• No results found

‘Rood en wit onze glorie’ : hoe hockeysupportersgroep ‘Allyminati’ strijdt tegen het stigma van Almere

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘Rood en wit onze glorie’ : hoe hockeysupportersgroep ‘Allyminati’ strijdt tegen het stigma van Almere"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Rood en wit onze glorie’

Hoe hockeysupportersgroep ‘Allyminati’ strijdt tegen het stigma van Almere

Sofie van Hamersveld (10512284) Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Bachelor scriptie Sociologie

Donderdag 22 juni Eerste lezer en begeleider: dr. M.A. van den Haak Tweede lezer: drs. C. Bouw 11.484 woorden

(2)

Inhoudsopgave

Voorwoord 3 Inleiding 4 Theoretisch kader 7 Symbolische scheidslijnen 7 Reacties op stigma 8

Sociologische benadering van een supportersgroep 9

Methodologie 11

Etnografische aanpak 11

De rol van theorie 11

Operationalisering 12 Interviews 13 Observaties 14 Data analyse 15 Methodologische beperkingen 15 Resultaten 17 ‘De geallyeerden’ 17

‘Je ziet ze wel, je hoort ze niet’ 20

‘Polderpride’ 26

‘No Pyro, No Party’ 30

Conclusie en discussie 34

Bibliografie 37

Appendix 41

Appendix A: Observatie verslagen 41

Appendix B: Respondentenlijst 45

Appendix C: Topiclijst 45

(3)

Voorwoord

Deze scriptie is het eindresultaat van mijn bachelor Sociologie. De afgelopen vijf maanden heb ik met veel plezier onderzoek gedaan naar de hockeysupportersgroep Allyminati.

Ik wil graag mijn begeleider en eerste lezer doctor M.A. van den Haak bedanken voor de begeleiding bij het schrijven van mijn scriptie en doctorandus C. Bouw voor het zijn van mijn tweede lezer. Daarnaast wil ik alle leden van Allyminati bedanken en in specifiek Vici, Nico, Kale, Matthijs, Raaf, Jarro, Niels, Daan en Chipp. Jullie hebben mij ontzettend geïnspireerd en geënthousiasmeerd met jullie verhalen tijdens de interviews en jullie liedjes langs de lijn. Bedankt dat jullie zo open en eerlijk waren, zonder jullie had ik deze scriptie niet kunnen schrijven. Daarnaast wil ik Commer, Selene en Terrance bedanken voor jullie visie op Allyminati, dankzij jullie heeft mijn scriptie een ronder verhaal gekregen. Ten slotte wil ik graag mijn ouders bedanken voor hun support en vertrouwen de afgelopen vier studiejaren.

(4)

Inleiding

Het is een grijze vrijdagmiddag, Yvonne staat biertjes te tappen in haar café ’T Trompetje. Nummers van André Hazes en Peter Beense schallen uit de boxen, de

lampjes deinen mee op de muziek. Het is half april, maar de kerstversiering hangt nog in vol ornaat. Als je niet beter weet dan lijkt het alsof je in een oud bruin café middenin de Jordaan staat. Maar als ik een stap buiten het café doe, zie ik het tegendeel: dit is Almere Muziekwijk. De bomen staan in bloei waardoor de grijze bakstenen van de omliggende laagbouw iets meer charme krijgen. Ook station Almere Muziekwijk, gebouwd in 1980, gaat op in de grijze wolken. In ’T Trompetje, soms ook wel verkort tot Trompie, heb ik afgesproken met twee jongens die deel uitmaken van de hockeysupportersgroep ‘Allyminati’. Zij verzamelen hier elke zondag voordat ze zich naar de hockeyvelden begeven. Tijdens de wedstrijden zijn ze actief aanwezig met vuurwerk, liedjes en spandoeken om zo de Almeerse Heren 1 bij te staan. Deze manier van supporten is helemaal niet gebruikelijk in de van origine elitaire sport (Van Bottenburg 2004; Scheldwacht 2014; Schutte 1998). Ze zijn een opvallende verschijning in de

hockeywereld en hebben dan ook al in meerdere kranten gestaan. Het meest opvallende aan de groep is de manier waarop zij hun trots uitdragen voor hun stad Ally.

Dit is iets wat ik, voordat ik aan deze scriptie begon, mij minder goed kon voorstellen. Ik heb het grootste gedeelte van mijn jeugd doorgebracht in Almere en merkte altijd al dat er mensen waren die een sterke mening over mijn toenmalige thuis hadden. Zo werden er bij de hockeywedstrijden die ik moest spelen in het Gooi altijd wel opmerkingen gemaakt in de trant van dat wij geen ‘echte hockeymeisjes’ waren, maar Almeerse aso’s die het spelletje te grof speelden en een te grote mond hadden. Ook toen ik in Amsterdam ging wonen moest ik mij vaak verantwoorden als er met veel ongeloof werd gevraagd: ‘Waaróm kom je uit Almere?’

Hoe komen deze negatieve connotaties dan toch tot stand? In de Atlas van

gemeenten uit 2010 staat Almere op plek 42 bij de ‘woonaantrekkelijkheidsindex’ van de 50 grootste gemeentes van Nederland. Redenen hiervoor zijn onder andere de slechte bereikbaarheid, een belabberd cultureel en culinair aanbod, het gemiddelde opleidingsniveau, een gebrek aan historie en een groot gevoel van onveiligheid

(Hoekstra 2011). Ook in de nationale kranten komt Almere er vaak niet goed van af. Zo wordt Almere een geografische blunder, slaapstad en lelijkste stad van Nederland

(5)

genoemd (Hoekstra 2011; Heijmans 2008) en is er sprake van Almere-angst (Van Dijk 2017). Ook wordt er in een artikel van het NRC van 24 februari 2017 gesteld dat het droevig is dat in Almere na zoveel jaren nog steeds een gevoel heerst van een cultureel nulpunt (Smets 2017). Zo’n vijftien jaar terug deden Deben & Schuyt onderzoek naar de werkgelegenheid, criminaliteit en werkloosheid in Almere. Deze cijfers waren toen gemiddeld of juist beter dan in de rest van Nederland. Ook op de collectieve identiteit en tevredenheid scoorde de Almeerse bevolking goed, men gaf de stad toen een 7.5. In Archis 1999/II wordt Almere ook wel ‘het Gooi voor de gewone man’ genoemd (Deben & Schuyt 2000: 7-17; 72-75). Ik vraag mij af hoe dit imago zo heeft kunnen omslaan binnen dit tijdsbestek.

Toch heeft Almere wel iets om trots op te zijn, dit komt door de promotie van het eerste herenteam van De Almeerse Hockeyclub naar de hoofdklasse. De Almeerse Hockeyclub is in 1979 opgericht en was tot voor kort enige hockeyclub in Almere. De club telde vorig jaar ongeveer 1450 leden. Door de promotie van Heren 1 komt de Almeerse Hockeyclub steeds meer in positief daglicht te staan en hebben de Almeerders iets om trots op te kunnen zijn. En dat zijn ze zeker, Allyminati. Belangrijk handelsmerk van de supportersgroep is de ludieke invalshoek, zo worden er bijvoorbeeld liedjes gezongen als ‘Almere fietsstad, La La La La La La’ op de melodie van Frankie Valli’s ‘Can’t Take My Eyes off You’, refererend aan de ambitie van de gemeente om de fietsstad van Nederland te worden. De groep lijkt een constant spelletje te spelen met het imago van Almere binnen de hockeywereld. Naar mijn mening is Allyminati op veel vlakken een uitzonderlijke case. Zo worden ze vaak beschouwd als hooligans (Meulenbeld 2017), maar zij zien zichzelf niet zo. Daarnaast is de manier waarop zij zich profileren buitengewoon opvallend: ze duwen en trekken aan het elitaire karakter van de

hockeywereld. De manier waarop zij omgaan met het stigma van Almere is zacht gezegd buitengewoon, waardoor deze case dus de perfecte manier is om theorieën te testen (Silverman 2014: 64). Daarnaast komt er veel creativiteit en passie bij kijken en heeft de groep echt een eigen stijl ontwikkeld. Allyminati lijkt een op zichzelf staande subcultuur waar sport-, stads- en cultuursociologie samenkomen.

De scheidslijnen die worden aangelegd tussen ‘wij’ en ‘zij’ zijn in deze case erg interessant. Als uitgangspunt van mijn bachelor scriptie gebruik ik de theorie van Michèle Lamont (2002). Zij stelde dat symbolische grenzen een basiselement zijn voor sociale ongelijkheid. De grenzen die actoren aanleggen tussen ‘wij’ en ‘zij’ zorgen voor

(6)

gevoelens van onderlinge gelijkheid en groepslidmaatschap, maar natuurlijk ook voor het uitsluiten van bepaalde groepen.

De hoofdvraag die ik hierbij stel is: Welke motieven hadden de leden van Allyminati om de supportersgroep op te richten en welke symbolische scheidslijnen trekken zij ten opzichte van zowel hockeyclubs buiten Almere als andere buitenstaanders en waarom? De deelvragen die hier een antwoord op zullen geven zijn:

• Hoe en waarom is de supportersgroep ontstaan en aan welke voorwaarden moet er worden voldaan om bij de groep te horen?

• Welke symbolische scheidslijnen trekt Allyminati ten opzichte van andere supportersgroepen en andere hockeyclubs en waarom?

• Hoe heeft de supportersgroep de negatieve connotatie van Almere weten om te vormen tot een geuzennaam?

• Hoe manifesteert de groep zich en hoe beïnvloedt dit de symbolische scheidslijnen?

Deze vragen zal ik proberen te beantwoorden door middel van interviews en observaties. Door zowel de leden van Allyminati te interviewen, maar ook mensen daarbuiten hoop ik ten eerste de symbolische scheidslijnen te kunnen ontdekken. Ten tweede wil ik uitzoeken welke strategie zij gebruiken om om te gaan met het stigma van Almere. Door observaties uit te voeren hoop ik te zien wat hun gedragingen zijn en hoe zij reageren op buitenstaanders en vice versa. Tevens kan ik deze observaties gebruiken om mijn andere resultaten te trianguleren.

(7)

Theoretisch kader

In dit theoretisch kader zal ik eerst uitleggen wat symbolische scheidslijnen zijn en hoe ze tot stand komen. Vervolgens ga ik in op de gevolgen van deze symbolische

scheidslijnen. Enerzijds kunnen zij resulteren in het ontstaan van stigma, doordat er in- en outgroups worden gecreëerd. Anderzijds kunnen zij het onderlinge groepsgevoel juist versterken, mede door de totstandkoming van emotionele energie.

Symbolische scheidslijnen

Bourdieu stelt dat culturele verschillen zorgen voor verschillen in levensstijl (symbolic space) waardoor er verschillende klassen (social space) ontstaan. Doordat de actoren zich kunnen onderscheiden op basis van culturele voorkeuren, ontstaat er een sociale hiërarchie. De sociale hiërarchie die ontstaat op basis van het stratificatiesysteem zorgt er voor dat er mensen zijn die een ‘betere’ smaak hebben dan anderen. Deze

symbolische classificatie is de sleutel tot het reproduceren van klasse privileges. De mensen bovenaan de hiërarchie kunnen hun eigen mening doordrukken en de status quo bepalen, wat Bourdieu symbolisch geweld noemt (Bourdieu 1984; Jarness 2017: 357-373).

Lamont problematiseerde de notie van Bourdieu dat verschillen in levensstijl direct resulteren in een hiërarchie en groepsformatie. In plaats daarvan onderzocht zij de manier waarop actoren zichzelf symbolisch van anderen afzetten (Jarness 2017: 357-373). Hiervoor gebruikt Lamont de term symbolische scheidslijnen: dit zijn

conceptuele onderscheidingen die mensen aanleggen op basis van smaak, gedragingen, manieren en praktijken (Ibid). Lamont stelt dat symbolische scheidslijnen een

basiselement zijn voor sociale ongelijkheid. Sociale uitsluiting speelt een grote rol in wie welke positie bekleedt en zorgt daarnaast voor een scheve verdeling van materiële en immateriële bronnen. De grenzen die actoren aanleggen tussen ‘wij’ en ‘zij’, zorgen enerzijds voor gevoelens van onderlinge gelijkheid en groepslidmaatschap, anderzijds zorgen de grenzen voor sociale hiërarchieën en uitsluiting (Lamont 2002: 167-195).

Lamont baseerde haar ideeën op Elias (2000). Elias analyseerde de scheidslijn tussen de beschaafde en barbaarse bevolking en stelde dat er altijd een wisselwerking plaatsvindt tussen hoge en lage klassen, waarbij de lage klassen de hoge klassen

(8)

imiteren om er ook ‘bij’ te horen. De gedragsnormen sijpelen langzaam van de bovenste klassen naar de lagere klassen. Dit dynamische proces zorgt er voor dat het

establishment zich steeds verder probeert te ontwikkelen om zich te onderscheiden van de ‘barbaren’. Dit niet-intentionele proces zorgt voor een toename van zelfbeheersing en discipline, doordat men de gedragsnormen van de bovenste klasse internaliseert. De symbolische scheidslijnen worden belichaamt in de verschillen in gedrag en materieel bezit. De gevestigde orde is in staat om de anderen te stigmatiseren en de voorwaarden te stellen voor ‘goed’ gedrag (Elias 2000; Lamont 2015).

Reacties op stigma

Het Griekse woord stigmata (στίγματα) betekent (brand)merk of tatoeage (Jones 1987: 139-155). Goffman (1963) definieerde dit concept als iets waarbij we de ander in onze gedachten reduceren van een gewoon persoon naar een ‘besmet’ persoon (1963: 11-14). Hierdoor ontstaat er een discrepantie tussen de virtuele en actuele sociale identiteit van de persoon. Met de virtuele identiteit bedoelt Goffman het imago, de sociale identiteit is de ware persoonlijkheid van de gestigmatiseerde persoon in kwestie. Goffman maakt onderscheid tussen drie vormen van stigma: openlijke misvorming, persoonlijke eigenschappen en tribal stigmas. Deze laatste vorm wordt gemaakt op basis van iemands ras, etniciteit of nationaliteit (Ibid: 14-15).

Rebecca Adler-Nissen onderzocht aan de hand van de theorie van Goffman de invloed van stigma’s op internationale relaties. Zij stelt dat de theorie van Goffman niet alleen te betrekken is op het ontstaan van stereotyperingen, maar ook op het ontstaan van grenzen tussen ‘wij’ en ‘zij’. De ‘ander’ wordt gedehumaniseerd en gezien als deviant. Dit proces is interessant omdat het de normen blootlegt van wat als normaal wordt gezien en de grenzen schetst van een algemeen geaccepteerde identiteit en bijbehorend ‘normaal’ gedrag (Adler-Nissen 2014: 145-7).

Adler-Nissen stelt in haar onderzoek dat er drie strategieën zijn waarop er omgegaan kan worden met een territoriaal stigma en baseert deze op de theorie van Goffman. Zo kan de actor in kwestie het stigma accepteren en het oordeel van de ‘’normalen’’ internaliseren. De actor zal proberen zich zo goed mogelijk aan te passen aan de rest om zo toch nog geaccepteerd te worden. De tweede strategie is

(9)

men trots op kan zijn. Het feit dat de actor afwijkt van de norm is iets wat hij of zij waardeert en actief uitdraagt. De actor kan ten slotte ook het stigma afwijzen: hij of zij is het wel eens met de voorwaarden voor deviant gedrag maar herkent zichzelf daar niet in. De actor in kwestie ontkent anders te zijn dan de rest, wat voor beide groepen gevoelens van schaamte opwekt (Adler-Nissen 2014: 153-5).

Annefleur Noom (2016) gaat in haar onderzoek dieper in op deze drie coping mechanismen en baseert zich op de theorie van Adler-Nissen. Bij de eerste vorm, de submissive respons, vult zij aan de hand van de theorie van Permentier (2007) aan. De actor kan enerzijds het stigma daadwerkelijk overnemen door zich er naar te gaan gedragen of anderzijds de buurt verlaten om het volledig te kunnen ontwijken. Aan de hand van de onderzoeken van Kirkness (2014) en McKenzie (2012) breidt zij de tweede coping strategie uit en stelt dat counterstigmatisering ervoor zorgt dat men een

alternatief waardensysteem ontwikkelt. Hierdoor kunnen zij zich focussen op een positief aspect van de buurt of hun eigen groep, in plaats van het negatief geschetste beeld. Ook zullen de bewoners andere buurten negatief gaan beschouwen, om zo het positieve eigenbeeld in stand te houden. Dit komt bijvoorbeeld voor bij bewoners van de banlieues in Parijs, die het centrum van Parijs stigmatiseren. Ten slotte stelt Noom, aan de hand van het onderzoek van Mazanti en Pløger (2003), dat bij het afwijzen van een stigma, actoren zich ook kunnen gaan samenvoegen in groepen. Gezamenlijk zullen zij hun wijk of stad verdedigen. Hierbij zullen zij hun buurt of stad positief proberen te framen om zo een ander beeld neer te zetten (Noom 2016: 10-12).

Sociologische benadering van de supportersgroep

Durkheim stelt dat het collectieve enthousiasme een gevoel van eenheid en contact geeft, iets wat te vergelijken valt met goddelijkheid. De piekervaringen die men deelt door het team te supporten, zorgen voor een gedeeld geloof in de gemeenschappelijke zaak. Het gezamenlijk zingen van liedjes, opsteken van vuurwerk en het dragen van dezelfde kleding versterkt de onderlinge nabijheid en voor het ontstaan van rituelen (Durkheim 1912). Ook sportsocioloog Ruud Stokvis benadrukt het belang van symbolen, door middel van emblemen zoals sjaals, mutsen en shirts wordt de identificatie ook buiten de wedstrijden in stand gehouden (Stokvis 2013: 199). Hij benadrukt dat de versterkte betrokkenheid bij de eigen partij, die wedstrijden bij de

(10)

toeschouwers oproepen, de identificatie met eenheden zoals dorpen, wijken, steden, regio’s en nationaliteiten bevordert. Het supporterschap staat los van het succes van de club en de manier waarop er gespeeld wordt (Ibid: 198).

Collinson (2009) deed onderzoek specifiek over het belang van het zingen van liedjes bij supportersgroepen. ‘Musicking’ is volgens Collinson een seculier ritueel en zorgt er voor dat de groepsidentiteit wordt uitdragen. Het gezamenlijk zingen van liederen heeft vier gevolgen: het is een bevestiging van de gemeenschap, het produceert de gemeenschap, het is een manier om iets te vieren en ten slotte scheidt het de mensen die wel of niet bij de groep horen. Bij ‘musicking’ ligt de nadruk op participatie, er heerst een ‘sing or fuck off’ ideologie. Dit komt doordat de supportersgroepen samen de

interactie en sfeer creëren in plaats van dat zij ze enkel ervaren en aanschouwen. Zonder participatie is er überhaupt geen sprake van een sfeeractie (Collinson 2009: 15-27).

Collins (1994) borduurt verder op de theorie van Durkheim en stelt dat deze rituelen ervoor zorgen dat er energie ontstaat tussen de actoren, die zij weer

meenemen naar volgende interacties. Individuen zijn hierdoor niet alleen een lichaam, maar creëren ook samen een extra dimensie, een interaction ritual chain. De

gebeurtenissen die een hoge graad van wederzijdse aandacht hebben, vormen samen met een hoge mate van emotie voor lichamelijke synchronisatie die vervolgens zorgt voor gevoelens van groepslidmaatschap (Collins 1994: 232-234). Deze gevoelens zorgen er voor dat men dit graag weer samen onderneemt, waardoor het interactie ritueel in stand wordt gehouden.

(11)

Methodologie

Etnografische aanpak

Dit onderzoek kent een inductieve methode, omdat deze ontstaan is uit de case en niet uit de theorie. Om te begrijpen hoe mijn respondenten de wereld ervaren, heb ik een etnografische benadering gekozen. Door te observeren bij wedstrijden kon ik zien hoe de groep zich manifesteert. Ik stond dan niet middenin de groep, maar er vlak naast. Ik wilde toch enigszins mijn afstand bewaren om zo de groep als geheel te kunnen

aanschouwen. Hierdoor kreeg ik ook de reacties van buitenstaanders mee. Als ik middenin de groep had gestaan zou ik ook moeten participeren – zo blijkt uit de interviews – wat mij zou belemmeren in het observeren. Daarnaast zorgden de

semigestructureerde interviews ervoor dat ik dieper in kon gaan op de achterliggende sociale processen. Tijdens de interviews merkte ik dat de respondenten soms zelf nog niet door hadden wat er nu eigenlijk plaatsvond: zij ervaren hun samenkomst als organisch. Door gerichte vragen te stellen dwong ik hen enigszins om de sociale werkelijkheid in woorden te uiten. Dit was soms lastig voor hen, maar ook interessant om te zien hoe de respondenten dit elk op hun eigen manier deed (Silverman 2014: 229-274).

Tijdens de interviews stelde ik open vragen, om zo min mogelijk sociaal

wenselijke antwoorden te krijgen. Tijdens het transcriberen kwam ik er echter toch nog achter dat een paar van mijn vragen sturend waren, bijvoorbeeld: ‘’Krijg je wel eens negatieve reacties als je vertelt dat je in Almere bent opgegroeid?’’ en ‘’Wat is er niet leuk aan het wonen in Almere?’’ Daarnaast is het belangrijk voor mij als sociaal wetenschapper om te realiseren dat ik de interpretatie van mijn respondent interpreteer, waardoor ik dus een dubbel construct bestudeer.

De rol van theorie

Vanwege de inductieve aard van deze bachelor scriptie was het belangrijk om de respondenten hun verhaal te laten doen. Dit was echter niet mogelijk zonder enige theoretische focus, anders zou het onderzoek alle kanten op gaan en zou ik niet een

(12)

duidelijk beeld kunnen schetsen van Allyminati. De interviews zorgden echter voor nieuwe inzichten, waardoor ik wat vragen kon laten vallen en er ook nieuwe vragen bijkwamen. Er was dus een constante wisselwerking van inductieve en deductieve componenten (Wilson & Chaddha 2009: 559-64). Daarnaast werd ik steeds vaardiger in het afnemen van de interviews, waardoor er langzamerhand een open gesprek ontstond in plaats van een strak interview. Ik merkte dat dit goed was voor het rapport met mijn respondenten: zij kregen hierdoor een meer open houding wat bijdraagt aan de

kwaliteit van mijn data (Silverman 2014: 166).

Operationalisering

Om mijn eerste deelvraag ‘Hoe en waarom is de supportersgroep ontstaan en aan welke voorwaarden moet worden voldaan om bij de groep te horen?’ te kunnen

beantwoorden vroeg ik mijn respondenten simpelweg naar wanneer de groep is ontstaan en welke motieven zij hiervoor hadden. Om de groepsvoorwaarden uit te pluizen vroeg ik hen hoe de rolverdeling onderling was en hoe er met elkaar

gecommuniceerd wordt. Hierdoor kwam ik er achter hoe de groepsstructuur in elkaar zit en of de groep sterke groepsgrenzen kent.

Om mijn tweede vraag ‘Welke symbolische scheidslijnen trekt Allyminati ten

opzichte van andere supportersgroepen en andere hockeyclubs en waarom?’ te kunnen beantwoorden vroeg ik hen of zij een rivaliserende en/of voorbeeld supportersgroep hadden, om te kunnen achterhalen hoe de relatie met andere groepen was. Daarnaast vroeg ik hen naar hun mening over de hockeywereld an sich, om te ontdekken hoe zij zichzelf opstellen in deze wereld en in hoeverre zij bepaalde normen en waarden hier van overnamen of zich juist actief van afzetten.

Om mijn derde vraag ‘Hoe heeft de supportersgroep de negatieve connotatie van Almere weten om te vormen tot een geuzennaam?’ te kunnen beantwoorden vroeg ik de supporters naar hun eigen mening over Almere en hun visie op het imago van Almere. Deze uitspraken legde ik vervolgens in relatie met Allyminati en vroeg hen in hoeverre deze concepten invloed op hen als groep hadden.

Om mijn laatste deelvraag ‘Hoe manifesteert de groep zich en hoe beïnvloedt dit de symbolische scheidslijnen?’ te kunnen beantwoorden vroeg ik de leden van Allyminati naar wat ze zoal doen tijdens een wedstrijd. Daarnaast heb ik hun gedrag geobserveerd

(13)

tijdens de wedstrijden. Ik vroeg hen de achterliggende gedachte van de symbolen die zij gebruiken, om er achter te komen op welke manier de groep zich wil profileren.

Daarnaast vroeg ik hen ook wat voor gevoel het ze geeft als ze een sfeeractie opzetten, om zo de emotionele energie die ontstaat te kunnen beschrijven.

Data collectie Interviews

Tijdens mijn veldwerk heb ik negen leden van Allyminati geïnterviewd. Aan de hand van mijn observaties pikte ik eerst de meeste actieve leden er uit. Nadat ik ongeveer vijf jongens had gesproken vroeg ik hen daarna wie ik nog meer zou moeten interviewen. Totaal bestaat de groep uit zo’n ongeveer dertig leden. Na mijn zevende interview merkte ik dat ik tot data saturatie kwam, doordat de respondenten op een gegeven moment veel hetzelfde zeiden (Fusch & Ness 2015: 1408-1416). Ik heb hierom ook de vice-voorzitter van de Almeerse Hockeyclub, een speler van Heren 1 en een vrouwelijke supporter geïnterviewd om een breder beeld te krijgen van Allyminati en hun invloed op de Almeerse Hockeyclub. Ten slotte heb ik Jort van Dijk gesproken die twee columns had geschreven over Almere. Ik heb de uitspraken van Jort kunnen gebruiken om meer context voor mijzelf te krijgen over de vooroordelen die heersen over Almere. Dit laatste interview heb ik niet opgenomen in mijn analyse, omdat ik het idee had dat mijn twaalf respondenten een breed genoeg beeld gaven over deze case study.

De toegang tot mijn onderzoeksgroep was al eerder bewerkstelligd. Omdat ik zelf heb gehockeyd bij de Almeerse Hockeyclub en een paar van de jongens al kende, was het voor mij niet moeilijk om contact te leggen. Zie appendix B voor een overzicht van mijn respondenten. Tijdens een thuiswedstrijd heb ik contact gezocht met Vici* en Raaf* die mij in contact brachten met Matthijs en Nico. Via Matthijs kwam ik in contact met Kale*, Niels en Jort. Nico bracht mij in contact met Daan en Chipp. Vervolgens stuurde Chipp mij weer door naar Terrance en Jarro. Bij een thuiswedstrijd kwam ik in contact met Selene. Verder ben ik via de website van de Almeerse Hockeyclub in contact gekomen met vicevoorzitter Commer. De interviews werden afgenomen op basis van mijn topiclijst (Appendix C). Vooraf aan de interviews vroeg ik aan mijn respondenten of ze gebruik wilde maken van een pseudoniem: enkel Vici, Raaf en Kale wilden hier gebruik van maken.

(14)

Observaties

Naast de dertien interviews die ik heb afgenomen heb ik ook vier observaties

uitgevoerd. Ik ben naar twee uitwedstrijden gegaan en naar twee thuiswedstrijden. De eerste observatie vond plaats in Bloemendaal: hier was Allyminati luid en duidelijk aanwezig. Ze hadden gehoopt dat de andere supportersgroep, de Bloemigans, aanwezig zouden zijn. Helaas was dit niet geval, maar dat mocht de pret niet drukken. De liedjes werden toch nog toegepast op hun afwezigheid: ‘’Bestaan ze wel? Ik denk het niet!’’ Er was ook een reporter van hockey.nl meegereisd die een sfeerverslag over hen maakte (Appendix A: observatie 1). Mijn tweede observatie was op de hockeyclub van Tilburg en was zeer belangrijk: bij verlies moest Heren 1 de play-outs gaan spelen en zetten zij mogelijk hun Hoofdklasse positie op het spel. Helaas was dit ook het geval, waardoor de ambiance ook minder was. De supporters van Tilburg vonden Allyminati een beetje tegenvallen: ‘’Op TV deden ze het beter.’’ (Appendix A: observatie 2). De derde observatie voerde ik bij een thuiswedstrijd uit waar de heren tegen Amsterdam

speelden. Ook dit keer viel de sfeer tegen, er waren minder jongens aanwezig en Heren 1 verloor. Wel hadden de jongens goede hoop op het winnen van de play-outs. Er werden al plannen gemaakt voor het maken van nieuwe vlaggen en ook het vuurwerk zou worden besteld (Appendix A: observatie 3). De vierde observatie heb ik gedaan bij de laatste play-out wedstrijd tegen Schaerweijde in Almere. Deze wedstrijd bleef tot in de laatste minuut spannend door de shoot outs, waardoor de sfeeracties van Allyminati de wedstrijd vleugels gaf. Door winst wist Almere Heren 1 zich te handhaven binnen de Hoofdklasse (Appendix A: observatie 4).

Tijdens de wedstrijd probeerde ik zoveel mogelijk op de groep te letten, zonder dat zij dit eventueel door zouden kunnen hebben. Zo konden zij gewoon hun gang gaan en zouden zij zich niet anders voordoen dan ze eigenlijk waren. Volgens mij had de aanwezigheid van de hockey.nl reporter en zijn camera namelijk toch wat invloed op de groepsdynamiek. Allyminati was die dag actiever en bewust bezig met de manier waarop zij overkwamen. Tijdens mijn observaties maakte ik aantekeningen over uitspraken die werden gedaan en na de wedstrijd schreef ik thuis mijn waarnemingen uit in een lopend verhaal. Ik moet er wel bewust van zijn dat deze aantekeningen gevormd zijn door mijn perceptie en dus niet de volledige sociale werkelijkheid weerspiegelen.

(15)

Data analyse

Na het afnemen van de dertien interviews en de vier observaties, begon ik met het transcriberen van de interviews. Vervolgens ging ik mijn interviews coderen door ze een voor een door te spitten op zoek naar belangrijke en interessante quotes. Deze quotes gaf ik vervolgens open codes, bijvoorbeeld ‘Whatsappgroep’, ‘trots’ en

‘hockeywereld’. Ik probeerde dit zoveel mogelijk in-vivo te doen, door uit te gaan van de uitspraken van mijn respondenten.

Vervolgens ging ik meer gefocust coderen en bracht ik de symbolische scheidslijnen aan die Allyminati legden. Zo ontstonden de codes ‘hockeyers’, ‘niet-hockeyers’, ‘voetballers’ en ‘andere supportersgroepen’. Ook probeerde ik de codes, zoals ‘grimmig’, ‘grappig’, ‘zelfspot’ onder te brengen in ‘sfeer’. Daarnaast bracht ik de codes ‘fakkels’, ‘t-shirts’, ‘vlaggen’ en ‘liedjes’ onder in ‘symbolen’. Verder was het van belang om een onderscheid te maken tussen ‘het negatieve imago van Almere’ en hun ‘positieve mening over Almere’, omdat deze concepten een belangrijk onderdeel uitmaken bij de totstandkoming van Allyminati. Voor een compleet overzicht van de codes zie appendix D.

Door eerst open te coderen en vervolgens hoofdcodes te maken, kwam ik er achter welke concepten het meeste zouden bijdragen aan de beantwoording van mijn deelvragen. Hierdoor kon ik ook bepaalde concepten laten varen die ik eerst in-vivo had gecodeerd, zoals ‘rolverdeling’ ‘insteek’, ‘activiteit’ omdat ik er achter kwam dat deze minder relevant waren voor de resultatensectie of al door een andere code werden gedekt.

Methodologische beperkingen

Toen ik in maart begon met mijn onderzoek kwam ik er achter dat mijn

onderzoeksvragen te breed waren. Zo kwam ik er ten eerste tijdens de observaties bij Bloemendaal en Tilburg achter dat een van de vier deelvragen niet haalbaar zou zijn, namelijk ‘Hoe wordt er door hockeyclubs buiten Almere tegen de Almeerse Hockeyclub en Allyminati aangekeken? Ik heb geprobeerd in contact te komen met mensen van andere hockeyclubs, om te peilen wat zij van Allyminati vonden. Echter waren zij vaak gefocust op de wedstrijd of hadden zij er geen uitgesproken mening over op dat

(16)

moment. Ik heb er daarom voor gekozen deze deelvraag te schrappen omdat dit

enerzijds weinig interessante data zou opleveren en anderzijds ik er te weinig tijd voor had. Hiervoor zou ik echt de diepte in moeten gaan met de omstanders en interviews moeten afnemen buiten de hockeyvelden om, wat zeker interessant zou zijn voor een ander onderzoek. Ten tweede zou ik het online gedrag van Allyminati opnemen in dit onderzoek. Dit was helaas vanwege tijdsdruk niet meer mogelijk. Ook dit zou een mooi vervolg onderzoek kunnen zijn.

Verder is mijn onderzoek een case study, geboren uit de empirie en niet vanuit de theorie. Ik vond het hierdoor lastig een goede focus te vinden omdat ik veel theorieën vond die toepasbaar waren op mijn case. Door andere theorieën te kiezen had dit

onderzoek dus ook andere uitkomsten gehad. Daarnaast baseer ik mijn onderzoek deels op basis van observaties, die ik uitwerkte op papier. Het was beter geweest als ik dit aan de hand van audio of video materiaal had gedaan, om zo meer betrouwbare data te krijgen. Doordat ik de sociale werkelijkheid vang in woorden, schets ik een deels gekleurd beeld (Silverman 2014: 242-3).

Silverman (2014: 77-9) waarschuwt daarnaast voor te veel persoonlijke betrokkenheid. Omdat ik mijn onderzoeksgroep al kende was de toegang geen

probleem, maar zorgde het er wel voor dat de jongens zich misschien anders opstelden. Veel van de jongens zijn van mijn leeftijd en ken ik enerzijds van de hockeyclub of door het feit dat ik ‘het zusje van’ een oud speler uit Heren 1 ben. Zij hebben zich daarom waarschijnlijk anders opgesteld naar mij toe dan naar bijvoorbeeld een onafhankelijke onderzoeker die zij niet kenden. Ik denk echter dat deze positie mij ook heeft geholpen tijdens mijn veldwerk. De interviews vonden altijd plaats in een informele setting waardoor de jongens zich waarschijnlijk op hun gemak voelden om vrij uit te spreken. Dit draagt bij aan het rapport en resulteert in duidelijke antwoorden waar de gevoelens en gedachten over de verschillende concepten goed in af te lezen zijn.

(17)

Resultaten

Om mijn hoofdvraag te kunnen beantwoorden, zal ik eerst mijn vier deelvragen beantwoorden die gebaseerd zijn op mijn semigestructureerde interviews en observaties.

‘De geallyeerden’

In deze sectie zal ik eerst uiteen zetten hoe en waarom de groep is ontstaan en vervolgens bespreken hoe de groepsgrenzen van Allyminati worden bewaakt. Het ontstaan van Allyminati

Op zaterdag 21 mei 2016 promoveerde Heren 1 van de Almeerse Hockeyclub naar de Hoofdklasse. Na het winnen van twee play-off wedstrijden tegen SCHC uit Bilthoven, mochten de Almeerse hockeymannen zich rekenen tot de top van de Nederlandse hockeywereld. In de lokale media werd dit succes omschreven als ‘historisch’ en als het behalen van een ‘levensdoel’ (Moria 2016) . Tijdens de play-off wedstrijden was het support met vuurwerk, spandoeken en liedjes al in groten getale aanwezig maar was er nog geen sprake van een officiële supportersgroep. Allyminati ontstond pas echt na de promotie naar de Hoofdklasse, legt Nico uit:

We hebben niet echt een oprichtingsdatum of zo, of een dag dat we zeiden: ''En nu zijn we Allyminati.'' Het is natuurlijk gegroeid en met het succes van Heren 1, daarmee zijn we meegegroeid. (…) Toen was het zo van: ''Oké jongens, als we de Hoofdklasse halen dan moeten we er elke week staan. Dan moeten we een naam hebben.

De groep bestaat hoofdzakelijk uit jongens die elkaar kennen via de Almeerse

Hockeyclub en na hun eigen wedstrijd bleven kijken naar de Dames 1 en Heren 1. Het is een creatieve groep jongens die in hun vrije tijd bezig is met onder andere het

organiseren van feesten, het maken van kunst en het schrijven van blogs. Hierdoor bestaat Allyminati eigenlijk uit een groep goede vrienden, illustreert Daan:

(18)

‘’We houden allemaal van dezelfde muziek... We gaan naar dezelfde feestjes, we gaan naar dit, we gaan naar dat... Het is zo'n hecht clubje.’’

De groep bestaat vooral uit hockeyers, maar ook uit jongens die niet (meer) hockeyen. Voorafgaand aan de wedstrijd worden deze drie groepen opgetrommeld. Nico gaat over de hockeyers, Raaf en Vici over de niet-hockeyers en Kale spreekt de jongens van de voetbalclub Almere City FC aan. De voetbal- en hockeywereld komen hier samen, wat ook verschillende gevolgen met zich meebrengt. Deze werk ik verderop in een andere sectie uit.

Een van de motieven om Allyminati op te richten was dat de hockeywereld te saai en te braaf werd gevonden door de jongens. De hockeycultuur in Nederland werd vanaf het begin af aan beschermt tegen popularisering (Van Bottenburg 2004; Schutte 1998), wat resulteerde in een beschaafde en timide vorm van support. Allyminati heeft de afgelopen tijd hier enigszins verandering gebracht en zij spraken hun onvrede ook uit in de interviews:

Raaf: Hockey is qua support saai! Ze komen alleen als het belangrijk is, iedereen zit de hele wedstrijd, eigenlijk is er geen sfeer tenzij er een team wint.

Jarro: In principe komen mensen, als je naar andere clubs gaat, dan kom je daar en dan staan mensen en die gaan een beetje hockey kijken en als er een doelpunt is dan klappen ze. En dan is het klaar en dan gaan ze weer naar huis en er gebeurt geen moer.

Lid worden van Allyminati

In de interviews vraag ik de jongens hoe iemand lid kan worden van Allyminati. Vaak kreeg ik dan het simpele antwoord ‘’meegaan’’ te horen. Matthijs vindt het daarnaast ook belangrijk dat diegene ook affiniteit met Almere heeft:

Iedereen die een hart heeft voor Almere en iedereen die de moeite neemt om naar de wedstrijden te komen, (…) ook bij een uitwedstrijd.

Maar als ik vervolgens verder vraag of het echt zo makkelijk is en zij er iets langer over nadenken komen er toch nog enkele kanttekeningen bij kijken. Zowel Daan als Raaf

(19)

beamen in de interviews dat er eigenlijk vrij weinig opening is voor andere teams of mensen, omdat de groep zo close met elkaar is:

Raaf: Ik denk dat het best (…) nog wel moeilijk is om er zomaar echt tussen te komen. Omdat we wel allemaal elkaar kennen en het is lastig voor een jong jochie die het gewoon leuk vindt om te zeggen: 'Hey, kan ik er echt bij?'

Daan: Je moet wel een grote bek hebben om je er een beetje tussen te worstelen. Dat gaat een gast van vijftien niet doen. Tuurlijk niet, ben je helemaal gek.

De Whatsapp groep bewerkstelligt daarnaast ook de ‘harde kern’ van de groep. Dit communicatiemiddel laat ook duidelijk de hiërarchie binnen de groep zien. Het is namelijk wel de bedoeling dat je als lid van de groep ook daadwerkelijk iets bijdraagt. De meeste jongens hebben wel een bepaalde rol in de groep: dat bleek uit mijn

observaties. Zo heeft Daan zich ontfermd over het kopen van het vuurwerk, maken Vici en Raaf de spandoeken, onderhoudt Nico het contact binnen de groep en met het bestuur van de hockeyclub:

Nico: Ik ben beheerder van de Whatsapp groep. Dat is voor mij heilig. Ik laat alleen maar mensen toe als je een paar keer komt kijken, want er zijn wel eens mensen die één keer komen kijken en die zingen twee liedjes mee en dan komen ze niet meer.

Chipp: Het is niet zo dat Jan en alleman in die groepsapp gaat, die groepsapp is echt zeg maar wel verdeeld met mensen die handig bijvoorbeeld zijn. (…) Stel dat Sjonnie uit B2 wil joinen, fakking leuk, maar die gaat niet in die groepsapp.

Selene uit Dames 3 gaat zelf ook regelmatig met haar team naar wedstrijden van Heren 1 toe. Zij is geen lid van Allyminati, maar heeft wel veel contact met de jongens. Ook zij beaamt dat het belangrijk is dat je wat bijdraagt aan de groep, wil je er bij horen:

Selene: Vaak staan we net naast ze, zo van, als we niet mee willen zingen dan kunnen we ook gewoon niet mee zingen. (…) Ik denk dat als je er echt tussen staat, dan ben je wel geacht mee te doen ja.

(20)

Nico: Ik vind wel, een bindende factor is dat je komt kijken en dat je dan ook meezingt… Ik had er iemand uitgegooid, die stond er dan een paar keer, en die zong niet... Daar word ik heel erg ongeduldig van. Dan denk ik, je staat er wel maar doe dan mee. Dat is het meer. Je moet gewoon meedoen. En ja, dan hoor je er bij.

Dit komt overeen met de theorie van Collinson (2009: 15-27), waar het belang van participatie tijdens het zingen wordt benadrukt. Iemand die niet meezingt, wordt vervolgens ook niet tot de groep gerekend. Aangezien de liedjes ook ter plekke worden bedacht is het van belang dat de leden opletten en actief meedenken. Zonder mee te zingen, zouden ze namelijk zo uit de (Whatsapp) groep kunnen worden gegooid. Toch worden deze groepsgrenzen altijd wel met een humoristische ondertoon

bewerkstelligt:

Jarro: We maken wel eens grapjes, zo van: ''Als je niet zingt dan lig je er uit.''

Chipp: (…) Dan was er bijvoorbeeld, ik ga geen namen noemen, er was iemand heel lang niet geweest. Dan eh, werden er wel grappen in gemaakt van: ''Smijt 'm er uit!'' Weet je wel, en dan ook even d'r uit gooien en dan later weer toevoegen.

‘Je ziet ze wel, je hoort ze niet’

In het volgende onderdeel zal ik de tweede deelvraag beantwoorden en hoop ik er achter te komen tegen wie Allyminati zich probeert af te zetten. Ik zal eerst bespreken waarin Allyminati verschilt van de voetbalhooligans en vervolgens tegen welke andere supportersgroep zij zich afzetten, waaruit de symbolische scheidslijnen zullen blijken. De voetbalwereld

Wat mij erg op viel in de interviews is de vergelijking met de voetbalwereld en de manier waarop Allyminati zich daarvan wil distantiëren. Allyminati wil zich niet identificeren met de hooligancultuur die heerst in de voetbalwereld. Daan was het dan ook niet eens met het artikel van VICE (Meulenbeld 2017) waarin zij ‘hockeyhooligans’ werden genoemd:

(21)

Ik zet me daar [hooliganisme] wel een beetje tegen af. Want kijk, die insteek is gewoon zo anders. (…) ik zeg ook wel iets vaker gekscherend van: ''We zijn hockeyhooligans.'' Maar ja, het slaat natuurlijk helemaal nergens op. Dat zijn we niet. Ik ga echt never iemand voor z'n kop rossen. Dus het is allemaal veel ludieker en grappiger en leuker en vriendelijker opgezet dan menigeen allemaal denkt.

Allyminati herkent zich niet in de agressiviteit die gepaard gaat met hooliganisme, maar zien zichzelf puur ter ondersteuning zijn van het hockeyteam. Nico legt dit verschil tussen beide werelden helder uit:

Ja, dat is het grote verschil denk ik tussen hockey hooligans en voetbal hooligans of hoe wij het aanpakken. Wij zijn altijd pro onze club, pro Ally Heren 1. Je zult ons nooit ons horen schelden op de tegenstander of op de scheidsrechter. Juist altijd je eigen team supporten en die gasten gewoon het gevoel geven dat je achter ze staat.

Dit verschil is volgens Vici te wijten aan het milieu waaruit de mensen komen. In de hockeywereld worden relletjes en gevechten, zoals die voorkomen in de voetbalwereld, niet geaccepteerd. Ik vroeg hem waarom hij dat dacht:

Vici: Dan mag het [supporten] niet meer. (…) Het blijven wel hockeymensen. (…) Gewoon nette mensen. Die wel een opvoeding hebben gehad. Bij voetbal heb je natuurlijk ook gasten die van de straat komen, die echt helemaal niks hebben, die het leuk vinden om te rellen omdat ze toch al… Ja, bij hockey is het gewoon een netter milieu en dan ga je niet zo snel helemaal gek. Bij voetbal is het gewoon helemaal laag, veel zuipen en dan met dingen gooien. En met hockey, waarom zou je? Je hebt gewoon een huis en een auto. Het heeft niet zoveel nut om te gaan rellen.

Daan, Nico en Vici geven hier duidelijke voorbeelden van symbolische scheidslijnen. Allyminati zet zich af van de voetbalcultuur waardoor er een gevoel van onderlinge gelijkheid wordt gecreëerd. Ze vinden het not done om zo met elkaar om te gaan en stellen hierdoor impliciet gedragsnormen op. Vici trekt deze gedragsregels verder en laat zien dat ze te herleiden zijn naar de verschillen in levensstijl. Het hooliganisme uit de voetbalwereld zou te verklaren kunnen zijn door het ongenoegen wat er heerst onder deze bevolkingsgroep. ‘Hockeymensen’ hebben volgens Vici meer vermogen en

(22)

dus meer invloed op de status quo, ze hoeven niet meer ergens voor te vechten (Bourdieu 1984; Lamont 2015).

Kale is een van de nieuwste aanwinsten bij Allyminati en fanatiek supporter bij Almere City FC. Hier heeft hij een leidende rol in het aanzwengelen van de groep. Hij kijkt eigenlijk bijna nooit naar de wedstrijd en is puur en alleen bezig met het aanzetten van liedjes. Veel van de liedjes van Allyminati kennen hun oorsprong in de

voetbalwereld, dan wel van de supportersclub van Almere City FC. Door de

aanwezigheid van Kale verandert de dynamiek enigszins binnen Allyminati. Er zijn namelijk nog meer jongens van de voetbalwereld die wel een middagje op de

hockeyclub zouden willen staan, maar niet worden uitgenodigd. Kale en Niels zijn de poortwachters tussen de voetbal- en hockeywereld. De hockeyjongens vertrouwen hen en snappen er wie er wel en niet bij passen, legt Raaf uit:

Ja, maar Kale die weet ook precies, van we zijn hier bij hockey en hij weet ook van (…) die passen er hier wel bij en die misschien niet. Omdat het net niet matched met de sfeer om de hockeywedstrijd heen. Waar toch kids bij zijn en zo…

De respondenten constateren de verschillen tussen de twee werelden, blijkt uit onderstaande uitspraken:

Niels: Je bent wel echt tegen elkaar als supporters. Het is niet zoals je bij Bloemendaal en

Rotterdam dat je er rustig tussenstaat, vier meter naast je staat een vrouw met een kinderwagen die voor Rotterdam is. (…) En bij voetbal, iedereen die niet met jouw club mee is, is sowieso een tegenstander.

Daan: (…) Daarom zijn we ook anders dan andere groepen hooligans, omdat we geen politie escorte nodig hebben. We staan daarna met de oma van de tegenstander te praten op een uit club en dat moet gewoon allemaal kunnen.

Het hanteren van de normen en waarden staat hoog in het vaandel van Allyminati. Ook tijdens mijn observaties merkte ik dat het er altijd gemoedelijk aan toegaat. De jongens werden in Bloemendaal en in Tilburg hartelijk onthaald waarna zij een plek toegewezen kregen. Ook werden er voor het afsteken van het vuurwerk vuilniszakken en emmertjes water geregeld, iets wat volgens Niels in de voetbalwereld helemaal niet gedaan wordt.

(23)

Ook al wordt vuurwerk niet als normaal gezien in de hockeywereld, er wordt wel op geanticipeerd:

Na afloop wordt alles weer keurig opgeruimd en alles in vuilnisbakken [gedaan]. Speciale tegels mee zodat je de tegels niet vies maakt met het vuurwerk en zo. Maar bij voetbal zou dat niet gebeuren (…). Bij voetbal zitten we zo stiekem, achter je rug (…) Opeens staat er iets aan en dan moet je hopen dat je schoenen niet in de fik vliegen.

Verder schelden de leden niet of nauwelijks, dit vinden zij niet passen binnen de hockeywereld leggen Matthijs en Jarro uit in de interviews. Het moet namelijk volgens hen wel ergens op slaan. Dit constateerde ik ook tijdens de wedstrijd in Bloemendaal: Niet heel ver van de Allyminati zit een groepje jongens van een jaar of twaalf. Dit groepje wordt naarmate de wedstrijd vordert luider en agressiever. ‘’Almere homofielen!’’, ‘’Zijn jullie allemaal van het MBO afgehaald of zo?!” ‘’De Bloemigans komen alleen bij

belángrijke wedstrijden, duh!’’. De jongens van Allyminati wijzen de jochies van twaalf op hun taalgebruik. ‘’Anders gaan jullie eerst aanmoedigen voordat jullie gaan schelden!’’ Er worden ook liedjes terug gezongen naar de jochies: ‘’Waar is je nanny? Waar is je iPhone 6?’’ (Veldwerknotitie, 2 april 2017).

Bovenstaande bevindingen liggen in lijn met de civilisatietheorie van Elias (2000). Allyminati zoekt wel de grenzen op binnen de hockeywereld, maar wil zich niet

verlagen tot de voetbalcultuur. Aan de hand van hun gedragingen proberen zij zich zo te scharen onder een geciviliseerde vorm van supporterschap.

Bloemigans

Naast de vergelijking met de voetbalhooligans wordt ook een andere groep vaak genoemd: de Bloemigans. De Bloemigans pretenderen de eerste supportersvereniging van Europa te zijn, of zoals ze op de website vermelden, van de wereld. De

supportersvereniging van de hockeyclub Bloemendaal werd in 2003 opgericht (Bos 2017), maar schittert tegenwoordig door afwezigheid. Het schijnt dat zij alleen nog bij belangrijke wedstrijden sfeeracties opzetten en zijn dus niet meer elke zondag

(24)

aanwezig. Ook hier hebben de Allyminati een heldere mening over en Chipp kan dat sterk verwoorden:

Ik vind die Bloemigans gewoon fakking triest. Zo'n grote bek jongen. Echt niet normaal (…). Teletekst supporters. Wat denk je nou wel. Gewoon thuis checken hoeveel het staat en eh, gewoon er niet zijn. Ja, ik ben daar niet mee. Ik vind als je dan zo'n grote bek hebt dan moet je er ook zijn.

De Bloemigans waren voor Allyminati een reden om bij de uitwedstrijd in Bloemendaal nog meer aanwezig te zijn dan ze al waren. De rivaliteit die ontstaat zorgt er voor dat de groepsgrenzen op scherp komen te staan. Matthijs en Raaf vinden de Bloemigans geen groep om naar op te kijken omdat ze geen loyaliteit tonen aan hun club, iets wat Allyminati wel onvoorwaardelijk zou doen:

Raaf: Dan zeiden zij ‘’Wij zijn de grootste'’ en dat wij zeiden van: ''Waar zijn jullie dan? We zien niemand’’. Ga dan ook niet claimen dat je de grootste bent. Wij houden het vooral op onszelf.

Matthijs: Wat we wel aan de kaak stellen is dat de clubs die een hele lange traditie hebben en die al zo ontzettend lang bestaan en die ons maar een clubje vinden wat net komt kijken eigenlijk. Dat we toch een soort van clubgevoel hebben, misschien wel meer nog dan veel van die andere clubs. In dat opzicht is het misschien wel iets van het beeld bijstellen (…).

Andere hockeyclubs

De verschillen tussen de Almeerse Hockeyclub en andere clubs komen ook vaak aan bod in de interviews. Zo merkt Chipp op dat de Almeerse Hockeyclub een geheel andere identiteit heeft, toen ik hem vroeg naar zijn mening over andere hockeyclubs:

Nou veel meer kak-achtig wel, niet meer zo erg als vroeger hoor. Maar bepaalde clubs, wel echt eh, als Bloemendaal en zo. Laren. Dat is heel anders. Dat is wel, als je zeg maar, als je ons naast elkaar zou zetten dat het een hele andere bloedgroep is.

De nadruk bij de identiteit van Heren 1 wordt voornamelijk gelegd bij het volledig bestaan uit ‘eigen jongens’. Commer de Geus vertelt dat er een regel wordt gehandhaafd

(25)

die stelt dat 80% van het team moet bestaan uit eigen bestand. De club hecht veel waarde aan de leus: ‘Niemand is belangrijker dan het team, geen team is belangrijker dan de club.’ Commer legt uit dat de vereniging van Almere is en voor Almere is en dat zij trots zijn op de prestaties die zij hebben geleverd. De club wil geen ‘vreemd bloed’ naar binnen halen omdat anders de afstand tussen het eerste team en de rest van de club te groot wordt. Het waarborgen van het clubgevoel staat hoog in het vaandel. Deze trots wordt goed gekweekt en doorgegeven aan de rest van de leden en Allyminati lijkt de belichaming daarvan. Daan verwoordt dit als volgt:

Hier zit het geld niet zoals in het Gooi of Wassenaar die uiteindelijk als hockeyclub helemaal niet zoveel voorstellen maar het eerste gewoon goed is omdat eh ja, Jan en alleman daar op die hockeyclub gewoon hoog hockey wil kijken omdat ze er geld genoeg voor hebben en dat belangrijk vinden en dan gebeurt dat uiteindelijk ook wel. En dat is, Almere is dat gewoon niet. Dus het is toch wat meer volksclubbie waar we het allemaal met elkaar willen doen.

Allyminati zet zich hier juist weer af van de ‘kak’ clubs, waarmee er een scheidslijn wordt gelegd op basis van afkomst en klasse. Almere is volgens hen meer ‘volks’, terwijl de andere clubs meer van elitaire aard zijn. Dit is ook conform de theorieën van

Bourdieu en Lamont, waar culturele verschillen zorgen voor verschillen in levensstijl. De jongens voelen zich meer thuis binnen de Almeerse omgeving, omdat zij hier samen zijn opgegroeid en zich gezamenlijk kunnen herkennen in het karakter van de Almeerse Hockeyclub. Dit resulteert in de ‘afgunst’ voor de andere, meer elitaire stijl van

hockeyclubs waarmee ook tegelijkertijd de onderlinge verbondenheid wordt bewerkstelligt (Bourdieu 1984; Lamont 2002). Opvallend is dat ze alleen op eigen termen in de Hoofdklasse willen blijven. Op dit vlak willen zij dus niet bij de elitaire clubs horen, anders was de keuze voor het kopen van nieuwe spelers snel gemaakt (Elias 2000). De Almeerse Hockeyclub hanteert op deze manier haar eigen

(26)

‘Polderpride’

De trots die Allyminati uitdraagt heeft enerzijds te maken met het behalen van de Hoofdklasse, maar komt ook voort uit de constante strijd die de Almeerders hebben gehad met het slechte imago. In volgende sectie zal ik antwoord geven op de vraag: ‘Hoe heeft de supportersgroep de negatieve connotatie van Almere weten om te vormen tot een geuzennaam?’

Almere: van kuiken tot lelijk eendje

Sinds begin jaren zeventig wordt er gebouwd aan de stad Almere. In 1976 arriveerden de eerste bewoners, dit waren voornamelijk mensen uit omgeving Amsterdam. Een aanzienlijk aantal Amsterdammers woonde in verkrotte buurten en woningen. Almere is bedacht en gebouwd als een verzameling kleinere nederzettingen, gescheiden door groene buffers. Almere moest een uitgestrekte en omvangrijke stad worden met een lage bevolkingsdichtheid, waar de nadruk ligt op de individuele woning (Deben & Schuyt 2000). Milikowski (2017) stelt dat Almere weinig lijkt op de stad die men ooit voor ogen had. Zij omschrijft Almere in haar artikel in De Groene Amsterdammer als een worstelende stad, die nooit aan de verwachtingen heeft kunnen voldoen. Ook de

respondenten kampen met het negatieve beeld van Almere:

Vici: Het is echt bizar hoe mensen over Almere denken. Gewoon zoveel artikelen in de media over de lelijkste stad van Nederland, volgens mij uitgeroepen door het Parool of de Volkskrant of zo. Ja, gewoon iedereen op TV maakt er grappen over. Het is gewoon de standaard grap. Lelijkste stad: Almere. Kutste mensen: Almere. Tokkies: Almere. Nep Amsterdam: Almere. Geen sfeer in het stadscentrum… En ja, dat hoor je wel gewoon je hele leven lang.

Matthijs: Waar je ook komt, je kan in Etten-Leur komen en dan hebben mensen een mening over Almere. En dan zijn ze er nog nooit geweest. (…) Het is echt een dingetje, een soort badge of honour of zo.

Allyminati gaat op verschillende manieren om met dit stigma. Omdat zij meerdere strategieën gebruiken, zijn zij bij uitstek een deviant case. Goffman (1963) en

(27)

Adler-Nissen (2014) onderscheiden drie strategieën die actoren kunnen hanteren als zij te maken krijgen met een stigma. De eerste strategie, de submissive respons, wordt niet gehanteerd door Allyminati. Uit de interviews en observaties kan ik opmaken dat Allyminati wel vormen van counterstigmatisering uitvoert. Allyminati vormt het stigma namelijk om in een handelsmerk waar ze trots op kunnen zijn:

Nico: Ja, want als ik in Almere kom dan iedereen scheldt er op. Dat is ook mooi. Wij zijn echt trots op ons clubbie en op onze stad. (…) Wat lekker is, is als je zo'n Allyminati hebt, waarin iedereen eerst dacht van wat zijn dat voor idioten en nu worden we aan alle kanten gewaardeerd en wil iedereen ons interviewen. Dat is de keerzijde. Dat is leuk. Dat maakt je ook wel trots. (…) En omdat er nu ook dat je ook ziet dat er heel veel dingen ontstaan.

Daan: (…) Mensen staan echt achter iets, zijn daar trots op, vinden dat leuk, willen dat ook uitdragen en ik denk dat die kracht heel erg bij andere mensen moet binnen

stromen... Dat we ergens trots op zijn en dat andere mensen niet kunnen denken dat wij trots zijn op Almere. Dat is gewoon goed om uit te dragen van eh... We zijn trots op dingen die jezelf niet bedenkt. Ze zijn er echt.

Commer: Ze zijn trots op hun nederige afkomst zeg maar, of trots op hun... Almere het afvalputje van Amsterdam, hè. Daar halen ze iets positiefs uit.

Matthijs: Wij weten hoe het is om naar al die uitwedstrijden te gaan, naar Amsterdam, naar Laren. Overal werd je met de nek aangekeken. Overal was je die paupers uit de polder. En als je dan op een gegeven moment wel gaat winnen en wel beter wordt, dan is dat wel heel erg leuk natuurlijk.

Ook verwijzen zij in de interviews vaak naar andere, positieve aspecten van Almere, waarmee zij een alternatief waardensysteem ontwikkelen (Noom 2016). Het meest gebruikte argument is dat de jongens kunnen pionieren in Almere, iets wat in steden zoals Amsterdam en het Gooi niet mogelijk zou zijn:

Vici: Ja als je uit Amsterdam komt, iedereen vindt dat de vetste stad ooit. (…) Dat is lekker makkelijk. Aan de ene kant snap ik het ook wel, maar aan de andere kant moeten ze ook begrijpen dat die stad pas dertig jaar bestaat. Toen Amsterdam pas dertig jaar bestond

(28)

was het ook niet zo tof hoor. En het vette in Almere is juist dat met alles wat je doet kun je pionieren. Wij waren bijvoorbeeld het eerste hiphop en dubstep feesten van Almere. En nu ook met die supportersgroep, krijgen we gewoon veel meer gekke dingen. (…) Ja, we zijn gewoon de eerste. En het is ook gewoon vetter om te laten zien dat er wel initiatieven zijn. Dat is wel een beetje de achterliggende gedachte. Ik denk niet dat mensen dat voor een Gooische stad zouden gaan doen. Want wat valt er nog te strijden? Je hebt je plek al verdiend.

Jarro: Ik vind het [Almere] ook wel heel vernieuwend. (…) Bijvoorbeeld hoe de mensen hun eigen huis mogen gaan bouwen en van alles... Ehm, iedereen was hier nieuw zeg maar dus alle plannen en alles werd allemaal goedgekeurd van ja, hier heb je een stuk grond, zoek het maar uit, ga het maar doen. (…) Er zijn niet mensen die zeggen: ''Oh we doen het al tachtig jaar zo.''

Matthijs: (…) Ambitieus, als je kijkt naar de manier waarop het is opgezet, het is

natuurlijk super groots Almere. (…) Je bent ergens, letterlijk op een plek waar daarvoor niks was. En ik denk dat Almere ook veel potentie heeft, het is natuurlijk een stad met een gigantische generatie jongeren.

Verder voert Allyminati ook de derde strategie uit, waarbij ze het stigma afwijzen omdat zij zichzelf hierin niet herkennen (Adler-Nissen 2014). Zo herkennen zij zichzelf niet in de uitspraken dat ze hooligans zijn. Ook vormen zij zich in een groep om zich zo actief in te zetten voor enerzijds het imago van Almere en anderzijds van Allyminati zelf (Noom 2016).

Daan: (…) voor mij is dat [hooliganisme] gewoon niet de manier om ons uit te dragen en ik denk dat je dan inderdaad continue bevestigt dat Almere daarin heel erg kut is terwijl als je als Allyminati daar naar toe komt… Je shit opruimt, niemand last van ons heeft... Op een hele leuke manier daar gewoon sfeer langs een hockeypot brengt, denk ik van ja shit, dat is gezellig.

Nico: In het begin vonden ze ons echt hooligans, dachten ze dat we allemaal idioten waren en allemaal alcoholisten en vechtersbazen. En toen werden we niet echt gewaardeerd. Alleen nu zijn we een soort van naam, ineens. En nu vind iedereen het leuk als we komen. En juicht iedereen het toe.

(29)

Allyminati hanteert in feite dus twee strategieën uit, waardoor zij een soort eigen, hybride versie creëren. Tekenend voor Allyminati is de manier waarop zij zelfspot en ironie inzetten om het stigma van Almere te vergroten. Tijdens mijn observatie viel het mij ook op dat er gebruik wordt gemaakt van grootspraak:

Oh Almere, Is wonderfull!

En aan het eind van het seizoen weer overvol… De Grote Markt!

Het Stadhuisplein!

Het kampioenschap zal weer in Almere zijn! Olé olé!

Door het spelletje mee te spelen en zich te gedragen zoals de mensen dat misschien verwachten binnen de hockeywereld, laten zij zien dat ze zichzelf niet te serieus nemen. Door te laten zien dat het geschetste beeld hen koud laat, wordt het voor de ‘anderen’ lastiger om ze te stigmatiseren. Dit is een mooie toevoeging op de theorie van Goffman en Adler-Nissen en is op te maken uit onderstaande quotes:

Vici: Ze denken ook wel een beetje dat het een grap is. (…) Het is het natuurlijk wel een beetje. Als je het dan promoot, dan doe je het wel over de top. Alsof het echt de vetste stad ter wereld is, maar dat is het natuurlijk niet. (…) Daar zit altijd wel een beetje ironie in.

Selene: Kijk, we zijn al Almere, we komen al uit Almere dus daardoor hebben we al een beetje een nadeel. Ten minste, een naam. En dan gaan we toch maar die

supportersgroep doen om te laten zien van, jammer dan, dan gaan we er ons ook naar gedragen. Dan maakt het ook gewoon niet meer uit of zo.

Matthijs: Ik denk dat we het wel leuk vinden om te spelen met het beeld wat mensen hebben van Almere. Het imago, paupers zijn en een beetje aso's zijn en zo. Dat vinden we wel leuk, zeker in de hockey om daarmee te spelen (…) dat voedt dat beeld wel een beetje wat zij van ons hebben.

(30)

‘No Pyro, No Party’

In onderstaande sectie zal ik de laatste deelvraag beantwoorden. De symbolen die Allyminati gebruikt zijn van groot belang voor de emotionele energie die dit

teweegbrengt, welke vervolgens de onderlinge groepsgevoelens versterken. Ik zal eerst de symbolen bespreken en vervolgens de gevolgen er van proberen te duiden.

Symbolen

Allyminati maakt op creatieve wijze gebruik van verschillende attributen waaronder spandoeken, vuurwerk en fakkels, t-shirts en stickers. De naam Allyminati is afgeleid van Illuminati. Illuminati is een geheime genootschap welke vaak wordt besproken in verschillende complottheorieën

(Byford 2011). Deze naam is spontaan ontstaan tijdens het maken van een van de belangrijkste vlaggen, een combinatie van het Illuminati oog en de vlag van Almere. Raaf vertelde dat er aardig wat arbeidsuren in de vlaggen gaat zitten die hij samen met Vici maakt. Zo zijn ze makkelijk drie of vier avonden kwijt aan een nieuwe vlag. De groep is er niet verlegen om doodshoofden en anarchie tekens te gebruiken in hun attributen en vaak worden de gezichten op foto’s geblurred of onherkenbaar gemaakt. Matthijs

illustreert waarom de groep zich zo profileert:

We zijn altijd op zoek naar dingen die een beetje het randje zijn tussen grimmig en grappig. (…) Bijvoorbeeld, een naam als Allyminati, dat past daar natuurlijk perfect in. Het is een knipoog naar de Illumnati, het Ally zit er in verwerkt dus, het is gewoon geinig (…) En hetzelfde is denk ik voor 'The Sons of Ally', die motorbende vlag.

Commer de Geus, vice-voorzitter van de Almeerse Hockeyclub en Daan zijn het niet helemaal eens met deze stijl:

Commer: Ja, ik heb tegen Nico gezegd, de uitstraling van een motorbende (…). Ik bedoel je vertegenwoordigt in zekere zin ook de Almeerse en dat er een rauw randje aan zit is prima (…), maar niet met beelden die ik niet vind horen bij sowieso de maatschappij maar ook niet bij de hockeywereld.

(31)

Daan: Ik ben veel meer toch, vanuit een hockeyding. Zeg maar leuk, gezellig, ludiek. Bier drinken met elkaar langs de lijn. Je eigen team aanmoedigen. Ehm, af en toe gewoon (…) een grapje op het randje weet je wel. Dat moet allemaal wel kunnen, echt voor je eigen club er zijn maar dat betekent niet dat je eh, ja... Dat je daar hele grimmige dingen tegenover moeten stellen. Dat is voor niemand leuk dan of zo. Elkaar leren respecteren (…) en we zijn op deze hand verder gegaan en dat zou ik eigenlijk willen uitstralen. Maar ja, zie dat inderdaad maar gebeuren want je kun ook niet als lieve katjes langs de zijlijn staan want dat heeft ook niet zoveel zin natuurlijk. (…) dan is alle heisa een beetje vertrokken (…) anders wakker je dat vuurtje niet aan zeg maar.

De ‘grimmige’ stijl resulteert in een scheidslijn tussen de mensen die dit wel accepteren en mensen die dit afwijzen. Het vuurwerk- en fakkelgebruik is niet gangbaar binnen de

hockeywereld. Tijdens mijn observaties merkte ik dat de geïmporteerde rookbommen uit Polen voor de nodige negatieve opmerkingen en

verplaatsingen zorgen in het publiek. Toch heerst het motto ‘No Pyro, No Party’, waaruit blijkt dat de rookbommen een cruciaal element zijn voor de sfeeracties van Allyminati.

Kenmerkend voor Allyminati is het spontane element wat terugkomt in het bedenken van nieuwe ideeën. Zo is de groep organisch ontstaan maar ook de liedjes worden vaak ter plekke verzonnen. De liedjes bevatten vaak een verwijzing naar een van de spelers of naar Almere. Er wordt gezongen over Messi uit Muziekwijk op de melodie van ‘Vamos a la Playa’, verwijzend naar speler Justo Engelander. Allyminati kent hun klassiekers: ook ‘Give it up’ van KC & The Sunshine Band wordt aangehaald als Pasha Gademan aan de bal is. Commer de Geus complimenteert Allyminati in het

interview voor hun creativiteit en hij beargumenteert dat de liedjes bijdragen in het uiten van de clubliefde:

De afspraak was, he, door dik en dun... Je blijft zingen. (…) Het is onvoorwaardelijke liefde, door dik en dun, je moet doorgaan...

(32)

Ten slotte is Allyminati actief met het gebruik en inzetten van stickers en patches. Deze laten de jongens drukken en verkopen ze aan de fanbase. Deze stickers worden echter ook sterk ingezet bij het veroveren van andermans grond, bijvoorbeeld in

concurrerende steden zoals Bloemendaal en Bilthoven waar ze op publieke plekken worden geplakt. Mede dankzij deze symbolen, wordt de identificatie met de groep ook buiten de wedstrijden in stand gehouden. Ze dragen dus bij aan de groepsgrenzen en zijn vanwege hun mobiele aard ook nog bevorderlijk voor het uitdragen van het

supporterschap (Stokvis 2013: 198-199). De patches en stickers geven de jongens die er niet bij horen toch het gevoel dat ze enigszins kunnen bijdragen aan het support voor Almere en de movement die Allyminati met zich meebrengt.

Foto 1: Stickers van Almere op verkeersborden in Bloemendaal.

Foto 2: Jongens D1 op het kerstdiner met patches en stickers van Allyminati.

(33)

Emotionele energie

De zojuist beschreven symbolen hebben invloed op het ontstaan van emotionele

energie. De samenkomst van de jongens zorgt ervoor dat het geheel meer is dan de som der delen, illustreren onderstaande quotes:

Nico: Je staat er niet met tien maar met dertig man. En iedereen zingt mee en je hebt vuurwerk en het is lekker weer en je drinkt een biertje. Dat voelde voor iedereen magisch, zo van: wauw, dit moeten we veel vaker doen. (…) dat had zo'n magisch effect voor ons allemaal. Dat was zo uniek.

Chipp: Ik denk wel dat wij letterlijk een soort van twaalfde man voor ze zijn. Ik wil niet zeggen dat ze het voor ons doen, maar dat er wel tien procent is in hun die denkt van weet je: ''Boys, we hebben nu echt de laatste paar wedstrijden slecht gepresteerd. We moeten nu wel echt iets laten zien aan die jongens die hier godverdomme elke week staan en geld uitgeven ook.''

Terrance (speler): Die fakkels en die vlaggen omhoog (…) dan heb ik echt het gevoel dat de club achter ons staat en zij achter ons staan weet je. Stel je voor we halen een corner, en ze zingen dat nummer en ik sta klaar om te pushen dan krijg ik wel altijd een extra drive of zo.

Dit komt overeen met de theorie van Durkheim over collectieve enthousiasme. Het ‘magische gevoel’ wat Nico omschrijft zorgt voor het ontstaan van onderlinge nabijheid. Doordat de groep samen piek- en daalmomenten doormaakt, ontstaat er een geloof in een gemeenschappelijk doel (Durkheim 1912). Deze gevoelens zorgen voor de

totstandkoming van een interaction ritual chain, de positieve energie die ontstaat bij een wedstrijd zorgt er voor dat de jongens het graag nog een keer willen ondernemen samen. Aangezien er elke zondag een wedstrijd wordt georganiseerd, schept dit de ideale omstandigheden om de ritual chains te reproduceren (Collins 1994).

(34)

Conclusie en discussie

Ik begon de analyse van deze case study door na te gaan hoe de supportersgroep

Allyminati was ontstaan en aan welke voorwaarden er voldaan moest worden om bij de groep te kunnen horen. Uit de interviews bleek dat de nadruk voornamelijk lag op het meegaan naar thuis- en uitwedstrijden en participatie tijdens het zingen. Dit kwam overeen met de ‘sing or fuck off’ theorie van Collinson (2009: 15-27). De Whatsapp groep vormt een extra demarcatie: de mensen die ook een taak op zich nemen zoals het halen van vuurwerk of het maken van spandoeken mogen hierbij.

Na dit te hebben vastgesteld heb ik onderzocht welke symbolische scheidslijnen Allyminati trekt ten opzichte van andere supportersgroepen en hockeyclubs. Hieruit bleek dat zij zich ten eerste van de voetbalwereld willen distingeren: door eigen gedragsnormen op te stellen, zoals het hanteren van net taalgebruik en het opruimen van het afval, proberen ze hun manier van supporten te voegen binnen de kaders van de hockeywereld. Ten tweede zetten zij zich af van de Bloemigans. Deze ‘teletekst’

supporters komen alleen opdagen bij belangrijke wedstrijden, iets waar Allyminati het absoluut niet mee eens is. Hieruit blijken wederom de gedragsnormen van de groep: je bent er als supportersgroep altijd voor je team. Ten derde herkennen zij zich niet in de ‘kak’ hockeyclubs van Nederland die goede spelers kopen. De Almeerse Hockeyclub legt de nadruk op het succes van de ‘eigen’ jongens en daarmee de waarborging van hun volkse, gezellige cultuur. De scheidslijnen zijn gebaseerd op klasse en afkomst verschillen, waardoor ze overeenkomstig zijn met de theorieën van Elias (2000), Bourdieu (1984) en Lamont (2002).

Vervolgens ging ik na welke strategie Allyminati hanteerde om om te gaan met de negatieve connotatie van Almere. Aan de hand van de theorie van Adler-Nissen (2014) kon ik concluderen dat zij een eigen, hybride vorm hebben gecreëerd van twee strategieën. Door enerzijds counterstigmatisering te hanteren, vormen zij het stigma om in een handelsmerk waar ze trots op zijn. Anderzijds wijzen zij ook het stigma af en vormen zij zich in een groep om zich gezamenlijk af te zetten tegen het imago van Almere. Waar Allyminati in afwijkt is het feit dat zij ironie en zelfspot gebruiken om het imago van Almere ook te vergroten. Door aan de ‘anderen’ te laten zien dat de

vooroordelen hen niet interesseert en dat ze zich niet laten kisten, wordt het minder interessant om Almere te stigmatiseren. De groep straalt zelfverzekerdheid uit.

(35)

Ten slotte heb ik bestudeerd wat voor invloed de symbolen hebben op de bewerkstelliging van de symbolische scheidslijnen. Hieruit bleek dat de eigen

‘grimmige’ stijl met bijbehorende liedjes, spandoeken, t-shirts en stickers zorgen voor een onderling groepsgevoel welke resulteert in emotionele energie. Dit is in lijn met de theorieën van Durkheim (1912) en Collins (1994). De samenkomst van de jongens wordt onderling als leuk en positief ervaren, waardoor ze de sfeeracties graag vaker samen ondernemen. De groepsgrenzen worden hiermee verstevigd: de onderlinge identificatie met de symbolen zorgen voor in- en out-group processen.

Nu ik de vier deelvragen heb beantwoord, kan ik mijn hoofdvraag ‘’Welke motieven hadden de leden van Allyminati om de supportersgroep op te richten en welke symbolische scheidslijnen trekken zij ten opzichte van zowel hockeyclubs buiten Almere als andere buitenstaanders en waarom?’’ beantwoorden. Allyminati heeft een eigen identiteit gecreëerd die niet te rijmen valt met andere (supporters)groepen, waardoor zij meerdere symbolische scheidslijnen aanleggen. Allyminati herkent zich niet in enerzijds de elitaire hockeywereld en anderzijds het heersende stigma van Almere, wat voor hun een drijfveer was om deze beweging te beginnen.

Dit bachelor onderzoek beschrijft hoofdzakelijk de leden van Allyminati, echter stuitte ik tijdens mijn veldwerk op een nieuw proces. Tijdens de interviews kwam naar voren dat er andere hockeyclubs bezig zijn met het oprichten van supportersgroepen. Zo is hockeyclub Xenios gestart met ‘Xenios Ultras’ en was er bij hockeyclub Tilburg ook sprake van een eventuele supportersgroep. Allyminati staat dus aan de wieg van een nieuwe beweging binnen de hockeywereld. Dit zou erg interessant zijn voor vervolg onderzoek, aangezien het de gedragsnormen van de hockeywereld op losse schroeven zet.

In aanvulling op de bovenstaande beperking, kon ik ook andere ingevingen helaas niet uitvoeren. Het onderzoek naar de invloed van social media op de

bewerkstelliging van een supportersgroep kon ik vanwege tijdsnood niet uitvoeren. Daarnaast had ik graag de meningen van mensen van buiten Almere willen peilen, om zo Allyminati beter in kaart te brengen als beweging. Beide invalshoeken zouden mooie onderwerpen kunnen vormen voor vervolgonderzoeken.

Bovendien is mijn bachelor scriptie een interpretatie van een interpretatie. Ik heb mijn best gedaan om een zo goed mogelijk beeld te geven van de visie van mijn respondenten, door heldere quotes op te nemen in de analyse. Ten slotte is het

(36)

belangrijk om te realiseren dat ik mijn case study op een eigen, theoretische manier heb benaderd en dat er andere uitkomsten waren geweest als ik andere theorieën had gebruikt.

Toch geloof ik dat ik een zo goed mogelijk interessant en wetenschappelijk relevant onderzoek heb gedaan. Ik heb de theorieën goed weergegeven en toegepast, maar ook hier en daar aangevuld. De case Allyminati was een goede manier om de theorie te toetsen en de beschreven sociale processen bloot te leggen.

Door het uitvoeren van dit onderzoek ben ik er achter gekomen wat de beweegredenen zijn van Allyminati om elke zondag in weer en wind langs de lijn te staan, doordeweeks spandoeken te maken en illegaal vuurwerk te fiksen uit Polen. Ik heb gezien hoe ze andere supporters enthousiasmeren en hoe de spelers vleugeltjes kregen bij het horen van ‘hun’ liedje. Ik hoop dat Allyminati de trots voor Almere doorgeeft aan de nieuwe generatie Almeerse jongeren, zoals zij deze ook aan mij hebben doorgegeven. Ten slotte zou ik de mensen die Almere hebben verkozen tot lelijkste gemeente van Nederland willen oproepen ook eens de polder in te gaan om te zien hoe bijzonder Almere is, want: Oh Almere, is wonderfull!

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het college kiest er niet voor om in Eelde één gebouw in te zetten als cultuurhuis.. Dat doet afbreuk aan de

Daan Boens, Van glorie en lijden.. ‘- We zijn in de loopgraven. Daar komt opeens een hevig onweer op - een bombardement -. Alle gedachten staan een wenk stil, nooit voelt men beter

Sommige gemeenten stellen als eis dat mantelzorgers zich registreren, bijvoorbeeld bij de gemeente zelf, bij een Steunpunt Mantelzorg of bij Mezzo, om voor waardering in

 Derdens: Die besluit (Artikel 12 van die notule gedateer 12 Februarie 1859) om kennis te gee aan die President en die Uitvoerende Raad oor die ontstaan van die Gereformeerde

More information on the perceptions of Setswana parents, in order to understand the non-disclosure of child sexual abuse, can assist social workers to empower Setswana

Op de website van OPTA vindt u een handreiking voor het naleven van deze verplichtingen: http://www.opta.nl/nl/actueel/alle-publicaties/publicatie/?id=2967 OPTA heeft

Neem aan dat bekend is dat voor een bepaal- de test geldt dat deze voor 95% van de vrouwen die kanker hebben een positieve uitslag geeft.. Neem bovendien aan dat 1 op de

Levenswensen bevat 37 kaarten met een keuzemogelijkheid over hoe je het einde van je leven te gemoet wil gaan, en twee jokers.. ©