• No results found

De WCAM en collectieve afwikkeling van massachade : kan de WCAM als een geschikt systeem functioneren op Europees niveau?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De WCAM en collectieve afwikkeling van massachade : kan de WCAM als een geschikt systeem functioneren op Europees niveau?"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De WCAM en grensoverschrijdende collectieve afwikkeling van

massaschade:

-‘’kan de WCAM als een geschikt systeem functioneren op Europees

niveau?’’

Eveline Verbeek

10878106

Masterscriptie Rechtsgeleerdheid

Mastertrack Privaatrechtelijke rechtspraktijk

Inleverdatum: 28 juli 2016

(2)

Abstract

Dit onderzoek ziet op de WCAM en de mogelijkheden die de procedure biedt ter collectieve afwikkeling van grensoverschrijdende massaschade binnen de EU. De WCAM is in 2005 in werking getreden en is op dit moment de enige mogelijkheid in Nederland ter afwikkeling van collectieve massaschade. Dat de WCAM potentie heeft om ook buiten de Nederlandse

grenzen een aantrekkelijk systeem te zijn, blijkt onder andere uit de Shell-en Converium-zaken, die in dit onderzoek uitgebreid aan de orde komen. Het doel van dit onderzoek is het geven van een waardering over het huidige systeem van de WCAM en de mogelijkheden om met dit Nederlandse systeem tot effectieve afwikkeling van grensoverschrijdende

massaschade binnen de EU te komen. Het onderzoek is theoretisch van aard, waarbij gebruik is gemaakt van relevante juridische handboeken, beschikbare jurisprudentie, wet- en

regelgeving en juridische tijdschriften. Het criterium waaraan wordt getoetst ter

beantwoording van de vraag of de WCAM als een geschikt systeem kan functioneren op Europees niveau is tweeledig en ziet enerzijds op de ervaringen die tot nu toe zijn opgedaan met de afwikkeling van grensoverschrijdende massaschade. Het systeem is meermaals een succes gebleken, grensoverschrijdende massaschade is immers tot nu toe reeds meerdere malen afgewikkeld met gebruik van de WCAM. Er hebben zich echter ook reeds enkele complicaties voorgedaan bij de tot nu toe afgewikkelde WCAM-procedures. Anderzijds ziet het criterium op de huidige ontwikkelingen op Europees niveau, waarbij door Europese instanties verschillende criteria zijn gesteld ter afwikkeling van collectieve massaschade, waaraan de systemen van lidstaten binnen een aantal jaren dienen te voldoen.

De eerste vier hoofdstukken zien op de procedure van de WCAM, waarbij achtereenvolgens de bevoegdheid van het Hof Amsterdam, het proces van de verbindendverklaring van de schikking en de erkenning en tenuitvoerlegging van een schikking die door het hof

verbindend is verklaard aan de orde komen. Uit deze hoofdstukken blijkt dat ten aanzien van buitenlandse gedupeerden het gehele proces van de WCAM kan worden doorlopen om tot verbindendverklaring van een schikking te komen, waarbij zich echter in elke fase van het proces in meer of mindere mate complicaties aandienen, die in dit onderzoek worden besproken.

Het laatste hoofdstuk ziet op het tweede criterium waaraan wordt getoetst ter beantwoording van de vraag of de WCAM als een geschikt systeem kan functioneren op Europees niveau.

(3)

Met name ten aanzien van alternatieve geschilbeslechting lijkt de WCAM te voldoen aan de aanbevelingen die op Europees niveau zijn gedaan.

Abstract...2

Inleiding...4

Doel en methoden van het onderzoek...5

Hoofdstuk 1. De bevoegdheid van het Hof Amsterdam ten aanzien van buitenlandse benadeelden...8

1.1 Inleiding...8

1.2 Het materieel toepassingsbereik van de Brussel I herschikking...9

1.3 Het formeel toepassingsbereik en de hoofdregel van artikel 4 Brussel I herschikking...10

1.4 Alternatieve bevoegdheidsregels...12

1.5 Het forumkeuzebeding op grond van artikel 25 Brussel I herschikking...16

1.6 Tussenconclusie...18

Hoofdstuk 2. De verbindendverklaring van de schikking en de opt-out mogelijkheid voor buitenlandse benadeelden...21

2.1 Inleiding...21

2.2 Inhoudelijke toetsing van het verzoek tot verbindendverklaring door het Gerechtshof Amsterdam...21

2.2.1 De representativiteit van belangenorganisaties ten aanzien van buitenlandse benadeelden...22

2.2.2 De redelijkheid van de vergoeding...25

2.3 De oproeping van buitenlandse benadeelden...27

2.4 De opt-out mogelijkheid voor buitenlandse benadeelden...30

Hoofdstuk 3. Erkenning en tenuitvoerlegging van de verbindendverklaring in grensoverschrijdende gevallen...32

3.1 Inleiding...32

3.2 Erkenning van de verbindendverklaring van een WCAM-schikking in andere lidstaten...32

Hoofdstuk 4. Mogelijkheden ter bevordering van de onderhandelingsbereidheid...35

4.1 Inleiding...35

4.2 De Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade...36

4.3 De preprocessuele comparitie...38

Hoofdstuk 5. De WCAM en recente ontwikkelingen op Europees niveau...40

5.1 Inleiding...40 5.2 De Aanbeveling...42 5.3 Alternatieve geschilbeslechting...43 5.4 Tussenconclusie...46 Conclusies en Aanbevelingen...47 Literatuurlijst...51 Jurisprudentie...57 Parlementaire stukken...58

Documenten van de Europese Unie...59

(4)

Bijlage 1 – Transponeringstabel relevante artikelen Brussel I / Brussel I herschikking...61 Bijlage 2 – afkortingen in de aangehaalde literatuur...61

Inleiding

Het komt geregeld voor dat een grote groep mensen schade lijdt als gevolg van één of een hoeveelheid aan gelijksoortige schadeveroorzakende gebeurtenissen of een veelheid aan. Dit wordt massaschade genoemd. De ontwikkelingen op het gebied van afwikkeling van

massaschade sluiten aan bij deze huidige samenleving, zowel op nationaal als op internationaal niveau is in de laatste jaren de aandacht voor dit onderwerp toegenomen. De Wet Collectieve Afwikkeling Massaschade (hierna: WCAM) is in 2005 in werking getreden en is momenteel de enige mogelijkheid tot een finale collectieve afwikkeling van massaschade in Nederland. De WCAM is grotendeels te vinden in de artikelen 907-910 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), deze artikelen vormen het

materieelrechtelijk component van de WCAM. Daarnaast worden in de artikelen 1012-1028 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) enkele meer specifieke bepalingen betreffende de rechtspleging in WCAM-zaken geregeld.1 Het begrip

‘massaschade’ is niet in de WCAM gedefinieerd. In de memorie van toelichting wordt dit begrip uitgelegd als zijnde een groot aantal gelijksoortige schadevorderingen.2 Deze wet

voorziet in de mogelijkheid om een vaststellingsovereenkomst betreffende de afwikkeling van een groot aantal gelijksoortige vorderingen door het Gerechtshof Amsterdam verbindend te laten verklaren voor de gehele groep van benadeelden. Een dergelijke overeenkomst dient te worden gesloten tussen een organisatie die de belangen van de slachtoffers behartigt en de aansprakelijke partij.3 Sinds de invoering van de WCAM in 2005 is deze wet meerdere keren

geëvalueerd, waarbij zowel de knelpunten ten aanzien van afwikkeling van massaschade in Nederland als in grensoverschrijdende gevallen zijn onderzocht.4 Met betrekking tot de

specifieke knelpunten die de WCAM ten aanzien van enkel Nederlandse massaschade heeft refereer ik graag naar deze onderzoeken, gezien het feit dat mijn onderzoek zich niet richt op massaschade die zich uitsluitend binnen Nederland voordoet.

1 Klaassen 2013, p. 627.

2 Kamerstukken II 2003/04, 29 414, nr. 3, p. 1. 3 Van Lith 2010, p. 3.

(5)

Bij de totstandkoming van de WCAM is zeer beperkt aandacht besteed aan de

grensoverschrijdende dimensie van deze regeling. Dat de WCAM ook betrekking kan hebben op grensoverschrijdende procedures, blijkt echter uit verschillende schikkingen die het Hof Amsterdam tot op heden verbindend heeft verklaard. Met name in de Shell-zaak en de Converium-zaak had het grootste gedeelte van de benadeelden woonplaats buiten Nederland; deze twee zaken zullen derhalve het meest uitgebreid aan de orde komen in dit onderzoek. De WCAM-procedure lijkt een succesvol systeem te zijn ter afwikkeling van

grensoverschrijdende massaschade. Volgens een artikel in The Economist staat Nederland in de Europese top wat betreft de afwikkeling van massaschades en is Amsterdam de favoriete plaats voor wettelijk bindende class-action-settlements.5 Het Financieele Dagblad sprak over

Nederland in de rol van ‘gastland’.6 Uit de reeds afgewikkelde WCAM-schikkingen en de

literatuur blijkt dat de WCAM ook enkele knelpunten heeft ten aanzien van afwikkeling van collectieve grensoverschrijdende massaschade, die in dit onderzoek aan de orde zullen komen.

Doel en methoden van het onderzoek

Het onderzoek heeft een tweeledig doel, ten eerste tracht ik een waardering te geven over het huidige systeem van de WCAM. Het tweede doel van dit onderzoek ziet op de mogelijkheden om met het Nederlandse WCAM-systeem tot effectieve afwikkeling van grensoverschrijdende massaschade te komen. Bij de beoordeling naar effectiviteit definieer ik het begrip ‘effectief’ ten aanzien van de WCAM en grensoverschrijdende massaschade als volgt: de afwikkeling van grensoverschrijdende massaschade is effectief indien grensoverschrijdende massaschade met het huidige WCAM-systeem, ondanks mogelijke complicaties, kan worden afgewikkeld. Het onderzoek is theoretisch van aard, waarbij ik gebruik heb gemaakt van relevante

juridische handboeken, beschikbare jurisprudentie, wet- en regelgeving en juridische

tijdschriften. Voor het vaststellen van het geldende recht van de WCAM en de mogelijkheden die dit recht biedt voor de afwikkeling van collectieve grensoverschrijdende massaschade heb ik gebruik gemaakt van de wetsgeschiedenis, de relevante jurisprudentie en literatuur die is geschreven met betrekking tot dit onderwerp.

De probleemstelling en de afbakening van dit onderzoek vertaalt zich in de volgende onderzoeksvraag:

5 ‘Chasseurs d’ambulances: Class-action suits are coming to Europe’, The Economist, 11 mei 2013, p. 62. 6 A. de Groot, ‘Nederland hoopt stokje VS over te nemen als land van class-actions’, Het Financieele Dagblad, 17 november 2010.

(6)

De WCAM en grensoverschrijdende collectieve afwikkeling van massaschade: kan de WCAM als een geschikt systeem functioneren op Europees niveau?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal ik in dit onderzoek voor wat betreft de WCAM uitgaan van het huidige geldende recht. Mijn onderzoek richt zich expliciet op collectieve afwikkeling van grensoverschrijdende massaschade binnen de EU, zuiver Nederlandse procedures of massaschade die zich tevens uitstrekt buiten de EU vallen derhalve buiten mijn onderzoek. Het criterium aan de hand waarvan ik zal toetsen in hoeverre de WCAM als een geschikt systeem kan functioneren op Europees niveau, ziet enerzijds op de ervaringen die tot nu toe zijn opgedaan met de afwikkeling van grensoverschrijdende massaschade. Uit deze ervaringen is het systeem een succes gebleken, maar er hebben zich ook reeds enkele

complicaties voorgedaan bij de tot nu toe afgewikkelde WCAM-procedures. Anderzijds ziet het criterium op de huidige ontwikkelingen op Europees niveau, waarbij door Europese instanties verschillende criteria zijn gesteld waaraan de systemen van lidstaten ter afwikkeling van massaschade dienen te voldoen.

Het eerste hoofdstuk ziet op de bevoegdheid van het Hof Amsterdam ten aanzien van buitenlandse benadeelden met een woonplaats binnen de EU. Hoewel het Hof Amsterdam exclusief bevoegd is kennis te nemen van WCAM-schikkingen, is er geen wettelijke

grondslag te vinden voor de bevoegdheid van het hof ten aanzien van buitenlandse Europese benadeelden. De vraag naar de bevoegdheid dient derhalve te worden beantwoord aan de hand van het internationaal privaatrecht.

In het tweede hoofdstuk komt de verbindendverklaring van de door partijen overeengekomen schikking en de mogelijkheid voor een benadeelde om zich aan deze verbindendverklaring te onttrekken (de opt-out mogelijkheid) aan de orde. De representativiteit van een

belangenorganisatie ten aanzien van buitenlandse benadeelden en de redelijkheid van de vergoedingen zijn twee belangrijke elementen die de rechter tijdens de inhoudelijke

behandeling dient te beoordelen. Ten aanzien van buitenlandse benadeelden is het tevens van belang dat alle benadeelden op de hoogte worden gesteld van de schikking en de

verbindendverklaring daarvan, met name met betrekking tot de opt-out mogelijkheid. Vervolgens zal in het derde hoofdstuk de erkenning en tenuitvoerlegging van de verbindendverklaring van een WCAM-schikking worden beschreven. De vraag naar erkenning en tenuitvoerlegging komt pas aan de orde indien een benadeelde (ondanks dat deze geen gebruik heeft gemaakt van zijn opt-out mogelijkheid) of schadeplichtige partij niet

(7)

tevreden is met hetgeen waaraan hij volgens de verbindendverklaring verbonden is. Het vierde hoofdstuk ziet op de mogelijkheden ter bevordering van de onderhandelingsbereidheid van partijen. Indien zich complicaties voordoen om tot een schikking te komen, kan de vraag aan de orde komen in hoeverre partijen hierbij kunnen worden geholpen en, indien nodig, kunnen worden aangespoord om te onderhandelen. Dit hoofdstuk staat in verhouding tot de voorgaande hoofdstukken enigszins op zichzelf, gezien het feit dat in de eerste drie

hoofdstukken het proces vanaf het indienen van een verzoekschrift tot de

verbindendverklaring van de schikking wordt beschreven. Hoofdstuk 4 ziet echter op de fase voorafgaand aan de totstandkoming van een schikking, waarbij de rol van de rechter is uitgebreid. Het vijfde en daarmee laatste hoofdstuk heeft betrekking op de recente ontwikkelingen op Europees niveau ten aanzien van collectieve schadeafwikkeling. Op Europees niveau is de laatste jaren veel aandacht aan dit onderwerp besteed, wat heeft geleid tot een aanbeveling om tussen de lidstaten tot een meer coherent systeem ter afwikkeling van massaschade te komen. In dit hoofdstuk zal aan de orde komen in hoeverre de WCAM voldoet aan de aanbevelingen die op Europees niveau zijn gedaan.

(8)

Hoofdstuk 1. De bevoegdheid van het Hof Amsterdam ten aanzien van

buitenlandse benadeelden.

1.1 Inleiding

Voorafgaand aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoekschrift dient het Hof Amsterdam te beoordelen of het bevoegd is kennis te nemen van het verzoekschrift.

Met betrekking tot buitenlandse benadeelden dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de benadeelden die binnen de EU wonen en benadeelden die buiten de EU woonplaats hebben. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter ten aanzien van benadeelden buiten de EU wordt beoordeeld aan de hand van het commune internationaal privaatrecht, waarin de procedure voor verzoekschriften is neergelegd in artikel 3 Rv. Een beschrijving van de bevoegdheid ten aanzien van deze benadeelden ligt echter buiten het bestek van dit onderzoek.

Uit artikel 1013 lid 3 Rv blijkt dat Hof Amsterdam exclusief bevoegd is om kennis te nemen van WCAM-zaken. Uit dit artikel blijkt echter niet dat het hof bevoegd is kennis te nemen van grensoverschrijdende zaken tot collectieve afwikkeling van massaschade. In

grensoverschrijdende gevallen spelen derhalve aspecten van het internationaal privaatrecht een rol. De regels voor het internationale bevoegdheidsrecht zijn grotendeels neergelegd in de Verordening (EG) Nr. 44/2001 (hierna: Brussel I (oud)) voor procedures die vóór 10 januari 2015 aanhangig zijn gemaakt en in de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 (hierna: Brussel I herschikking) voor rechtsvorderingen die zijn ingesteld ná 10 januari 2015. In dit hoofdstuk zal ik ter omschrijving van het juridisch kader grotendeels uitgaan van de Brussel I

herschikking, die op een paar relevante punten is gewijzigd ten opzichte van de ‘oude’ Brussel I- Verordening. Voor zover deze wijzigingen van belang zijn zullen deze in dit onderzoek worden besproken. De in dit onderzoek te bespreken WCAM-schikkingen zijn afgewikkeld vóór 1 januari 2015. Gezien het feit dat de knelpunten met betrekking tot de bevoegdheid van de Nederlandse rechter voornamelijk blijken uit de grensoverschrijdende schikkingen die reeds door het Hof Amsterdam verbindend zijn verklaard, zal een bespreking van Brussel I (oud) niet achterwege kunnen blijven.

Een transponeringstabel van de belangrijkste artikelwijzingen is in Bijlage 1 van dit onderzoek opgenomen.

(9)

De Brussel I herschikking is materieel van toepassing indien het een burgerlijke of

handelszaak betreft (artikel 1 Brussel I herschikking) en heeft formele toepassing indien de verweerder woonachtig is in een lidstaat van de Europese Unie (artikel 4 lid 1 Brussel I herschikking). Het EVEX-Verdrag is van toepassing op de verhouding tot Zwitserland, Noorwegen en IJsland.7 De bevoegdheidsregels van de Brussel I herschikking komen

grotendeels overeen met de bevoegdheidsregels van het EVEX-Verdrag, een afzonderlijke bespreking van het EVEX-Verdrag zal derhalve in dit onderzoek niet aan de orde komen. De Brussel I herschikking is van hogere orde dan de Nederlandse WCAM en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dit betekent dat de regels uit Brussel I herschikking voorgaan op het Nederlandse recht.8 Ter beantwoording van de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is

ten aanzien van collectieve afwikkeling van grensoverschrijdende massaschade zal ten eerste de vraag moeten worden beantwoord of de Brussel I herschikking van toepassing is op dit type zaken. Vervolgens rijst de vraag in hoeverre het Hof Amsterdam bevoegd is om kennis te nemen van grensoverschrijdende WCAM-schikkingen. Ten aanzien van de toepassing van Brussel I herschikking en de bevoegdheid van het Hof Amsterdam op grond van deze verordening, kunnen zich verschillende complicaties voordoen, die in dit hoofdstuk uiteen worden gezet. Aan de hand van twee WCAM-zaken, de Shell- en de Converium-zaak, zal in dit hoofdstuk worden besproken op welke gronden het Hof Amsterdam zich bevoegd heeft geacht ten aanzien van buitenlandse benadeelden.

1.2 Het materieel toepassingsbereik van de Brussel I herschikking

Zoals reeds is opgemerkt, bepaalt artikel 1 van Brussel I herschikking dat deze materieel van toepassing is op burgerlijke en handelszaken. Dit begrip wordt ruim geïnterpreteerd: ook collectieve procedures met betrekking tot privaatrechtelijke aansprakelijkheid vallen onder het materiële bereik van deze verordening.9 De WCAM ziet immers op de verbindendverklaring

van een privaatrechtelijke overeenkomst (een schikking) waarbij de schadeveroorzaker civielrechtelijk aansprakelijk is jegens de gedupeerden.10 In de zaak VKI/Henkel heeft het Hof

van Justitie geoordeeld dat een procedure die is geïnitieerd door private partijen met

7 Strikwerda 2010, p. 172.

8 Artikel 93 en 94 Grondwet, (zie ook: Strikwerda 2012, p. 13). 9 Polak 2006, p. 2348-2350.

(10)

betrekking tot een schikking over privaatrechtelijke aansprakelijkheid, valt onder de materiële reikwijdte van de Brussel I herschikking.11 Polak en Poot onderschrijven het oordeel van het

Hof Amsterdam dat de WCAM-procedure onder de materiële reikwijdte van deze verordening valt. 12 Ten aanzien van de materiële reikwijdte van de Brussel I herschikking met betrekking

tot buitenlandse benadeelden en de WCAM-procedure lijken zich derhalve geen complicaties voor te doen.

1.3 Het formeel toepassingsbereik en de hoofdregel van artikel 4 Brussel I herschikking

De formele reikwijdte van de Brussel I herschikking heeft betrekking op de bevoegdheid van de rechter en ziet op het vereiste dat de verweerder woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat. Artikel 4 is de hoofdregel van Brussel I herschikking en bepaalt dat de

verweerder wordt opgeroepen voor de rechter van het land waar deze woonplaats heeft. Het is voor zowel de bepaling van de formele reikwijdte als voor de bevoegdheidsvraag van het Hof Amsterdam van belang te onderzoeken of een benadeelde in de zin van de WCAM kan worden aangemerkt als een verweerder in de zin van artikel 4 Brussel I herschikking. Doorgaans is de schadeveroorzakende partij de verweerder en de gedupeerde de eisende partij. Een strikte lezing van de WCAM zou resulteren in de conclusie dat de WCAM- procedure geen verweerders zou kennen. 13 Er is immers niet één eisende en één verwerende

partij, maar er zijn twee partijen die gezamenlijk een verzoek tot verbindendverklaring van een schikking indienen. De begrippen ‘benadeelde’ en ‘verweerder’ kunnen volgens Van Lith bovendien niet worden gezien als elkaars equivalent.14 Anderzijds wordt in de literatuur ook

verdedigd dat een benadeelde wel kan worden aangemerkt als een verweerder, omdat een verweerder in de zin van de Brussel I herschikking namelijk diegene is die als verwerende partij in het geding wordt betrokken, ongeacht zijn hoedanigheid. Irrelevant is dus of dit de benadeelde of de schadeveroorzaker is.15 De WCAM-procedure onderscheidt zich daarnaast

van de klassieke aansprakelijkheidsprocedure omdat er een schikking aan de procedure ten grondslag ligt en de schadeveroorzakende partijen en benadeelden gezamenlijk een

verzoekschrift indienen ter verbindendverklaring van deze schikking.16 Dat de benadeelden

11 HvJ EG 1 oktober 2002, ECLI:EU:C:2002:171 (VKI/Henkel). 12 Polak 2006, p. 2348-2350 en Poot 2006, P. 172.

13 Ten Wolde & Peters 2013, p 5. 14 Van Lith 2010, p. 37.

15 Rauscher en Mankowski, ‘Europäisches Zivilprozess- und Kollisionrecht EuZePR/ EuIPR, München: Sellier European Law Publishers 2011, art. 2, aant. 6 (zie noot 36), in: Ten Wolde en Peters 2012, p. 5.

(11)

als verweerders kunnen worden gekwalificeerd, kan blijken uit het feit dat tijdens

verzoekschriftprocedures ter verbindendverklaring van een WCAM-schikking de benadeelden als belanghebbenden worden opgeroepen (op grond van artikel 1013 lid 5 Rv).17 Omdat de

benadeelden als belanghebbenden worden opgeroepen ligt het volgens Ten Wolde en Peters voor de hand om de niet direct bij de schikking betrokken benadeelden als potentiële

verweerders te beschouwen, zij worden immers in de gelegenheid gesteld zich te verweren tegen de verbindendverklaring.18

In de (verder in dit hoofdstuk uitgebreid te bespreken) Converium-zaak heeft het Hof Amsterdam drie bevoegdheidsregels uit Brussel I (oud) toegepast. Ten aanzien van artikel 2 Brussel I (oud) heeft het de benadeelden gelijkgesteld aan verweerders in de zin van Brussel I (oud), zodat het onder andere bevoegdheid heeft aangenomen op grond van artikel 2 van deze verordening. Op de toepassing van deze gelijkstelling is met name door Van Lith kritiek geuit. Artikel 2 Brussel I (oud) zegt weliswaar ‘dient te worden opgeroepen’, waarvan de Engelse vertaling ‘to be sued’ is, maar dit zou volgens Van Lith nog niet betekenen dat de opgeroepen belanghebbende daadwerkelijk de persoon is waar dit artikel op doelt.19 Het

klassieke uitgangspunt ‘de eiser volgt de gedaagde’ staat volgens Van Lith niet gelijk aan ‘de rechter van de woonplaats van belanghebbenden ten behoeve van wie een collectieve

schikking is getroffen’.20 Een gevolg van de kwalificatie van benadeelde als verweerder is dat

rechters van elke lidstaat waarin een benadeelde zijn woonplaats heeft, op grond van artikel 2 Brussel I (oud) bevoegd zouden zijn om van het verzoek kennis te nemen. Dit is volgens Van Lith niet het doel van de Europese instrumenten, waarbij wordt gestreefd naar een efficiënte toebedeling van de rechtsmacht.21 In interviews die met Van Lith zijn gehouden met

betrekking tot een WODC-onderzoek geeft Van Lith echter aan dat het begrip ‘verweerder’ verordeningsautonoom dient te worden uitgelegd en niet door het nationale recht van een lidstaat. Bovendien wordt in de Brussel I herschikking geen onderscheid gemaakt tussen een procedure die wordt ingeleid met een dagvaarding of met een verzoekschrift voor de

identificatie van een verweerder.22 Hoewel de kwalificatie van benadeelde als verweerder in

de zin van de Brussel I herschikking uitleg nodig heeft, lijkt in de literatuur en door het Hof Amsterdam grotendeels de overtuiging te bestaan dat deze kwalificatie niet problematisch is.

17 Maríc 2010, p. 168.

18 Ten Wolde en Peters 2013, p. 6.

19 Noot H. van Lith, OR 2011/23 bij: Hof Amsterdam 12 november 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BO3908 (Converium).

20 Idem. 21 Idem.

22 Van Lith 2010, p. 37 (waarin wordt gerefereerd naar interviews die zijn gehouden ten behoeve van het WODC-onderzoek).

(12)

In dit onderzoek zal ik derhalve uitgaan van het standpunt dat een benadeelde in de zin van de WCAM is te kwalificeren als verweerder in de zin van artikel 4 Brussel I herschikking.

1.4 Alternatieve bevoegdheidsregels

De Brussel I herschikking kent naast de hoofdregel van artikel 4, alternatieve

bevoegdheidsregels op grond waarvan het Hof Amsterdam bevoegdheid heeft aangenomen ten aanzien van buitenlandse benadeelden. Aan de hand van de Shell- en de Converium-zaken wordt in deze paragraaf beschreven op grond van welke alternatieve

bevoegdheidsregels het Hof Amsterdam zich bevoegd heeft geacht kennis te nemen van grensoverschrijdende schikkingen, waarbij tevens aandacht zal worden besteed aan de kanttekeningen die bij het bevoegdheidsoordeel van het hof kunnen worden geplaatst.

Shell

Indien er ook Nederlandse benadeelden betrokken zijn in de procedure, kan het Hof Amsterdam op grond van artikel 8 aanhef en lid 1 Brussel I herschikking bevoegdheid aannemen als zijnde de rechter van de woonplaats van één van de verweerders.23 Als

voorwaarde wordt gesteld dat er tussen de vorderingen van de benadeelden een ‘zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om een gelijktijdige behandeling’, waardoor onverenigbare beslissingen worden voorkomen. Het is aan de nationale rechter om te

beoordelen of er een dusdanig nauwe band bestaat tussen de vorderingen waardoor deze gelijktijdig dienen te worden behandeld. Hoe het vereiste van een feitelijk en rechtens dezelfde situatie dient te worden uitgelegd, is niet geheel duidelijk.24 Wel heeft het Hof van

Justitie in de zaak Freeport/Arnoldsson geoordeeld dat het feit dat de vorderingen een andere rechtsgrondslag hadden (onrechtmatige daad en verbintenis uit overeenkomst) niet aan de toepassing van artikel 6 Brussel I (oud) in de weg stond.25

De Shell-zaak was de eerste omvangrijke schikking van het Hof Amsterdam op basis van de WCAM. Aandeelhouders hadden schade geleden door een sterke daling van de koers van het aandeel in Shell. Amerikaanse beleggers hadden in de Verenigde Staten een consolidated

class action ingesteld. In deze procedure verklaarde de Amerikaanse rechter zich echter

onbevoegd ten aanzien van benadeelden die buiten de VS woonplaats hadden.26

23 Maríc 2010, p. 170.

24 Kok & Sinninghe Damsté 2011, p. 30.

25 HvJ EG 11 oktober 2007, ECLI:EU:C:2007:595 (Freeport/Arnoldsson). 26 De Jong 2008, p. 31-32.

(13)

Op 11 april 2007 had Shell bekend gemaakt een schikking te hebben getroffen ten aanzien van Europese beleggers. Partijen bij deze schikking waren aan de kant van de benadeelden Stichting Shell Reserves Compensation Foundation (hierna: de Stichting), een speciaal opgerichte stichting voor de gedupeerde aandeelhouders, de Vereniging van Effectenbezitters (hierna: VEB) en de Nederlandse pensioenfondsen ABP en PGGM. De schadeveroorzakende partij bij de overeenkomst bestond uit Shell Petrolium N.V. (gevestigd in Nederland) en The ‘Shell’ Transport and Trading Company Limited (gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, hierna tezamen aangehaald als: Shell).27 Partijen hebben op 11 april 2007 gezamenlijk een

verzoekschrift ingediend bij het Hof Amsterdam ter verbindendverklaring van de schikking. In de Shell-zaak heeft het Hof Amsterdam bevoegdheid aangenomen op grond van artikel 2 Brussel I (oud) met betrekking tot de benadeelden die woonplaats hadden binnen Nederland.28

Ten aanzien van benadeelden die woonplaats hadden buiten Nederland, kon volgens het hof rechtsmacht worden ontleend aan artikel 6 aanhef en onder 1 Brussel I (oud).Volgens het hof bestond er tussen de vorderingen van de Nederlandse benadeelden en de niet Nederlandse (Europese) benadeelden een dusdanig nauwe band dat een goede rechtsbedeling vroeg om de gelijktijdige behandeling van het verzoek ter voorkoming van onverenigbare beslissingen bij een afzonderlijke berechting daarvan.29

Het Hof Amsterdam verstaat ten aanzien van benadeelden met woonplaats in Nederland onder het begrip ‘vorderingen’ (uit artikel 8 lid 1 Brussel I herschikking) tevens het verzoek tot verbindendverklaring van de schikkingsovereenkomst, waardoor een eventuele schadeclaim van de benadeelden overgaat in een aanspraak uit hoofde van die overeenkomst (tenzij benadeelden gebruik maken van de opt-out mogelijkheid).30 Het hof constateerde dat een

dergelijk verzoek echter in andere Europese landen niet bestaat, waardoor bij een

afzonderlijke berechting tegenstrijdige beslissingen zouden worden gegeven.31 Daarnaast

heeft het hof tevens geoordeeld dat er sprake was van eenzelfde feitelijke en juridische situatie, ondanks het feit dat de schadevorderingen tegen de Engelse Shell holding door Engels recht werd beheerst. Volgens het hof opereerden beide holdings namelijk feitelijk als één holding.32

Converium

27 De Jong 2007, p. 132.

28 Noot B.J. de Jong, OR 2009/109 bij: Hof Amsterdam, 29 mei 2009, LJN: BI5744 (Shell). 29 Hof Amsterdam 29 mei 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BI5744, r.o. 5.21 e.v. (Shell). 30 Hof Amsterdam 29 mei 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BI5744, r.o. 5.21 e.v. (Shell). 31 Idem.

(14)

Het volgende praktijkvoorbeeld met betrekking tot de bevoegdheid van het Hof Amsterdam ten aanzien van buitenlandse benadeelden is de Converium-zaak, de zesde WCAM-schikking, waarin het hof op 17 januari 2012 uitspraak deed.33 In deze zaak hebben ruim 12.000

beleggers schade geleden doordat de Zwitserse verzekeraars Converium Holding AG (hierna: Converium) tezamen met Zürich Financial Services Limited (hierna: ZFS) misleidende mededelingen hadden gedaan over de te verwachten financiële resultaten van de

onderneming. Om schadevergoeding te verkrijgen hebben de beleggers in de Verenigde Staten rechtszaken aanhangig gemaakt tegen Converium en ZFS.34 Met de Amerikaanse

gedupeerde beleggers was een schikking bereikt van $84,6 miljoen, die is goedgekeurd door de United States District Court for the Southern District of New York (hierna: de District Court).35 Ten aanzien van gedupeerden die niet woonachtig waren in de Verenigde Staten

heeft de Disctrict Court zich echter onbevoegd verklaard, waardoor de buitenlandse beleggers buiten de boot vielen. Voor deze beleggers is door de Nederlandse belangenorganisaties een schikking tot stand gekomen tussen Converium en ZFS, die vervolgens tezamen een verzoek tot verbindendverklaring van de schikking bij het Hof Amsterdam hebben ingediend.36

In deze zaak heeft het hof zich ten aanzien van buitenlandse benadeelden bevoegd geacht op grond van artikel 5 lid 1 Brussel I (oud). Dit artikel bepaalt dat ten aanzien van verbintenissen uit een overeenkomst het gerecht van de lidstaat bevoegd is waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt moet worden uitgevoerd. Het Hof Amsterdam heeft zich ten aanzien van buitenlandse gedupeerden die woonplaats hebben binnen de EU op grond van dit artikel bevoegd geacht en daarbij geoordeeld dat niet de onderliggende gebeurtenis, maar de schikkingsovereenkomst zelf centraal staat in de WCAM-procedure.37 Het hof wijst

Nederland aan als de plaats waar de overeenkomst diende te worden uitgevoerd, omdat de instantie die uiteindelijk de schadevergoeding aan de gedupeerden zou uitkeren, de in

Nederland gevestigde Stichting was.38 Hierbij heeft het hof mede betekenis toegekend aan de

eerder genoemde uitspraak VKI/Henkel, waarin door het Hof van Justitie werd geoordeeld dat de bevoegdheidsregel met betrekking tot verbintenissen uit onrechtmatige daad, neergelegd in artikel 5 lid 3 Brussel I (oud) ook werking heeft ten aanzien van preventieve vorderingen gericht op het voorkomen van schade uit onrechtmatige daad.39 In deze gevallen bestaat er

33 Hof Amsterdam 17 januari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV1026 (eindbeschikking Converium). 34 Van Yperen 2012, p. 12.

35 Van Yperen 2012, p. 13. 36 Idem.

37 Hof Amsterdam 12 november 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BO3908, r.o. 2.8 (tussenbeschikking Converium).

38 Noot H. van Lith, OR 2011/23 bij: Hof Amsterdam 12 november 2010, LJN: BO3908 (Converium).

(15)

nog geen verbintenis tot schadevergoeding. Het Hof Amsterdam heeft dit uitgangspunt toegepast op artikel 5 lid 1 Brussel I (oud) en bevoegdheid aangenomen op grond van dit artikel, ook al had de verbintenis tot betaling van schadevergoeding nog geen werking (hij was immers nog niet verbindend verklaard). Het Hof Amsterdam heeft derhalve geoordeeld dat de plaats waar de schadevergoeding diende te worden uitgekeerd, Nederland was. Echter dient op grond van de uitspraak van het Hof van Justitie Tessili/Dunlop de plaats van

uitvoering strikt genomen te worden bepaald aan de hand van het toepasselijke recht op de overeenkomst (de lex causae).40 De overeenkomsten bevatten ieder een rechtskeuze voor

Nederlands recht. Onder Nederlands recht wordt de betaling als een brengschuld gezien, dat dient te geschieden aan het adres van de schuldeiser (artikel 6:116 BW). De plaats van

betaling was volgens Van Lith derhalve de woonplaats van elke afzonderlijke belanghebbende aan wie de schadevergoeding toekwam.41 Daarnaast speelt de vraag of er ten opzichte van de

niet bij de schikking betrokken gedupeerde beleggers überhaupt sprake is van een vrijwillig aangegane verbintenis, wat een vereiste is voor de toepassing van artikel 5 Brussel I (oud). Benadeelden stemmen immers niet expliciet in met de verbindendverklaring van de

schikkingsovereenkomst. Hier is het Hof Amsterdam echter niet op ingegaan.42

Het hof heeft naast artikel 5 Brussel I (oud) in deze zaak tevens bevoegdheid aangenomen op grond van artikel 6 Brussel I (oud). Hierbij oordeelde het hof dat er tussen de vorderingen onderling een dusdanig nauwe band bestond dat een goede rechtsbedeling vroeg om

gelijktijdige behandeling. Zoals ter bespreking van de Shell-zaak aan de orde is gekomen, is het aan de rechter om te beoordelen of daar sprake van is. In tegenstelling tot de Shell-zaak, is de rechter echter niet ingegaan op de vraag of aan de vorderingen tezamen wel eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens, ten grondslag lag.43 Het Hof Amsterdam lijkt ervan uit te zijn

gegaan dat tussen de vorderingen een zodanig nauwe band bestond gezien het feit dat alle benadeelden eenzelfde vordering toekwam zoals bepaald in de schikking (behoudens de opt-out mogelijkheid) en dat derhalve kon worden aangenomen dat er sprake was van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens.44 Echter zijn de benadeelden op dat moment nog niet gebonden

aan de schikking. Derhalve had het hof volgens Kok wellicht moeten onderzoeken of er sprake was van dezelfde onderliggende rechtsverhouding (de beweerde onrechtmatige daad

40 HvJ EG 5 oktober 1976, ECLI:EU:C:1976:133 (Tessili/Dunlop).

41 Noot H. van Lith, OR 2011/23 bij: Hof Amsterdam 12 november 2010, LJN: BO3908 (Converium).

42 Kok & Sinninghe Damsté 2011, p. 31.

43 Kok & Sinninghe Damsté 2011, p. 31, Hof Amsterdam 29 mei 2009, LJN: BI5744, r.o. 5.21-5.27 (Shell). 44 Hof Amsterdam 29 mei 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BI5744, r.o. 2.11 (Shell).

(16)

van Converium en ZSF) ten aanzien van alle benadeelde beleggers, om te kunnen beoordelen of er inderdaad sprake was van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens.45

Het belangrijkste verschil met de Shell-zaak is dat het Hof Amsterdam in de

tussenbeschikking van 12 november 2010 slechts een voorlopig oordeel heeft gegeven ten aanzien van zijn bevoegdheid. Een definitief oordeel wilde het hof aanhouden tot aan de benadeelden de gelegenheid is gegeven zich uit te laten over dit oordeel. De ratio hierachter was dat met name buitenlandse benadeelde beleggers er niet op bedacht zouden zijn dat een Nederlandse rechter een voor hen bindend oordeel kan geven. Dit bevoegdheidsoordeel is niet bestreden, waardoor het Hof Amsterdam in de eindbeschikking van 17 januari 2012 kennelijk geen aanleiding heeft gezien om op dit oordeel terug te komen.46 Een verdere motivering van

het bevoegdheidsoordeel wordt in de eindbeschikking niet gegeven. In hoeverre buitenlandse benadeelden daadwerkelijk de gelegenheid hebben gekregen om van het voorlopig

bevoegdheidsoordeel kennis te nemen en er wel of niet mee in te stemmen, komt in de eindbeschikking niet aan de orde.

1.5 Het forumkeuzebeding op grond van artikel 25 Brussel I herschikking

Naast de alternatieve bevoegdheidsregels van artikel 7 en 8 Brussel I herschikking wordt betoogd dat partijen in een WCAM-procedure in de schikkingsovereenkomst ook een forumkeuzebeding kunnen opnemen op grond van artikel 25 Brussel I herschikking. De problemen die kunnen ontstaan bij het aannemen van bevoegdheid op grond van de

hoofdregel en de alternatieve bevoegdheden, kunnen mogelijk worden voorkomen door het opnemen van een forumkeuzebeding. Indien een forumkeuze zonder problemen kan worden toegepast, zou dit een beroep op de overige bevoegdheidsgronden overbodig maken.

Het eerste vereiste van artikel 25 Brussel I herschikking is het internationaliteitsvereiste.47

Met betrekking tot buitenlandse benadeelden zal dit vereiste problemen kunnen opleveren als er sprake is van twee Nederlandse partijen (de schadeveroorzakende partij en de

45 Kok & Sinninghe Damsté 2011, p. 32.

46 Hof Amsterdam 17 januari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV1026, r.o. 3 (eindbeschikking Converium). 47 Van Lith 2010, p. 45, Strikwerda 2012, p. 265.

(17)

belangenorganisatie) die een forumkeuze voor de Nederlandse rechter hebben gemaakt. In dit geval is er strikt gezien geen sprake van een internationaal geschil, buitenlandse benadeelden zijn in deze fase immers nog geen partij bij de overeenkomst.48 Het gevolg hiervan zou zijn

dat een forumkeuzebeding geen optie is indien er buitenlandse benadeelden betrokken zijn in de procedure. Echter kunnen volgens Poot ook internationale aanknopingspunten meespelen bij het internationaliteitsvereiste.49 Het feit dat er buitenlandse benadeelden betrokken zijn,

zou een dergelijk aanknopingspunt kunnen zijn, omdat zij na de verbindendverklaring partij worden bij de overeenkomst en deze verbindendverklaring grensoverschrijdende gevolgen heeft. Een tweede vereiste voor een forumkeuzebeding is dat er wilsovereenstemming tussen partijen dient te bestaan ten aanzien van de forumkeuze. Gezien het feit dat benadeelden zelf geen wilsverklaring afleggen met betrekking tot de forumkeuze kan de vraag rijzen of er wel sprake is van wilsovereenstemming. In de uitspraak Gerling/Amministrazione de Tesoro dello Stato was er een forumkeuzebeding in de overeenkomst opgenomen ten gunste van derden die geen partij waren bij de overeenkomst zelf en deze ook niet hebben ondertekend.50 Het Hof

van Justitie gaf de mogelijkheid aan derden om zich op dit beding te beroepen. Naar analogie zou dit oordeel ook kunnen gelden met betrekking tot een forumkeuze voor het Hof

Amsterdam dat is opgenomen ten gunste van de benadeelden ten behoeve van wie de schikkingsovereenkomst is gesloten.51 In dat geval is het niet vereist dat de benadeelden die

niet direct betrokken zijn bij de schikkingsovereenkomst instemmen met een

forumkeuzebeding. Dit vergemakkelijkt het gebruik van de forumkeuze op grond van artikel 25 Brussel I herschikking.

1.6 Tussenconclusie

De grondslag ten aanzien van de bevoegdheid van het Hof Amsterdam met betrekking tot buitenlandse benadeelden dient te worden gebaseerd op de Brussel I herschikking. Deze verordening bevat echter geen specifieke grondslag voor gevallen van massaschadegevallen, waardoor het hof enigszins creatief met de wettelijke bepalingen daarvan dient om te gaan in

48 Jenard 1968, p. 31. 49 Poot 2006, p. 188.

50 HvJ EG 14 juli 1983, ECLI:EU:C:1983:217 (Gerling/Amministrazione de Tesoro dello Stato).

51 Noot H. van Lith, OR 2011/23 bij: Hof Amsterdam 12 november 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BO3908 (Converium).

(18)

het geval van grensoverschrijdende WCAM-procedures. Met betrekking tot de vraag of de Brussel I herschikking materieel van toepassing is, lijken zich geen problemen voor te doen. Bij de formele reikwijdte dient zich echter reeds een mogelijk conflict aan bij de uitleg van de begrippen benadeelde en verweerder. Deze begrippen zijn strikt genomen immers niet aan te merken als elkaars equivalent. Echter is door het Hof Amsterdam alsook in de literatuur mijns inziens voldoende beargumenteerd dat met enige uitleg een benadeelde in de zin van de WCAM tevens kan worden aangemerkt als verweerder in de zin van de Brussel I

herschikking. Naast de hoofdregel van artikel 4 heeft het hof ook bevoegdheid aangenomen op grond van alternatieve of bijzondere bevoegdheidsregels. Dit is met name gebleken uit de Shell-zaak en de Converium-zaak. Bij de bevoegdheidsoordelen is door verschillende auteurs een aantal kanttekeningen geplaatst. Doordat partijen bij de schikkingsovereenkomst zich niet tegen het voorlopig bevoegdheidsoordeel van het Hof Amsterdam hebben verzet, heeft het hof geoordeeld bevoegd te zijn ten aanzien van alle gedupeerden. Dat partijen zich niet verzetten tegen het bevoegdheidsoordeel, is een overbodige constatering en een onlogische motivering voor het aannemen van bevoegdheid; partijen die bij de schikkingsovereenkomst betrokken zijn dienen immers het verzoek tot verbindendverklaring van de schikkingsovereenkomst zelf in bij het Hof Amsterdam, het is derhalve logisch dat zij zich niet tegen het

bevoegdheidsoordeel zullen verzetten. Het hof lijkt bij het aannemen van de bevoegdheid volledig voorbij te zijn gegaan aan de belangen van de benadeelden die niet direct bij de schikking betrokken zijn, maar na de verbindendverklaring wel aan de overeenkomst gebonden zijn. Indien het hof echter zou oordelen niet bevoegd te zijn ten aanzien van

buitenlandse benadeelden op grond van de beschreven bevoegdheidsgronden, zouden partijen enkel op nationaal niveau het geschil kunnen laten beslechten, waardoor de kans bestaat dat er tegenstrijdige vonnissen zullen ontstaan. Dit is voor het Hof Amsterdam in de Shell-zaak van belang geweest voor het aannemen van bevoegdheid ten aanzien van de gedupeerden met woonplaats buiten Nederland.

Gezien het bovenstaande zijn er mijns inziens voldoende aanknopingspunten voor het Hof Amsterdam om bevoegdheid aan te nemen ten aanzien van buitenlandse benadeelden in het kader van een verbindendverklaring van een WCAM-schikking. Dat het hof creatief dient om te gaan met de bevoegdheidsregels van de Brussel I herschikking toont echter wel aan dat er een leemte in het Europese IPR is. Een aanvulling van de Brussel I herschikking met regels die de bevoegdheid ten aanzien van collectieve grensoverschrijdende geschillen zouden regelen zou aan te bevelen zijn, dit zou het bevoegdheidsoordeel voor het Hof Amsterdam immers aanzienlijk vergemakkelijken, met name ten aanzien van de buitenlandse gedupeerden

(19)

die niet direct bij de schikkingsovereenkomst betrokken zijn. Zonder verdere onderbouwing gaat het Hof Amsterdam tot op heden voorbij aan de belangen van deze benadeelden ten aanzien van het bevoegdheidsoordeel.

Naar aanleiding van een evaluatie van Brussel I (oud) heeft de Europese Commissie een (in hoofdstuk 5 van dit onderzoek nog uitgebreid aan de orde komende) consultatie gehouden, getiteld ‘Towards a Coherent European Approach on Collective Redress’.52 Hierin zijn door

belanghebbenden voorstellen gedaan voor het wijzigen van Brussel I (oud) ter uitbreiding van de bevoegdheid van de rechter bij collectieve grensoverschrijdende zaken. Een deel van de belanghebbenden verzochten om een nieuwe regel op Europees niveau waarbij de rechter van de plaats waar de meerderheid van de benadeelden woonplaats hebben bevoegd is. Daarnaast was een gedeelte van de belanghebbenden voorstander voor bevoegdheid van de rechter van de plaats waar de verweerder zijn woonplaats heeft, gezien het feit dat dit gemakkelijk kan worden vastgesteld en dit voor rechtszekerheid zou zorgen. Een derde groep heeft het voorstel gedaan voor een speciaal voor collectieve vorderingen op te richten rechterlijke instantie bij het Hof van Justitie. Deze drie voorstellen sluiten niet aan op de manier waarop het Hof Amsterdam tot nu toe bevoegdheid heeft aangenomen. Een specifieke wetswijziging met betrekking tot collectieve grensoverschrijdende geschillen is er echter bij de wijziging van Brussel I (oud) niet van gekomen. De Europese Commissie gaf aan dat de

bevoegdheidsregels zoals vastgelegd in de Brussel I herschikking ten volle moeten worden benut.53 Hoewel de Europese Commissie geen bevoegdheid toekomt om een verordening

bindend uit te leggen, heeft het Hof van Justitie tot op heden nog geen prejudiciële vraag met betrekking tot de regels in Brussel I herschikking, op grond waarvan het Hof Amsterdam bevoegdheid heeft aangenomen, beantwoord. Indien het Hof van Justitie de creativiteit van het Hof Amsterdam aangaande het aannemen van bevoegdheid zou beoordelen in een Prejudiciële vraag, bestaat de kans dat het ruimhartige gebruik van het Hof Amsterdam ten aanzien van de Brussel I herschikking een halt zal worden toegeroepen. Tot dat moment wordt het ruimhartige gebruik van Brussel I herschikking door het Hof Amsterdam mijns inziens gerechtvaardigd door het oordeel van de Europese Commissie dat de

bevoegdheidsregels ten volle dienen te worden benut.

52 COM(2013) 401.

(20)

Hoofdstuk 2. De verbindendverklaring van de schikking en de opt-out

mogelijkheid voor buitenlandse benadeelden.

2.1 Inleiding

Zoals in het vorige hoofdstuk uiteen is gezet, heeft het Hof Amsterdam op grond van de Brussel I herschikking meerdere malen bevoegdheid aangenomen om kennis te nemen van verzoekschriften tot verbindendverklaring van grensoverschrijdende

schikkingsovereenkomsten. De procedure tot verbindendverklaring vangt aan met indiening van de schikkingsovereenkomst in de vorm van een verzoekschrift, die door alle betrokken partijen wordt ingediend.54 Dit verzoekschrift dient alle gegevens van artikel 1013 lid 1 Rv te

bevatten. Dit zijn de namen en woonplaatsen van de verzoekers, een omschrijving van de gebeurtenis waarop de overeenkomst betrekking heeft en een omschrijving van de

overeenkomst en het verzoek. Daarnaast dient het verzoekschrift ook de namen en woonplaatsen van de aan de verzoekers bekende personen ten behoeve van wie de

overeenkomst is gesloten te bevatten. Tijdens de behandeling van het verzoekschrift worden lopende individuele procedures van rechtswege geschorst (artikel 1015 lid 1 Rv). Vervolgens wordt het verzoekschrift inhoudelijk getoetst en wordt de schikking (na een succesvolle toetsing) verbindend verklaard voor alle benadeelden, behoudens de personen die gebruik maken van de opt-out mogelijkheid.

2.2 Inhoudelijke toetsing van het verzoek tot verbindendverklaring door het Gerechtshof Amsterdam

In artikel 7:907 lid 3 BW staan de gronden voor afwijzing van het verzoek beschreven. Het Hof Amsterdam dient het verzoekschrift inhoudelijk aan deze gronden te toetsen. Deze voorwaarden zijn negatief geformuleerd, wat betekent dat de rechter het verzoek dient af te wijzen indien niet aan de vereisten van dit artikel is voldaan.

54 De algemene regels ter indiening van een verzoekschrift zijn neergelegd in artikel 261 e.v. Rv en zijn van toepassing op de procedure tot verbindendverklaring.

(21)

De belangrijkste elementen die de rechter dient te toetsen zijn de redelijkheid van de toegekende vergoedingen en de representativiteit van de belangenorganisaties.55 Beide

vereisten worden in deze paragraaf achtereenvolgens uiteengezet, waarbij tevens zal worden ingegaan op het oordeel van het Hof Amsterdam in de Shell-en de Converium-zaak met betrekking tot de belangenorganisaties ten aanzien van de buitenlandse benadeelden.

2.2.1 De representativiteit van belangenorganisaties ten aanzien van buitenlandse benadeelden

Een belangenorganisatie dient voldoende representatief te zijn ter zake van de belangen ten behoeve van de benadeelden. Het hangt volgens de wetgever grotendeels van de

omstandigheden van het geval af wat er onder dit criterium wordt verstaan.56 De memorie van

toelichting omschrijft het criterium van representativiteit niet, maar volgens de wetgever kan de representativiteit van een organisatie uit verschillende gegevens worden afgeleid, waarbij het geen aanbeveling verdient één of meer gegevens doorslaggevend te achten.57 Een

vastomlijnde invulling van dit vereiste is volgens de wetgever niet goed te geven, omdat dit tekort zou doen aan de andere gegevens die er op kunnen wijzen dat een organisatie

voldoende representatief is. Verschillende gegevens kunnen immers -al dan niet in combinatie met elkaar- van belang zijn. De representativiteit van de organisatie kan bijvoorbeeld worden afgeleid uit de overige werkzaamheden die de organisatie heeft verricht om zich voor de belangen van de benadeelden in te zetten.58 Daarnaast kan de representativiteit blijken uit het

feit dat een belangenorganisatie optreedt als spreekbuis in de media en de benadeelden worden geïnformeerd via een website, mailings of nieuwsbrieven.59

De voorwaarde waaraan een belangenorganisatie in elk geval dient te voldoen teneinde representatief te kunnen zijn, is dat een belangenorganisatie volgens haar statuten de belangen van de betrokken benadeelden dient te behartigen.

Er kunnen twee verschillende soorten representatieve organisaties worden onderscheiden. Ten eerste de organisaties die langer bestaan en in het algemeen opkomen voor de belangen van bepaalde groepen, zoals de Consumentenbond. Daarnaast bestaan er ad hoc organisaties, die

55 Klaassen 2013, p. 632.

56 Kamerstukken II, 2003/04, 29 414, nr. 3, p. 16. 57 Van Lith 2010, p. 80.

58 Kamerstukken II 2003/04, 29 414, nr. 3, p. 16. 59 Kamerstukken II 2003/04, 29 414, nr. 3, p. 15.

(22)

de belangen behartigen van benadeelden ten aanzien van een specifieke schadeveroorzakende gebeurtenis.60

In het geval van collectieve afwikkeling van grensoverschrijdende massaschade kan de vraag zich aandienen of een Nederlandse belangenorganisatie wel voldoende representatief kan zijn ten aanzien van buitenlandse benadeelden. Het representativiteitsvereiste is een belangrijk criterium waaraan dient te worden voldaan om tot een verbindendverklaring te kunnen komen.61 Daarnaast is een voldoende representatieve belangenorganisatie belangrijk voor de

benadeelden ten behoeve van wie de schikking tot stand is gekomen, zij hebben een belangenorganisatie nodig die daadwerkelijk opkomt voor hun belangen en weet wat er speelt.62 Indien een belangenorganisatie echter enkel representatief zal kunnen zijn ten aanzien

van Nederlandse benadeelden, is het voor de schadeveroorzakende partij minder aantrekkelijk om tot een schikking te komen, deze partij zal in dat geval immers alsnog worden

geconfronteerd met individuele procedures van buitenlandse benadeelden, terwijl het voordeel van een WCAM-procedure juist ziet op het feit dat in één keer toekomstige claims worden voorkomen (behoudens de opt-out mogelijkheid).63 Een voldoende representatieve

belangenorganisatie die opkomt voor de belangen van alle of een grote groep benadeelden is derhalve van belang voor zowel de schadeveroorzakende partij als de groep gedupeerden. In de wet is nergens iets te vinden over de representativiteit van een belangenorganisatie ten aanzien van buitenlandse benadeelden. Bij het ontwerp van de WCAM beschreef de memorie van toelichting dat met betrekking tot buitenlandse benadeelden doorgaans niet zal worden verwacht dat een Nederlandse belangenorganisatie voldoende representatief kan worden geacht.64 Ondanks deze verwachting heeft het Hof Amsterdam in de praktijk echter meerdere

malen geoordeeld dat een belangenorganisatie voldoende representatief was ten aanzien van de buitenlandse benadeelden.

Shell

Illustratief voor het aannemen van representativiteit van een belangenorganisatie waarbij buitenlandse benadeelden betrokken waren, is de Shell-schikking en de verbindendverklaring daarvan door het Hof Amsterdam.65 Met betrekking tot de representativiteit van de Stichting

kende het hof veel betekenis toe aan buitenlandse steunverklaringen en aan de buitenlandse

60 Van Lith 2010, p. 80. 61 Van Lith 2010, p. 79. 62 Van Lith 2010, p. 79. 63 Van Lith 2010, p. 79.

64 Kamerstukken II, 2003/04, 29 414, nr. 3, p.15-16.

(23)

benadeelden die zich hadden aangesloten bij de Stichting.66 Volgens de statuten van de

Stichting werd de mogelijkheid geboden dat ‘deelnemers’ zich bij haar aansloten. Tot de deelnemers die zich hebben aangesloten bij de Stichting behoorden onder andere buitenlandse verenigingen en rechtspersonen die opkomen voor de belangen van particuliere beleggers, zoals zusterorganisaties van VEB die de schikkingsovereenkomst ondersteunden.67

Daarnaast oordeelde het hof dat niet is vereist dat elke belangenorganisatie afzonderlijk representatief is ter zake van de belangen van de benadeelden, maar dat het voldoende is als de belangenorganisaties dit gezamenlijk zijn.68 Het Hof Amsterdam heeft op basis van

bovenstaande omstandigheden geoordeeld dat de Stichting en de VEB tezamen voldoende representatief waren ten aanzien van buitenlandse benadeelden.

Converium

Tussen de gedupeerden in de Converium-zaak zaten ongeveer honderd Nederlanders, het overgrote deel was woonachtig in het buitenland.69 In deze zaak was er sprake van een ad hoc

opgerichte claimstiching, de Stichting Converium Securities Compensation Foundation (hierna: de Stichting) die tezamen met de VEB als belangenbehartiger optrad.

Uit de Shell-zaak bleek dat het geen vereiste is dat alle belangenorganisaties afzonderlijk representatief zijn ten aanzien van de belangen van de benadeelden, maar dat het voldoende is als de belangenorganisaties dit gezamenlijk zijn. In deze zaak werd de VEB voldoende representatief geacht ten aanzien van de Nederlandse benadeelden (er waren 204 Nederlandse benadeelden van de in totaal ruim 11.500).70 Met betrekking tot buitenlandse benadeelden had

het Hof Amsterdam representativiteit van de Stichting aangenomen deels op basis van de uitgangspunten van de Claimcode, een initiatief om de kwaliteit van claimstichtingen te bevorderen.71 De Claimcode bevat verschillende principes ten aanzien van de

verantwoordelijkheden en taken van een belangenorganisatie.72

Volgens het hof voldeed de Stichting onder andere aan het uitgangspunt van de Claimcode dat er sprake dient te zijn van een vorm van toezicht. Daarnaast heeft de Stichting voor het verwezenlijken van haar doelstellingen steun gekregen van buitenlandse belangenorganisaties.

66 P.E. Ernste, in: GS Burgerlijke rechtsvordering art. 1013 Rv, aant. 2. 67 De Jong 2007, par. 2.

68 Van Yperen 2012, p. 13.

69 Kamerstukken I, 2012/13, 33 126 nr. C (MvT). 70 Arons 2012, par. 13.

71 Hof Amsterdam 17 januari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV1026, r.o. 10.4 (Converium-zaak). 72 Claimcode,

(24)

Het feit dat de representativiteit niet is betwist gaf voor het hof ook aanleiding om representativiteit van de Stichting aan te nemen.73

De vraag is op basis van welke grondslag de Claimcode geldend is, er is immers geen

wettelijke basis voor de toepasselijkheid van de Claimcode. Hierbij valt wel op te merken dat de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de WCAM beschrijft dat bij de beoordeling van de vraag of de belangen van de gedupeerden voldoende worden behartigt, betekenis dient te worden toegekend aan het feit dat een belangenorganisatie voldoet aan de principes zoals die staan opgenomen in de Claimcode. De Minister van Justitie heeft

bovendien aangegeven dat non-conformiteit met de principes uit de Claimcode kunnen leiden tot niet-ontvankelijkheid van een belangenorganisatie.74

2.2.2 De redelijkheid van de vergoeding

Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het in het kader van de inhoudelijke toetsing van het verzoekschrift door het Hof Amsterdam cruciaal is of de in de overeenkomst toegekende schade redelijk is.75 Omdat de benadeelde in beginsel gebonden zal zijn aan een

schadevergoeding waarover hij zelf niet heeft kunnen onderhandelen, dient het hof de

redelijkheid van de schadevergoeding te toetsen, waarbij dient te worden gelet op de omvang van de schade en de eenvoud en de snelheid waarmee de benadeelden een schadevergoeding zullen kunnen ontvangen en de mogelijke oorzaken van de schade.76 Van belang is dat door

het Hof Amsterdam wordt afgewogen of de afwikkeling van de schade door de overeenkomst daadwerkelijk een gunstiger resultaat zal opleveren ten opzichte van de individuele

procedure.77

In de Shell-zaak heeft het Hof Amsterdam geoordeeld dat er geen reden was om aan te nemen dat de hoogte van de vergoedingen niet redelijk was.78 De Jong meent dat er in deze procedure

geen echte inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden, maar slechts marginaal is getoetst. Los, raadsheer bij het Hof Amsterdam en nauw betrokken bij WCAM-procedures, meent dat er bij het hof wordt verondersteld dat de vergoedingen die door partijen zijn overeengekomen redelijk zijn, waardoor er in WCAM-uitspraken niet veel te vinden is ten aanzien van

redelijkheid van de vergoeding.79 Klaassen is het niet geheel met Los eens en meent dat de

73 Arons 2012, par. 13.

74 Kamerstukken II, 2011/12, 33 126, nr. 3, p. 13. 75 Kamerstukken II, 2011/12, 33126, nr. 3, p. 4. 76 Leijten 2005, par. 4b.

77 Kamerstukken II 2003/04, 29 414, nr. 3, p.12 (MvT).

78 Noot B.J. de Jong, OR 2009/109 bij: Hof Amsterdam, 29 mei 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BI5744 (Shell). 79 Klaassen 2013, p. 633-634.

(25)

strekking van de in de WCAM aan de rechter opgedragen toets en de gevolgen van de toewijzing van het verzoek een zelfstandig onderzoek vergen.80

Het Hof Amsterdam is in de Shell-zaak evenmin expliciet ingegaan op de vraag naar welk recht zou moeten worden beoordeeld of de toegekende vergoeding redelijk is en of er tussen beleggers afhankelijk van hun woonplaats verschil in de hoogte van vergoeding zou moeten bestaan.81 In het geval dat een WCAM-schikking ook vergoedingen aan buitenlandse

benadeelden uitkeert, is het denkbaar dat de redelijkheid van de toegekende bedragen door het Hof Amsterdam beoordeelt zou moeten worden tegen de achtergrond van het buitenlandse recht.

In de Converium-zaak heeft het Hof Amsterdam de meeste overwegingen gewijd aan de redelijkheid van de toegekende vergoedingen. In deze zaak zijn er verschillende schikkingen overeengekomen, met de Amerikaanse beleggers en met de beleggers die buiten de

Amerikaanse schikking vielen. Het hof oordeelde dat de schikking voor de niet-Amerikaanse beleggers redelijk was. De hoogte van de vergoedingen per aandeel of aandeelhouder stonden echt nog niet vast, het hof is er derhalve kennelijk vanuit gegaan dat de redelijkheidstoets zich beperkte tot het totale bedrag van de schadevergoeding. Dit in tegenstelling tot het

redelijkheidsoordeel in de Shell zaak, waarin het Hof Amsterdam heeft beoordeeld of de hoogte van de vergoedingen per benadeelde redelijk was. 82 Volgens Van Yperen komt het

hof hier kennelijk op terug of is het hof van mening dat dit slechts dient te worden getoetst op het moment dat de wijze van indeling reeds inzichtelijk is gemaakt. Van Yperen acht beide opties onwenselijk, omdat de redelijkheidstoets ook de wijze van het verdelen van het schikkingsbedrag zou moeten omvatten.83

Door Van Lith werd aanbevolen om in artikel 7:907 lid 2 BW te bepalen dat in gevallen van grensoverschrijdende zaken in de overeenkomst een damage scheduling-clausule dient te worden opgenomen, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillen in redelijkheid tegen de achtergrond van het toepasselijke recht.84 Deze aanbeveling is in het daarop volgende

voorontwerp van een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet collectieve afwikkeling

massaschade echter niet overgenomen.85 In de memorie van toelichting bij dit ontwerp werd

geen reden gezien om het aspect van buitenlandse benadeelden met betrekking tot

schadevergoeding expliciet in de wet op te nemen, gezien het feit dat de redelijkheid van de in

80 Klaassen 2013, p. 634.

81 Noot B.J. de Jong, OR 2009/109 bij: Hof Amsterdam, 29 mei 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BI5744 (Shell). 82 Van Yperen 2012, p. 13.

83 Van Yperen 2012, p. 13. 84 De Jong 2011, par. 5. 85 De Jong 2011, par. 5.

(26)

de overeenkomst toegekende bedragen dient te worden beoordeeld tegen de achtergrond van alle omstandigheden van het geval, waarbij ook aspecten van buitenlands recht kunnen meespelen.86 De Jong kan zich in deze motivering vinden: echter acht hij het wel wenselijk

dat het Hof Amsterdam meer aspecten van buitenlands recht betrekt in de motivering over de redelijkheid van de vergoeding.87 Gezien het feit dat er weinig zekerheid is dat de belangen

van de buitenlandse benadeelden daadwerkelijk goed worden behartigt door voldoende representatief geachte belangenorganisaties, is het des te meer van belang dat het Hof

Amsterdam ten aanzien van de redelijkheid van de vergoedingen niet slechts marginaal toetst, maar onderzoek doet tegen de achtergrond van het recht van buitenlandse benadeelden.

2.3 De oproeping van buitenlandse benadeelden

De oproeping van benadeelden in een grensoverschrijdende WCAM-procedure is aan de orde bij de aanvang van de procedure en bij de bekendmaking van de opt-out mogelijkheid en is een essentieel onderdeel van de WCAM-procedure. Benadeelden dienen immers op de hoogte te zijn van de schikkingsovereenkomst en van de opt-out mogelijkheid.

Bekende benadeelden ten behoeve van wie de overeenkomst gesloten wordt, worden op grond van artikel 1013 lid 5 Rv opgeroepen middels een gewone brief, tenzij de rechter anders bepaalt, en door publicatie van deze oproepen in nieuwsbladen. Ook kan de oproeping op internet worden geplaatst.88 Anders dan normaal gesproken het geval is, vindt de oproeping op

grond van 1013 lid 5 Rv plaats door de verzoekers in plaats van de griffier.89

Oproeping van benadeelden met een bekende woon- of verblijfplaats buiten Nederland maar binnen de Europese Unie, of in staten die partij zijn bij betekenisverdragen dienen te worden opgeroepen op een wijze als opgenomen in de EG-betekeningsverordening. Op grond van artikel 2 EG-betekeningsverordening wijst elke lidstaat een verzendende en ontvangende instantie aan. De oproeping loopt via deze centrale instanties. Ook kan op grond van artikel 14 van deze verordening een lidstaat de betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken aan zich in een andere lidstaat bevindende personen rechtstreeks door postdiensten doen verrichten bij aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging of op een gelijkwaardige wijze. Deze laatste mogelijkheid ligt het meest voor de hand bij oproeping van benadeelden in een WCAM-procedure, omdat dit de minst arbeidsintensieve wijze is van oproeping is.

86 Kamerstukken II, 2011/12, 33 126 (MvT). 87 De Jong 2011, par. 5.

88 Ten Wolde & Peters 2013, par. 6. 89 Croiset van Uchelen 2004, p. 142.

(27)

De EG-betekeningsverordening beschrijft echter niets met betrekking tot oproeping van de onbekende buitenlandse benadeelden. In dit geval speelt de EG-betekeningsverordening geen rol en valt men terug op de algemene regeling van oproeping in artikel 1013 lid 5 Rv. Tot de wetswijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (en daarmee de wijziging van artikel 1013 lid 5) werd de wijze van oproeping niet expliciet geregeld. De rechter heeft volgens Van Lith echter voldoende ruimte om de wijze van oproeping te bepalen.90 Naar

aanleiding van een aanbeveling van Van Lith is Artikel 1013 lid 5 Rv gewijzigd waarbij de ruimte die de rechter heeft om de wijze van oproeping van buitenlandse benadeelden te bepalen, meer is geëxpliciteerd.91 Artikel 1013 lid 5 Rv schrijft nu voor dat indien er personen

zijn ten behoeve van wie de overeenkomst is gesloten, die geen woonplaats of verblijf in Nederland hebben en een voor Nederland bindende internationale of Unie-regeling niet een wijze van oproeping voorschrijft, de rechter de oproeping van deze personen gelast op een door hem bepaalde wijze, zo nodig in één of meer andere talen dan de Nederlandse taal.92 Ten

aanzien van buitenlandse benadeelden zonder bekende woon-of verblijfplaats is het echter niet geheel duidelijk op welke manier zij een oproeping kunnen verwachten.

Met betrekking tot de oproeping van onbekende buitenlandse benadeelden in de Shell-zaak heeft het Hof Amsterdam geen expliciete aanwijzingen gegeven. Het hof gaf slechts aan dat de oproeping diende plaats te vinden conform artikel 1013 lid 5 Rv, in bepaalde nieuwsbladen en op websites.93 De oproeping voor de mondelinge behandeling is onder andere in 47

nieuwsbladen aangekondigd en door middel van het uitbrengen van een persbericht.

Ten aanzien van buitenlandse benadeelden in de Converium-zaak heeft het Hof Amsterdam geoordeeld dat deze dienden te worden opgeroepen in overeenstemming met de

EG-betekeningsverordening en het Haags Betekeningsverdrag. Daarnaast hebben de verzoekers aankondiging in een aantal buitenlandse nieuwsbladen voorgesteld, waar het hof mee heeft ingestemd.94 De aankondiging is tevens geplaatst op verschillende websites. Het Hof

Amsterdam heeft ten aanzien van de oproeping geoordeeld dat de wijze van oproeping (van buitenlandse benadeelden) naar behoren is heeft plaatsgevonden.95

Uit onderzoek van het WODC is gebleken dat de wijzen van oproeping in Europese regelingen (betekening per gewone brief, aangetekende post of door aankondiging op het

90 Van Lith 2010, p. 9. 91 Van Lith 2010, p. 126. 92 Stb. 2013, 255.

93 Hof Amsterdam 29 mei 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BI5744, r.o. 5.13 (Shell). 94 Kok & Sinninghe Damté 2011, p. 33.

95 Hof Amsterdam 12 november 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BO3908, r.o. 4.2.5 (tussenbeschikking Converium).

(28)

internet of in nieuwsbladen) niet ongeschikt zijn voor de oproeping van vele buitenlandse gedupeerden ten behoeve van wie de overeenkomst is gesloten. De oproeping van grote aantallen gedupeerden is echter wel zeer arbeidsintensief en kan hoge kosten met zich meebrengen. Het belang van het bereiken van zoveel mogelijk zowel bekende als onbekende benadeelden ten einde ze op de hoogte te stellen van de schikking en de verbindendverklaring daarvan is volgens Van Lith echter dusdanig groot dat het de kosten en de arbeid daarvan waard is.

(29)

2.4 De opt-out mogelijkheid voor buitenlandse benadeelden

Nadat het Hof Amsterdam het verzoekschrift heeft toegewezen, heeft de verbindendverklaring van de schikking het karakter van een vaststellingsovereenkomst, waarbij de

schadeveroorzaker (of diens verzekeraar) zich verbindt tot het betalen van een

schadevergoeding aan de benadeelden, terwijl de benadeelden afstand doen van al hun (toekomstige) claims.96 De gevolgen zijn voor de benadeelden vergelijkbaar met een

rechterlijke beslissing die bindende kracht heeft.97 Gezien het feit dat een

verbindendverklaring van een schikking ook werking heeft ten aanzien van benadeelden die niet aangesloten zijn bij de onderhandelende belangenorganisaties, kunnen benadeelden gebruik maken van hun opt-out mogelijkheid, vastgelegd in artikel 7:908 lid 2 BW. Een benadeelde heeft ten minste 3 maanden om een opt-out verklaring in te dienen, waarna hij vrij is om op eigen initiatief de schadeveroorzaker aansprakelijk te stellen en schadevergoeding te vorderen.98 In het geval dat de benadeelde geen opt-out verklaring indient binnen de gestelde

termijn, is hij gebonden aan de verbindendverklaring van de schikking en vervalt zijn recht om zelf een vordering in te dienen, behoudens het geval waarin de benadeelde niet bekend kon zijn met de schade op het moment van aankondiging van de verbindendverklaring. Indien een benadeelde echter wel gebruik heeft gemaakt van de opt-out mogelijkheid en een

individuele procedure heeft gestart, kan deze bij een tegenvallend resultaat niet alsnog een beroep doen op de WCAM-schikking.99

Ten Wolde en Peters merken op dat de opt-out mogelijkheid op gespannen voet staat met artikel 6 EVRM, op grond waarvan eenieder recht heeft op toegang tot een rechter en een eerlijk proces.100 De Raad van State stelde voorafgaand aan de invoering van de WCAM de

vraag of de WCAM wel in voldoende mate voorziet in een rechtvaardiging voor de beperking van de toegang tot de rechter in individuele gevallen, nu de WCAM niet een opt-in, maar een opt-out mogelijkheid kent. Zonder dat benadeelden daadwerkelijk iets hoeven te doen, kunnen ze gebonden worden aan de algemeen verbindendverklaring van een WCAM-schikking. 101

Het EHRM heeft geoordeeld dat het recht op toegang tot de rechter echter geen absoluut recht is en onder omstandigheden beperkt mag worden.102 Zolang de procedure is ingesteld met een

96 Maríc 2010, p. 168.

97 Kamerstukken II, 2003/04, 29 414, nr. 3, p. 3-4 (MvT). 98 Maríc 2010, p. 168.

99 Klaassen 2013, p. 631.

100 Ten Wolde & Peters 2013, par. 6.

101 Kamerstukken II, 2003/04, 29 414, nr. 4, onder 1.

(30)

legitiem doel, de middelen in verhouding staan tot dat doel en de rechten van de benadeelden voldoende in acht worden genomen, is er geen sprake van een inbreuk van artikel 6 EVRM.103

Ten Wolde en Peters menen dat verdedigd kan worden dat de WCAM procedure niet in strijd is met artikel 6 EVRM, mits benadeelden in voldoende mate op de hoogte worden gebracht van de schikking, de verbindendverklaring, de opt-out mogelijkheid en hun gevolgen. Alleen dan zou een benadeelde een weloverwogen keuze kunnen maken of hij gebruik maakt van de opt-out mogelijkheid.104

103 Ten Wolde & Peters 2013, par. 6. 104 Ten Wolde & Peters 2013, par. 6.

(31)

Hoofdstuk 3. Erkenning en tenuitvoerlegging van de verbindendverklaring

in grensoverschrijdende gevallen

3.1 Inleiding

Door erkenning van de verbindendverklaring van de schikking in andere lidstaten worden Europese partijen daadwerkelijk aan de schikkingsovereenkomst gebonden. Indien de uitkomst van de schikking alle betrokken partijen tevreden stelt, hoeft niet te worden

toegekomen aan de vraag naar erkenning en tenuitvoerlegging in het buitenland. Deze vraag speelt met name een rol indien een benadeelde zich verzet tegen de gevolgen van een

schikking.105 Ook indien de vergoedingsplichtige uitkering weigert, kan de vraag naar

erkenning en tenuitvoerlegging in het buitenland van belang zijn.106

3.2 Erkenning van de verbindendverklaring van een WCAM-schikking in andere lidstaten

Erkenning van een verbindendverklaring van een WCAM-schikking in andere landen van de EU zou betekenen dat een benadeelde die geen gebruik heeft gemaakt van zijn opt-out mogelijkheid, ook door de buitenlandse rechter gebonden wordt geacht aan de verbindend verklaarde schikking.107 Ook indien een schadeveroorzakende instantie uitkering weigert, zal

deze door erkenning en tenuitvoerlegging gebonden zijn aan de verplichting tot het uitbetalen van schadevergoeding. Met betrekking tot de erkenning van een verbindend verklaarde WCAM-beschikking, is het van belang of de verbindendverklaring van een WCAM-schikking dient te worden aangemerkt als beslissing of gerechtelijke schikking in de bewoordingen van de Brussel I herschikking. Een beslissing wordt op grond van artikel 36 Brussel I

herschikking automatisch in andere lidstaten erkend, zonder dat daar een vorm van proces aan vooraf gaat. Artikel 59 Brussel I herschikking heeft enkel betrekking op de tenuitvoerlegging van gerechtelijke schikkingen, terwijl het volgens Hazelhorst voor WCAM-schikkingen primair van belang is dat deze zullen worden erkend in andere lidstaten, zodat individuele belanghebbenden die geen gebruik hebben gemaakt van hun opt-out mogelijkheid, niet langer

105 Kamerstukken II, 2003/04, 29 414, p. 3. 106 Ten Wolde & Peters 2013, par. 5. 107 Croiset van Uchelen 2007, par. 8.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

met het belang van de onbekende claimant zonder dat dit ten koste gaat van de rechtszekerheid en een voortvarende afwikkeling van het WCAM-traject. Daarbij is het van belang om

Several recommendations are made in order to clarify the ambiguity in the current text of the WCAM with respect to collective settlements concluded before the Amsterdam Court

The requirement of representation of foreign interested parties is important for the binding declaration and for the recognition of WCAM settlements outside The Netherlands, but the

Uit het onderzoek blijkt dat het Amsterdamse Gerechtshof haar internationale bevoegdheid om een WCAM schikking verbindend te verklaren over buitenlandse benadeelden heeft gebaseerd

6 Vervolgens hebben de individuele gedupeerden de mogelijkheid tot opt-out tot één maand na de aankondiging van de uitspraak onder 5 (te weten de uit- spraak waarin de EB wordt

6.4 vervolgens met een drietal omstandigheden, namelijk dat (1) de juridische positie van de niet-Amerikaanse beleggers ‘wezenlijk anders’ is, aangezien zij in tegenstelling tot

Het voordeel van de WAMCA voor claimstichtingen en belanghebbenden is echter niet per se een nadeel voor financiële instellingen: ook voor deze partijen kan het aantrekkelijk

ingeschreven, de Consumentenbond wordt als EB aangewezen, de eerste opt-out verstrijkt, en vervolgens komt de rechter tot het oordeel dat de handelwijze van de internetwinkel niet