• No results found

Participatie als polsstok voor duurzame woningbouw in het Amstelkwartier.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Participatie als polsstok voor duurzame woningbouw in het Amstelkwartier."

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Participatie als polsstok voor duurzame

woningbouw in het Amstelkwartier.

Een onderzoek naar verwerking van twee beleidsidealen en hoe zij een plek krijgen in de Nederlandse gebiedsontwikkeling.

Naam: Jorn Zwart

Studentnummer: 11571330

Faculteit: Maatschappij- en gedragswetenschappen

Vak: Bachelorscriptieproject

734302042Y

Begeleider: mw. dr. F.M. Pinkster

(2)

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Inleiding 2

Hoofdstuk 2 Theoretisch kader 4

2.1 Participatie 4 2.2 Participatieve stedenbouw 5 2.3 Sustainable urbanism 7 2.4 Duurzame woningbouw 8 2.5 Cohousing 10 Hoofdstuk 3 Methodologie 12 3.1 Probleemstelling en onderzoeksvragen 12 3.2 Conceptueel model 12 3.3 Onderzoeksopzet 13 3.4 Casusbeschrijving 14 3.5 Operationalisatie 17

3.6 Ethische reflectie en positionaliteit 18

3.7 Criteria respondenten 18

3.8 Benadering 18

3.9 Data analyse 19

Hoofdstuk 4 Beleidskaders voor duurzaamheid en participatie 20

4.1 Duurzaamheid 20 4.1.1 Energievoorziening 20 4.1.2 Klimaatadaptatie 23 4.1.3 Circulair bouwen 24 4.2 Participatie 25 4.3 Deelconclusie 27

Hoofdstuk 5 Participatieve woningbouw en rol duurzaamheid 28

5.1 Duurzaamheidseisen 1e fase 30

5.2 Eigen ambities en realisaties 1e fase 31

5.3 Duurzaamheidseisen 2e fase 32

5.4 Eigen ambities en realisaties 2e fase 32

5.5 Deelconclusie 33

Hoofdstuk 6 Duurzame woningbouw en rol participatie 34

6.1 Perspectief van professionals 34

6.2 Perspectief van bewoners 35

6.3 Gemeentelijke impulsen 36

6.4 Deelconclusie 36

Hoofdstuk 7 Conclusie 37

Hoofdstuk 8 Discussie en reflectie 38

Hoofdstuk 9 Aanbevelingen 40

Dankwoord 41

(3)

Hoofdstuk 1: Inleiding

Amsterdam is al jaren een stad in groei. De kranten staan vol met cijfers en inschattingen over hoe de stad in korte tijd voller en voller wordt en zal worden. Volgens prognoses van het OIS telt de stad in 2033 één miljoen inwoners (OIS, 2020). De gemeente Amsterdam moet anticiperen op deze groei en een plek kunnen bieden aan alle huidige maar ook nieuwe Amsterdammers. Grote nieuwbouwprojecten als Havenstad en IJburg maar ook kleinere projecten als het Amstelkwartier, de NDSM werf en Zeeburgereiland worden uit de grond gestampt om te voldoen aan de immense vraag naar woningen. De omgevingsvisie, een strategische lange termijn visie op zowel landelijk, provinciaal als gemeentelijk schaalniveau, schept voor de gemeente Amsterdam mogelijkheid om de groei van de stad te faciliteren en richting te geven (Alles over de Omgevingsvisie, z.d.). In deze toekomstvisie staan onder andere twee thema’s centraal: duurzaamheid en participatie. In de Startnotitie Omgevingsvisie Amsterdam 2050 wordt gesteld: “In het gesprek over de toekomst van de stad zien we een waardeverschuiving richting rechtvaardigheid, duurzaamheid en democratisering. Hoe ontwikkelen de stad en de wereld zich zo dat Amsterdam en regio ook voor de komende generaties een fijne plek is om te leven? En wat is er nodig om Amsterdammers zelf de ontwikkeling van hun fysieke leefomgeving te bepalen en hieraan bij te dragen?”

Amsterdam streeft naar duurzaamheid vanwege de nationale doelstellingen. Het klimaat verandert en de Nederlandse staat streeft ernaar haar doelstellingen van het zogeheten klimaatakkoord te behalen. Nederland loopt achter op met het behalen van haar klimaatdoelstellingen (Europese Commissie, 2017) en zal dus nog een flinke slag moeten slaan met het overstappen naar duurzame energiebronnen. Amsterdam zal als hoofdstad van Nederland het voortouw moeten nemen wat betreft verduurzaming van de Nederlandse maatschappij. De gemeente Amsterdam wil verduurzaming realiseren door te pleiten voor aardgasvrij wonen, het plaatsen van zonnepanelen, elektrisch vervoer en nog een groter scala aan duurzame plannen (Gemeente Amsterdam, 2019). Aan de hand van gesubsidieerde duurzame initiatieven, het stimuleren van duurzame keuzes en het beperken van CO2 intensieve handelingen laat de gemeente Amsterdam zien vol in te willen zetten op een duurzame toekomst voor de stad.

Naast duurzaamheid wordt burgerparticipatie steeds belangrijker in het maken van beleid. In de omgevingsvisie, waar de lange termijn ambities van een gemeente of provincie staan, staat burgerparticipatie centraal. Het vroegtijdig stimuleren van participatie om belangen, meningen en creativiteit op tafel te krijgen zijn zaken die de makers van de Omgevingswet als belangrijk achten. ‘Samen bouwen aan de stad’ is een nieuwe trend die ook binnen de gemeente Amsterdam steeds belangrijker wordt. Zelfbouw van woningen wordt bij uitstek gezien als een vorm waarbij woningen worden op een participatieve manier worden gerealiseerd. Het zelf bouwen van woningen door particulieren wordt al een aantal jaren gestimuleerd door zowel landelijke als lokale overheden. In de periode 2010-2015 was gemiddeld 17,4% van de nieuwbouw koopwoningen zelfbouw; in 2016 is dit percentage gestegen naar 27,6% (CBS, 2017) (Van den

(4)

Berg, 2018). De toename van zelfbouw in gebiedsontwikkeling lijkt gelijktijdig te verlopen met een verschuiving in de planning van de Nederlandse stedenbouw. Daar waar traditionele top down planning de boventoon voerde in Nederlandse gebiedsontwikkeling lijkt een nieuwe strategie, waarbij in samenwerking met de toekomstige bewoners de stad wordt gemaakt, steeds dominanter te worden.

Gesteld kan worden dat zowel duurzaamheid als burgerparticipatie twee zeer actuele en urgente thema’s zijn in het maken van beleid en dat de gemeente Amsterdam deze heeft gemarkeerd in alle agenda’s. Beleidsmakers worden geacht beide thema’s mee te nemen en te verwerken in alle vormen van stedelijke ontwikkeling. Maar zijn burgerparticipatie en duurzaamheid eigenlijk te combineren in het maken van beleid? In hoeverre gaat het nationaal geïntegreerde duurzaamheidsbeleid samen met concrete stedenbouwkundige projecten? En wat is de rol van participatie in dit proces? In dit onderzoek wordt gezocht naar de relatie tussen duurzaamheid en burgerparticipatie en in hoeverre zij samengaan of elkaar tegenwerken. Aan de hand van het Amstelkwartier, een nieuwbouwwijk in stadsdeel Oost, wordt gekeken hoe de gemeente Amsterdam beide thema’s implementeert in haar stedelijke gebiedsontwikkeling. De relatie tussen beide thema’s zal onderzocht worden aan de hand van de volgende probleemstelling:

Hoe komen duurzame woningbouw en participatieve woningbouw samen in de ontwikkeling van nieuwbouwwijken in Amsterdam?

Het beantwoorden van deze vraag kan een bijdrage leveren aan de beleidsvisies die de gemeente Amsterdam heeft. Door kritisch te analyseren hoe beide aspecten zich met elkaar verhouden kunnen aanbevelingen worden gedaan over hoe beleid tot de beste verwerking van duurzaamheid en participatie in woningbouw kan leiden. In deze scriptie zult u na deze inleiding het theoretisch kader lezen. Hierin worden alle concepten en huidige wetenschappelijke inzichten in beide thema’s gepresenteerd. Daarna zal de methodologie volgen waar duidelijk wordt gemaakt hoe het onderzoek in elkaar zit en welke aspecten van belang zijn. In de volgende hoofdstukken zullen de empirische bevindingen worden behandeld. Tot slot volgt een conclusie met beantwoording van de hoofdvraag, en discussie.

(5)

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader

2.1 Participatie

Burgerparticipatie in het maken van beleid speelt al decennia lang een rol in zowel de politiek als de wetenschappelijke literatuur. Zo heeft ‘citizen participation’ volgens Day (1997) een heilige rol in de politieke cultuur gekregen. Ook de gemeente Amsterdam heeft participatie als één van haar 6 ambities in het coalitieakkoord gesteld, omdat er wordt geloofd dat samenwerking met initiatieven van Amsterdammers leidt tot betere besluitvorming (Gemeente Amsterdam, 2019). Daarnaast wordt er ook in de startnotitie van de omgevingsvisie gesproken over de ‘democratiseringsbeweging in Amsterdam’: Het college van B&W wil de representatieve democratie kracht bij zetten, de uitvoeringskracht vergroten en samenbouwen aan nieuwe, stevige fundamenten voor veel meer eigenaarschap en zeggenschap in buurten, inclusieve participatie en een gezond groeiklimaat voor maatschappelijk initiatief” (Gemeente Amsterdam, 2019).

Participatie en actief burgerschap worden dus gezien als hulpmiddelen voor een eerlijkere en rechtvaardigere samenleving. Maar wat is participatie? Participatie is het direct betrekken van het publiek in besluitvorming door een serie van formele en informele mechanismen (Schatzow, 1977). Daarnaast definieert het ministerie van Binnenlandse Zaken participatie als ‘het in een vroegtijdig stadium betrekken van belanghebbenden (burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen) bij het proces van de besluitvorming over een project of activiteit’ (MBZK, 2018). Al 50 jaar geleden publiceerde Sherry Arnstein, een van de grondleggers van het concept participatie, het artikel ‘A Ladder Of Citizen Participation’ waarin ze acht verschillende treden van een fictieve trap benoemd rondom het begrip participatie. In figuur 1 is te zien dat de acht treden in drie

klassen zijn ingedeeld. De eerste klasse non participation bestaat uit de treden manipulation en therapy. Bij non participatie is het ideaal niet om mensen in staat te stellen om te participeren in planning, maar om machthebbers in staat te stellen de participanten te onderwijzen of te ‘genezen’.

De tweede klasse bestaat uit: informing, consultation en placation, vormen van tokenism. Tokenisme is een vorm van participatie waarbij de burgers gehoord en geïnformeerd worden, maar niet echt mee bepalen in het maken van beleid. Tot slot zijn er nog 3 vormen van citizen

Figuur 1:Ladder of Citizen Participation (Arnstein, 1969).

(6)

power waarbij burgers dus wel op een bepaalde manier invloed hebben op de machthebbers. Bij partnership wordt er een samenwerking aangegaan tussen burgers en de machthebbers, bij delegated power verkrijgen de minderheden de meerderheid van de macht en moeten de huidige machthebbers een stap terugnemen en bij citizen control is alle macht in de handen van de burgers (Arnstein, 1969).

Na het verschijnen van Arnstein’s artikel is participatie nog veel vaker onderzocht en vaak met positieve conclusies. Burgerparticipatie kan zorgen voor een betere representativiteit van alle deelnemers van de samenleving in het politieke proces (Dahl, 1961). Radicale aanhangers van participatie pleiten zelfs dat alleen participatie zal leiden tot de representatie van onderdrukte groepen binnen de maatschappij (Forester, 1989). Participatie zorgt er daarnaast ook voor dat beleidsmakers in gesprek kunnen gaan met participanten en leren van elkaars ideeën en meningen. Irving & Stansbury (2004) nemen aan dat het stimuleren van participatie uiteindelijk zal leiden tot betere politieke keuzes. Dit wordt bevestigd door Rich (1986): door participatie verkrijgen planners meer complete en accurate kennis.

Toch zijn er ook kritieken op participatie. Participatie is onwerkbaar omdat het administratief veel te complex en onoverzichtelijk wordt (Stivers, 1990). Daarnaast wordt vaak de kritiek geleverd dat de participanten niet de algemene samenleving representeren omdat er maar een afvaardiging van mensen mee participeert (Grant, 1994). Bovendien wordt vaak te makkelijk over participatie gedacht. Het is ‘easy to preach but difficult to practice’ (Forester, 2006).

2.2 Participatieve stedenbouw

Ondanks deze kritieken ziet de Nederlandse staat participatie als een zeer belangrijk en effectief middel om burgers meer te betrekken bij besluitvorming en stedenbouw. De Nederlandse samenleving ontwikkelt zich steeds meer van verzorgingsstaat tot participatiesamenleving. Burgers zullen steeds vaker minder beroep doen op de overheid en haar voorzieningen en zelf meer verantwoordelijkheid nemen om te worden voorzien in haar behoeftes (Van de Berg et al., 2018).

Binnen de huidige stedelijke ontwikkeling heeft de overheid de Omgevingswet (Aandeslagmetdeomgevingswet, z.d.) aangewezen als de nieuwe wet die het mogelijk maakt om burgers op een actieve manier mee te laten bepalen over de gebiedsontwikkeling van hun eigen buurt of regio. De Omgevingswet is een nieuw wet die regels voor ruimtelijke ontwikkeling wil samenvoegen en vereenvoudigen om de bouw een impuls te geven (Rijksoverheid, 2020). Onderzoeksbureau R-Link deed onderzoek naar de ambities van de Omgevingsvisie en spreekt over de ontwikkeling van open stadsontwikkeling. Open stadsontwikkeling is volgens R-Link een vorm van stadsontwikkeling met een flexibel en open proces, waarin initiatieven van burgers, kleine ondernemers en maatschappelijke partijen centraal staan (R-Link, 2020).

Een van de grondleggers van participatieve stedenbouw op Nederlands grondgebied is Adri Duivesteijn (Nul20, 2013). In tegenstelling tot de toename van participatie in Nederland is volgens

(7)

Duivesteijn de Nederlandse stedenbouw nog altijd top down geregeld en heerst het idee dat de Nederlandse staat in samenwerking met de markt burgers moet voorzien van degelijke woningen. Het is sinds de Woningwet in 1901 nooit voorgekomen dat de burger zelf als opdrachtgevers dienden. Duivesteijn zei hierover: “Juist omdat het wonen tal van immateriële waarden vertegenwoordigt, is het niet meer dan logisch dat mensen daar zelf over mogen beslissen, dat zij het recht hebben om zelf te beschikken over de eigen woon- en leefomgeving.”Adri Duivesteijn pleitte daarom voor een radicaal andere aanpak, een visie waarbij de burger centraal staat in de ontwikkeling van woningen (Duivesteijn, z.d.). In Almere, ook wel gezien als de nieuwe expansie van Amsterdam, is deze visie succesvol geïmplementeerd. In 2006 is onder leiding van Duivesteijn het programma IkbouwmijneigenhuisinAlmere opgesteld waarbij burgers als drijvende kracht het maken, behouden en verduurzamen van de stad Almere aanstuurden aan de hand van particulier opdrachtgeverschap, ook wel zelfbouw genoemd. Voor het eerst in de Nederlandse stedenbouwkundige geschiedenis werd het roer radicaal omgegooid.

De betogen van onder andere Duivesteijn voor een meer participatieve benadering van woningbouw aan de hand van zelfbouw lijken hun vruchten te hebben afgeworpen in de rest van het land. Begin 2010 stelde het ministerie van Wonen, Wijken, en Integratie acht miljoen euro beschikbaar voor het stimuleren van gezamenlijke bouwprojecten van particulieren (Klaufus, 2018). En ook de gemeente Amsterdam biedt sinds 2011 jaarlijks kavels aan voor verschillende vormen van zelfbouw. Zelfbouw biedt volgens de gemeente particulieren de mogelijkheid hun eigen woning vorm te geven (Gemeente Amsterdam, z.d.).

Zelfbouw van woningen heeft de afgelopen jaren een steeds dominantere rol gekregen in de Amsterdamse woningbouw en wordt op dit moment gezien als dé manier om de invloed van bewoners op hun eigen wijk en stad te vergroten. Omdat wordt gepretendeerd dat zelfbouw bij uitstek een vorm van burgerparticipatie is, zal in dit onderzoek hier ook voornamelijk de nadruk op liggen. Onder zelfbouw wordt verstaan dat particulieren, individueel of als groep, de rol van opdrachtgever opeisen, een stuk grond verkrijgen en het bouwproces sturen om zo woonruimtes naar wens te maken (Klaufus, 2018). Binnen zelfbouw bestaan er twee hoofdvormen; individueel (IPO) en collectief particulier ondernemerschap (CPO). Collectief particulier opdrachtgeverschap is een vorm van projectontwikkeling waarbij een groep particulieren gezamenlijk grond en/of gebouwen koopt en in eigen beheer hun toekomstige woningen (her)ontwikkelt (Van den Berg et al., 2018). Bij individueel particulier opdrachtgeverschap is er sprake van één huishouden dat grond opkoopt en hier hun eigen woning op ontwikkelt. Ook kan er sprake zijn van mede-opdrachtgeverschap (MO) waarbij particulieren samenwerken met professionals zoals architecten of projectontwikkelaars en dus mede-opdrachtgever zijn. Bij MO worden risico’s en zeggenschap verdeeld tussen beide partijen. De toekomstige bewoners hebben bij mede-opdrachtgeverschap wel minder zeggenschap dan bij vormen als een IPO of CPO. Daarentegen biedt een MO minder verantwoordelijkheid en zorgen voor de particulier.

Tien jaar geleden waren de beleidsmakers en professionals van de overheid nog huiverig over het idee dat individuele woonwensen serieus genomen moesten worden. Architectuurcritici uitten hun zorgen over de ruimtelijke samenhang die alle losse zelfbouwwoningen zouden hebben en

(8)

bouwdeskundigen pleitten dat de logge Nederlandse bureaucratie niet geschikt was voor massa-individualisering. Men was bang voor ‘Belgische toestanden’ (Klaufus, 2018). Die ideeën zijn in de loop van de jaren veranderd. Tegenwoordig is er meer overtuiging dat steden gebaat zijn bij de betrokkenheid van burgers bij het maken van hun eigen woonruimte. Zelfbouw biedt een aantal voordelen. Volgens Jonkman (2012) schept zelfbouw de mogelijkheid dat consumenten zich kunnen wapenen tegen de gevestigde orde van projectontwikkelaars en woningcorporaties. Ook wordt gesteld dat de betrokkenheid van de eindgebruiker in het ontwikkelingsproces de kwaliteit van de omgeving kan vergroten. Er is meer keuzevrijheid en zeggenschap om de woning te laten aansluiten bij de specifieke woonwensen van de bewoners (Van de Berg et al., 2018) waardoor voor hen relevante thema’s als woningkwaliteit, betaalbaarheid en duurzaamheid meer benadrukt kunnen worden (Bossuyt, 2020).

2.3 Sustainable urbanism

Naast participatie in woningbouw is ook verduurzaming van de gebouwde omgeving de laatste jaren van steeds groter belang geworden. Wereldwijd groeien steden gigantisch en de vraag is of die groei duurzaam is (Keivani, 2010). Volgens de prognoses van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) zal de bevolkingsgroei ook in Nederland zich in de toekomst blijven concentreren in de grote steden (PBL, 2016). Het clusteren van al die stedelijke componenten; mensen, gebouwen, infrastructuur en natuur legt een enorme druk op het leven in de stad. Om deze druk aan te kunnen wordt een duurzame manier van leven, wonen en recreëren vereist (Bibri & Krogstie, 2016). De zoektocht naar duurzaamheid in de stad is een tocht naar gezonde verhoudingen tussen mens, economie en fysieke leefomgeving (Carton et al., 2015). Maar hoe valt dat te bereiken?

De stroming ‘sustainable urbanism’ zet zich in voor een algemene transitie naar verduurzaming van steden. Zij pleiten voor een meer holistische aanpak van duurzaamheid in urbane gebieden (Oktay, 2011). Bovendien vinden de sustainable urbanisten dat beleidsmakers op een radicaal andere manier moeten handelen in hoe zij sustainable development vertalen naar de burger. Een integrale druk van de overheid om duurzame initiatieven te stimuleren is volgens hen dan ook noodzakelijk (Oktay, 2011). Joss (2015) bevestigt dit: “Governance is an essential requirement of sustainable urbanism, to enable the effective coordination and integration of the intrinsically complex, multifaceted structures and processes involved.”

Sustainable urbanism beargumenteert dat de rol van overheidsinstanties van groot belang is bij het verduurzamen van steden. Niet alleen de sustainable urbanisten denken hier zo over, het is een idee dat vaker terugkomt in de literatuur. Een slimme regie van de overheidsinstanties is nodig om integrale en strategische keuzes te maken voor de toekomst en duurzaamheid van Nederlandse steden. De overheid heeft hierin de regierol en moet de betrokken stakeholders organiseren en hun kennis samenbrengen (Cramer, 2016). Duurzame ontwikkeling vereist collectieve actie. Die collectieve actie kan alleen bereikt worden via duidelijk sturen van overheden (van Zeijl‐Rozema et al., 2008).

(9)

Dat de overheid veel moet sturen en een dominante rol moet aannemen om duurzaamheid te realiseren is makkelijk gezegd. Volgens Swilling & Hajer (2017) is ‘entrepreneurial urban governance’ nodig om een transitie naar een duurzame stad te realiseren. De rol van de overheid is hierbij om een actieve en doelstellende houding aan te nemen en bedrijven en burgers aan te sporen tot duurzame innovatie. Deze ‘ondernemende’ rol van de overheid zal resulteren in stedelijke coalities van beleidsmakers, bedrijven, ondernemers, investeerders en burgers die hun kennis en idealen delen om een efficiënte en duurzame stad te creëren (Swilling & Hajer, 2017). Gesteld kan worden dat duurzaamheid een essentieel thema is voor de toekomst van de stad. De rol van de overheid is van serieus belang om de burgers te voorzien van prikkels tot innovatie. Maar als de idealen voor een duurzame stad er dan zijn, hoe kunnen we dan op woningniveau die duurzaamheid realiseren? Welke methoden en technieken zijn er om woningen op een duurzame manier te bouwen en in te richten?

2.4 Duurzame woningbouw

Duurzame stedelijke ontwikkeling wordt meestal gemeten aan de hand van vier parameters: energietransitie, circulair bouwen, klimaatadaptatie en mobiliteit (AM, z.d.). Omdat dit onderzoek zich voornamelijk focust op duurzame woningbouw wordt mobiliteit buiten beschouwing gelaten. Energie, circulaire bouw en klimaatadaptatie zijn drie thema’s die geïmplementeerd kunnen worden in woningbouw waardoor ze toetsbaar zijn voor dit onderzoek.

Allereerst de energietransitie. Amsterdam is al een tijd bezig om volledig onafhankelijk te worden van gas als energiebron. Alle nieuwbouwwoningen worden niet meer aangesloten op het gasnet en moeten een EPC (energieprestatiecoëfficiënt) lager dan 0.4 hebben. De EPC is een indexcijfer voor de energie efficiëntie van een gebouw (RVO, z.d.). De EPC betreft de energie die gebruikt wordt bij het koelen, verwarmen en ventileren van een gebouw, ook wel het gebouwgebonden energieverbruik genoemd. Een EPC van 0 betekent dat een gebouw

energieneutraal is en alle energie die wordt gebruikt ook zelfstandig wordt opgewekt. Belangrijk om te realiseren is dus dat dit alleen gaat om de gebouwgebonden energie. De energie die de gebruikers van het gebouw gebruiken is daarbij niet meegenomen. Wanneer ook de gebruikersgebonden energie zelf

wordt opgewekt door het gebouw is er sprake van Nul op de Meter (NOM) (RVO, z.d.). Maar hoe zorg je ervoor dat een woning zijn eigen energieverbruik kan opwekken op een duurzame manier? Vaak wordt gebruik gemaakt van Trias Energetica (zie figuur 2) waarbij aan de hand van 3 factoren verduurzaming wordt gestimuleerd.

De eerste stap is het beperken van de energievraag. Dit kan worden gerealiseerd door allereerst de zogeheten ‘schil’ woningen zeer goed te isoleren. Het goed isoleren van woningen leidt tot

Figuur 2: Trias Energetica (RVO, z.d).

(10)

minder warmteverlies waardoor er ook minder energie nodig is om een aangename binnentemperatuur te creëren. Het goed isoleren kan onder andere aan de hand van isolatiemateriaal, goede beglazing, het luchtdicht maken van kieren en spleten en het gebruik van juiste kozijnen (RVO, 2015).

De volgende stap, het gebruiken van duurzame energie, kan bij woningbouw voornamelijk worden gedaan door het gebruik van zonnepanelen. Zonnepanelen wekken duurzame elektriciteit op die direct gebruikt kan worden in het huis. Daarnaast is bij het opwekken van warmte de warmtepomp essentieel. Warmtepompen zijn apparaten die thermische energie uit de lucht, bodem of het grondwater halen en dit omzetten in warmte of koeling van de woning.

De laatste stap, het gebruik van fossiele brandstoffen zo efficiënt en schoon mogelijk, is het minst duurzaam. Toch wordt dit nog vaak gedaan in Amsterdam, bijvoorbeeld via stadswarmte. Stadswarmte is meestal de restwarmte die vrijkomt bij fossiele energiecentrales. Er is dus sprake van indirect gebruik van fossiele brandstof, maar wel op een ‘efficiënte’ manier (Vattenfall, 2020; Het Parool, 2018).

Een andere manier om te verduurzamen in woningbouw is circulair bouwen. Circulariteit is een economisch systeem waarin de waarde van producten, materialen en hulpbronnen in de economie zo lang mogelijk kan worden behouden en de afvalproductie tot een minimum wordt beperkt (SER, 2016). In de loop van de 20e eeuw heeft de groeiende wereldbevolking ervoor gezorgd dat materiaalgebruik met een factor van 34 is toegenomen (Leeuwen et al., 2018). De bouw is bij uitstek een plek waar vanaf de bouw tot de sloop veel materiaal hergebruikt kan worden. In de woningbouw is er onder andere sprake van circulariteit wanneer biobased materialen worden gebruikt, materiaal (vanuit de directe omgeving) wordt hergebruikt, en er demontabel wordt gebouwd (Van der Nagel & Lustenhouwer, 2017). Toch is de kennis en vaardigheid om circulariteit te verwerken in ons huidige systeem nog beperkt en staat het in de kinderschoenen. Er is nog veel nodig om hoogwaardige circulaire stromen te creëren (Geldermans et al., 2016).

Het laatste aspect van duurzame woningbouw is klimaatadaptatie. Klimaatadaptatie is het verminderen van de kwetsbaarheid voor klimaatverandering en het verkleinen van de uiteindelijke effecten (NAS, 2016). Bij klimaatadaptatie is er dus sprake van aanpassing van de gebouwde omgeving om de samenleving minder kwetsbaar voor klimaatverandering te maken. In Nederlandse urbane gebieden focust klimaatadaptatie zich vooral op hittebestendigheid en wateroverlast. Steden worden groter en verharding van grondoppervlaktes neemt toe waardoor de stedelijke waterbalans wordt verstoord (Initiatiefgroep Klimaatbestendig Wonen, 2017). In figuur 3 is te zien dat 55% van de neerslag in stedelijk gebied overblijft na verdamping en infiltratie en dus afgevoerd zal moeten worden. In figuur 4 is te zien dat in niet-stedelijke gebieden dit maar 10% is. De stedelijke rioleringsystemen kunnen bij grote regenbuien deze hoeveelheid regen niet aan, met als gevolg overstromingen van rioleringen. Deze overstromingen hebben een vervuilende impact op het grondoppervlak. Door het hemelwater zoveel mogelijk te scheiden van

(11)

het afvalwater en het vervolgens in de bodem te infiltreren ontstaat een klimaatadaptieve oplossing voor dit probleem.

In de literatuur wordt gepleit voor meer absorptiecapaciteit van gebouwen om het overtollige regenwater te bufferen. Het creëren van bijvoorbeeld groene daken zorgt ervoor dat water voor langere tijd wordt vastgehouden geen piekafvoer oplevert (Rietveld, 2010). Naast groene daken wordt gepleit voor meer beplanting en begroeiing. Beplante oppervlakten hebben meer capaciteit om water op te slaan in de humuslaag (Initiatiefgroep Klimaatbestendig Wonen, 2017).

Naast de afvoer van water werkt groenvoorziening op daken of in tuinen ook erg goed als een koelmachine tegen hittestress. Groen is een uitstekend oplossing om hitte op te vangen in een versteende stad (Rietveld, 2010).

Figuur 3: Waterafvoer in stedelijk gebied (NAS, 2016).

2.5 Cohousing

De vraag is nu of de wetenschappelijke literatuur zich al heeft gewaagd aan de relatie tussen duurzaamheid en participatie. Grote literatuurstudies ontbreken, maar een er wordt beargumenteerd dat kleinschalige gebiedsontwikkeling middels zelfbouw in staat wordt geacht zich beter aan te kunnen passen aan de veranderde omstandigheden van het klimaat (Jonkman, 2012). Dit idee wordt bevestigd door een Belgische studie waar het begrip cohousing wordt benoemd. Cohousing is een specifieke vorm van samenwonen waarbij een groot aantal voorzieningen wordt gedeeld in de gemeenschap en er sociale meerwaarde wordt gecreëerd voor de groep van bewoners. Cohousing is een breed begrip, want vele vormen van ‘samenwonen’ worden onder dit begrip geschaard. Ook CPO, collectief particulier ondernemerschap, kan gezien worden als een vorm van cohousing. Waar de nadruk in Nederland bij CPO projecten vooral ligt op het meer zeggenschap krijgen (Klaufus, 2018), legt cohousing in zijn algemene zin meer de nadruk meer op de gemeenschappelijke dimensie (Vancayzeele, 2016). Toch kan cohousing beschouwd worden als een zeer participatief middel in woningbouw. In Franse en Amerikaanse studies is aangetoond dat cohousing leidt tot meer burgerparticipatie bij de deelnemende bewoners (Berggren, 2017: Bresson & Denefle, 2015).

Figuur 4: Waterafvoer in niet stedelijke gebieden (NAS, 2016).

(12)

Dat cohousing een participatieve werking heeft is bewezen. De relatie met duurzaamheid is iets complexer. Veelvuldig wordt de relatie tussen cohousing en ‘sociale duurzaamheid’ genoemd (Vancayzeele, 2016). Sociale duurzaamheid gaat over een rechtvaardigheid van welvaart binnen een groep (Dutry, 2009). Meerdere malen is al aangetoond dat participatie aan de hand van bouwgroepen of cohousing leidt tot gelijkgestemde mensen, beter betaalbare projecten en een grote diversiteit in de projecten (Eeckhout et al., 2009). Deze voordelen resulteren in projecten die langer stand houden en dus socialer ‘duurzaam’ zijn. Toch ligt in dit onderzoek de nadruk vooral op de technische verwerking van duurzaamheid in woningbouw in plaats van de sociale duurzaamheid. Desalniettemin toont onderzoek aan dat cohousing ook op technisch gebied een duurzamer alternatief biedt dan traditionele woningbouw: The social organization of the cohousing community creates a shared space for detailed discussions about technology related questions” (Marckmann et al., 2012).

(13)

Hoofdstuk 3: Methodologie

3.1 Probleemstelling en onderzoeksvragen

Uit de literatuuranalyse blijkt dat duurzaamheid en participatie twee toonaangevende ambities zijn in de huidige stedenbouw. Beide thema’s worden veel besproken en er zijn ook veel initiatieven en mogelijkheden om zowel duurzaamheid als participatie te integreren in de ontwikkeling van nieuwe steden en wijken. Ook de gemeente Amsterdam betrekt beide thema’s al veel in haar beleidsstukken en geeft aan deze thema’s als serieuze uitdagingen voor de toekomst te zien. Toch is er een opvallend verschil tussen beide ambities. Daar waar de wetenschappelijke literatuur bij duurzaamheid duidelijk beargumenteerd dat top down overheidssturing van essentieel belang is, is bij participatie juist het idee dat initiatieven van onderop komen. Duurzaamheid lijkt zijn vruchten af te werpen wanneer de overheid een dominante rol aanneemt en stimuleert tot duurzame keuzes. Daarentegen vraagt participatieve stedenbouw juist om minder overheidssturen en zal de burger meer keuzevrijheid moeten krijgen. Wanneer beide thema’s worden geambieerd lijkt keuzevrijheid lijnrecht tegenover strenge regulering te staan. De Startnotitie van de Omgevingswet van Amsterdam geeft aan beide thema’s enorm invloedrijk te vinden voor de toekomst van de stad. Maar gaan duurzaamheid en participatie wel samen en hoe worden zij verweven in het huidige, al complexe systeem van stedenbouw? Deze vragen worden onderzocht in deze scriptie en monden uit in de volgende probleemstelling en bijbehorende subvragen:

Hoe komen duurzame woningbouw en participatieve woningbouw samen in de ontwikkeling van nieuwbouwwijken in Amsterdam?

1. Wat zijn de ambities van de gemeente Amsterdam rondom duurzaamheid en burgerparticipatie binnen de stedelijke gebiedsontwikkeling en hoe concreet zijn ze? 2. Welke vormen van participatieve woningbouw zijn er gebruikt in de gebiedsontwikkeling

van het Amstelkwartier en welke rol heeft duurzaamheid hier in gekregen?

3. Op welke manier zijn woningen in het Amstelkwartier duurzaam gebouwd en welke rol heeft burgerparticipatie gekregen bij de totstandkoming hiervan?

3.2 Conceptueel model

In het onderstaande conceptueel schema zijn drie ‘schaalniveaus’ te zien. Beleidsvorming, stedenbouw en de woning. Op beleidsniveau wordt gekeken naar de gemeentelijke ambities van zowel duurzaamheid en participatie. Op stedenbouwkundig niveau is er veel bekend over duurzame gebiedsontwikkeling. Echter is participatieve gebiedsontwikkeling iets wat pas grootschalig gerealiseerd wordt wanneer de Omgevingswet ingaat. Omdat de relatie tussen participatie en duurzaamheid daardoor lastig te onderzoeken is, zal ik als het ware een niveau

(14)

naar beneden zakken: de woningbouw. Op het gebied van woningbouw is er namelijk wel iets te zeggen over participatie. Participatieve woningbouw, ook wel zelfbouw is al veel gerealiseerd en dus onderzoekbaar. Daarnaast is ook verduurzaming op het niveau van woningen goed te onderzoeken.

Figuur 5: Conceptueel model van dit onderzoek (eigen werk).

3.3 Onderzoeksopzet

Het onderzoek in deze scriptie is verricht aan de hand van kwalitatief onderzoek waarbij het research design een single case study is. Een case study is een kwalitatieve onderzoeksmethode waarbij op een diepgaande manier één bepaalde plek wordt onderzocht en geanalyseerd (Bryman, 2016). Een case study biedt het voordeel dat bepaalde fenomenen, in dit geval duurzaamheid en participatie, op zeer gedetailleerde wijze onderzocht kunnen worden. Het doel is om zoveel mogelijke gedetailleerde informatie te verkrijgen over de variabele om daarna te concluderen hoe zij zich tot elkaar verhouden. De keuze voor een single case study is gemaakt omdat bij de ontwikkeling van het Amstelkwartier, de betreffende casus, zowel het fenomeen duurzaamheid als het fenomeen participatie zijn gebruikt bij het ontwikkelen van de wijk. Deze casus biedt dus de perfecte mogelijkheid om intensief en gedetailleerd te kijken naar de verhouding tussen beide fenomenen, daar waar andere stadswijken dat minder kunnen. Om de data te verkrijgen zal gebruik gemaakt worden van beleidsanalyse en semi-gestructureerde interviews. Door twee verschillende onderzoeksmethoden te combineren om hetzelfde fenomeen

(15)

te onderzoeken is er sprake van triangulatie (Bryman, 2016). De interviews zijn opgesteld aan de hand van een itemlijst zodat de juiste onderwerpen zijn besproken om antwoord te krijgen op de hoofd en subvragen.

Eerst is begonnen met een documentenanalyse van gemeentelijke documenten waar wordt geanalyseerd wat de ambities van de gemeente Amsterdam zijn rondom de thema’s duurzaamheid en participatie. Deze analyses geven antwoord op de eerste subvraag: Wat zijn de ambities van de gemeente Amsterdam rondom duurzaamheid en participatie binnen de stedelijke gebiedsontwikkeling? Bij deze documentenanalyse zijn voornamelijk gemeentelijke documenten geanalyseerd; de startnotitie van de Omgevingsvisie, Structuurvisie Amsterdam 2040, Agenda Duurzaamheid Amsterdam, Duurzaam Bouwen Amsterdam en Leidraad Participatie. Door deze documenten kritisch te analyseren is een goed beeld verkregen hoe de gemeentelijk beleidsmakers de toekomst van Amsterdam voor zich zien en hoe de thema’s duurzaamheid en participatie hierin betrokken worden.

De tweede en derde subvraag in mijn onderzoek Welke vormen van participatieve woningbouw zijn er gebruikt in de gebiedsontwikkeling van het Amstelkwartier en welke rol heeft duurzaamheid hier in gekregen? ” en “Op welke manier zijn woningen in het Amstelkwartier duurzaam gebouwd en welke rol heeft burgerparticipatie gekregen bij de totstandkoming hiervan?” zijn beantwoordt aan de hand van interviews met experts en zelfbouwers. Ook de kennis verkregen via de documentanalyse wordt in deze hoofdstukken nog gebruikt. De interviews zullen een verdiepende toegevoegde waarde hebben en complementair zijn aan de kennis verkregen via de documentenanalyse.

Om beide subvragen te beantwoorden zijn er voornamelijk interviews gehouden met particuliere opdrachtgevers of mensen direct betrokken bij participatieve woningbouw. Deze respondenten worden beoogd representatief te zijn voor de participerende burger in het Amstelkwartier omdat zij op een participatieve wijze hebben mee ontwikkeld aan de nieuwe stadswijk. Aan de hand van de interviews is op een gedetailleerde manier naar hun kennis en ervaring omtrent participatie en duurzaamheid gevraagd. Naast de participanten zijn ook gemeentelijke experts geïnterviewd. Een stedenbouwkundige betrokken bij het Amstelkwartier en een planoloog betrokken bij het participatietraject van de Omgevingsvisie hebben in een uitgebreid interview hun visie op beide thema’s gegeven.

3.4 Casusbeschrijving

Het onderzoek heeft plaatsgevonden op het Amstelkwartier, een nieuwe buurt in Amsterdam-Oost. Het Amstelkwartier is een buurt in de wijk Overamstel en ligt aan de bocht van de Amstel in Amsterdam Oost. De wijk wordt omsloten door de Spaklerweg en de Duivendrechtsevaart. Op afbeelding 1 is te zien dat het Amstelkwartier in 3 fases wordt gebouwd. De eerste fase is van start gegaan in 2010 en is nu zo goed als afgerond, de tweede fase is in ontwikkeling en de derde fase zal in 2021 van start gaan. In totaal zal het Amstelkwartier ongeveer 3400 nieuwe woningen gaan opleveren voor de stad Amsterdam. De wijk bezit een mix van koopwoningen en sociale en

(16)

middeldure huurwoningen. Ongeveer 1.600 woningen zijn al gebouwd. Een relatief groot aandeel van de woningen is gebouwd middels zelfbouw, ook wel particulier opdrachtgeverschap genoemd. Het Amstelkwartier is een enorm relevante en nuttige casus voor dit onderzoek omdat bij het Amstelkwartier zowel duurzaamheid als participatie zijn verwerkt in de ontwikkeling van het gebied. Om een goed beeld krijgen op welke manier beide thema’s zijn verwerkt in de nieuwe stadswijk is onderzocht welke rol beide begrippen kregen in het stedenbouwkundig plan Amstelkwartier Fase 1 en het stedenbouwkundig plan Amstelkwartier Fase 2 (Weststrook). In 2007 zijn de eerste plannen voor het Amstelkwartier voor het eerst officieel op papier gebracht in het ‘Stedenbouwkundig Plan Amstelkwartier Fase 1’. In het 78 paginagrote bestand komt het woord duurzaamheid slechts 5x voor. Participatie wordt in bovendien geen enkele keer benoemd in het hele plan. Er kan aangenomen worden dat beide thema’s 13 jaar geleden nog niet zo belangrijk en groots waren als ze in deze tijd zijn. Duurzaamheid gaat in dit plan voornamelijk over het behoud van flora en fauna in het gebied, maar hier worden ook maar enkele alinea's

aan gewijd.

In het stedenbouwkundig plan 2e fase is hier flinke verandering in gebracht. Dit beleidsdocument dateert uit 2016 en is wat betreft duurzaamheid volledig gebaseerd op de ‘Agenda Duurzaamheid’ die in 2015 is gepubliceerd. Wat betreft energie wordt er gesteld dat er strikte landelijke normen zijn voor de energiehuishouding, met de norm liggende bij een EPC van 0,15. Daarnaast werd ook in 2016 als uitgangspunt genomen dat er geen gas wordt aangelegd in het Amstelkwartier. Als alternatief is gekozen om het gehele Amstelkwartier aan te sluiten op het stadswarmtenet, afkomstig van de Diemercentrale. Een opvallende keuze, want uit het theoretisch kader blijkt dat stadswarmte niet altijd even duurzaam lijkt te zijn (Het Parool, 2018). Naast stadswarmte als warmtevoorziening worden voor elektriciteit zonnepanelen aanbevolen. Het uitgangspunt is dat alle gebouwen op de daken worden voorzien van zonnepanelen.

(17)

Daarnaast komt ook circulair bouwen aan bod. Er zijn veel ambities: het gebouw moet slim om kunnen gaan met materialen, rekening houden met veranderingen door de tijd, flexibel kunnen worden ingericht, hergebruikt en lokale materialen gebruiken. Bovendien geldt dat duurzaamheid voor 30% wordt meegerekend in de tenders en prijsvragen voor de beschikbare kavels in het Amstelkwartier.

Tot slot nog de klimaatbestendigheid of klimaatadaptatie. Ook dit aspect is goed afgestemd op de Agenda Duurzaamheid. Er wordt gepleit voor maatregelen die zowel ten gunste komen van de regenbestendigheid als de hittebestendigheid. Groenvoorziening blijft hiervoor een uitstekend middel. De gemeente stelt daarom als randvoorwaarde dat alle daken groen moeten zijn. Daarnaast wordt ontwikkelaars aangeraden rekening te houden met kleur van gebouwen, oriëntatie op de zon en de maatvoering van ramen en isolatiewaarde om hittebestendigheid te garanderen.

De duurzaamheidsambities en de concretisering hiervan in het Amstelkwartier zijn sinds de publicatie van Agenda Duurzaamheid ogenschijnlijk erg toegenomen. Daar waar de locatie specifieke duurzaamheidseisen van de 1e fase onduidelijk of onvindbaar waren, zijn de eisen en ambities van de 2e fase veel helderder verwerkt in de beleidsplannen. Ook participatie is veel meer verwerkt in het 2e fase stedenbouwkundige plan. Daar waar in het plan van de 1e fase überhaupt niet werd gesproken over participatie, is in plan van de 2e fase participatie verwerkt in het beleid. Zo is voor de inrichting van het park en de bijbehorende insteekhaven gekozen voor een participatietraject met bewoners. Hiernaar wordt in het stedenbouwkundig plan meerdere keren verwezen, maar hoe het participatieproject dan precies wordt ingericht wordt minder goed verteld. Wel wordt in het eind van het document geattendeerd dat eind 2017/begin 2018 het participatietraject van start zal gaan.

Daarnaast zal er een beheergroep Amstelkwartier worden opgericht. Deze groep zal 2-maandelijks worden geïnformeerd over de ontwikkelingen in gebied. Als burgers kunnen zij suggesties geven en worden deze ‘daar waar mogelijk meegenomen.’ Naast deze participatietrajecten is zelfbouw het dominantste aspect van participatief bouwen in het stedenbouwkundig plan. Er worden een heel aantal kavels vrijgesteld voor particulier opdrachtgeverschap, waarbij voor planprocessen en randvoorwaarden wordt verwezen naar (tot nu toe) onvindbare documenten.

Afbeelding 2: Het definitieve ontwerp van een volledig afgerond Amstelkwartier (Stedenbouwkundig plan 2e fase, 2017).

(18)

3.5 Operationalisatie

In dit onderzoek staan twee concepten centraal: duurzame woningbouw en participatieve woningbouw. Duurzame woningbouw wordt geoperationaliseerd door te focussen op drie subdimensies: circulair bouwen, klimaatadaptatie, en duurzame energieopwekking. Participatie

wordt geoperationaliseerd door te focussen op de van Arnsteins afgeleide participatieladder die door de gemeente is gepubliceerd in de Leidraad Participatie.

Dimensies Variabele Indicator

Duurzame energie Energievoorziening EPC (energieprestatie coefficient)

Elektriciteit Zonnepanelen

Verwarming Warmtepompen / stadsverwarming /

zonneboilers

Verkoeling Gebalanceerde ventilatie met warmteterugwinning

Energie besparing Isolatie van schil van de woning (isolatiemateriaal, goede beglazing, dichtmaken kieren etc.)

Circulair bouwen Gebruik en vastlegging juiste materialen MPG (milieuprestatie gebouwen) Materialenpaspoort

Gebruik van FSC- gecertificeerd hout Hergebruik materialen Hergebruik componenten / materialen uit

sloop van eigen kavel of nabijgelegen locatie

Flexibel en demontabel bouwen Klimaatadaptatie Omgang met wateroverlast Groene daken / infiltratie stroken.

Omgang met hitte / droogte Isolatie van woning Hoeveelheid groen op kavel

Participatie Weten / informeren Informatieavonden

Raadplegen Enquêtes / mapping

Adviseren Wijkgesprekken / schriftelijk advies

Ontwerpen Workshops / themabijeenkomsten.

Meebeslissen Werk ateliers /

mede-opdrachtgeverschap

Samenwerken Particulier opdrachtgeverschap (CPO,

IPO, MO) Tabel 1: operationalisatie duurzaamheid en participatie.

(19)

3.6 Ethische reflectie en positionaliteit

Tijdens het onderzoek was het van belang om ethisch verantwoord afwegingen en keuzes te maken. Om ethisch verantwoord onderzoek uit te voeren zijn de respondenten vooraf goed geïnformeerd over het onderzoeksproces (Bryman, 2012). Ook de privacy van respondenten moest gewaarborgd worden. Deze zijn gerespecteerd door namen, adressen en andere gegevens van alle particuliere opdrachtgevers te anonimiseren. De namen van de twee gemeentelijke experts zijn met toestemming wel verwerkt in de tekst. Daarnaast is toestemming gevraagd voor de audio opname van het interview. Door als onderzoeker transparant te zijn over de manier van onderzoek voeren kon de respondent een zelf overwogen keuze maken over op wat voor manier hij/zij betrokken wilde zijn bij het onderzoek (Bryman, 2012). Ook de positionaliteit van de onderzoeker was van belang. De rol als onderzoeker is het gehele onderzoek zo objectief en neutraal mogelijk geweest en er is gestreefd om geen aannames op te nemen in het onderzoek. Daarnaast is geprobeerd geen meningen van geïnterviewden te beïnvloeden door de vraagstellingen zo neutraal en open mogelijk te formuleren.

3.7 Criteria respondenten

Belangrijk bij kwalitatief onderzoek is om de juiste personen te spreken en zo de meest relevante informatie te vergaren. Daarom is het belangrijke om de juiste respondenten te selecteren. De voorwaarden die zijn gesteld voor respondenten zijn als volgt: De respondent dient betrokken te zijn (geweest) bij de ontwikkeling van het Amstelkwartier als professional of particulier. Daarnaast dient de respondent te hebben ontwikkeld aan de hand van particulier opdrachtgeverschap, een vorm van participatieve woningbouw. Door alleen te selecteren op deze groep krijg ik mensen die betrokken zijn geweest bij participatie en kan ik hen ondervragen over hun verhouding tot duurzaamheid. Om vast te houden aan de single case study heb ik meerdere aanbiedingen voor interviews van zelfbouwers buiten het Amstelkwartier afgewezen. Zo vallen er conclusies te trekken over alleen dit gebied. Om een breder beeld van alle betrokkenen te krijgen is ook geselecteerd op professionals van de gemeente. De gemeentelijke planoloog vormt een uitzondering op de het criterium dat alle respondenten betrokken moeten zijn bij het Amstelkwartier. De lijst met alle geïnterviewden is te vinden in de appendix.

3.8 Benadering

Voor de benadering van de respondenten is in eerste instantie gekozen voor convenience sampling (Bryman, 2012) waarbij respondenten worden geselecteerd aan de hand van hun toegankelijkheid. Door de abrupte opkomst van het Corona-virus in Nederland was het niet mogelijk en toegestaan om langs de deuren te gaan en mensen te benaderen voor mijn onderzoek. Hierdoor heeft de selectie voornamelijk via het internet plaatsgevonden. Op Facebook kwam ik terecht bij een Amstelkwartier bewoners groep waar ik mijn verzoek plaatste. Via Linkedin heb ik voornamelijk experts benaderd. Via deze berichten heb ik mijn eerste interviewees verkregen. Toch bleek het erg lastig om mensen te overtuigen tot een interview via bericht op Facebook of Linkedin omdat het onpersoonlijker is dan face-to-face en veel mensen in deze

(20)

onrustige tijden van crisis weinig tijd vrij wilden maken. In tweede instantie heb ik daarom mijn benadering strategie aangepast en gebruik gemaakt van snowball sampling waarbij ik respondenten vroeg of zij eventueel andere zelfbouwers in het Amstelkwartier kenden. Al snel heb ik veel via-via respondenten benaderd. De benadering van respondenten verliep aan de hand van een zogeheten benaderingsbriefjes waar respondenten werden geïnformeerd over het doel van het onderzoek en de onderwerpen die besproken zouden worden. Doordat het coronavirus een belemmering vormde voor het benaderen van potentiële respondenten is besloten niet al te veel nadruk te leggen op de kwantiteit van het aantal respondenten maar te focussen op de kwaliteit van de inhoud. Wel kan de representativiteit van de bewoners van het Amstelkwartier beïnvloedt zijn omdat respondenten nu voornamelijk via social media of via-via zijn benaderd. Mede hierdoor is er extra nadruk gelegd op het geschreven beleid van de gemeente Amsterdam omdat deze informatie al vrij verkrijgbaar was.

3.9 Data analyse

Alle verzamelde data aan de hand van interviews wordt geanalyseerd aan de hand van een kwalitatieve content-analyse. Dit houdt in dat in Excel alle besproken thema’s op de Y as worden gepresenteerd en de verschillende respondenten op de X as. Hierdoor wordt alle nuttige data aan de hand van een quote of samenvatting van het antwoord van de respondent. Dit schema geeft een helder overzicht van de belangrijkste uitspraken die zijn gedaan. De thema’s zijn enerzijds afgeleid van de items lijst en anderzijds later toegevoegd doordat thema’s terugkwamen bij verschillende respondenten zonder dat deze waren opgenomen in de itemlijst. De itemlijst is toegevoegd aan de bijlage.

(21)

Hoofdstuk 4: Beleidskaders voor duurzaamheid en

participatie

De gemeente Amsterdam ziet duurzaamheid en participatie als belangrijke thema’s voor de ontwikkeling van de toekomst van Amsterdam. Het streven is deze twee concepten geleidelijke wijs steeds meer te implementeren in beleid zodat de stad Amsterdam steeds meer wordt gebouwd aan de hand van principes gebaseerd op duurzaamheid en participatie. Om een beter beeld te krijgen van de ambities van de gemeente worden verschillende beleidsdocumenten (zie appendix) in dit hoofdstuk geanalyseerd. Op deze manier wordt het overzichtelijker wat momenteel de ambities en eisen omtrent duurzaamheid en participatie zijn en hoe die zich verhouden tot het Amstelkwartier. In dit hoofdstuk worden de meest belangrijke duurzaamheidsthema’s op het gebied van woningbouw op volgorde behandeld om een duidelijke overzicht te geven hoe de ambities in de loop van de jaren zijn veranderd en waar we nu staan. 4.1 Duurzaamheid

Het concretiseren van duurzaamheid idealen in de woningbouw begint in februari 2011 wanneer de gemeente Amsterdam de Structuurvisie Amsterdam 2040 presenteert. De kern van het stuk is dat Amsterdam in 2040 70.000 woningen moet hebben toegevoegd aan de huidige woningvoorraad om te voldoen aan de immense vraag naar woningen. Onder andere het Amstelkwartier wordt benoemd als een belangrijke locatie voor deze groei, hier zijn 3300 woningen gepland, 4.7% van het totaal begrote aantal.

Opvallend is de ondertitel van het stuk ‘Economisch sterk en duurzaam’. De gemeente schetst een sterke economie en duurzaamheid als twee absolute voorwaarden voor een toekomstbestendig Amsterdam. Duurzaamheid stond dus in 2011 al hoog op de agenda: “In 2040 wil Amsterdam het kloppend hart zijn van een duurzame metropoolregio. Een creatieve, diverse stad, economisch en sociaal sterk en met een gezond leefmilieu. Zorgvuldig en efficiënt met ruimte, energie en energiebronnen en toegerust op de gevolgen van de klimaatverandering. Kortom, duurzaam in alle facetten” (Structuurvisie 2040, 2011). Duurzaamheid in alle facetten betekent ook duurzaamheid in de nieuwe en bestaande gebouwde omgeving. In alle gemeentelijke documenten wordt duurzaamheid in de bouw besproken aan de hand van de volgende drie thema’s: energievoorziening, klimaatadaptatie, circulaire bouw.

4.1.1 Energieopwekking

Ambities

Het eerste duurzaamheidsthema is duurzame energieopwekking. De gemeente Amsterdam benadrukt dat Amsterdam zowel moeten focussen op duurzame opwekking als besparing van energie (Structuurvisie 2040, 2011; Agenda Duurzaamheid, 2015). In Amsterdam wordt jaarlijks 54.500 terajoule energie verbruikt. Dit verbruik bestaat voor 45% uit aardgas, 30% aan elektriciteit, 20% aan mobiliteit en 5% aan warmte. Van het totale verbruik wordt maar 35%

(22)

verbruikt door particulieren. De resterende 65% is zakelijk verbruik. Tegenover die 54.500 terajoule die wordt geproduceerd staat een schamele 2.700 terajoule aan duurzame opwekking. Dit betekent dat nog geeneens 5% van het jaarlijkse gebruik van energie op een duurzame manier wordt opgewekt. Van die duurzame energie is 71% elektriciteitsproductie, 10% stadswarmte, 18% windenergie en 1% zonne-energie. Het aandeel van de opbrengst van de steeds populairder wordende duurzaamheidsmaatregelen in woningbouw zoals stadswarmte of zonne-energie zijn dus vrijwel nihil in vergelijking met wat de stad Amsterdam werkelijk aan energie verbruikt.

De gemeente stelt dat het aandeel duurzame energie in woningbouw flink hoger moet worden. In de Agenda Duurzaamheid (2015) wordt verwezen naar een bouwbesluit wat stelt dat vanaf 2020 energieneutrale nieuwbouw de norm moet zijn. Volgens het RVO is bepaald dat een volledig energieneutraal gebouw een EPC = 0 heeft (RVO, 2015). Dit betekent dat wordt geambieerd dat alle woningen die vanaf 2020 nieuw worden gebouwd in Amsterdam hun gebouwgebonden energieverbruik zelf opwekken. Gesteld wordt dat ontwikkelende partijen, waaronder particuliere opdrachtgevers aan de hand van 3 punten door de gemeente worden gestimuleerd om te voldoen aan die energieneutrale norm:

- Duurzaamheid wordt voor minimaal 30% meegewogen in selectiecriteria van ontwikkelingsplannen en tenders.

- Er worden gebieden aangewezen in de stad waar een nieuwe manier van gebiedsontwikkeling gaat plaatsvinden en er in samenwerking met energieleveranciers, ontwikkelaars en opdrachtgevers wordt geambieerd om zo duurzaam mogelijk te ontwikkelen.

- Er gaat strenge regulering en handhaving plaatsvinden. Amsterdam wil steekproefsgewijs de afgesproken energieprestaties controleren en beoordelen aan de hand van EPC rapporten en controle op locatie.

Een manier om de EPC waarde omlaag te krijgen is stadswarmte. Stadswarmte wordt gezien als een belangrijke factor voor verduurzaming in de woningvoorraad. Bij stadswarmte stroomt warmte die vrijkomt bij het opwekken van stroom of verbranden van afval via een ondergronds leidingnet naar woonwijken toe (Vattenfall, 2020). Grootschalige warmtebronnen moeten in de toekomst aan elkaar gekoppeld worden om steeds meer delen van de stad via stadswarmte te verwarmen. In figuur 6 is het huidige stadswarmtenet van Amsterdam zichtbaar.

Naast het voorzien van duurzaam opgewekte warmte zijn zonnepanelen een ideale manier om woningen te voorzien van duurzame elektriciteit. De gemeente stelt dat er in Amsterdam geen plek is voor grootschalige zonneparken, behalve op de vele miljoenen vierkante kilometers daken die de stad rijk is. De gemeente wil zoveel mogelijk zonnepanelen plaatsen en zelfs de welstandseisen hierop aanpassen. Echter is het wel van belang dat het elektriciteitsnet wordt verbeterd wanneer we steeds meer zonnepanelen installeren. Het huidige net is niet in staat om grootschalig opgewekte energie terug te leveren aan het net, wat tot inefficiëntie van de energieopwekking leidt. Via smart grid zou het mogelijk moeten zijn om grootschalige energieopwekking terug te leveren aan het elektriciteitsnet (RVO, 2020).

(23)

Figuur 6: Stadswarmtenetten van Amsterdam (maps.amsterdam.nl, 2020).

Eisen en randvoorwaarden

In het document ‘Duurzaam Bouwen’ wordt het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Amsterdam naar specifieke acties en maatregelen op het niveau van kavel en gebouw vertaald (Gemeente Amsterdam, 2019). Het document stelt duidelijk wat de dwingende regels zijn op het gebied van duurzaamheid voor nieuwbouwwoningen en schetst daarnaast mogelijkheden om deze duurzaamheid op eigen initiatief verder uit te breiden. Wat betreft energie worden er in de huidige woningbouw twee randvoorwaarden gesteld. Allereerst moeten vanaf eind 2020 alle nieuwe gebouwen in Nederland volgens de wet BENG (bijna energieneutrale gebouwen) zijn. De BENG is een alternatief voor het huidige systeem van de EPC en is vergelijkbaar met een EPC van 0,2. Voor woningen en woongebouwen in Nederland betekent dit dat de energiebehoefte voor verwarming, koeling en het primair energiegebruik dienen te worden beperkt tot 25 kWh/m2 .jr. Omdat BENG een nieuw systeem is wat pas ingaat nadat deze scriptie is voltooid is besloten om in deze scriptie alleen te refereren naar de EPC norm. Een tweede randvoorwaarde is dat alle nieuwbouw aardgasloos moet worden gerealiseerd. (Gemeente Amsterdam, 2019).

Reflectie

Wanneer alle documentatie omtrent verduurzaming in de woningbouw op een rijtje wordt gezet is duurzame energie het onderwerp te zijn waar de gemeente Amsterdam de meeste prioriteit aan lijkt te geven. De twee randvoorwaarden; een EPC lager dan 0.2 en aardgasvrij wonen, zijn twee keiharde eisen voor nieuwe woningbouw. Hier kun je als ontwikkelaar, particulier of niet, niet meer omheen. De energievoorziening heeft met de EPC een meetbare en controleerbare eenheid om te checken of nieuwe woningen wel of niet voldoen aan de huidige duurzaamheidseisen.

Er zijn echter ook kritische kanttekeningen te plaatsen bij de verduurzaming van de energievoorziening. De EPC is een duidelijke eenheid, maar de instrumenten om tot een juiste EPC waarde te komen zijn soms discutabel. Stadswarmte werd afgelopen jaren gezien als duurzame warmteleverancier. Echter kan men zich afvragen hoe duurzaam stadswarmte is. In

(24)

maart 2020 kopte het Parool: “Kritiek op stadswarmte in nieuwbouw: ongelooflijk zonde.” Stadswarmte leek enkele jaren geleden een goed duurzaam alternatief in plaats van de traditionele CV ketel. Toch komt men daar op terug omdat stadswarmte het overschot is van warmte dat komt uit nota bene fossiele elektriciteitscentrales. Toch lijkt het een mooi concept wat betreft efficiëntie en sluit het aan bij de 3e stap van Trias Energetica: het zo efficiënt en schoon mogelijk gebruik maken van fossiele energie. Ook efficiëntie als argument valt tegen te spreken. Stadswarmte moet nadat het van de energiecentrale komt vaak nog bijverwarmd worden omdat het al een te lage temperatuur heeft bereikt. Dat kost dus ook weer extra energie (Parool, 2018). Ook de gemeente Amsterdam is in de afgelopen jaren tot het inzicht gekomen dat stadswarmte niet de toekomst is.

4.1.2 Klimaatadaptatie

Ambities

Klimaatadaptatie is het tweede aspect van duurzaamheid in woningbouw waar de gemeente bewust beleid op maakt. In de Agenda Duurzaamheid (2015) werd geconcludeerd dat de frequentie en de hevigheid van buien Amsterdam steeds vaker teisteren. De wolkbreuk van 28 juli 2014 heeft maar liefst 5 miljoen euro schade opgeleverd aan de stad. Dit moest anders, waardoor de gemeente heeft vastgesteld samen te gaan werken aan een stedelijk gebied dat beter bestand is tegen wateroverlast door regenval, overstromingen, maar ook periodes van hitte en droogte. Er is besloten om klimaatadaptatie in 2020 volledig in het gemeentelijke beleid te verankeren. Voornamelijk op het gebied van Amsterdam ‘rainproof maken’ wordt veel ingezet. Zo worden knelpunten van afwatering in de stad verbeterd en wordt op huiselijk schaalniveau de burger gestimuleerd om manieren te vinden om overtollig regenwater op te vangen. De gemeente streeft ernaar gebouwen met infiltratie stroken en groene daken te voorzien om waterafvoer zo gunstig mogelijk te maken. Dit om zowel hitte en droogte te bestrijden maar ook overtollig water te beter af te voeren. Daarnaast streeft de gemeente naar het gebruik van materiaalsoorten die hittestraling niet opnemen en wordt beoogd klimaatadaptief bouwen als eis bij het opstellen van stedenbouwkundige plannen te integreren.

Eisen en randvoorwaarden

In het document ‘Duurzaam Bouwen’ wordt voor het thema klimaatadaptatie de volgende eis gesteld: het regenbestendig ontwikkelen van gebouwen. Dit houdt in dat de hemelwaterberging met minimaal 60 mm/uur op de kavel moet worden verwerkt.

Reflectie

Wat betreft klimaatadaptatie wordt er in de loop der jaren steeds meer geconcretiseerd in de gemeentelijke documenten. De belofte klimaatadaptatie in het beleid van 2020 te verankeren is waargemaakt met de publicatie van ‘Strategie Klimaatadaptatie’. Het document staat vol met ambitieuze plannen om de stad Amsterdam beter aan te passen aan de veranderende omstandigheden van het klimaat (Gemeente Amsterdam, 2020). Wat betreft woningbouw wordt

(25)

vereist dat gebouwen regenbestendig worden ontwikkeld en de afgesproken norm van 60 mm/uur maakt dit een controleerbare eis.

4.1.3 Circulair bouwen

Ambities

Circulariteit, of circulair bouwen, is het laatste thema van duurzame woningbouw. In de Agenda Duurzaamheid wordt veel gesproken over de relevantie die een circulaire economie kan hebben. Volgens TNO kan een circulaire economie 54.000 nieuwe banen creëren in Nederland. Amsterdam wil naar eigen zeggen een koppositie verwerven in die circulariteit. Ook wordt er geschat dat 40% van de grondstofstromen in Amsterdam zijn gerelateerd aan bouw en sloop (Agenda Duurzaamheid, 2015). De bouw kan dus een groot aandeel hebben in de verwerking van circulariteit. De ambitie is dan ook om deze stroom te verminderen en bovendien circulair te maken. In 2015 is een Green Deal gesloten tussen verscheidene partijen in de bouwketen waarin staat dat vrijgekomen bouwmaterialen uit sloop op lokaal schaalniveau hergebruikt moeten en kunnen worden. Geambieerd wordt om de kleine en grote kringlopen van materiaal dan ook volledig en op lokale schaal te kunnen sluiten. De gemeente belooft dan ook bij uitvragen voor bouwprojecten gericht te sturen op lokaal hergebruik van het bouwmateriaal.

In het document ‘Duurzaam Bouwen’ worden 4 ambities uitgesproken die circulariteit in de stad een boost zouden kunnen geven:

- Een scherpe milieuprestatie van gebouwen te hanteren (MGP): De MGP is een meetbaar instrument wat de milieubelasting van gebruikte materialen in nieuwbouw meet. Maatregelen waarmee de MPG kan worden verlaagd, zijn onder meer het toepassen van biobased materialen (bijv. hout, isolatie met grassen ) en van hergebruikte of gerecyclede materialen bijvoorbeeld beton of bakstenen.

- Flexibel en demontabel te bouwen: flexibel en demontabel bouwen houdt in dat gebouwen allereerst zo worden gebouwd dat ze zonder ingrijpende verbouwingen voor andere functies kunnen dienen. Daarnaast worden gebouwen demontabel gebouwd als ze gemakkelijk uit elkaar te halen zijn en bijvoorbeeld later op een andere plek kunnen worden neergezet. Hierbij wordt het gebouw als het ware recyclebaar gebouwd en ingericht.

- Het gebruik van een materialenpaspoort: een materialenpaspoort registreert de levensduur, financiële waarde en kwaliteit van de bouwmaterialen tijdens de levensduur van een gebouw. Het doel van dit paspoort is het vastleggen van de constructieve gegevens van de hoofddraagconstructie van objecten (Landman et al., 2020).

- Hergebruik componenten / materialen uit sloop van eigen kavel of nabijgelegen locatie.

Eisen en randvoorwaarden

In het document ‘Duurzaam Bouwen’ wordt voor het thema circulair bouwen een enkele vereiste gesteld: het gebruik van FSC-gecertificeerd hout, dat afkomstig is uit duurzaam beheerde bossen.

(26)

Reflectie

Wanneer er wordt gesproken over circulariteit als aspect van duurzaamheid zijn de ambities van de gemeente Amsterdam torenhoog, maar concrete invulling hiervan is erg beperkt. De gemeente wil in 2050 helemaal circulair zijn en over 10 jaar moeten we al op 50% zitten (Agenda Duurzaamheid, 2015). Het is aannemelijk dat deze hoge doelstellingen alleen bereikt zouden kunnen worden met harde circulariteit eisen voor ontwikkelaars. Toch is het tegendeel waar. De gemeente stelt voor circulair bouwen namelijk maar één enkele eis. Het gebruik van FSC gecertificeerd hout. Alle andere ambities; materialenpaspoorten, flexibel en demontabel bouwen en een bepaalde MPG waarde hanteren, zijn enkel en alleen ambities. Het gebrek aan concretisering omtrent circulair bouwen wordt ook duidelijker wanneer de strategie ‘Amsterdam circulair 2020-2025 wordt gepubliceerd. In een uitgebreid document worden allerlei ambities uitgesproken om Amsterdam in de toekomst volledig circulair te laten draaien. Toch is er kritiek op dit document en wordt er gezegd dat er sprake is van alleen maar mooipraterij: “de strategie is zo vrijblijvend geformuleerd dat het maar de vraag is in hoeverre het lukt de hoeveelheid grondstoffen te verminderen en de ecologische voetafdruk te verkleinen.” Nergens wordt dus geconcretiseerd hoe de gemeente deze ambities wil behalen (Savini & De Kok, 2020). De analyse van Savini en de Kok sluit volledig aan op het idee wat ik kreeg aan de hand van de gelezen documentatie over circulariteit in specifiek de woningbouw. Hoe gaan we circulariteit bereiken als we alleen als enige verplichting het gebruik van gecertificeerd hout vragen? Waarom worden materialen paspoorten en bepaalde MPG waardes niet verplicht? Ook hier wordt wederom duidelijk dat de acties en eisen van de gemeente nog lang niet goed genoeg aansluiten bij de idealen die we als stad hebben.

4.2 Participatie

Daar waar duurzaamheid op sommige aspecten nog niet concreet genoeg wordt georganiseerd is dit bij participatie net zo. Er is weinig tot geen documentatie te vinden over hoe participatie een rol gaat krijgen in de inrichting van de stad Amsterdam. Toch wordt er in de loop der jaren steeds meer gesproken over ‘samen bouwen aan de stad’ en worden bottom up initiatieven belangrijker. In de Startnotitie Omgevingsvisie Amsterdam 2050 wordt veel meer aandacht gelegd op het feit dat Amsterdam haar stad in de toekomst op een participatieve manier wil inrichten. De gemeente stelt dat er een waardeverschuiving plaatsvindt richting waarden als rechtvaardigheid, duurzaamheid en democratisering. De gemeente wil hier op anticiperen en vindt het belangrijk dat de Omgevingsvisie tot stand komt met aandacht voor de veelheid aan perspectieven, ervaringen en emoties van alle bewoners van Amsterdam: “Door samen te werken met bewoners, instellingen, en ondernemers wordt zeggenschap teruggelegd bij de mensen die van de stad afhankelijk zijn”. Het college van Burgemeesters & Wethouders van Amsterdam wil dit realiseren door de uitvoeringskracht van bewoners te vergroten en samen te bouwen aan nieuwe idealen die zorgen voor veel meer zeggenschap en eigenaarschap van burgers in hun wijken en buurten.

(27)

In het meest recente coalitieakkoord “Een nieuwe lente en een nieuw geluid” samengesteld door Groenlinks, D66, PVDA en SP wordt democratisering gezien als een belangrijk aspect voor de toekomst van de stad: “Samen met de stad stellen we een ambitieuze agenda voor democratische vernieuwing op waarin we onderzoeken hoe de participatieve en representatieve democratie kunnen worden vernieuwd, versterkt en uitgebreid. Doel is inwoners van Amsterdam grotere zeggenschap te laten hebben over hun directe omgeving, gemeentelijke dienstverlening en de stad als geheel.”

Ondanks dat er weinig documentatie over participatie is geschreven is er wel het document ‘Leidraad Participatie’ uit 2010. Het is een document dat als hulpmiddel kan worden gebruikt door alle partijen die in Amsterdam betrokken zijn bij stedelijke vernieuwing. Het besef dat participatie en communicatie van groot belang zijn is er, maar de kennis om dit te realiseren ontbreekt soms (Leidraad Participatie, 2010). Dit document biedt daar een oplossing voor. Participatie wordt in de leidraad gedefinieerd als het deelnemen aan en een rol spelen in het besluitvormingsproces. Het niveau van participatie is van essentieel belang om te bepalen hoeveel invloed een bewoner heeft op het besluitvormingsproces. Gebaseerd op de ladder van Arnstein, besproken in het theoretisch kader, ziet de gemeente 5 verschillende treden van participatie. Daar waar de ladder begint bij weten / informeren, waar de bewoner een toehoorder is, eindigt de ladder bij samenwerken, waar de bewoner een samenwerkingspartner is van de professionals: samen tekenen, beslissingen uitvoeren en betalen. Dit samenwerken is iets wat bij het lezen van de Startnotitie Omgevingsvisie ook lijkt terug te komen. ‘Samen bouwen aan de stad’ is het nieuwe ideaal. In de gemeentelijke publicaties wordt particulier opdrachtgeverschap gezien als een uitstekend middel om samen te bouwen aan die stad: “(Collectief) particulier opdrachtgeverschap past goed binnen het nieuwe ontwikkelmodel van de stad, maar ook in het streven de eindgebruiker een grotere invloed te geven op zijn of haar woning. Voor de realisatie van de Structuurvisie krijgt (collectief) particulier opdrachtgeverschap ruim baan. De procesgang wordt zo ingericht dat particulieren gefaciliteerd en ondersteund worden in het realiseren van hun eigen woning” (Structuurvisie 2040, 2011).

Reflectie

Ook bij het thema participatie lijken en veel ambities te zijn maar ontbreekt het aan de praktische invulling. Opvallend is dat er vooral korte paragrafen aan participatie worden gewijd, maar dat er eigenlijk nergens documentatie is te vinden over hoe we participatie een plek gaat krijgen in de stedenbouw. Voor duurzaamheid zijn er ondertussen duidelijke richtlijnen en eisen gesteld en is er bovendien veel documentatie over het onderwerp te vinden, maar voor participatie is dit niet het geval. Het Leidraad Participatie is een van de schaarse documenten die wel een concreet stappenplan heeft opgezet over hoe de gemeente burgers en bewoners zou betrekken bij gebiedsontwikkeling. Toch is er verder geen documentatie te vinden waarbij de leidraad ook echt als hulpmiddel wordt gebruikt ondanks het feit dat het op de site van de gemeente de indruk wordt gewekt dat dit document de handleiding is voor hoe de gemeente haar burgers betrekt.

(28)

Max Smit, planoloog bij de gemeente Amsterdam en gespecialiseerd in participatie, verklaart dat er bij de gemeente Amsterdam geen eenduidige opvatting heerst over de definitie van participatie. Er zijn tientallen afdelingen, 15.000 ambtenaren en het is dus praktisch bijna onmogelijk om een eenduidige visie te hebben. Smit geeft aan dat hij dit ook logisch vindt want participatie is maatwerk. Daarnaast is het volgens hem van belang om te beseffen dat we in Nederland een representatieve en een participatieve democratie hebben. In de representatieve democratie wordt de gemeenteraad één keer in de 4 jaar gekozen, maar volgens Smit is dat niet voldoende om de democratie ook echt te representeren. Daarom is de participatieve democratie in de wereld gebracht. Echter botsen beide democratieën soms wel: “Soms heb je geluiden en belangen die opkomen in een participatieve democratie die niet stroken met wat de politiek, dus de representatieve democratie, met elkaar hebben afgesproken.” Smit vervolgt zijn verhaal door te stellen dat die botsing van machten ook leidt tot het feit dat participatie nu op eenzijdige communicatie is gericht: het ophalen van meningen en verzamelen van post-its. “De echte coproductie, het samen werken aan plannen, gebeurt wel maar nog niet zo veel.” 4.3 Deelconclusie

Concluderend kan gesteld worden dat de ambities van de gemeente Amsterdam rondom duurzaamheid en participatie in stedelijke gebiedsontwikkeling erg vooruitstrevend zijn. Voor beide thema’s is gesteld dat ze enorm belangrijk zijn voor de toekomst van de stad. Wat betreft concretisering van acties, eisen en maatregelen zijn er echter wel verschillen op te merken. Het concept duurzaamheid lijkt een flink aantal stappen verder te zijn dan participatie. Duurzaamheid is een aspect met bepaalde eisen waar de gemeente Amsterdam aan ‘moet’ voldoen om de Nederlandse CO2 uitstoot te verminderen en om zichzelf te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering. Als gevolg zijn de afgelopen jaren de verduurzamingsmaatregelen in de woningbouw steeds strenger geworden. Een groot deel van de selectie, ontwerp en bouw is nu afgesteld op de duurzaamheidsambities van de gemeente. Participatie daarentegen is geen verplichting. Het is een ideaal voor een betere en meer maatschappelijk verantwoorde samenleving. Door het gebrek aan regelgeving of verplichtingen wat betreft participatie is het concept nog lang niet zo geconcretiseerd als duurzaamheid. Het lijkt alsof participatie nu is waar duurzaamheid 10 jaar geleden was.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij de re-integratie en participatie van inwoners met een uitkering van de gemeente zetten wij eerst in op betaald werk en als zij daar (nog) niet klaar voor zijn bieden wij

Bij de samenvatting van alle gegevens heeft Tasty Sweet een betrouwbaar lagere refractometerwaarde dan Skyliner '85. Op de dag van inzet is het verschil tus- sen de twee

Dit komt doordat de professionalisering van de omroep, zoals het werken met professioneel opgeleide journalisten en het hebben van meer geld en middelen, er ten dele voor zorgt dat

Het onderzoek geeft voldoende grond voor de conclusie dat het uitermate belangrijk is om bij het beantwoorden van de vraag of het discrimi- natoire aspect als

Met de komst van de Participatiewet zijn gemeenten verantwoordelijk geworden voor mensen met arbeids- vermogen die ondersteuning nodig hebben.. Gemeen- ten hebben een

onderzoek over het beleid van gemeenten voor de doelgroep en de uitvoering ervan. 2) Een diepgaande casestudie van de ‘praktijken’ rond de maatschappelijke en arbeidsintegratie

Uit onderzoek naar de participatie van kinderen in zaken waarin om een machtiging uithuisplaatsing wordt verzocht, blijkt dat jeugdigen vanaf twaalf jaar worden opgeroepen voor een

Een minderjarige die onder toezicht is gesteld, kan slechts met een machtiging uithuisplaatsing dag  en  nacht  uit  huis  worden  geplaatst.  De  kinderrechter