelingen in de sector en op de bedrijven t/m 1994; Den Haag, Landbouw-Economisch Instituut (LEI-DLO); Periodieke

(31)
(32)

Bijlage 1 Nederlandse grootte-eenheid

Nederlandse grootte-eenheid (nge)

De productieomvang van de bedrijven en van de verschillende productierichtingen is uitge-drukt in de Nederlandse grootte-eenheid (nge). De nge is evenals de sbe (standaardbedrijfseen-heid) een maatstaf voor de economische omvang van agrarische bedrijven. De nge is gebaseerd op de saldi per diersoort en per hectare gewas. Met de nge kunnen de verschillende onderdelen (dieren, gewassen) van een bedrijf onder één noemer worden gebracht. Dit biedt de mogelijkheid om de omvang van verschillende typen bedrijven te vergelijken. De nge mag dus niet worden ge-zien als een maatstaf voor de fysieke omvang (zoals het aantal dieren). Voorts w o r d t er op gewe-zen dat de nge een gestandaardiseerde maatstaf is. Dit houdt in dat het aantal nge aangeeft hoe groot een bedrijf zou kunnen zijn, uitgaande van het saldo dat onder normale omstandigheden verwacht zou mogen worden. Het werkelijke saldo kan in een bepaald gebied of in een bepaald jaar of op een bepaald bedrijf afwijken van het berekende (standaard)saldo. Behalve voor de weergave van de omvang van de bedrijven en de verschillende productietakken, is de nge gebruikt om de bedrijven in te delen naar bedrijfstypen.

In tabel B1.1 zijn voor een aantal glastuinbouwgewassen de nge-normen voor 1990 en voor 1995 opgenomen.

Tabel B1.1 Nge per hectare glastuinbouw in 1990 en in 1995

Gewassen 1990 1995 Glasgroente - tomaten 110.93 151,52 - komkommers 110,93 136,97 - paprika's 110,93 151,89 - opkweekmateriaal 247,04 199,55 Snijbloemen - rozen 140,89 215,45 - chrysanten 140,89 146,29 - fresia's 140,89 122,42 - anjers 109,23 163,26 - opkweekmateriaal 206,80 199,55 Pot- en perkplanten - potplanten bloei 206,80 199,55 - potplanten blad 206,80 199,55 - perkplanten 109,23 189,92

(33)

Aantal bedrijven • 1-5 | 5-15 • 15-30 (#) • 30-45 • 45 58 ] Geen gegevens 1 2 km

Figuur B2.1 Verdeling aantal glastuinbouwbedrijven in het Westland in 1992 Bron: CBS Onderzoek Glastuinbouw 1992, bewerking LEI-DLO.

(34)

Oppervlakte • < 6000 P B 6000-7000 • 7000-8000 • 8000-10000 • > 10000 Geen gegevens <m2) 2 km

Figuur B2.2 Verdeling gemiddelde oppervlakte van de belangrijkste kas in het Westland in 1992 Bron: CBS Onderzoek Glastuinbouw 1992, bewerking LEI-DLO.

(35)

^ • M

Percentage van aantal bedrijven I I < 2 0

• 20 30

• 30-40 (%)

• 40 - 50

• > 50

Geen gegevens 1 2 km

(36)

Percentage van aantal bedrijven

I 1 <30

• 30 - 40

• 40-50 (%)

• 50 - 60

I > 60

Geen gegevens 0 1 2 km

Figuur B2.4 Procentuele verdeling bedrijven waarvan de belangrijkste kas gebouwdis na 1981, Westland 1992

(37)

Percentage van aantal bedrijven • < 1 0 (%) 1 0 - 2 0 2 0 - 3 0 3 0 - 4 0 > 4 0 Geen gegevens 2 km

Figuur B2.5 Procentuele verdeling bedrijven met ruimte voor uitbreiding in het Westland, 1992

(38)

Percentage van aantal bedrijven I i < 2 0 • 20-30 • 30-40 (%)

• 40-50

• > 50 Geen gegevens 1 2 km

Figuur B2.6 Procentuele verdeling van bedrijven met opslag voor regenwater in het Westland, 1992 Bron: CBS Onderzoek Glastuinbouw 1992, bewerking LEI-DLO.

(39)

Percentage van

LZ

1 1

< 10 1 0 - 2 0 2 0 - 3 0 3 0 - 4 0 > 40 aantal bedrijven (%) Geen gegevens 1 2 km

(40)

Percentage van aantal bedrijven I : < 50 50-60 6 0 - 7 0 (%) 7 0 - 8 0 > 80 Geen gegevens 2 km

Figuur B2.8 Procentuele verdeling bedrijven met een rookgascondensor in het Westland, 1992

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

heidswet. Hier is de loongrens met recht en reden een omstreden zaak te noemen. Wij zouden ten aanzien van deze actuele kwestie het volgende willen opmerken. In

Tot in de 19 de eeuw werd op nog heel andere en dikwijls erg moeilijk bereikbare plaatsen bloed af- gelaten (Figuur 2 en 3), niet enkel uit venen maar ook.. uit slagaders

Voor een snelle en goedkope uitvoering van een ruilverkaveling is het van groot belang dat er zoveel mogelijk 'werk met werk' gemaakt wordt. Deze over- wegingen hebben ertoe geleid

De aanvulling met krachtvoer werd geschat naar de vermoedelijke opname van ruwvoer en was in verband met kwaliteitsver- schillen tussen de proefrantsoenen voor hooi het grootst,

Naast de gewone correlatie-coëfficiënt die de correlatie tussen twee variabelen X en X weergeeft (r ) wordt toegepast de multipele correlatie-coëfficiënt die inlichtingen

Dit is ook hst geval met de warmteverliezen die ontstaan door transmissie door de glaswanden (tabel 4), een kostenfac- tor die uiteraard alleen van belang is voor verwarmde kassen.

Binnen deze strategie lijkt assimilatiebelichting nog niet vanzelfsprekend, maar lijkt wel meer en meer toegepast te worden voor jaarrond productie,

Hier zijn wel alle symptomen van mijten gevonden maar geen mijten zelf in de bloemen, noch op het gewas of in de (zeer) jonge knoppen.. Nadere bestudering op het veld maakte