• No results found

Inventarisatie Elektriciteitsbehoefte glastuinbouw Westland Ontwikkelingen en scenario’s

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Inventarisatie Elektriciteitsbehoefte glastuinbouw Westland Ontwikkelingen en scenario’s"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

̇

Inventarisatie Elektriciteitsbehoefte glastuinbouw Westland

Ontwikkelingen en scenario’s

versie definitief datum 20 april 2004 auteurs H.L. Tiemeijer

(2)

2 Probleemstelling... 4

2.1 AANLEIDING EN PROBLEEMSTELLING... 4

2.2 GEBIEDSBEPALING... 5

2.3 BELASTING VAN HET ELEKTRICITEITSNET... 5

3 Aanpak... 6 4 Planologische ontwikkelingen ... 7 4.1 DE HUIDIGE SITUATIE... 7 4.2 ONTWIKKELINGEN... 9 4.3 SCENARIO’S... 9 5 Marktontwikkelingen ... 14 5.1 HUIDIGE SITUATIE... 14 5.2 ONTWIKKELINGEN... 16 6 Ontwikkelingen in de teelttechniek... 25 6.1 HUIDIGE SITUATIE... 25 6.2 ONTWIKKELINGEN... 29 6.3 SCENARIO’S... 31 7 Ontwikkelingen in de energievoorziening... 34 7.1 HUIDIGE SITUATIE... 34 7.2 ONTWIKKELINGEN... 36 7.3 SCENARIO’S... 37 7.4 OVERIGE ONTWIKKELINGEN... 38

8 Maatschappelijke en politieke ontwikkelingen ... 41

9 Scenario’s elektriciteitsvraag en aanbod ... 44

9.1 INLEIDING BIJ DE SCENARIO’S... 44

9.2 MAXIMALE GROEI IN DE BELASTING VAN HET ELEKTRICITEITSNET... 44

9.3 MINIMALE GROEI IN DE BELASTING VAN HET ELEKTRICITEITSNET... 45

(3)

1 Inleiding

Deze rapportage vormt de neerslag van een onderzoek naar de ontwikkeling van de belasting van het elektriciteitsnet in het Westland, die met name voortvloeit uit de vraag naar en het aanbod van elektriciteit door de glastuinbouw in deze regio. Voor de ontwikkeling zijn een aantal scenario’s opgesteld. Voorliggende rapportage is voornamelijk tot stand gekomen op basis van literatuur-onderzoek. In de hierna volgende onderzoeksfase worden de gesignaleerde trends en de aannames getoetst in brede interviews met een beperkt aantal tuinders. In de laatste stap wordt het vertrekpunt van de scenario’s, de huidige situatie en de verwachting voor de komende jaren, getoetst aan de hand van een gerichte enquête onder de meeste tuinders in het gebied.

(4)

2 Probleemstelling

2.1 Aanleiding

en

probleemstelling

Het Westland is een belangrijk glastuinbouwgebied in Nederland. Binnen de glastuinbouw wordt door meer en meer tuinders assimilatiebelichting toegepast. Dit vraagt grote hoeveelheden elektrische energie. Vaak wordt (een deel van) deze behoefte gedekt door WKK’s1, soms wordt de elektriciteit volledig betrokken uit het elektriciteitsnet. In het Westland is Westland Energie Infrastructuur (WEI) verantwoordelijk voor het 50kV elektriciteitsdistributienet. TZH verzorgt het 150kV distributienet en TenneT het 380kV transportnet. Westland Energie (het regionale energiebedrijf) heeft in het verleden bij veel tuinbouwbedrijven een WKK-installatie geplaatst om een eigen productiepark in handen te hebben. De tuinders gebruiken de warmte uit deze installaties voor kasverwarming en de elektriciteit wordt aan het net geleverd. De tuinbouw heeft in het Westland zo een dominante invloed op de belasting en de aard van de elektriciteitsvoorziening.

De prognose voor de ontwikkeling van de belasting van de transportsystemen van TenneT en TZH voor dit gebied laat voor de komende jaren een flinke groei zien. Er zijn investeringsbeslissingen genomen om deze groei te kunnen accommoderen. Recent zijn echter door WEI aanvragen voor extra capaciteit ingediend, voortvloeiend uit vragen vanuit de glastuinbouw, die ver boven de planning uitstijgen. TenneT en TZH kunnen deze aanvragen accommoderen maar zien een groot investeringsrisico. De vrees is dat de de daadwerkelijke groei ten opzichte van de investeringen achterblijft, waardoor de kosten niet goed kunnen worden doorbelast. Anderzijds is het ook niet ondenkbaar dat de groei aanhoudt en verdergaande maatregelen nodig zijn.

Dit heeft bij TenneT en TZH geleid tot de volgende vraagstelling:

Welke ontwikkeling in de belasting van het elektriciteitsnet is te verwachten tot 2020 als gevolg van de ontwikkeling van de vraag en aanbod van elektriciteit van de glastuinbouw in het Westland? En in het verlengde van deze vraag:

Welke rol speelt WKK in deze ontwikkeling? Welke rol speelt belichting in deze ontwikkeling?

2.2 Gebiedsbepaling

Het onderzoek richt zich op het Westland: het grondgebied van de gemeenten ’s-Gravenzande, De Lier, Maasland, Monster, Naaldwijk, Schipluiden en Wateringen.

2.3

Belasting van het elektriciteitsnet

Het vertrekpunt voor dit onderzoek is als volgt.

De huidige elektriciteitsvraag in het gebeid is ca. 200 MW. In de huidige prognose wordt gerekend op een groei van ca. 15% in de eerste jaren, later afnemend tot ca. 10%. WEI heeft een aanvraag ingediend voor een extra vraag van ca. 100 MW in 2005. Dit ligt ruim 50 MW boven de verwachting. Het productiepark van Westland Energie speelt een belangrijke rol in de belasting van het elektriciteitsnet van dit gebied. Het productiepark omvat ongeveer 100 WKK’s met een totaal vermogen van 100 MW. Ongeveer 80% van de 550 GWh elektriciteit die Westland Energie levert aan de glastuinbouw, wordt geproduceerd met deze WKK’s. Dit betekent dat het productiepark een

1

(5)
(6)

3 Aanpak

De ontwikkeling van de elektriciteitsvraag en –aanbod in het Westland wordt in beeld gebracht door het definiëren van een aantal scenario’s.

De eerste hoofdstukken behandelen de onderliggende drijvende krachten die de elektriciteitsvraag en het –aanbod bepalen op het gebied van de planologie, de markt voor de tuinbouw, de teelttechniek en de energievoorziening. In elk hoofdstuk wordt daartoe de huidige situatie geschetst, worden de ontwikkelingen in kaart gebracht, worden de drijvende krachten gedefinieerd en wordt voor elke kracht een twee- of drietal scenario’s opgesteld.

In het laatste hoofdstuk worden de scenario’s voor de drijvende krachten gecombineerd. Op basis deze combinaties worden een tweetal scenario’s opgesteld die elk resulteren in een mogelijke ontwikkeling van de elektriciteitsvraag en het –aanbod in de glastuinbouw in het Westland.

De scenario’s worden gegeven van 2002 tot en met 2020. Er wordt met 2002 gestart omdat veel gegevens alleen tot dat jaar beschikbaar zijn.

(7)

4 Planologische

ontwikkelingen

4.1 De

huidige

situatie

Op dit moment beslaat de glastuinbouw in het Westland ca. 4.900 hectare bruto (bestemd) en ca. 3.000 hectare netto oppervlak. Het netto oppervlak is sinds de jaren negentig dalende. De daling is het grootst in de gemeenten met de oudste glastuinbouw: De Lier, Monster, delen van Naaldwijk en Wateringen, zie onderstaande tabel op basis van de Landbouwtelling van het CBS, [2]. In Wateringen is bovendien veel glastuinbouw verdwenen om plaats te maken voor woningbouw.

2002 vs. Gemeenten 1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 1990 's-Gravenzande 653 665 659 631 641 641 643 98% De Lier 341 359 350 329 322 315 276 81% Maasland 121 134 131 146 162 209 222 184% Monster 518 524 516 494 506 429 436 84% Naaldwijk 1062 1064 1034 1007 984 964 906 85% Schipluiden 300 302 301 283 282 264 277 92% Wateringen 333 331 250 243 238 215 205 62% Totaal 3329 3380 3242 3133 3135 3035 2965 89%

Wijziging per jaar 51 -138 -109 2 -100 -71

Oppervlak [hectares]

De groenteteelt heeft in de jaren negentig economisch onder zware druk gestaan. Mede als gevolg hiervan is er, met name binnen de groenteteelt, een proces van schaalvergroting op gang gekomen. Ook in het Westland loopt dit proces, zoals onderstaande tabel laat zien. Begin jaren negentig was een bedrijf van 2 hectare groot. Nog aan het eind van de jaren negentig werd verondersteld dat de optimale grootte van een groentebedrijf ca. 4 tot 5 hectare was. Grotere bedrijven zouden organisatorisch niet beheersbaar zijn voor één tuinder. Het nieuwste deel van het Westland, de Oudecampspolder, kent een gemiddelde bedrijfsgrootte van 5 hectare met een range van 2 - 10 hectare. Op dit moment zijn er al bedrijven met een oppervlak van 30 hectare en het einde van de schaalvergroting is nog niet in zicht. Van tuinders in de klassieke zin van het woord, is op deze bedrijven geen sprake meer. De tuinder vervult hier een managersrol. Hij bemoeit zich slechts op hoofdlijnen met de teelt. De aansturing van het personeel is ondergebracht bij bedrijfsleiders.

2002 vs.

Teelt 1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 1990

Groente onder glas 1,1 1,1 1,2 1,2 1,4 1,6 1,8 174%

Sierteelt onder glas 1,0 1,0 1,1 1,1 1,1 1,2 1,3 133%

Totaal 1,0 1,1 1,1 1,2 1,2 1,3 1,5 145%

Gemiddeld oppervlak per tuin [hectares/tuin]

(8)

twee nieuwe gebieden in het Westland tot ontwikkeling gekomen (in Schipluiden en Maasland), waar met name grote groentebedrijven zich hebben kunnen vestigen. Sinds kort is ook de planologie voor het Westland voor de komende 20 jaar vastgelegd (zie hierna). Met deze zekerheid is de afgelopen twee jaar een reconstructie op initiatief van de tuinders op gang gekomen. Op verschillende locaties hebben aangrenzende familiebedrijven de handen ineen geslagen en hun kassen tegelijkertijd verkocht. Op deze wijze ontstaan binnen de oudere gebieden nieuwe grote kavels die zeer aantrekkelijk zijn voor grote groentebedrijven.

2002 vs.

Teelt 1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 1990

Groente onder glas 1538 1520 1399 1277 1296 1121 1088 71%

Sierteelt onder glas 1671 1726 1711 1710 1677 1705 1654 99%

Totaal 3208 3246 3111 2987 2973 2827 2743 85%

aandeel groente 48% 47% 45% 43% 44% 40% 40%

Oppervlak [hectares]

4.2 Ontwikkelingen

De planologie voor het Westland voor de komende 20 tot 30 jaar is vastgelegd in het ‘Integraal Ontwikkelingsplan Westland’ (IOPW) en meer recent in het ‘Regionaal Structuurplan Haaglanden’ (RSP), [3], en het ‘Streekplan Zuid-Holland West’, [4]. Volgens het IOPW heeft de glastuinbouw in het Westland een omvang van 4900 hectare bruto. Tot 2010 moet hiervan ca. 700 hectare bruto verdwijnen voor, onder meer, de ontwikkeling van woningbouw in de ‘Westlandse Zoom’ aan de zuidkant van Den Haag. Het resterende glastuinbouwgebied is als duurzaam aangemerkt en zal voor tenminste 20 tot 30 jaar de bestemming glastuinbouw houden. Binnen dit gebied moet 2700 hectare worden gereconstrueerd om een moderne bedrijfsvoering mogelijk te maken. Een overzicht is gegeven in onderstaande kaart uit het RSP. De grijze gebieden zijn duurzaam bestemd voor glastuinbouw; het gearceerde deel is de Westlandse Zoom waar glastuinbouw zal verdwijnen.

Naaldwijk De Lier Poeldijk Maasdijk ‘s Gravenzande Monster ‘s Gravenhage Wateringen A20 A4

(9)

4.3 Scenario’s

De drijvende krachten in de ontwikkeling van de glastuinbouw in het Westland zijn: ̇ Reconstructie

De reconstructie van het Westland is de eerste belangrijke drijvende kracht in de ontwikkeling van het Westland de komende 20 jaar. De snelheid van de reconstructie wordt voornamelijk bepaald door het hervestigingsbeleid van de Provincie Zuid-Holland. Zowel voor de ontwikkeling van de Westlandse Zoom als ook voor een grondige, planmatige reconstructie van bestaande gebieden is het noodzakelijk dat bedrijven zich hervestigen. Tot 2020 moet voor 415 tot 465 ha netto glastuinbouw nieuwe vestigingsgebieden gevonden worden. Volgens gemaakte afspraken moet dit gevonden worden binnen een straal van 60 km van het Westland. Voor hervestiging wordt door de provincie ingezet op de B-driehoek en de Zuidplaspolder. De ontwikkeling van nieuwe gebieden in de B-driehoek lijkt langzaam op gang te komen, maar nu al wordt gesteld dat er in de B-driehoek eigenlijk alleen plaats is voor hervestiging van versnipperd glas uit de omgeving. Belangrijk voor hervestiging van tuinders uit het Westland is dan ook de ontwikkeling van de Zuidplaspolder. Alhoewel onderdeel van de Vijfde Nota, is de Zuidplaspolder als glastuinbouwgebied nog steeds niet zeker. Dit voorjaar hebben de coalitiepartijen in de provincie, PvdA, CDA en VVD, zich uitgesproken tegen de ontwikkeling van de Zuidplaspolder en wordt de Haarlemmermeer, maar ook weer de Hoeksche Waard als alternatief genoemd. Nu al wordt gesteld dat zeker niet voor 2005 begonnen kan worden met de ontwikkeling van de Zuidplaspolder.

De tuinders wachten echter niet op de reconstructie vanuit de overheid. De reconstructie komt op initiatief van tuinders zelf langzaam op gang, zij het versnipperd door het Westland. Daar waar naburige families tot overeenstemming kunnen komen, worden kavels samengevoegd tot één nieuwe kavel waarop zich een groot nieuw bedrijf kan vestigen.

̇ Schaalvergroting

De noodzaak tot schaalvergroting blijft het grootst voor de groentebedrijven. Kleinere groentebedrijven krijgen het steeds moeilijker om te overleven. Binnen de sierteelt is het aanbod meer divers, waardoor het makkelijker is om te specialiseren (niche) en zo met een klein bedrijf toch gezonde marges te halen (zie ook het hoofdstuk Economische ontwikkelingen). In de praktijk komt het dan ook regelmatig voor dat kleine groentebedrijven zich gaan toeleggen op, bijvoorbeeld, de teelt van orchideeën.

Met deze drijvende krachten zijn twee scenario’s voor de ontwikkeling van het Westland opgesteld: ̇ Voorspoedige reconstructie en schaalvergroting

(10)

2020 vs

2002 2004 2006 2008 2010 2015 2020 2002

Groente onder glas 1088 1109 1129 1149 1169 1210 1250 115%

Sierteelt onder glas 1654 1604 1553 1503 1452 1351 1250 76%

Totaal 2743 2712 2682 2652 2621 2561 2500 91%

Aandeel groente 40% 41% 42% 43% 45% 47% 50%

Groente onder glas 1,8 3,2 4,7 6,1 7,5 8,8 10,0 556%

Sierteelt onder glas 1,3 2,0 2,7 3,3 4,0 5,0 6,0 462%

Totaal 1,5 2,5 3,5 4,5 5,6 6,8 8,0 534%

Oppervlak [hectares]

Bedrijfsgrootte [hectare/tuin]

̇ Vertraagde reconstructie en schaalvergroting

Een vertraagde reconstructie vertraagt schaalvergroting in het Westland. Dit scenario gaat ervan uit er pas over een aantal jaren consensus wordt bereikt over nieuwe vestigingsgebieden (Zuidplaspolder, Haarlemmermeer of Hoeksche Waard) voor tuinders uit het Westland. Pas na 2008 wordt hervestiging buiten het Westland in één van deze nieuwe gebieden mogelijk. Een vertraagde ontwikkeling van de B-driehoek maakt dat daar vrijwel alleen ruimte beschikbaar komt voor hervestiging van tuinders uit de directe omgeving van de B-driehoek.

Dit alles leidt tot een vertraagde reconstructie in het Westland. Hervestigingsruimte die vrijkomt buiten het Westland wordt in eerste instantie benut voor de ontwikkeling van de Westlandse Zoom en pas in tweede instantie voor modernisering van de overige glastuinbouw. Planmatige herstructurering van complete gebiedsdelen kan zo pas plaatsvinden na 2010. Tot die tijd vindt reconstructie alleen plaats op initiatief van tuinders. Dit betekent een versnipperde reconstructie op die plekken waar naburige bedrijven samenwerken en tegelijk een aantal kavels gecombineerd aanbieden. Parallel (en deze ontwikkeling is al gaande) nemen tuinders collega-bedrijven over. De oude kas wordt bij overname gesloopt en op dezelfde plek wordt een nieuwe kas gebouwd. Dit leidt tot heterogene gebieden met hier en daar grote moderne bedrijven met daartussen vele kleinere moderne en verouderde bedrijven. Dit wordt versterkt omdat, bij gebrek aan planmatige aanpak, ook de bestaande infrastructuur slechts incidenteel gereconstrueerd wordt. Zo blijft de huidige infrastructuur bepalend voor de indeling van de gebieden.

De toename in de gemiddelde bedrijfsgrootte die de afgelopen jaren is gerealiseerd door ontwikkeling van nieuwe gebieden binnen het Westland, zal zich doorzetten. In 2010 is de gemiddelde bedrijfsgrootte zo iets meer dan 2 hectare. Daarna komt de planmatige herstructurering op gang, maar de effectiviteit hiervan wordt beperkt door de autonome reconstructie die tot dat moment heeft plaatsgevonden. Na 2010 neemt de gemiddelde bedrijfsgrootte iets sneller toe tot een gemiddelde van 3,5 ha in 2020. Het netto bedrijfsoppervlak in bedraagt 2.500 hectare in dat jaar.

(11)

2020 vs

2002 2004 2006 2008 2010 2015 2020 2002

Groente onder glas 1088 1030 972 915 857 741 625 57%

Sierteelt onder glas 1654 1682 1709 1737 1765 1820 1875 113%

Totaal 2743 2712 2682 2652 2621 2561 2500 91%

Aandeel groente 40% 38% 36% 34% 33% 29% 25%

Groente onder glas 1,8 2,1 2,4 2,7 3,0 4,0 5,0 278%

Sierteelt onder glas 1,3 1,4 1,6 1,7 1,8 2,4 3,0 231%

Totaal 1,5 1,7 1,9 2,0 2,2 2,9 3,5 234%

Oppervlak [hectares]

(12)

5 Marktontwikkelingen

5.1 Huidige

situatie

5.1.1 Groenteteelt

De twee voornaamste groenteteelten in het Westland zijn tomaten en paprika’s. Samen beslaan zij 75% van het netto oppervlak van de groenteteelten. Ruwweg 90% van de geteelde tomaten en paprika’s is bestemd voor de export, [5]. De belangrijkste exportmarkt is Duitsland; goed voor ruim 40% van de totale export. Andere belangrijke exportmarken zijn Verenigd Koninkrijk met ruim 20%, de Verenigde Staten met ca. 8% en Zweden met ca. 5%. De exportmarkten laten zich ruwweg verdelen in twee types:

̇ Een markt met concurrentie op prijs. Dit markttype domineert met name in Duitsland

̇ Een markt met concurrentie op toegevoegde waarde, zoals betrouwbaarheid, kwaliteit en assortiment. Dit markttype domineert in Engeland en de VS

Begin jaren negentig stonden de prijzen binnen de groenteteelt zwaar onder druk. De groentesector heeft hierop geprobeerd de marge te verbeteren. Dit is gelukt met een aantal maatregelen:

̇ Het vergroten van de toegevoegde waarde door het vergroten van de diversiteit in het aanbod, het verhogen van de kwaliteit en het flexibel inspelen op veranderingen in de markt

̇ Het vergroten van de opbrengst. De opbrengst per m2

is in tien jaar met ca. 20% toegenomen ̇ Niet langer leveren via de veiling, maar meer en meer rechtstreeks (via export maatschappijen)

aan de afnemer (supermarkten)

̇ Schaalvergroting om de kosten per eenheid product naar beneden te brengen. De gemiddelde bedrijfsgrootte is in tien jaar met ruim 50% toegenomen

Op dit moment heeft Nederland hiermee een sterke concurrentiepositie verworven in Duitsland, [6]. Nederland scoort hier sterk op prijs-kwaliteitverhouding ten opzichte van de grootste concurrent Spanje. Ook in Engeland was de concurrentiepositie van Nederland sterk, maar recent is Nederland terrein aan het verliezen aan Spanje en telers in Engeland zelf. Nederland schiet met name tekort in het opbouwen en onderhouden van hechte ketenrelaties met de afnemer met als doel om voortdurend goed in te kunnen spelen op de specifieke wensen die leven bij elke individuele afnemer. Omdat dit langzamerhand ook belangrijk wordt in Duitsland, dreigt de Nederlandse groenteteelt marktaandeel te verliezen op haar belangrijkste exportmarkten.

5.1.2 Sierteelt

De sierteeltsector bestaat in het Westland voor 70% uit de teelt van snijbloemen en voor 30% uit de teelt van potplanten, [2]. Binnen de snijbloemen domineert de teelt van chrysanten, zie hieronder.

(13)

Hiermee heeft het Westland een afwijkende verdeling ten opzichte van de verdeling binnen de totale glastuinbouw van Nederland. Landelijk heeft de chrysantenteelt een aandeel van nog geen 20% en heeft de rozenteelt een aandeel van 24%. De verdeling is over de afgelopen tien jaar redelijk constant gebleven. Een uitzondering hierop is de anjer. Deze is van een aandeel van 11% in 1990 teruggezakt naar 2% in 2002.

Binnen de potplantenteelt bestaat een fifty-fifty verdeling tussen de teelt van potplanten voor de bloei en bladplanten. De Landbouwtelling, [2], geeft geen onderscheid in de verschillende soorten potplanten. Uit landelijke omzetgegevens, [5], kan worden ingeschat dat de belangrijkste bladplanten de ficus en de hedera zijn en dat de belangrijkste potplanten voor de bloei de begonia, de potchrysant, het kaaps viooltje, de kalanchoë, de spathyphyllium en de potroos zijn. In de afgelopen tien jaar is het aandeel potplanten binnen de sierteelt gestegen van 20% naar 30%. Deze groei komt voornamelijk voor rekening van de groei in de teelt van potplanten voor de bloei. Overigens is deze ontwikkeling volledig in lijn met de ontwikkeling die landelijk heeft plaatsgevonden de afgelopen tien jaar, [5].

Zowel voor snijbloemen als voor potplanten geldt dat de productie grotendeels bestemd is voor de export. De positie van de Nederlandse snijbloemensector is internationaal sterk. De sector scoort met name goed door een hoog aanpassingsvermogen op ontwikkelingen in de markt, een breed assortiment, productinnovatie en sterke ketenhechtheid. Echter, de wereldexport is sneller gegroeid dan Nederlandse export. Daarbinnen scoren bijvoorbeeld landen als Israël, Kenia en Colombia goed. Met name op productkwaliteit loopt concurrentie in, maar ook op kostenefficiëntie en ketenhechtheid. Europa is voornaamste markt voor export van Nederlandse snijbloemen. De sector heeft een marktaandeel van 83% in de Europese Unie, [22]. Duitsland, Engeland en Frankrijk zijn de voornaamste exportlanden.

De Nederlandse potplantensector heeft een belangrijke concurrent in Denemarken. De sector heeft momenteel een marktaandeel van 52% in de Europese Unie, [22]. De positie van Nederland lijkt de laatste jaren verbeterd ten opzichte van Denemarken. De ketenhechtheid is nog een probleem vanwege grote verscheidenheid aan bedrijven en afzetstructuren.

5.2 Ontwikkelingen

5.2.1 Groenteteelt

De marktpositie van de Nederlands groenteteelt staat onder druk. Diverse studies, [6], [7], [8], zijn verricht om in beeld te brengen waar voor Nederland op de verschillende exportmarkten de kansen en de bedreigingen liggen. In deze rapporten komen een aantal strategische opties naar voren voor het handhaven van een goede concurrentiepositie van de groentesector in de toekomst. In de rapportage Concurrentiekracht Glasgroente, [6], wordt als de twee belangrijkste strategische opties genoemd:

̇ de kostprijsstrategie

Deze strategie richt zich vooral op de prijsbewuste consument en in het verlengde daarvan de discounter (Aldi, Lidl, etc). Met name op de exportmarkt Duitsland zal deze strategie de komende jaren zinvol zijn. Belangrijk in deze strategie is een voortdurend streven naar een kostprijsverlaging door het verhogen van de productie en het besparen op de kosten. Productieverhoging kan onder meer gezocht worden in toepassing van assimilatiebelichting. Kostenbesparingen zijn onder meer mogelijk door optimalisatie van de bedrijfsgrootte, de bedrijfsinrichting (mechanisatie en energievoorziening) en de bedrijfsvoering;

(14)

Deze strategie richt zich op consumenten die betrouwbare producten in een breed assortiment willen. Deze consumenten kopen bij betrouwbare winkels die met hun assortiment inspelen op de laatste trends (vgl. Albert Heijn, etc.). Deze strategie is belangrijk op de export markt Verenigd Koninkrijk en de VS. In deze strategie is het belangrijk om een vaste (vertrouwens)relatie op te bouwen met de afnemer (de inkoper) en om jaarrond, liefst een breed assortiment, een constante kwaliteit te kunnen leveren. Jaarrond productie is mogelijk met assimilatiebelichting of productie in het buitenland (bijv. Spanje).

De Marktvisie Sector Groenten, [7], ziet de toekomst aan internationale service-organisaties of – netwerken met een eigen marktpositie en sourcing voor de verschillende segmenten van het assortiment, door de seizoenen heen, al dan niet in eigen beheer. Dit wordt onder meer afgedwongen door de verregaande, internationale, consolidatie van retailers. Hierin speelt het jaarrond kunnen produceren, middels assimilatiebelichting of productie in het buitenland, een belangrijke rol. Verder noemt [7] dat duurzaam produceren steeds belangrijker wordt. Hier wordt jaarrond produceren in Nederland middels assimilatiebelichting (en in het verlengde daarvan mogelijk meerlagige teelt) als een belangrijke ontwikkeling gezien t.b.v. het intensiveren van het ruimtegebruik, het stabiliseren van de arbeidsvraag en het optimaler benutten van de infrastructuur in alle schakels van de keten.

Het voorgaande beeld komt ook naar voren in De Nederlandse Glastuinbouw onderweg naar 2020, [8]. Ook hier worden marktgerichtheid en het aangaan van directere en hechtere relaties met de afnemer (met jaarrond productie als voorwaarde) als belangrijke onderdelen gezien van een sterke concurrentiepositie van de Nederlandse groentesector in de toekomst. In het verlengde hiervan wordt verwacht dat de groentesector in omvang niet zal toenemen of zelfs zal krimpen als in de toekomst bulkproducten meer en meer elders geteeld worden.

De tomatenkwekers staan erom bekend dat zij voorop lopen in de bedrijfseconomische ontwikkeling. Zij lopen (ver) voorop in het doorvoeren van schaalvergroting en in het ontwikkelen van marktstrategieën die genoemd worden als kansrijk voor de toekomst. Zo zijn er diverse telersverenigingen opgericht om direct aan de afnemer te kunnen leveren en om centraal te kunnen sorteren en verpakken op de wens van de klant. Ook wordt veel aandacht besteed aan het ontwikkelen van nieuwe rassen met een hogere toegevoegde waarde. De ontwikkeling van de trostomaat is hiervan een goed voorbeeld. Deze tomaat oogt voor de consument natuurlijker en heeft zo een hogere prijs, terwijl de arbeidskosten laag liggen omdat niet langer elke tomaat afzonderlijk geplukt hoeft te worden. Op dit moment experimenteren diverse tomatenkwekers met assimilatiebelichting en productie in het buitenland om invulling te geven aan de vraag naar een jaarrond productie met constante kwaliteit.

De paprikakwekers lopen voor wat betreft de bedrijfseconomische ontwikkeling achter op de tomatenteelt. Schaalvergroting komt maar langzaam op gang en de focus ligt nog vaak op het verlagen van de kostprijs en is minder marktgericht. Bij een prijs die al jaren ongeveer gelijk is, is de productie per vierkante meter afgenomen terwijl de kostprijs is gestegen. Ook in de paprikateelt wordt geëxperimenteer met belichting, maar dit lijkt meer gericht op productievervroeging, productieverhoging en kostprijsverlaging dan op jaarrond produceren. De nadruk lijkt hier in eerste instantie te liggen op experimenten met zogenaamd mobiel groeilicht (zie ook het hoofdstuk ‘Ontwikkelingen in de teelttechniek’). Deze vorm van belichting is puur bedoeld voor productieverhoging en kan niet gebruikt worden om jaarrond productie mogelijk te maken.

5.2.2 Sierteelt

(15)

Nederlandse snijbloementeelt verder onder druk komen te staan, naarmate de nieuwe spelers op deze markt (bijv. Kenia, Colombia, Zuid-Afrika) verder professionaliseren en hun posities proberen uit te breiden. Nederland heeft een nu nog voorsprong op kwaliteit, diversiteit en aanpassingsvermogen. Ook heeft Nederland een gunstig klimaat, een gunstige ligging ten opzichte van exportmarkten en een uitstekende logistiek. De kostprijs wordt echter negatief beïnvloed door de hoge arbeids- en grondkosten in Nederland. Dit moet gecompenseerd worden door een hoge toegevoegde waarde en een hoge productiviteit en kostenefficiëntie. Om een sterke positie te behouden wordt de sierteelt-sector daarbij meer en meer gedwongen worden tot een duidelijke keuze voor een kostprijsstrategie of een nichemarktstrategie [12]:

̇ de kostprijsstrategie

Deze strategie richt zich op de productie van bulkproducten voor supermarkten en tuincentra. Voor de snijbloemen- en potplantenteelt is het binnen deze strategie belangrijk te streven naar jaarrond productie en voortdurend te streven naar een kostprijsverlaging door het verhogen van de productie en het besparen op de kosten. Net als binnen de groentesector, wordt jaarrond productie en productieverhoging onder meer gezocht worden in de toepassing van assimilatiebelichting. Daarnaast wordt assimilatiebelichting gebruikt voor het verhogen van de kwaliteit en voor teeltsturing om bijvoorbeeld door het leveren van productie op het juiste moment een hogere toegevoegde waarde te bereiken (bijv. sturen op rozen voor Valentijnsdag of productie in de winter als de prijzen hoog zijn). Binnen het merendeel van teelten die als bulk geproduceerd worden (bijv. rozen en chrysanten) wordt assimilatiebelichting al standaard toegepast. De wijze waarop belicht wordt, verschilt van teelt tot teelt. Kostenbesparingen zijn onder meer mogelijk door optimalisatie van de bedrijfsgrootte, de bedrijfsinrichting (mechanisatie en energievoorziening) en de bedrijfsvoering. Een voorwaarde voor het succesvol mechaniseren van het oogsten en verwerken, is een uniform product. Ook hiervoor is assimilatiebelichting belangrijk.

̇ de nichemarktstrategie

Deze strategie richt zich op kwaliteit en exclusiviteit. Deze strategie past bij de kleinere bedrijven met specialistische teelten. Exclusiviteit wordt gevonden in de teelt van exotische soorten, (bijvoorbeeld strelitzia’s) maar ook in de teelt van bijzondere varianten van meer alledaagse soorten (bijvoorbeeld rozen met een speciale kleur en uitstraling). Binnen deze strategie lijkt assimilatiebelichting nog niet vanzelfsprekend, maar lijkt wel meer en meer toegepast te worden voor jaarrond productie, kwaliteitsverbetering, productieverhoging en teeltsturing. Ook binnen deze strategie zet de professionalisering door en wordt productie van de juiste soort van de juiste kwaliteit, tegen de juiste prijs op het juiste moment steeds belangrijker om een goede concurrentiepositie te behouden ten opzichte van het buitenland en ten opzichte van de markt voor bulkproducten. Of, hoe snel en welke vorm van assimilatiebelichting gemeengoed wordt binnen deze strategie, zal verschillen van teelt tot teelt in het brede scala van specialistische teelten en zal afhangen van de snelheid waarmee schaalvergroting plaatsvindt.

In alle drie scenario’s die geschetst worden in [12], wordt verwacht dat de Nederlands snijbloemensector zich meer en meer zal richten op specialistische teelten met een hoge toegevoegde waarde. Voor de potplantensector zal dit niet anders zijn. Het brede scala aan teelten maakt het voor de sierteeltsector als geheel moeilijk om eenduidige ontwikkelingen aan te geven.

5.2.3 Groenteteelt

De intrede van assimilatiebelichting in de groenteteelt kent twee drijvende krachten: ̇ het streven naar productieverhoging en kostenverlaging binnen de kostprijsstrategie;

(16)

In beide gevallen bepaalt voornamelijk de ontwikkeling in de kosten-baten analyse de snelheid waarmee de assimilatiebelichting zijn intrede zal doen.

Binnen de kostprijsstrategie moet assimilatiebelichting worden terugverdiend door via een productieverhoging de kostprijs per kilogram product te verlagen en de marge te vergroten. Deze extra kilogrammen komen echter met name op de markt op momenten dat landen als Spanje en, in toenemende mate, Marokko volop productie leveren. De marktprijs, en daar mee de marge, staat dan onder druk. Dit lijkt het momenteel moeilijk te maken binnen de kostprijsstrategie om assimilatie-belichting terug te verdienen, gezien de energieprijzen en de hoge investeringen die met assimilatie-belichting gemoeid zijn (ca. € 50 per m2).

Binnen de marktfocus- of waardestrategie is kostprijs minder belangrijk. Het vermogen om jaarrond met een constante kwaliteit en op specificatie van de klant te kunnen leveren, maakt duurzame relaties mogelijk met afnemers waar bijvoorbeeld betrouwbaarheid en kwaliteit belangrijker zijn dan de prijs. Dit kan leiden tot een hogere gemiddelde prijs per kilogram product. Assimilatiebelichting lijkt zo momenteel binnen de marktfocus- of waardestrategie sneller terug te verdienen dan binnen de kostprijsstrategie.

Overigens zijn binnen beide strategieën nog meer factoren van invloed op de snelheid van intrede zoals de maatschappelijke aanvaarding van lichtvervuiling, het kunnen halen van normen ten aanzien van energieverbruik en de ontwikkeling van de energieprijs. Deze factoren komen terug in de uiteindelijke scenario’s voor de ontwikkeling van assimilatiebelichting binnen de groenteteelt.

De keuze van tuinders voor één van beide strategieën lijkt zo mede bepalend voor de snelheid en de vorm waarmee assimilatiebelichting zijn intrede kan doen binnen de groentesector. Hiertoe zijn twee scenario’s opgesteld:

̇ Gelijke adoptie kostprijsstrategie en waardestrategie

Op dit moment lijkt de exportmarkt ongeveer 50-50 verdeelt in een markt waar de kostprijs-strategie bij past en een markt waar de waardekostprijs-strategie bij past. In dit scenario blijft deze verdeling gelijk tussen beide marktsegmenten gelijk de komende jaren. Dit past bij het beeld dat wordt geschetst in [6]. Binnen de groenteteelt lijkt op dit moment de kostprijsstrategie te domineren, met name binnen de paprikateelt. In dit scenario past de sector zich snel aan bij de huidige verdeling van marktsegmenten. Dit betekent dat al vrij snel de helft van de groentetelers de waardestrategie adopteert en weet in te vullen en dat de overige groentetelers de focus blijven houden op de kostprijsstrategie. 2020 vs 2002 2004 2006 2008 2010 2015 2020 2002 Kostprijsstrategie 75% 65% 55% 50% 50% 50% 50% 67% Marktfocusstrategie 25% 35% 45% 50% 50% 50% 50% 200% Aandeel [%]

̇ Dominante adoptie waardestrategie

(17)

2020 vs

2002 2004 2006 2008 2010 2015 2020 2002

Kostprijsstrategie 75% 65% 55% 45% 35% 25% 20% 27%

Marktfocusstrategie 25% 35% 45% 55% 65% 75% 80% 320%

Aandeel [%]

Deze scenario’s worden getoetst en uitgewerkt aan de hand van een aantal diepte interviews met tuinders.

5.2.4 Sierteelt

Assimilatiebelichting wordt al lange tijd toegepast binnen de snijbloemensector. Ook binnen de potplantenteelt heeft belichting zijn intrede gemaakt. Deze ontwikkeling wordt gedreven door:

̇ het streven naar jaarrond productie

̇ het streven naar betere kwaliteit en productieverhoging ̇ het streven naar teeltsturing

̇ het streven naar mechanisatie van de teelthandelingen

Binnen zowel de kostprijsstrategie als de nichemarktstrategie speelt belichting een belangrijke rol naar de toekomst toe. De noodzaak tot belichting is echter het grootst binnen de kostprijsstrategie. Ook lijkt binnen de teelten die geschikt zijn voor het voeren van een kostprijsstrategie, toepassing van belichting bij het grootste deel van de teelten nu al rendabel. Binnen de nichemarktstrategie zal de penetratie van belichting minder snel verlopen. Met name de kleinere bedrijven worden gedwongen om deze strategie te volgen. Op deze bedrijven is belichting minder snel rendabel toe te passen. Verder is de diversiteit in teelten waarvoor de nichemarktstrategie zich leent groot en omvat teelten waar belichting niet of nauwelijks toegepast wordt of zal worden. De noodzaak van een investering in belichting is zo minder dwingend omdat gekozen kan worden voor specialisatie in een teelt met voldoende toegevoegde waarde en waar op dit moment belichting niet gangbaar is.

De snelheid waarmee de toepassing van belichting de sierteeltsector verder penetreert is zo mede afhankelijk van de keuze voor een bepaalde marktstrategie en de teeltverdeling die daardoor resulteert. In de huidige teeltverdeling binnen de snijbloemen in het Westland nemen vier soorten (chrysanten, lelies, rozen en fresia’s) ruim 60% van het oppervlak in. Dit is voornamelijk bulkproductie. De huidige verdeling tussen kostprijs- en nichemarktstrategie in de snijbloemensector wordt aangenomen op 60%, resp. 40%. De potplantensector is erg versnipperd en divers. Recent zijn een aantal grote bedrijven ontstaan die zich op bulkproductie richten. De huidige verdeling tussen kostprijs- en nichemarktstrategie in de potplantensector wordt aangenomen op 20%, resp. 80%. ̇ Gelijke adoptie kostprijsstrategie en nichemarktstrategie

(18)

2020 vs 2002 2004 2006 2008 2010 2015 2020 2002 Snijbloemen Kostprijsstrategie 60% 56% 53% 50% 50% 50% 50% 83% Nichemarktstrategie 40% 44% 47% 50% 50% 50% 50% 125% Potplanten Kostprijsstrategie 20% 25% 30% 35% 40% 45% 50% 250% Nichemarktstrategie 80% 75% 70% 65% 60% 55% 50% 63% Aandeel [%]

̇ Dominante adoptie nichemarktstrategie

Referentie [12] verwacht dat adoptie van de nichemarktstrategie dominant zal zijn in de toekomst van de Nederlandse sierteelt. In dit scenario kiest het merendeel van de tuinders op termijn voor de nichemarktstrategie. Een klein deel van de tuinders blijft vasthouden aan de kostprijsstrategie. Binnen de snijbloementeelt betekent dit een sterke afname van de productie van bijvoorbeeld chrysanten en rozen, vergelijkbaar met het vrijwel verdwijnen van de teelt van anjers in de afgelopen tien jaar. Daarvoor in de plaats wordt overgeschakeld op een scala aan nieuwe snijbloemsoorten. De potplantensector behoudt zijn huidige structuur. Daarbinnen neemt de diversiteit van geteelde potplantensoorten sterk toe.

2020 vs 2002 2004 2006 2008 2010 2015 2020 2002 Snijbloemen Kostprijsstrategie 60% 55% 50% 45% 35% 25% 20% 33% Nichemarktstrategie 40% 45% 50% 55% 65% 75% 80% 200% Potplanten Kostprijsstrategie 20% 20% 20% 20% 20% 20% 20% 100% Nichemarktstrategie 80% 80% 80% 80% 80% 80% 80% 100% Aandeel [%]

(19)

6

Ontwikkelingen in de teelttechniek

6.1 Huidige

situatie

6.1.1 Groenteteelt

Op dit moment is assimilatiebelichting binnen de groenteteelt nog geen gemeengoed. In het licht van de marktontwikkelingen wordt er echter wel volop geëxperimenteerd, maar een eenduidige visie ontbreekt nog. Experimenten lopen zowel met volle veld belichting en met mobiel groeilicht:

̇ Volle veld belichting

Bij deze belichtingsvorm wordt een kasoppervlak volledig belicht. Deze vorm van assimilatiebelichting is bedoeld om het aantal lichturen per dag op te rekken en om de lichtintensiteit op te voeren. Hiermee wordt het mogelijk om jaarrond goede teeltomstandigheden te creëren, waardoor jaarrond productie mogelijk wordt. Met deze vorm wordt met name door tomatentelers geëxperimenteerd. Onderwerp van experimenten op dit moment is de optimale lichtintensiteit en het optimale aantal lichturen per dag. Er is met lichtintensiteiten tot 20.000 lux (1,7 MW/ha) geëxperimenteerd. De optimale lichtintensiteit voor tomatenteelt lijkt tussen de 10.000 en 15.000 lux (0,9-1,3 MW/ha) te liggen, met name omdat bij hogere belichtingsniveaus de warmtebalans verkeerd uitvalt. Voor wat betreft het aantal daguren bestaat er discussie over het toepassen van belichting ter ondersteuning en oprekken van het aantal daguren en het toepassen van belichting ook gedurende de nacht. De eerste strategie resulteert in ongeveer 2000 tot 2500 belichtingsuren gedurende de dag. De tweede strategie resulteert in ongeveer 4500 belichtingsuren, waarvan ruwweg de helft gedurende de nacht.

Een goede toepassing van volle veld belichting vraagt om een aangepast teeltsysteem, bijvoorbeeld twee teelten per jaar, tussenplanting, één teeltcyclus zonder belichting in één deel van de kas en een andere teeltcyclus met belichting in een ander deel van de kas of teelt in mobiele potten. Onder meer het teeltsysteem bepaald of assimilatiebelichting in de gehele kas of slechts in een gedeelte van de kas wordt toegepast.

̇ Mobiel groeilicht

(20)

6.1.2 Sierteelt

Binnen de sierteelt wordt op dit moment vrijwel alleen volle veld assimilatiebelichting gebruikt, alhoewel enkele experimenten onder meer in opdracht van het Productschap Tuinbouw, [22], lopen naar de mogelijkheden voor toepassing van mobiel groeilicht. Belichting wordt gebruikt voor het verbeteren van de groei, het verkorten van de teeltduur, het vervroegen van de bloei en/of jaarrond productie. Belichting wordt gebruikt als aanvulling op het daglicht, ter verlenging van de dag en/of ter regulering van de daglengte (photoperiodische belichting). Dit laatste is bijvoorbeeld het geval bij de teelt van chrysanten, waar de daglengte van invloed is op de bloei.

Bij een aantal teelten is de toepassing van belichting al standaard, zoals bij de rozen, chrysanten, lelies en pot-phalaenopsis. Voor andere teelten is belichting in opkomst, zoals bij gerbera’s, alstroemeria’s. Het totale glastuinbouwareaal met belichting is in de periode 1994 – 2001 verdrievoudigd, [31], zie onderstaande grafiek. In 2001 werd belichting toegepast op bijna 40% van het totale areaal.

1995 901 1996 1048 1997 1136 1998 1560 1999 1590 2000 2205 2001 2223 500 700 900 1100 1300 1500 1700 1900 2100 2300 2500 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 Jaar G la s a re a a l me t b e lic ht in g in Nederl a n d [h a ]

Binnen alle teelten is een trend waarneembaar naar toepassing van hoge lichtintensiteiten, waarbij met name belichting bij rozen er uit springt. Een paar jaar geleden was belichting met 4.000 lux standaard, tegenwoordig is dit 8.000 tot 10.000 lux en zelfs daarboven. In 2001 bedroeg de gemiddelde belichtingsintensiteit zo’n 4500 lux. In de laatste drie jaar waarover gegevens beschikbaar zijn (1998-2001) is de gemiddelde belichtingsintensiteit met ca. 20% toegenomen tot 0,39 MW/ha (ca. 4500 lux), zoals blijkt uit onderstaande grafiek, [31].

(21)

De grens aan de belichtingsintensiteit wordt gesteld door de kosten en/of de grote warmteproductie waarmee deze belichting gepaard gaat. Dit betreft warmteproductie door de lampen, maar ook de warmte die geproduceerd wordt door de WKK die veelal gebruikt wordt om (een deel van) de benodigde elektriciteit te produceren.

In de literatuur is geen volledig overzicht gevonden van aanbevolen belichtingsstrategieën voor de verschillende sierteelten. Hieronder volgt een overzicht van de aanbevolen belichting voor een aantal teelten, zoals gegeven wordt door Philips, [23] (één van de belangrijkste leveranciers van lampen voor belichting), aangevuld met voorkomende lichtniveau’s voor een aantal teelten zoals genoemd in [24] (weergegeven in italic).

Soort Intensiteit E-vermogen Periode Duur per dag

[lux] [MW/ha] [uur]

Snijbloemen gem. 3700 - 6700 0,3 - 0,6

Chrysant 3200 - 7000 0,3 - 0,6 het hele jaar door 18 - 20

Lelie 2800 - 5000 0,2 - 0,4 winter 16 - 24

Roos 4800 - 12000 0,4 - 1,0 winter 18 - 20

Freesia 3200 - 4000 0,3 winter 16 - 20

Gerbera 4400 - 7000 0,4 - 0,6 winter 16

Orchidee 3600 - 4800 0,3 - 0,4 sept.-april 16

Potplanten blad gem. 3200 - 4000 0,3

Ficus 3200 - 4000 0,3 winter 16 - 18

Hedera 3200 - 4000 0,3 winter 16 - 18

Potplanten bloei gem. 3400 - 5400 0,3 - 0,5

Begonia 3600 - 4400 0,3 - 0,4 winter 16 Potchrysant 3200 - 3600 0,3 sept.-april 18 - 20 Potroos 3600 - 4800 0,3 - 0,4 winter 18 - 20 Pot-phalaenopsis 3600 - 10000 0,3 - 0,9 sept.-april 16 Kalanchoë 2800 - 4000 0,2 - 0,3 winter 18 - 20 Belichting

De gepresenteerde waarden van Philips, [23], geven een goede indruk van de toegepaste belichting binnen een aantal teelten, maar lijken tenminste voor een aantal teelten voorzichtig gekozen, zoals de waarden uit [24] laten zien. Ook leert de praktijk dat bijvoorbeeld rozen vrijwel het hele jaar door belicht worden. Zelfs in de zomer wordt vaak nog een aantal uren belicht gedurende de vroege ochtenduren.

6.2 Ontwikkelingen

6.2.1 Groenteteelt

Zoals in § 5.1.1. is beschreven, bevindt de toepassing van assimilatiebelichting zich nog in een experimenteel stadium binnen de groentesector. Een duidelijke visie op de toepassing van belichting ontbreekt nog. Dit zal de komende jaren uitkristalliseren.

(22)

als ook paprikatelers gaan inzetten op de waardestrategie, dan lijkt het onvermijdelijk dat ook binnen de paprikateelt serieus geprobeerd zal worden om met volle veld assimilatiebelichting een jaarrond productie mogelijk te maken.

6.2.2 Sierteelt

Zoals eerder aangegeven, is de afgelopen jaren de intensiteit van belichting toegenomen. Hoe snel dit is gegaan, blijkt wel uit de rapportage Glastuinbouwbedrijfssystemen in 2010, [10]. In dit rapport wordt bijvoorbeeld voor rozen een lichte stijging in de belichtingsintensiteit verwacht van 6500 naar 7000 lux. In de praktijk lijkt 8000 tot 12000 lux nu al gangbaar, bijv. [25]. Op dit moment lijkt de toename in intensiteit begrensd door de kosten en het probleem van warmteoverschot bij hoge intensiteiten. Mocht hiervoor een oplossing gevonden worden, dan kan verwacht worden dat nog verder doorgegroeid gaat worden in intensiteit.

Soort Intensiteit E-vermogen Intensiteit E-vermogen

[lux] [MW/ha] [lux] [MW/ha]

Snijbloemen Chrysant 5000 0,4 5000 0,4 Lelie 4000 0,3 6000 0,5 Roos 6500 0,6 7000 0,6 Gerbera 0 0,0 1000 0,1 Potplanten bloei Kalanchoë 4000 0,3 4000 0,3 2010 2000

Verder heeft de belichting zijn opwachting gemaakt in veel teelten waar belichting tot voor kort niet gangbaar was. Ook dit kan snel gaan, zoals bijvoorbeeld belichting in de gerberateelt laat zien. Tot enkele jaren geleden werd hier geen belichting toegepast. In 2002 werd geschat dat op een kwart van de bedrijven inmiddels belichting wordt toegepast en de verwachting is dat binnen enkele jaren door driekwart van de bedrijven belichting wordt toegepast, [26]. Overigens wordt volgens [26] de ontwikkeling op een bepaald moment niet langer gedreven door de verwachting van hogere marges maar door het feit dat je als tuinder wel moet volgen om jezelf niet uit de markt te prijzen.

Binnen de potplantensector lijkt de toepassing van belichting nog minder vanzelfsprekend, maar ook binnen deze sector wordt dit al toegepast bij zowel de teelt van bladplanten als van bloeiende potplanten. Ook hier lijkt de trend zichtbaar naar het toepassen van hogere lichtintensiteiten en bij meer teelten.

De snelheid van de verdere intrede en uitbreiding van belichting in de sierteelt, lijkt voornamelijk te worden bepaald door de snelheid van schaalvergroting en vernieuwing van kassen. Belichting vraagt om een minimale schaalgrootte en met name de oudere kassen zijn niet altijd geschikt voor het aanbrengen van belichting. De snelheid van schaalvergroting en vernieuwing wordt bepaald door de ontwikkeling van de planologie en de economie (tuinders zijn geneigd om te gaan investeren als ze een goed jaar hebben gehad).

6.3 Scenario’s

6.3.1 Groenteteelt

(23)

̇ Hogere intensiteit en belichting ook gedurende de nacht

In dit scenario wordt door 75% van de tuinders gekozen voor belichting op 15.000 lux (ca. 1,3 MW/ha) gedurende 4500 dag- en nachturen (van 0:00u tot 18:00u). De overige tuinders met assimilatiebelichting kiezen voor 10.000 lux (ca. 0,9 MW/ha) gedurende 2500 daguren (van 4:00u tot 16:00u).

̇ Lagere intensiteit en belichting alleen gedurende de daguren

In dit scenario wordt door 75% van de tuinders gekozen voor belichting op 10.000 lux gedurende 2500 daguren). De overige tuinders met assimilatiebelichting kiezen voor 15.000 lux gedurende 4500 dag- en nachturen.

Deze scenario’s worden getoetst en uitgewerkt aan de hand van een aantal diepte interviews met tuinders.

6.3.2 Sierteelt

Voor de intensiteit waarmee belicht wordt, zijn een tweetal scenario’s opgesteld. In beide scenario’s wordt de weergegeven groei verondersteld op basis het huidige kostprijsniveau voor toepassing van belichting:

̇ Snelle groei en groei naar hoge intensiteit

In dit scenario blijkt het optimale belichtingsniveau voor veel teelten nog niet bereikt en zet de trend naar toepassing van hogere belichtingsintensiteiten door. De groei in intensiteit die van 1998 naar 2001 is waargenomen, [31], blijkt bestendig. De belichtingsintensiteit, gemiddeld over de snijbloemteelten, ligt in 2010 op het huidige gemiddelde maximum zoals op dit moment wordt toegepast bij chrysanten, lelies en rozen. Dit scenario verondersteld dat belichting binnen deze teelten doorgroeit naar het huidige maximum en dat belichting in de overige snijbloementeelten ook naar dergelijke belichtingniveaus groeit. Voor potplanten wordt in dit scenario verondersteld dat relatief een vergelijkbare groei in intensiteit optreedt. Na 2010 zet de groei door, vanuit de veronderstelling dat een oplossing gevonden wordt voor het warmteoverschot en dat dit vanuit kostenperspectief aantrekkelijk is.

2020 vs

2002 2004 2006 2008 2010 2015 2020 2002

Snijbloemen 5000 5833 6667 7500 8333 9166 10000 200%

Potplanten 3250 3875 4500 5125 5750 6375 7000 215%

Gemiddelde belichtingsintensiteit [lux]

De ontwikkeling van de omvang van het belicht areaal is verschillend voor de kostprijs- en de nichemarktstrategie. 2020 vs 2002 2004 2006 2008 2010 2015 2020 2002 Kostprijs Snijbloemen 60% 70% 80% 90% 95% 95% 95% 158% Potplanten 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 700% Nichemarkt Snijbloemen 50% 58% 65% 73% 80% 88% 95% 190% Potplanten 10% 18% 25% 33% 40% 48% 55% 550%

(24)

In dit scenario groeit het aandeel belicht areaal met eenzelfde snelheid als de afgelopen jaren is waargenomen. Het vertrekpunt in 2002 is iets boven het aandeel belichting in het sierteeltareaal in 2001 (ca. 42% t.o.v. 39%) gekozen. De druk op de individuele tuinder om belichting toe te gaan passen is groot in dit scenario en de randvoorwaarden voor de tuinder zijn gunstig om te investeren in belichting. Dit betekent dat binnen de kostprijsstrategie het aandeel belichting binnen de snijbloementeelt 95% bedraagt in 2010. In de nichemarktstrategie groeit het aandeel langzamer en bereikt 95% in 2020.

̇ Minder snelle groei en groei naar minder hoge intensiteit

In dit scenario vlakt de groei naar hoge intensiteit af. Het optimale belichtingsniveau blijkt op dit moment al bereikt in de gepresenteerde maximale belichtingniveaus die nu al worden toegepast. Tot 2010 groeit het gemiddelde naar dit optimum. Na 2010 blijft de belichting op dit niveau steken.

2020 vs

2002 2004 2006 2008 2010 2015 2020 2002

Snijbloemen 5000 5375 5750 6125 6500 6500 6500 130%

Potplanten 3250 3563 3875 4188 4500 4500 4500 138%

Gemiddelde belichtingsintensiteit [lux]

In dit scenario vlakt de groei in het aandeel belicht areaal af. De druk op het toepassen van belichting is minder geworden en de randvoorwaarden voor het investeren in belichting zijn minder gunstig. De komende jaren stijgt het aandeel langzaam verder door. Dit betekent dat binnen de kostprijsstrategie het aandeel belichting binnen de snijbloementeelt 70% bedraagt in 2010. In de nichemarktstrategie groeit het aandeel langzamer en bereikt 65% in 2020.

2020 vs 2002 2004 2006 2008 2010 2015 2020 2002 Kostprijs Snijbloemen 60% 63% 65% 68% 70% 75% 80% 133% Potplanten 10% 14% 18% 21% 25% 29% 33% 325% Nichemarkt Snijbloemen 50% 53% 55% 58% 60% 63% 65% 130% Potplanten 10% 11% 13% 14% 15% 16% 18% 175%

(25)

7

Ontwikkelingen in de energievoorziening

7.1 Huidige

situatie

De elektriciteitsbehoefte ten behoeve van assimilatiebelichting wordt op dit moment op drie manieren ingevuld:

̇ Volledige dekking van de behoefte uit het elektriciteitsnet

Momenteel wordt in Nederland op een kwart van de bedrijven met belichting de elektriciteitsbehoefte betrokken uit het net. Dit geldt met name bedrijven waar op een lage intensiteit en met weinig uren wordt belicht.

̇ Gedeeltelijke dekking van de behoefte uit het elektriciteitsnet en gedeeltelijk middels WKK Op driekwart van de bedrijven met belichting wordt een WKK toegepast. Een populaire optie bij hoge belichtingsniveaus (10.000 lux) op dit moment is het opwekken van de helft van het gevraagde elektrisch vermogen met WKK en de helft betrekken uit het net. Op deze manier is de warmte die geproduceerd wordt door de WKK nog grotendeels nuttig te gebruiken op het eigen bedrijf. In de zomermaanden, wanneer veelal niet belicht wordt, wordt de WKK ingezet om elektriciteit terug te leveren aan het net en om, middels een rookgasreiniger, CO2 te produceren

voor dosering in de kas. De WKK maakt zo meer draaiuren hetgeen de rentabiliteit van deze machine vergroot en de netaansluiting wordt optimaal benut. Ten opzichte van CO2 productie met

de ketel heeft dit bovendien als voordeel dat slechts de helft aan warmte wordt geproduceerd in de maanden dat maar weinig warmte voor de teelt nodig is. De gerealiseerde prijzen op de APX in de zomermaanden maakt deze optie extra aantrekkelijk. Een aantal (grote) tuinders levert inmiddels zelfstandig op de APX in de zomer.

̇ Volledige dekking van de behoefte middels WKK

Deze optie is vaak uitgevoerd als zgn. eilandbedrijf, hetgeen betekent dat er geen netaansluiting aanwezig is voor het betrekken van of terugleveren aan het elektriciteitsnet. Een netaansluiting is in deze optie ook maar moeilijk terug te verdienen. Bij hoge belichtingsintensiteiten leidt deze optie tot grote warmteoverschotten.

WKK wordt in de glastuinbouw in een aantal gevallen ook toegepast om slechts de warmtebehoefte te dekken (warmtebedrijf). De elektriciteit wordt in die gevallen volledig teruggeleverd aan het net. Met name Westland Energie heeft in de jaren negentig op deze wijze veel WKK’s opgesteld bij tuinders om voor een deel eigen productiecapaciteit in handen te krijgen. Het productiepark van Westland Energie omvat ca. 100 WKK’s met een totaal vermogen van 100 MW.

De laatste jaren heeft deze optie onder zware druk gestaan. De elektriciteitsprijzen die de afgelopen jaren gerealiseerd werden op de vrije markt, maakt dat WKK slechts onder bepaalde omstandigheden rendabel in te zetten zijn. Voorwaarde voor een rendabele elektriciteitsproductie is het nuttig kunnen gebruiken van de vrijkomende warmte. Daarnaast wordt de WKK liefst flexibel en alleen gedurende de daguren met relatief hoge elektriciteitsprijzen ingezet. De inzet van de WKK’s van Westland Energie wordt momenteel zeer beperkt door het ontbreken van rookgasreinigers op de WKK’s. Veel tuinders produceren daarom van april tot en met september rookgassen met hun ketel ten behoeve van CO2-dosering. De daarbij vrijkomende warmte is ruimschoots voldoende om de warmtebehoefte

(26)

Energie niet in uitbreiding van haar productiepark. Ook tuinders investeren niet in WKK’s ten behoeve van warmtebedrijf.

Recent is door de overheid een nieuwe subsidieregeling voor WKK’s ingesteld. De zogenaamde MEP-regeling (Milieukwaliteit ElektriciteitsProductie) voorziet in een subsidie van € 5,70 op elke MWhe die geproduceerd wordt middels warmtekrachtkoppeling. Deze subsidie geldt voor levering aan

het net maar ook voor eigen gebruik van elektriciteit uit warmtekracht. In de nabije toekomst is het de bedoeling dat de subsidie gerelateerd wordt aan een zgn. CO2-index. De hoogte van het

subsidiebedrag wordt dan gekoppeld aan de hoeveelheid CO2-reductie die wordt bereikt. Voor met

name de oudere en minder efficiënte WKK’s zal dit waarschijnlijk een vermindering van deze subsidie tot gevolg hebben.

7.2 Ontwikkelingen

Op dit moment en naar de toekomst toe lijken de tuinders te verwachten dat bij assimilatiebelichting gekozen zal worden voor de optie waarbij een deel geleverd wordt via het net en deels geproduceerd wordt middels WKK. Als het aandeel WKK groter is, dan wordt waarschijnlijk gekozen voor doorlevering van het warmteoverschot aan een onbelicht deel van de kas of aan buren, al dan niet in cluster verband. In beide gevallen wordt de WKK van een rookgasreiniger voorzien en wordt in de zomermaanden teruggeleverd aan het net. Of deze optie de voorkeur blijft houden, zal voornamelijk afhangen van de ontwikkeling van de gasprijs in relatie tot de elektriciteitsprijs. Deze afhankelijkheid kan nader in beeld worden gebracht met een (bedrijfseconomische) analyse van de ‘make-or-buy’-beslissing voor de tuinder.

In de rapportage Glastuinbouwbedrijfssystemen in 2010, [10], wordt verwacht dat de volledige elektriciteitsbehoefte bij assimilatiebelichting gedekt zal worden middels warmtekracht. Er wordt daarbij vermeld dat hier een warmte-overschot ontstaat, maar er wordt hiervoor geen oplossing aangegeven. Ook in deze rapportage wordt uitgegaan van teruglevering in de zomer en gebruik van de rookgassen voor CO2-dosering.

Westland Energie hecht waarde aan haar huidige productiepark om in de vrije energiemarkt niet volledig afhankelijk te zijn van producenten. Een economisch volledig afgeschreven park, de mogelijkheid tot flexibele inzet van haar productiepark en de subsidieregeling voor WKK-elektriciteit, maken dat Westland Energie ook de komende jaren waarschijnlijk (zeer) rendabel elektriciteit kan blijven produceren met haar productiepark. Dit kan nog versterkt worden door de realisatie van centrale zuivere CO2-levering, zoals dat momenteel door Syens ontwikkeld wordt. Op dat moment wordt het waarschijnlijk voor alle partijen aantrekkelijk dat Westland Energie in de zomermaanden op grotere schaal haar productiepark gaat inzetten. Afhankelijk van de ontwikkeling van de energiemarkt, zou het voor Westland Energie, of andere partijen, weer interessant kunnen worden om te investeren in WKK voor warmtebedrijf met levering aan het net. Deze mogelijke ontwikkeling kan nader in beeld worden gebracht met een (bedrijfseconomische) analyse van een dergelijke investeringsbeslissing.

7.3 Scenario’s

De invulling van de energievoorziening binnen de glastuinbouw is een belangrijke drijvende kracht voor de ontwikkeling van de elektriciteitsvraag en het aanbod. De keus voor een bepaalde energievoorziening zal met name bepaald worden door de ontwikkeling van de ‘spark spread’, ofwel de gasprijs in relatie tot de elektriciteitsprijs en door de verdere ontwikkeling in warmtekracht-technieken voor de glastuinbouw (hogere rendementen, microgasturbine, brandstofcel). Er is een drietal scenario’s opgesteld:

(27)

De elektriciteitsprijs in relatie tot de gasprijs is laag (sterke concurrentie met veel spelers in een transparante elektriciteitsmarkt). In dit scenario is het niet rendabel om zelf elektriciteit op te wekken met een WKK. Alle elektriciteit wordt betrokken uit het net. De rentabiliteit van het bestaande productiepark van Westland Energie staat onder druk en de minder efficiënte machines worden uit bedrijf genomen. Nieuwe investeringen in WKK’s voor warmtebedrijf zijn niet rendabel.

̇ Hoge gasprijs en lage tot gemiddelde spark spread

In dit scenario is het rendabel om zelf elektriciteit op te wekken met een WKK, met name als de warmte goed gebruikt kan worden. De helft van het noodzakelijke vermogen wordt uit het net betrokken, de andere helft wordt opgewekt middels WKK. Het bestaande productiepark van Westland Energie kan rendabel draaien, met name omdat het volledig is afgeschreven. Nieuwe investeringen in WKK’s voor warmtebedrijf kunnen rendabel zijn. Door de hoge gasprijs is warmte veel waard. Of een dergelijke investering rendabel is wordt uiteindelijk bepaald door de sprak spread en door subsidies op elektriciteit uit warmtekracht.

̇ Hoge spark spread

De elektriciteitsprijs is hoog in relatie tot de gasprijs (weinig concurrentie, beperkt aantal spelers en een elektriciteitsmarkt met monopolistische trekken). In dit scenario is interessant om alle elektriciteit zelf op te wekken, zelfs als niet alle warmte nuttig gebruikt kan worden. Ook teruglevering is interessant. Het bestaande productiepark van Westland Energie draait rendabel. Door de hoge spark spread is het snel rendabel om te investeren in WKK voor warmtebedrijf, zeker als de hoge spark spread samenvalt met een hoge gasprijs.

Deze scenario’s kunnen verder worden uitgebouwd door scenario’s te ontwikkelen voor de gas- en elektriciteitsprijs en scenario’s voor de ontwikkeling van warmtekrachttechnieken. In combinatie met een (bedrijfeconomische) analyse van de ‘make-or-buy’-beslissing / investeringsbeslissing van de tuinder (of andere partijen), kunnen bovenstaande scenario’s worden gedetailleerd zodat de omslagpunten in de keuze voor een energievoorziening duidelijk worden.

7.4 Overige

ontwikkelingen

7.4.1 Technologische ontwikkelingen in de warmtekracht

In de warmtekracht is een voortdurende ontwikkeling naar machines met een hoger rendement. Voor wat betreft de huidige warmtekrachtmotoren zijn de graduele verbeteringen. Er wordt echter wereldwijd hard gewerkt aan de ontwikkeling en commercialisering van brandstofcellen. Deze technologie kan in potentie een flinke rendementssprong betekenen voor kleine- en middelgrote warmtekrachttoepassingen. In [10] wordt er vanuit gegaan dat de brandstofcel in 2010 volledig uitontwikkeld is en algemeen wordt toegepast binnen de glastuinbouw. Daarbij wordt een elektrisch rendement verondersteld van 50%. Op dit moment hebben de grotere warmtekrachtmotoren een elektrisch rendement van 42 – 43%.

(28)

Immers, investeringen door de tuinbouw worden op dit moment gedaan voor 10 tot 15 jaar. Bij tuinders met bestaande oplossingen voor belichting, zal een brandstofcel veelal pas aantrekkelijk worden bij vervanging van afgeschreven warmtekrachtmotoren of bij verhuizing en nieuwbouw. De technologische ontwikkelingen in de warmtekrachttechniek hebben zo maar een beperkte impact de scenario’s en worden verder buiten beschouwing gelaten.

7.4.2 Technologische ontwikkelingen in de lichttechniek

Voor het belichten met hoge intensiteiten worden op dit moment ‘Hoge druk natrium’ lampen toegepast. Deze koppelen een hoge intensiteit met een laag verbruik (ca. 150 lumen/Watt) en een relatief lange levensduur (ca. 10.000 uur). In de lichttechniek zijn voortdurend ontwikkelingen naar een betere prestatie. Zo is recent een trend naar toepassing van 400V in plaats van het gangbare 230V. De lichtopbrengst zou hier 8 tot 10% door toenemen. Ook vindt een omschakeling plaats naar toepassing van lampen van 600 W of zelfs 740 W in plaats van 400 W. Gezien de historische ontwikkeling wordt een rendementsverbetering van tenminste 10 tot 15% verwacht in 2010-2020, [32].

Op termijn kan de ontwikkeling van LED-technologie een impact hebben op assimilatiebelichting. Met de LED-technologie is het theoretisch mogelijk om alle elektrische energie om te zetten in licht (ofwel een rendement van 250 – 600 lumen/Watt). Bovendien hebben LED’s een hoge levensduur tot wel 100.000 branduren. Op dit moment zijn LED’s voor verlichting nog prijzig, maar ze worden vanwege de hoge levensduur al steeds meer toegepast in straatverlichting en verkeerslichten. De LED-technologie maakt echter een stormachtige ontwikkeling door. Philips, [33], verwacht dat het merendeel van de huidige lampsoorten een LED-concurrent zullen krijgen. De komende vijf jaar wordt echter nog geen significant marktaandeel verwacht, [34]. Ook voor de hoge intensiteit lampen voor belichting kan zo een LED-alternatief verwacht worden. Nu al zijn LED’s commercieel verkrijgbaar met een intensiteit van 12.000 lux op 1 meter, [35]. Momenteel blijft het rendement van de LED’s voor hoge intensiteit nog steken op ca. 25 tot 75 lumen/Watt en ligt de kostprijs nog erg hoog. Er wordt echter zwaar geïnvesteerd in deze ontwikkeling door Japan en de VS, maar ook door bedrijven als Philips, Osram en anderen. Voor assimilatiebelichting lijkt de LED-technologie met een hoog rendement en een hoge levensduur op de langere termijn veelbelovend.

Overigens vindt er op dit moment een onderzoek plaats door TNO Bouw, in opdracht van het Productschap Tuinbouw, naar ontwikkelingen en mogelijke verbeteringen in de techniek van assimilatiebelichting, [22].

(29)

8

Maatschappelijke en politieke ontwikkelingen

Met betrekking tot assimilatiebelichting spelen twee maatschappelijke en politieke items een rol: ̇ Energieverbruik en CO2-emissie

De tuinbouwsector heeft zich met het Convenant Glastuinbouw en Milieu (het GLAMI-convenant, [27]) voor 2010 onder meer verplicht tot een verbetering van de energie-efficiëntie van 65% ten opzichte van 1980 en een aandeel duurzame energie van 4%. In 2001 bedroeg de energie-efficiëntie van de glastuinbouwsector 52%. Het primaire brandstofverbruik per vierkante meter daalt de laatste jaren nog steeds door verdere invoering van energiebesparende maatregelen. De doelstelling is uitgewerkt in [36] in doelstellingen per teelt. Deze doelstellingen hebben betrekking op de hoeveelheid energie in GigaJoule die per vierkante meter verbruikt worden. In [10] worden voor een aantal teelten een schets gegeven van het bedrijfssysteem in 2010 en het energieverbruik per vierkante meter dat hier uit resulteert in relatie tot de GLAMI-doelstelling. Voor de teelten met belichting in 2010 geldt dat de doelstelling over het algemeen net wel of net niet gehaald worden. De tomatenteelt met belichting voldoet bijvoorbeeld net niet aan de doelstelling. Alhoewel verwacht zou kunnen worden dat het energieverbruik per vierkante meter door belichting sterk stijgt, blijkt uit deze studie dat hierdoor tegelijkertijd de warmtebehoefte daalt. Verder wordt ervan uitgegaan dat in 2010 de noodzakelijke elektriciteit en warmte wordt opgewekt met een brandstofcel. Dit is dermate efficiënt dat per saldo vrijwel voldaan kan worden aan de doelstelling.

Binnen de sector leeft het besef dat intensivering van belichting kan leiden tot een overschrijding van de normen voor wat betreft energieverbruik. Als oplossing hiervoor wordt toepassing van warmtekracht of inzet van groene stroom gezien, [29]. Belangrijker is echter de lobby die gevoerd wordt om de norm niet langer per vierkante meter uit te drukken maar per eenheid product. Alhoewel toepassing van belichting een stijging van het energieverbruik per vierkante meter kan betekenen, kan het energieverbruik per eenheid product dalen door de productieverhoging die ermee wordt bereikt. Vooralsnog lijken tuinders zich echter nog niet al te veel aan te trekken van de energiedoelstelling omdat er op dit moment nog geen enkele (financiële) consequentie verbonden is aan het overschrijden van de norm, [24]. Dit zou kunnen veranderen vanaf 2005. Er wordt op dit moment gesproken over het vertalen van de energiedoelstelling in een CO2

-emissieprestatienorm, [30]. Met deze norm gaat de tuinbouwsector vervolgens onderdeel worden van het Europees te introduceren systeem van verhandelbare emissierechten (verwacht in 2005). Daarbinnen wordt het mogelijk om emissierechten aan te kopen als de norm niet wordt gehaald. Het al of niet kunnen halen van de norm wordt dan een onderdeel van de financiële afweging van de tuinder in de keuze voor assimilatiebelichting.

Al met al ligt het niet voor de hand dat de ontwikkelingen in wet- en regelgeving ten aanzien van energieverbruik en CO2-emissie een grote rol zullen spelen in snelheid in de ontwikkeling van

assimilatiebelichting. ̇ Lichthinder

(30)
(31)

9

Scenario’s elektriciteitsvraag en aanbod

9.1

Inleiding bij de scenario’s

Verschillende scenario’s kunnen worden opgesteld, een en ander na discussie over de voorgaande hoofdstukken. Op dit moment wordt een drietal scenario’s geschetst.

9.2

Maximale groei in de belasting van het elektriciteitsnet

De maximale groei in belasting van het elektriciteitsnet treedt op in het volgende scenario:

De reconstructie van het Westland verloopt voorspoedig. Er ontstaan voldoende nieuwe grote kavels om het voor groentetuinders aantrekkelijk te maken in het Westland te blijven. Door de snelle schaalvergroting zet ook de professionalisering van de groenteteelt snel door. De groentetuinders adopteren voornamelijk de waardestrategie en zetten in op een jaarrond productie middels assimilatiebelichting. Belichting vindt plaats met een hoge intensiteit.

Door de grote kavels die ontstaan, blijft het voor sierteelttuinders aantrekkelijk om in te zetten op de kostprijsstrategie en op teelten in de nichemarktstrategie die om schaalgrootte vragen. Dit betekent dat de ontwikkeling naar hogere intensiteit en de uitbreiding in het areaal met belichting sterk doorzet. De energieprijzen maken het niet rendabel om de elektriciteit middels WKK op te wekken en op termijn wordt alle elektriciteit uit het net betrokken.

Dit scenario schetst de bovengrens in de groei in belasting, maar heeft een lage kans van uitkomen. Het scenario leidt tot de volgende ontwikkeling in de belasting van elektriciteitsnet:

Maximale belasting 2002 2004 2006 2008 2010 2015 2020

Groente

Oppervlak 1088 1109 1129 1149 1169 1210 1250

Aandeel belicht areaal 1% 4% 9% 22% 52% 68% 80%

Belichting [MW/ha] 1,3 1,3 1,3 1,3 1,3 1,3 1,3 Totaal vermogen t.b.v belichting [MW] 7 50 132 329 790 1.061 1.300 Snijbloemen

Oppervlak 1152 1122 1087 1052 1016 946 875

Aandeel belichting 56% 65% 73% 81% 88% 91% 95%

Belichting [MW/ha] 0,4 0,5 0,6 0,6 0,7 0,8 0,8 Totaal vermogen t.b.v belichting [MW] 274 359 449 545 630 673 707 Potplanten

Oppervlak 494 481 466 451 436 405 375

Aandeel belichting 10% 18% 27% 35% 44% 53% 63%

Belichting [MW/ha] 0,3 0,3 0,4 0,4 0,5 0,5 0,6 Totaal vermogen t.b.v belichting [MW] 14 29 47 69 94 117 139 Totale elektriciteitsvraag t.b.v. belichting 295 438 629 943 1.514 1.851 2.146

Aandeel WKK in elektriciteitsvraag 50% 50% 25% 15% 10% 5% 0%

Totale belasting elektriciteitsnet [MW 147 219 472 801 1.362 1.758 2.146

(32)

9.3

Reële maximale groei in de belasting van het elektriciteitsnet

Een scenario met hoge groei in belasting en een reële kans van uitkomen, is het volgende:

De reconstructie van het Westland verloopt niet zo voorspoedig als geschetst in de plannen. Mede op breed initiatief van kleine tuinders die de handen ineen slaan, ontstaan er voldoende nieuwe grote kavels om het voor groentetuinders aantrekkelijk te maken in het Westland te blijven. De reconstructie verloopt echter niet voorspoedig genoeg om het aandeel van het areaal groenteteelt in het Westland te doen groeien. Het aandeel blijft steken op 40%. Door de snelle schaalvergroting zet ook de professionalisering van de groenteteelt snel door. De groentetuinders adopteren voornamelijk de waardestrategie en zetten in op een jaarrond productie middels assimilatiebelichting. Belichting vindt plaats met een hoge intensiteit.

Door de grote kavels die ontstaan, blijft het voor sierteelttuinders aantrekkelijk om in te zetten op de kostprijsstrategie en op teelten in de nichemarktstrategie die om schaalgrootte vragen. Dit betekent dat de ontwikkeling naar hogere intensiteit en de uitbreiding in het areaal met belichting sterk doorzet. De energieprijzen maken het rendabel om de elektriciteit middels WKK op te wekken.

Dit scenario leidt tot de volgende ontwikkeling in de belasting van elektriciteitsnet:

Reëel worst case 2002 2004 2006 2008 2010 2015 2020

Groente

Oppervlak 1088 1077 1066 1055 1044 1022 1000

Aandeel belicht areaal 1% 4% 7% 14% 26% 45% 68%

Belichting [MW/ha] 1,3 1,3 1,3 1,3 1,3 1,3 1,3 Totaal vermogen t.b.v belichting [MW] 7 49 94 189 353 598 884 Snijbloemen

Oppervlak 1152 1112 1066 1022 978 939 900

Aandeel belichting 56% 65% 73% 81% 88% 91% 95%

Belichting [MW/ha] 0,4 0,5 0,6 0,6 0,7 0,8 0,8 Totaal vermogen t.b.v belichting [MW] 274 356 441 529 606 667 727 Potplanten

Oppervlak 494 523 549 575 599 600 600

Aandeel belichting 10% 18% 27% 35% 44% 53% 63%

Belichting [MW/ha] 0,3 0,3 0,4 0,4 0,5 0,5 0,6 Totaal vermogen t.b.v belichting [MW] 14 31 56 88 129 173 223 Totale elektriciteitsvraag t.b.v. belichting 295 436 590 806 1.088 1.438 1.834

Aandeel WKK in elektriciteitsvraag 50% 50% 50% 50% 50% 50% 50%

Totale belasting elektriciteitsnet [MW 147 218 295 403 544 719 917

9.4

Minimale groei in de belasting van het elektriciteitsnet

De minimale groei in belasting van het elektriciteitsnet treedt op in het volgende scenario:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ze gaan daar heel vrijblijvend in mee, misschien nog wel meer dan volwassenen.’ 118 Het dilemma van geen onderscheid willen maken, maar het besef dat het soms wel moet, dat

Zeg: Wat voor de titel geldt, geldt vaak ook voor de voorkant van het boek; je ziet waar het boek over gaat, je wordt nieuwsgierig en soms zijn de plaatjes leuk, grappig

Laat het eerste fragment van YouTube zien zonder het eind.. Vraag: ‘Wie snapt hoe

Vanuit de opdracht tot zorg- vuldig rentmeesterschap voor dit geschonken leven, besef ik ten volle dat ik aan het einde van mijn leven verantwoording zal moeten afleggen

papier-maché letter, chocoladeglazuur, strooimateriaal, cello- faan zakje, decoratief lint.

In plaats van elke vraag twee keer te stellen, één keer voor onderwijs en één keer voor overige werkzaamheden, zou een vragenlijst ontworpen kunnen worden waarin de vraag één

In het onderzoeksmodel worden de individuele factoren van verloop bepaald door, in stap 1, eerst bij zowel de huidige als de vertrokken werknemer een vergelijking te maken tussen

Hoe bepaal je of een verdachte waarde een uitschieter is.