• No results found

De relatie tussen bed-sharing en het psychosociaal welbevinden van baby's

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen bed-sharing en het psychosociaal welbevinden van baby's"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Running head: BED-SHARING EN PSYCHOSOCIAAL WELBEVNDEN BABY 1

De Relatie tussen Bed-sharing en het Psychosociaal Welbevinden van Baby’s

Lot Slatman

Universiteit van Amsterdam

Bachelorscriptie

Pedagogische wetenschappen

Studentnummer: 10786783

Begeleider: Eline Möller

Januari 2017

(2)

BED-SHARING EN PSYCHOSOCIAAL WELBEVINDEN BABY 2 Inhoudsopgave

Abstract 3.

Inleiding 4.

De relatie tussen bed-sharing en hechting 7.

De relatie tussen bed-sharing en angst 10

De relatie tussen bed-sharing en stress 12.

Conclusie en discussie 15.

(3)

BED-SHARING EN PSYCHOSOCIAAL WELBEVINDEN BABY 3 Abstract

Het samen slapen van ouder en baby in één bed (bed-sharing) is een fenomeen waar weer meer aandacht voor is gekomen. In dit literatuuronderzoek is gekeken naar de relatie tussen bed-sharing en het psychosociaal welbevinden (hechting, angst en stress) bij baby’s tussen 0 en 12 maanden oud. De onderzoeksresultaten bleken uiteenlopend. In onderzoek naar bed-sharing en hechting kwam vooral een positieve relatie naar voren, maar één onderzoek liet tegenovergestelde resultaten zien. De mate van bed-sharing bleek ook van belang: af en toe bed-sharing is geassocieerd met de beste hechting. Daarnaast waren de resultaten bij angst en stress gemengd. De grote lijn liet wel zien dat bed-sharing in de eerste 6 maanden goed is tegen de angst en stress maar van 6 tot 12 maanden juist niet. Hoewel bed-sharing in de eerste 6 maanden het psychosociaal welbevinden vooral bevordert wordt dit toch afgeraden in verband met het verhoogde risico op SIDS.

Keywords: bed-sharing, hechting, angst, stress

(4)

BED-SHARING EN PSYCHOSOCIAAL WELBEVINDEN BABY 4 De Relatie tussen Bed-sharing en het Psychosociaal Welbevinden van Baby’s

Het al dan niet delen van een bed tussen ouders en kind is een verschijnsel dat al eeuwen wordt besproken. Eeuwen geleden was het normaal om het kind bij de ouders in bed te laten slapen (Narvaes, 2010). Vanaf ongeveer de 19e eeuw werd het normaler om kinderen in hun eigen bed te laten slapen, bekrachtigd door de Freudiaanse theorieën. Deze theorieën betuigen dat het samen slapen negatieve consequenties kan hebben, zoals het onbewust seksualiseren van de jonge kinderen (Mileva-Seitz et al., 2016). Echter is ‘co-sleeping’ de laatste jaren weer een groeiend fenomeen over de hele wereld (Colson et al., 2013). De groep co-sleepers is onder de blanke bevolking nog het kleinst omdat ouders hier vaker de keuze hebben waar het kind kan slapen (Mileva-Seitsz et al., 2016). In niet-westerse gebieden, zoals Azië en Latijns-Amerika komt co-sleeping echter zeer vaak voor (Colson et al., 2013). Co-sleeping kent verschillende vormen. De eerste is dat het kind daadwerkelijk in hetzelfde bed ligt als de ouders, ook wel bed-sharing genoemd. De tweede is room-sharing: hierbij slaaapt het kind wel in dezelfde kamer ligt maar niet op hetzelfde oppervlak (Goldberg & Keller, 2007). In dit geval ligt het kind meestal op een bank of bedje naast het bed van de ouders (NICE, 2014). In de huidige studie zal er naar bed-sharing worden gekeken. Dit is niet de manier van slapen die The American Academy of Pediatrics aanmoedigt. Zij zijn voor co-sleeping, maar niet in hetzelfde bed als de ouders omdat dit bepaalde gevaren met zich mee kan brengen, zoals Sudden Infant Death Syndrome (SIDS). Dit is een plotselinge

onverklaarbare dood van een kindje jonger dan één jaar (Parmet, Burke, & Golub, 2012). Er wordt verondersteld dat SIDS het resultaat is van moeilijkheden met bloedregulatie, ademen en/of temperatuur door een onderliggend probleem in kwetsbaarheid of ontwikkeling van het kind. Door het delen van het bed kan een kindje in verstikking raken door een van de ouders of door bijvoorbeeld een deken of een kussen (Parmet et al., 2012). Om deze reden komt bed-sharing vaak negatief in de aandacht.

(5)

BED-SHARING EN PSYCHOSOCIAAL WELBEVINDEN BABY 5 Uit verschillende onderzoeken blijkt echter dat het verhoogde risico op SIDS bij

ouders die aan bed-sharing doen bijna in zijn geheel te verklaren is door de effecten van roken en alcoholgebruik van ouders en ongepaste slaapomstandigheden, zoals samen slapen op een bank (Blair, Sidebotham, Pease, & Fleming, 2014; Blair et al., 2009). Ook een laag

geboortegewicht of vroeggeboorte van de baby blijkt het risico op SIDS bij bed-sharing te vergroten (Blair et al., 2009). Aangezien blijkt dat het risico op SIDS sterk afhangt van de omgevingsfactoren en het gedrag van de ouders, wordt er in deze studie verder gekeken dan de ontwikkeling van de baby op het moment van bed-sharing zelf. Er zal juist nadruk worden gelegd op de gevolgen die bed-sharing heeft op de verdere ontwikkeling van het kind. Het is namelijk bekend dat bed-sharing is gerelateerd aan slaapproblemen en

cognitieve- en gedragsproblemen van het kind (Santos et al., 2017; Barajas, Martin, Brooks-Gunn, & Hale, 2011). Er is echter minder bekend over de relatie tussen bed-sharing en het algemeen welbevinden van het kind. In dit onderzoek staat de relatie tussen bed-sharing en het psychosociaal welbevinden centraal, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen hechting, angst en stress. Dit zijn interessante onderwerpen om te bekijken omdat het psychosociaal welbevinden een grote invloed kan hebben op de ontwikkeling van het kind. Zo kan een laag psychosociaal welbevinden negatieve gevolgen hebben voor onder andere het schools presteren en de mentale en fysieke gezondheid van het kind (Liu & Lu, 2011; Maltais, Duchesne, Ratelle, & Feng, 2015; Toussaint, Shields,Dorn, & Slavich, 2016). Om een laag psychosociaal welbevinden te kunnen voorkomen, is het belangrijk dat de relatie hiervan met bed-sharing wordt onderzocht.

Het eerste aspect dat in relatie tot bed-sharing wordt bekeken is hechting. Volgens de hechtingstheorie van Bowlby wordt hechting gedefinieerd als de emotionele band tussen een kind en zijn of haar verzorger(s) die wordt uitgedrukt in hechtingsgedrag zoals huilen, vastklampen en volgen met het doel om nabijheid te verkrijgen en vast te houden, vooral in

(6)

BED-SHARING EN PSYCHOSOCIAAL WELBEVINDEN BABY 6 stressvolle situaties (Bretherton, 1992). Volgens deze theorie is een stabiele en veilige relatie tussen de primaire verzorger en het kind, inclusief emotionele en fysieke beschikbaarheid van de verzorger optimaal voor de ontwikkeling van het kind, en dan met name de ontwikkeling van autonomie (Ainsworth, Blehar, Waters, & Wall, 1978). Aan de hand van deze theorie kan worden beargumenteerd dat bed-sharing voor een betere hechting kan zorgen tussen ouder en kind. Het kind zou door de emotionele en fysieke beschikbaarheid van de ouder een veiligere hechting ontwikkelen. Ook Miller en Commons (2010) noemen bed-sharing een sensitieve vorm van nachtelijke interacties, namelijk Attachment Parenting. Dit zou de hechtingsrelatie positief beïnvloeden.

Het tweede aspect van het psychosociaal welbevinden waar naar gekeken zal worden is angst. Angst is een natuurlijk beschermingsmechanisme. Het is een overkoepelende term voor verschillende onplezierige gemoedstoestanden zoals onrust, paniek en je niet op je gemak voelen (Campo et al., 2004). Er wordt verwacht dat bed-sharing is geassocieerd met meer angst. Er zijn namelijk theorieën die aannemen dat bed-sharing een vorm is van over beschermende opvoeding en dat kinderen hierdoor meer angst ervaren (Gere, Villabo, Torgensen, & Kendall, 2012). Zo beschrijven Thompson-Hollands et al. (2014) bed-sharing als een vorm van ‘accommodation’ wat weer is gerelateerd aan over beschermende

opvoeding: aanpassing van de ouders om het kind op korte termijn minder angst te laten voelen. Op de lange termijn blijkt dit echter het tegengestelde effect te hebben en laten kinderen meer angst zien (Thompson-Hollands, Kerns, Pincus,& Comer, 2014).

Het laatste aspect van het psychosociaal welbevinden is stress. Stress is een perceptie van bedreiging, met als gevolg angst, emotionele spanning en moeilijkheden in de aanpassing (Flink, 2009). Uit onderzoek blijkt al dat stress is gerelateerd aan slaap. Verschillende studies laten zien dat een hogere mate van stress zorgt voor meer slaapproblemen (Amaral et al., 2015; Akerstedt, Kecklund, & Axelsson, 2007). Over de relatie tussen bed-sharing en stress

(7)

BED-SHARING EN PSYCHOSOCIAAL WELBEVINDEN BABY 7 zijn nog geen duidelijke theorieën. Wel blijkt dat aanrakingen tussen de baby en ouders

zorgen voor een lagere cortisol reactiviteit (Feldman, Singer, & Zagoory, 2010). Cortisol is een stresshormoon. Dit hormoon zorgt ervoor dat de hartslag omhoog gaat, de gehele

activiteit wordt verhoogd en het humeur en de stemming tijdelijk worden verbeterd (Stalder et al., 2016). Deze reactie zorgt ervoor dat er beter met een stressvolle situatie om kan worden gegaan. De mate van cortisol reactiviteit is een manier waarop stress bij baby’s meestal wordt gemeten aangezien stress bij baby’s anders een moeilijk te onderzoeken construct is. Door het huid-op-huid contact van ouder en kind bij bed-sharing kan worden verwacht dat de stress hierdoor afneemt.

Tot slot is de leeftijd een belangrijke factor om mee te nemen. Bed-sharing komt het meeste voor in de eerste zes maanden van het leven van de baby (Beijers et al., 2012). Echter blijkt uit dit onderzoek ook dat bed-sharing in de eerste maanden een andere relatie heeft met het psychosociaal welbevinden dan bed-sharing in de latere babytijd (6 tot 12 maanden) (Beijers et al., 2012). Om deze reden wordt er in deze studie gekeken naar de leeftijd van nul twaalf maanden. De onderzoeksvraag in deze studie zal zijn: ‘Wat is de relatie tussen bed-sharing en het psychosociaal welbevinden van de baby?’. Om deze hoofdvraag te

beantwoorden zullen er drie deelvragen worden geformuleerd. Deze drie deelvragen zullen elk een ander onderdeel van het construct psychosociaal welbevinden behandelen. De eerste deelvraag luidt ‘Wat is de relatie tussen bed-sharing en hechting van de baby?’. De tweede deelvraag is ‘Wat is de relatie tussen bed-sharing en angst van de baby?’. De laatste deelvraag is ‘Wat is de relatie tussen bed-sharing en stress van de baby?’.

Relatie bed-sharing en hechting

In verschillende kwalitatieve studies is er onderzoek gedaan naar mate van en de redenen waarom ouders aan bed-sharing deden. Zo werden er in het onderzoek van Culver

(8)

BED-SHARING EN PSYCHOSOCIAAL WELBEVINDEN BABY 8 (2009) diepte-interviews gedaan met 24 moeders uit de Verenigde Staten die aan bed-sharing deden. In dit onderzoek kwam naar voren dat moeders bij bed-sharing meer een gevoel hadden van een goede band met de baby, wat ze zagen als hechting. Aslam et al., (2009) hebben een soortgelijk diepteonderzoek uitgevoerd bij vijf Indiase vrouwen die in Sydney woonden. Gemiddeld stopten deze moeders na het eerste levensjaar van de baby met bed-sharing. Ook zij zagen bed-sharing als iets zeer waardevols door de fysieke en sociale voordelen voor het kind, de moeder en de familie door het kind bescherming te bieden en beter te hechten met het kind (Aslam, Kemp, Harris, & Gilbert, 2009). Ten slotte hebben ook McKenna en Volpe (2007) een kwalitatief onderzoek uitgevoerd naar de relatie tussen hechting en bed-sharing, dit keer met een meer verscheidene groep van 200 moeders uit Canada, Amerika, Australië en Groot-Brittannië. In deze studie werden de vrouwen onder andere gevraagd naar motieven voor bed-sharing en of ze het gevoel hadden dat dit de baby’s ten goede kwam. Ook uit dit onderzoek kwamen vooral positieve gevoelens over bed-sharing naar voren en was er opnieuw het gevoel dat het de hechting goed deed (McKenna & Volpe, 2007). Deze onderzoeken geven duidelijk de beweegredenen weer van de ouders om aan bed-sharing te doen en een betere hechting is er hier één van. Echter gaat het hier alleen om de percepties van de ouders. Ook geven kwalitatieve onderzoeken als deze minder goed

generaliseerbare resultaten dan kwantitatief onderzoek en is de leeftijd van de baby’s waar het om gaat ook niet precies bekend. Hieronder zal er dan ook verder worden gekeken naar wat de kwantitatieve onderzoeken lieten zien.

Onderzoek uit Nederland laat gelijksoortige resultaten zien met de kwalitatieve

onderzoeken hierboven. In het onderzoek van Mileva-Seitz et al. (2016) zijn 550 moeders met hun baby’s onderzocht, vanaf dat de baby twee maanden oud was. Hier is hechting gemeten door middel van de Strange Situation test, waarbij de baby in een onbekend lab kwam te zitten, de moeder het lab verliet en een onbekende vrouw bij de baby kwam zitten. Uit dit

(9)

BED-SHARING EN PSYCHOSOCIAAL WELBEVINDEN BABY 9 onderzoek bleek dat als het kind op een eigen kamer sliep op de leeftijd van twee maanden dat deze bij veertien maanden een minder veilige hechting heeft dan kinderen die aan bed-sharing deden. Mileva-Seitz et al. (2016) merken echter wel op dat er een verschil is in de mate van sharing en hoe dit is gerelateerd aan hechting. De groep baby’s die af en toe aan bed-sharing deden (één keer per maand tot vier keer per week) had de meest veilige hechting. Teveel of te weinig samen slapen blijkt dus ook niet goed voor de hechting. Dit is een belangrijk resultaat aangezien het de resultaten van de andere onderzoeken nuanceert.

Onderzoek van Mitchell, Hutchison, Thompson en Wouldes (2015) laat tegengestelde resultaten zien. In dit onderzoek is de hechting gemeten doormiddel van een vragenlijst die werd ingevuld door de moeder, namelijk de Postpartum Bonding Questionnaire (PBQ). De vragenlijst had 25 items en hieruit kwam een score op hechting. De score liep van 0 tot 5, waarbij een lage score een normale hechting was. De gemiddelde leeftijd van de baby’s in dit onderzoek was 11 weken, dit liep uiteen van 6 weken tot 4 maanden. Van de 172 moeders gaven 71 aan dat ze (wel eens) aan bed-sharing deden. Deze 71 gezinnen werden

onderverdeeld in hoe vaak er sprake was van bed-sharing, namelijk afgelopen nacht, meestal en de laatste twee weken nog gedaan. Uit het onderzoek bleek dat de moeders die op de PBQ hoger dan de grensscore 1 hadden gescoord vaker aan bed-sharing deden. De moeders met een minder grote hechting deden vaker aan bed-sharing.

Kortom kan worden gezegd dat de relatie tussen bed-sharing en hechting van het kind nog niet geheel duidelijk is. Uit zowel de kwalitatieve onderzoeken als het onderzoek van Mileva-Seitz et al. (2016) bleek dat bed-sharing goed is voor hechting van het kind. Deze resultaten kwamen naar voren voor verschillende leeftijden, uiteenlopend van 2 maanden tot 12 maanden. Onderzoek van Mitchell et al. (2015) laat echter zien dat bed-sharing voor kinderen tussen de 6 weken en 4 maanden niet bevorderlijk is voor de hechting. Als er wordt gekeken naar de leeftijd is er geen duidelijke lijn uit te halen.

(10)

BED-SHARING EN PSYCHOSOCIAAL WELBEVINDEN BABY 10 Relatie bed-sharing en angst

Een ander onderdeel van het psychosociale welbevinden is de angst van het kind. Angst wordt vaker met slaap in contact gebracht. Zo zijn bange kinderen moeilijke slapers, maar kan slechte slaap ook leiden tot angst (Hudson, Gradisar, Gamble, Schniering, &

Rebelo, 2009; Gregory, Van der Ende, Willis, & Verhulst, 2008). Over de relatie tussen angst en bed-sharing is echter nog weinig bekend. Een studie uit Nederland heeft zich hier wel op gericht. Jansen et al. (2011) deden onderzoek naar zowel het gedrag van het kind als de ouders in de relatie tussen bed-sharing en angst en depressie. Er werd gekeken naar de manier van slapen van 4.782 kinderen op de leeftijd van 2 maanden. Als de kinderen 36 maanden oud waren vulden de moeders de Behavior Checklist in voor angst en depressie bij het kind. Er werd in dit onderzoek geen relatie gevonden tussen bed-sharing en angst. Kinderen die bij hun ouders in bed sliepen en kinderen die op hun eigen kamer sliepen lieten dezelfde mate van angst zien. Wel werd er wel een significante relatie gevonden met angst als ouders bij het kind bleven tot dat deze in slaap viel. Kinderen bleken angstiger als ouders bij ze bleven terwijl ze in slaap vielen (Janssen et al., 2011).

Een ander onderzoek laat wel significante effecten zien. Uit het onderzoek van Santos et al. (2017) bleek dat bed-sharing voor meer angstproblemen zorgt bij kinderen. In dit onderzoek is gekeken naar 3583 kinderen die van hun geboorte tot hun zesde levensjaar zijn bestudeerd. Om de mate van bed-sharing te bestuderen zijn er metingen gedaan op 3

maanden, 1 jaar, 2 jaar, 4 jaar en 6 jaar. De gezinnen werden verdeeld in vier groepen namelijk: geen sprake van bed-sharing, alleen vroege bed-sharing (vooral tot 1 jaar) , alleen late bed-sharing (vooral vanaf 1 jaar) en continue bed-sharing. Bed-sharing werd onderzocht in relatie tot verschillende soorten psychopathologie op het zesde levensjaar. Internaliserende problemen was een van de constructen, wat werd onderzocht door angst en depressie. Voor

(11)

BED-SHARING EN PSYCHOSOCIAAL WELBEVINDEN BABY 11 alle soorten bed-sharing, dus ook bed-sharing tot 1 jaar, kwam naar voren dat dit leidde tot

meer internaliserende problemen. De baby’s die aan bed-sharing deden in hun eerste levensjaar hadden meer angst op hun zesde levensjaar.

Er zijn ook onderzoeken die juist laten zien dat bed-sharing voor minder angst zorgt. Het onderzoek van Morgen, Horn en Bergman (2011) heeft gekeken naar 16 baby’s van slechts twee dagen oud. Deze kinderen lagen nog met hun moeders in het ziekenhuis en konden op deze manier makkelijk worden onderzocht. Deze kinderen werden onderzocht terwijl ze één uur sliepen terwijl er huid-op-huid contact met de moeder was en één uur terwijl ze alleen sliepen. De mate van angst werd onderzocht doormiddel van de

hartslagvariabiliteit. Als de hartslagvariabiliteit omhoog gaat betekent dit dat er meer angst is. Tijdens het huid-op-huid contact was de hartslagvariabiliteit lager dan als de kinderen alleen lagen. De angst was dus lager als baby’s aan bed-sharing deden.

Het onderzoek van Tollenaar, Beijers, Riksen-Walraven en de Weerth (2012) geeft soortgelijke resultaten. In deze studie is gekeken naar 163 Nederlandse moeders en hun baby’s. In deze studie zijn zowel bed-sharing als room-sharing onderzocht, maar aangezien de groep bed-sharing te klein was om apart uitspraken over te doen werden de groepen

samengevoegd. Wel bleken de resultaten zonder de bed-sharing groep hetzelfde te zijn, wat erop duidt dat de resultaten voor room-sharing en bed-sharing hetzelfde waren. De moeders hebben de eerste zeven weken van het kindje een dagboek bijgehouden en op 5 en 8 weken is er een stressvolle situatie gecreëerd waardoor het cortisolniveau kon worden gemeten. Tijdens het eerste meetmoment werden de kinderen in bad gedaan en tijdens het tweede meetmoment kregen zij een vaccinatie. Baby’s die de eerste weken van hun leven in een eigen kamer sliepen lieten een verhoogde cortisol reactie zien op de meting van 5 weken. De reden die Tollenaar en collega’s hiervoor geven is dat dat kinderen die alleen slapen meer moeite moeten doen om hun ouders te waarschuwen als ze angstig of gestrest zijn. Dit zorgt voor

(12)

BED-SHARING EN PSYCHOSOCIAAL WELBEVINDEN BABY 12 meer angst bij het kind. Als er opnieuw werd gemeten bij 8 weken, werd er echter geen relatie meer gevonden tussen bed-sharing en cortisol bij het kind (Tollenaar, Beijers, Jansen, Riksen-Walraven & de Weerth, 2012). Dit verschil kan erop duiden dat bed-sharing angst alleen vermindert in de eerste weken, maar daarna niet meer.

Al met al blijken de resultaten gemixt. Het onderzoek van Jansen et al. (2011) vond geen relatie tussen bed-sharing en angst, het onderzoek van Santos et al. (2017) vond een positieve relatie en de onderzoeken van Morgan et al. (2011) en Tollenaar et al. (2012) vonden een negatieve relatie. Het onderzoek van Santos et al. (2017) is het enige onderzoek dat heeft gekeken naar kinderen in de latere babytijd, van 3 maanden tot 1 jaar en ook de enige die sharing associeert met meer angst. Er zou dus kunnen worden gesteld dat bed-sharing in de eerste weken is gerelateerd aan minder angst en in de latere maanden aan meer angst.

Relatie bed-sharing en stress

Bij de literatuur over de relatie tussen co-sleeping en stress, was een minder goed onderscheid te vinden tussen sharing en room-sharing. Bij twee onderzoeken werden bed-sharing en room-bed-sharing samengenomen, omdat de groep bed-bed-sharing te klein was om alleen te bekijken (Tollenaar et al., 2012; Beijers et al., 2013). Wel bleek uit beide onderzoeken dat als de groep bed-sharing eruit werd gehaald dat de resultaten gelijk bleven, wat erop duidt dat de resultaten voor deze groep (bed-sharing) hetzelfde waren als de van de gehele groep van co-sleeping. In het eerder besproken onderzoek van Tollenaar et al. (2012) werden 163 moeders en hun baby’s onderzocht. De moeders hielden in de eerste zeven weken een dagboek bij over bed-sharing. In dit onderzoek werd stress gemeten aan de hand van het cortisolniveau van het kind, wat naast een indicator voor angst ook een indicator voor stress is. Het cortisolniveau werd twee keer gemeten, namelijk op 5 weken en 8 weken. Baby’s die

(13)

BED-SHARING EN PSYCHOSOCIAAL WELBEVINDEN BABY 13 alleen sliepen lieten tijdens het eerste meetmoment een verhoogde cortisol reactie zien.

Kinderen die aan bed-sharing deden hadden dus minder stress dan kinderen die alleen sliepen. Bij de tweede meting werden er geen significantie effecten gevonden, wat erop kan duiden dat bed-sharing alleen in de eerste weken is geassocieerd met minder stress.

Het onderzoek van Waynford (2007) laat gelijksoortige resultaten zien. Deze studie heeft ook naar zowel bed-sharing als room-sharing gekeken, maar de resultaten werden apart bekeken. In dit onderzoek werden er 32 Britse kinderen onderzocht in de leeftijd van 3 tot 8 jaar, met een gemiddelde van 5,1 jaar. Hoewel dit al gaat over schoolgaande kinderen wordt het onderzoek toch meegenomen in dit literatuuronderzoek, omdat de leeftijd dat de kinderen aan bed-sharing deden onder de 1 jaar was. In de eerste 6 maanden was er het meest sprake van bed-sharing en de gemiddelde leeftijd waarop de kinderen stopten met bed-sharing was rond de 10 maanden. De ouders vulden ten tijde van het onderzoek een retrospectief dagboek in, met informatie over het kind, de leeftijd en de slaapsettingen. De mate van stress bij de kinderen werd gemeten doormiddel van het cortisolniveau en dit werd gecontroleerd voor acute stressoren. Het bleek dat kinderen die in de eerste 10 maanden, en dan vooral de eerste 6 maanden, aan bed-sharing hadden gedaan een minder hoog cortisolniveau hadden dan hun leeftijdsgenootjes. De kinderen die aan bed-sharing deden hadden minder stress.

Het onderzoek van Beijers et al. (2013) laat deels dezelfde resultaten zien als

hierboven. In dit onderzoek is er gekeken naar 193 Nederlandse moeders met hun baby’s. In deze studie is, net als bij Tollenaar et al. (2012), room-sharing en bed-sharing samen bekeken, maar de resultaten zonder de bed-sharing groep bleken hetzelfde te zijn. De moeders vulden de eerste zes maanden van het leven van het kindje een dagboek in en de mate van stress werd gemeten op twaalf maanden oud. Ook werd het wel of niet co-sleeping op 12 maanden oud meegenomen. Het cortisolniveau werd gemeten tijdens een Strange Situation Test en werd gecontroleerd voor ouderlijke sensitiviteit, hechting en slaapsettingen op 12 maanden. Het

(14)

BED-SHARING EN PSYCHOSOCIAAL WELBEVINDEN BABY 14 bleek dat de kinderen die in de eerste 6 maanden aan co-sleeping hadden gedaan minder stress ervaarden dan de kinderen die alleen hadden geslapen. Als er echter werd gekeken naar co-sleeping op twaalf maanden, dan bleek er juist een hogere mate van stress te zijn (Beijers et al., 2013). Leeftijd bleek een belangrijke factor: Bed-sharing op 6 maanden is gerelateerd aan minder stress bij de baby en bed-sharing op 12 maanden aan meer stress.

Er zijn meer onderzoeken die laten zien dat bed-sharing is gerelateerd aan meer stress. Het onderzoek van Hunsley en Thoman (2002) heeft gekeken naar de slaap van 101 baby’s voor 24 uur lang, op de leeftijden van 5 weken en 6 maanden. Er werd gekeken naar de slaap van de baby’s terwijl deze niet bij hun ouders in bed lagen. De baby’s werden verdeeld in drie groepen, namelijk korte termijn bed-sharing, lange termijn bed-sharing en alleen slapen. De indicator voor stress was in dit onderzoek de opwinding van de baby tijdens de slaap, die werd gemeten door een drukgevoelige matras. De groep lange termijn bed-sharing liet

significant meer stress zien. De groep die nooit aan bed-sharing deed liet de minste stress zien en de groep korte termijn bed-sharing liet qua stressniveau een middenweg zien. Deze

resultaten gelden voor zowel de meting van 5 weken als de meting van 6 maanden. Er lijkt dus een positieve relatie te zijn in de hoeveelheid bed-sharing en stress.

Het onderzoek van Lucas-Thompson et al. (2009) liet soortgelijke resultaten zien. In dit onderzoek werden 92 moeder-kindparen onderzocht. Deze kinderen werden verdeeld in drie verschillende groepen, namelijk bed-sharing, room-sharing/slechts een deel van de nacht bed-sharing en alleen slapen. De mate van stress werd gemeten door middel van het

cortisolniveau tijdens een inenting en werd op twee verschillende gemeten, namelijk op 6 maanden en 12 maanden. Tijdens de eerste meting lieten zowel de groep bed-sharing als de groep room-sharing/deel van de nacht bed-sharing meer stress zien. Dezelfde resultaten werden gevonden voor de tweede meting op 12 maanden. De mate van bed-sharing bleek in dit onderzoek dus niet uit te maken, wat in het onderzoek van Hunsley en Thoman (2002) wel

(15)

BED-SHARING EN PSYCHOSOCIAAL WELBEVINDEN BABY 15 het geval was.

Kortom blijkt dat er geen eenduidige resultaten komen uit de literatuur naar de relatie tussen bed-sharing en stress. Over het algemeen lijkt er in de resultaten dezelfde lijn te zitten, namelijk dat bed-sharing in de eerste 6 maanden voor minder stress zorgt en van 6 tot 12 maanden voor meer stress. Er is echter één onderzoek dat dit tegenspreekt, namelijk het onderzoek van Hunsley en Thoman (2002) die naar baby’s hebben gekeken van 5 weken en 6 maanden en laten zien dat bed-sharing voor méér angst zorgt. Echter is dit het enige

onderzoek dat naar stress heeft gekeken tijdens de slaap van de baby’s (als deze niet bij de ouders in bed lagen). Dit kan een reden zijn dat deze resultaten niet overeen komen met de andere onderzoeken. Er kan namelijk worden verwacht dat kinderen die normaal bij hun ouders in bed slapen niet zijn gewend om alleen te slapen en hierdoor meer opwinding laten zien dan kinderen die altijd alleen slapen. Dit hoeft niet te zeggen dat deze kinderen in het dagelijks leven ook meer stress ervaren. Al met al is er over de vroege babytijd dus nog geen duidelijkheid, maar zorgt bed-sharing van 6 tot 12 maanden wel voor meer stress.

Conclusie en discussie

Uit dit onderzoek is gebleken dat er (nog) geen eenduidige resultaten zijn over de relatie tussen bed-sharing en het psychosociaal welbevinden van het kind. Onder dit psychosociaal welbevinden werden hechting, angst en stress verstaan. Uit de onderzoeken naar de relatie tussen bed-sharing en hechting kwamen gemengde resultaten naar voren. De meeste onderzoeken lieten zien dat bed-sharing en hechting positief met elkaar geassocieerd zijn. Echter waren de meeste gebruikte onderzoeken kwalitatief, door gebrek aan

kwantitatieve onderzoek. Dit maakt de resultaten moeilijker generaliseerbaar (Agresti & Franklin, 2007). Van de kwantitatieve onderzoeken liet één onderzoek een positieve relatie zien en de andere een negatieve relatie tussen bed-sharing en hechting. Uit het onderzoek van

(16)

BED-SHARING EN PSYCHOSOCIAAL WELBEVINDEN BABY 16 Mileva-Seitz et al. (2016) kwam echter naar voren dat de mate van bed-sharing belangrijk is voor de relatie die het heeft met hechting. De hechting was het beste bij de kinderen die af en toe aan bed-sharing deden, teveel bed-sharing bevordert de hechting dus ook niet. De

hechtingstheorie van Bowlby kan deels worden ondersteund. Deze theorie gaat er vanuit dat de hechtingsrelatie wordt versterkt door nabijheid, wat bij bed-sharing het geval is. De meeste onderzoeken laten zien dat hechting en bed-sharing in positieve relatie met elkaar staan, maar teveel bed-sharing blijkt ook niet goed te zijn.

Uit de literatuur naar de relatie tussen bed-sharing en angst komen ook uiteenlopende resultaten. Er zijn zowel onderzoeken die geen relatie laten zien tussen bed-sharing en angst, onderzoeken die een positieve relatie laten zien en onderzoeken die een negatieve relatie laten zien. Wel is er enige samenhang te zien in studies naar dezelfde leeftijdsfases. Over het algemeen lijkt het namelijk dat bed-sharing in de eerste maanden zorgt voor minder angst en vanaf ongeveer 3 maanden zorgt voor meer angst. De onderzoeken van Morgan et al. (2011) en Tollenaar et al. (2012), die lieten zien dat bed-sharing was geassocieerd met minder angst, hadden echter een stuk minder respondenten hierdoor een lagere betrouwbaarheid dan de andere studies (Agresti & Franklin, 2007). Hierdoor moeten deze resultaten met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Er werd vooraf verwacht dat angst positief was geassocieerd met bed-sharing omdat het kan worden gezien als over beschermende opvoeding (Gere et al., 2012). Deze theorie werd in deze studie alleen onderbouwd bij de leeftijd van 6 tot 12 maanden, waarbij bed-sharing was geassocieerd met meer angst.

Ten slotte is er gekeken naar de relatie tussen bed-sharing en stress. Hieruit komen geen eenduidige resultaten. Ook bij stress zijn er zowel onderzoeken die geen relatie laten zien met bed-sharing, een positieve relatie laten zien als een negatieve relatie laten zien. Wel lijkt het, net als bij angst, dat bed-sharing in de vroege kindertijd (tot 6 maanden) beter is voor de stress bij het kind dan bed-sharing van 6 tot 12 maanden. Er werd verwacht dat

(17)

huid-op-BED-SHARING EN PSYCHOSOCIAAL WELBEVINDEN BABY 17 huid met de ouder zorgde voor minder cortisol, dus minder stress (Feldman et al., 2010). Deze theorie werd in de huidige studie alleen onderbouwd in de eerste 6 maanden, waarbij bed-sharing was geassocieerd met minder stress.

Om de hoofdvraag te beantwoorden kan worden gezegd dat er nog geen duidelijke resultaten zijn over de relatie tussen bed-sharing en het psychosociaal welbevinden van het kind. Wel kan worden gezegd dat de relatie tussen bed-sharing en hechting in de meeste onderzoeken positief was. Angst en stress leken te verminderen bij kinderen die aan bed-sharing deden in het eerste halfjaar, maar juist erger te worden bij bed-bed-sharing in het tweede halfjaar. Leeftijd is dan ook een belangrijke factor om mee te nemen in het onderzoek. Beijers et al. (2013) laten ook weten dat leeftijd een verklaring kan zijn voor de tegenstrijdige

resultaten die vaak over bed-sharing worden gevonden. In de eerste maanden is de baby nog zodanig afhankelijk van de ouders dat interacties met de ouder veel invloed hebben. In de latere babytijd is het kind niet alleen meer met de ouders bezig, waardoor nabijheid, zoals bed-sharing, minder invloed blijkt te hebben (Beijers et al., 2013).

Naast leeftijd zijn er ook andere verklaringen voor de uiteenlopende resultaten. Uit het onderzoek van Mileva-Seitz et al. (2016) komt naar voren dat de mate van hechting wordt gereguleerd door de mate van bed-sharing. Het blijkt dat af en toe bed-sharing het beste is en dat een gebrek aan of juist teveel bed-sharing zorgt voor een minder goede hechting. In veel onderzoeken wordt de mate van bed-sharing niet meegenomen, terwijl blijkt dat dit een verschil kan maken in een positieve of negatieve relatie. Aangezien blijkt dat de mate van bed-sharing een grote voorspeller is voor de relatie tussen bed-sharing en hechting, is er een grote kans dat dit ook geldt voor de andere onderdelen van het psychosociaal welbevinden, namelijk angst en stress. Ook bij deze onderdelen zijn geen eenduidige resultaten gevonden. Voor vervolgonderzoek is het dan ook belangrijk om het verschil in mate van bed-sharing mee te nemen, zodat uiteenlopende resultaten kunnen worden verklaard.

(18)

BED-SHARING EN PSYCHOSOCIAAL WELBEVINDEN BABY 18 Er zijn ook een aantal kanttekeningen te plaatsen bij de gebruikte onderzoeken. Een

belangrijke beperking is dat de meeste literatuur over co-sleeping geen onderscheid maakt tussen room-sharing en bed-sharing. Deze literatuur kon voor de huidige studie niet worden gebruikt. Doordat deze vormen vaak samen worden genomen gaat er veel kennis verloren over bed-sharing, waardoor de resultaten over bed-sharing op slechts enkele artikelen per onderwerp kunnen worden gebaseerd. Er is ook literatuur die room-sharing en bed-sharing wel apart onderzoeken, maar in deze onderzoeken is de groep bed-sharing vaak klein. Hierdoor is het lastig om conclusies te trekken over deze groep. Het blijkt echter wel dat de resultaten voor co-sleeping in het algemeen vaak ook gelden voor de groep bed-sharing (Tollenaar et al., 2012; Beijers et al., 2013). Toch kan er niet vanuit worden gegaan dat deze groepen altijd dezelfde resultaten laten zien en om deze reden zal er in vervolgonderzoek een beter onderscheid moeten komen tussen room-sharing en bed-sharing.

Een andere beperking is dat in de meeste onderzoeken alleen de moeder wordt meegenomen in het onderzoek. In bijna alle gevallen wordt de vader in zijn geheel

achterwege gelaten. Het feit dat vaders in onderzoeken naar slaap en slaapregelingen vaak worden genegeerd is al langer bekend (Sadeh, Flint-Ofir, Tirosh, & Tikotzky, 2007). Ook blijkt uit het onderzoek van Sadeh et al. (2007) dat dit geen goede zaak is, aangezien zij significante verschillen vonden in de gedachten en ideeën over slaap van het kind tussen vaders en moeders. Ook blijkt uit het onderzoek van Ball (2006) dat moeders vaak met het gezicht naar de baby liggen en vaders juist verder weg liggen. Hiernaast slapen vaders vaker door de activiteit van de baby heen. Het feit dat vaders en moeders anders omgaan met de baby die bij ze in bed ligt, maakt ook de interactie anders. Als onderzoek zich zou richten bed-sharing tussen vader en kind dan zouden de resultaten hoogstwaarschijnlijk niet hetzelfde zijn. Voor vervolgonderzoek is het daarom van belang om ook de vaders mee te nemen. Ten slotte is het voor vervolgonderzoek belangrijk om het construct psychosociaal

(19)

BED-SHARING EN PSYCHOSOCIAAL WELBEVINDEN BABY 19 welbevinden in zijn geheel te onderzoeken in relatie tot bed-sharing. In huidig onderzoek zijn de drie losse constructen gemeten maar niet in relatie met elkaar. Toch kan dit van belang zijn aangezien de verschillende vormen van het psychosociaal welbevinden invloed op elkaar te hebben: onveilige hechting, angst en stress staan in positieve relatie met elkaar. Het ene versterkt in vele gevallen het ander. Zo blijkt uit onderzoek van Breinholst, Esbjørn en Reinholdt-Dunne (2015) dat een onveilige hechting negatieve gevolgen heeft op de angst van het kind. Vooral separatieangst komt veel voor in combinatie met een onveilige hechting (Prins & Braet, 2008). Ook zorgt een onveilige hechting voor meer stress (Babygirija, Zhen, Bülbül, Ludwig, & Takahashi, 2010; Hertz, Laurent, & Laurent, 2015). Ten slotte staan ook angst en stress in positieve relatie tot elkaar (Howerton & Bale, 2012; Huynh, Krigbam, Hanna, & Conrad, 2011). Als bed-sharing het risico op al één vorm van het psychosociaal welbevinden verhoogt of verlaagt, heeft dat dus ook gevolgen voor andere vormen van het psychosociaal welbevinden.

De gevonden resultaten hebben implicaties voor de praktijk. Er is baat bij meer onderzoek naar specifiek bed-sharing en wat dit voor gevolgen heeft voor het welbevinden van het kind. Tot nu toe lijkt het er op dat vooral de eerste paar maanden bed-sharing positieve effecten te hebben op het psychosociaal welbevinden van de baby. Echter bleek al eerder dat in deze eerste maanden het risico op SIDS het hoogst is (Aslam et al., 2009). Voor de veiligheid van het kind blijft het dan ook belangrijk dat bed-sharing in deze eerste maanden niet voorkomt. Voor de latere babytijd blijkt echter dat bed-sharing vooral negatieve gevolgen heeft voor het psychosociaal welbevinden. Voor de veiligheid van de baby in de eerste

maanden en voor de negatieve gevolgen op het psychosociaal welbevinden in de latere babytijd wordt er aangeraden om niet aan bed-sharing te doen. Als er toch behoefte is aan nabijheid van het kind, dan kan er het beste worden gekozen voor een bedje naast het bed van de ouders, namelijk rooming-in.

(20)

BED-SHARING EN PSYCHOSOCIAAL WELBEVINDEN BABY 20 Referenties

Ainsworth, M., Blehar, M., Waters, E., & Wall, S. (1978). Patterns of attachment: A

psychological study of the strange situation. Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Agresti, A., & Franklin, C. (2007). The art and science of learning from data. Upper Saddle River, NJ: Prentice Hall.

Akerstedt, T., Kecklund, G., & Axelsson, J. (2007). Impaired sleep after bedtime stress and worries. Biological Psychology, 76, 170-173. doi:10.1016/j.biopsycho.2007.07.010 Amaral, A., Soares, M., Pereira, A., Bos, S., Madeira, N., Roque, C., & Macedo, A. (2015).

Perceived stress, repetitive negative thinking, and cognitive coping strategies as predictors of poor sleep. European Psychiatry, 30(1), 28-31. doi:10.1016/S09249338( 15)30733-1

Aslam, H., Kemp, L., Harris, E., & Gilbert, E. (2009). Sociocultural perceptions of Sudden Infant Death Syndrome among migrant Indian mothers. Journal of Paediatrics and

Child Health, 45, 670–675. doi:10.1111/j.1440-1754.2009.01593.x

Babygirija, R., Zhen, J., Bülbül, M., Ludwig, K., & Takahashi, T. (2010). Beneficial effects of social attachment to overcome daily stress. Brain Research, 1352, 43-49. doi:10.1016/ j.brainres.2010.07.028

Ball, H. (2006). Parent-infant bed-sharing behavior. Effects of feeding and presence of father.

Human Nature, 17, 301-318. doi:10.1007/s12110-006-1011-1

Beijers, R., Riksen-Walraven, M., & De Weerth, C. (2013). Cortisol regulation in 12-month-old human infants: Associations with the infants’ early history of breastfeeding and co-sleeping. The International Journal on the Biology of Stress, 16, 267-277. doi:10. 3109/10253890.2012.742057

(21)

BED-SHARING EN PSYCHOSOCIAAL WELBEVINDEN BABY 21 P. (2009). Hazardous environments and risk factors amenable to change: Case-control study of SIDS in South West England. British Medical Journal, 339, 3666-3676. doi: http://dx.doi.org/10.1136/bmj.b3666

Blair, P., Sidebothma, P., Pease, A., & Fleming, P. (2014). Bed-sharing in the absence of hazardous circumstances: Is there a risk of sudden infant death syndrome? An analysis from two case-control studies conducted in the UK. PLOS ONE, 9(9). doi:10.1371/ journal.pone.0107799

Breinholst, S., Esbjørn, B., & Reinholdt-Dunne, M. (2015). Effects of attachment and rearing behavior on anxiety in normal developing youth: A mediational study. Personality and

Individual Differences, 81, 155-161. doi:10.1016/j.paid.2014.08.022

Bretherton, I. (1992). The roots and growing points of attachment theory. In P. Marris & J. Stevenson-Hinde (Eds.), Attachment across the life-cycle (pp. 9-32). New York: Routledge.

Campo, J. V., Bridge, J., Ehmann, M., Altman, S., Lucas, A., Birmaher, B., Di Lorenzo, C., Iyengar, S., & Brent, D. A. (2004). Recurrent abdominal pain, anxiety and depression in primary care. Pediatrics, 113, 817-824. doi:10.1111/j.1365-2214.2004.00456_1.x Colson, E. R., Willinger, M., Rybin, D., Heeren, T., Smith, L.A., Lister, G., Corwin, M.

(2013). Trends and factors associated with infant bed sharing, 1993–2010: The National Infant Sleep Position Study. JAMA Pediatrics, 167, 1032–1037. doi:10. 1001/jamapediatrics.2013.2560

Culver, E. D. (2009). Exploring bed-sharing mothers’ motives and decision making for getting through the night intact: A grounded theory. Journal of Midwifery & Women’s

Health, 54, 423-423. doi:10.1016/j.jmwh.2009.06.010

Feldman, R., Singer, M., & Zagoory, O. (2010). Touch attenuates infants’ physiological reactivity to stress. Developmental Science, 13, 271-278. doi:10.1111/j.14677687.

(22)

BED-SHARING EN PSYCHOSOCIAAL WELBEVINDEN BABY 22 2009.00890.x

Flink, G. (2009). Stress: definition and history. Neuroendocrinology, 3, 549-555. doi:10.1016/ B978-008045046-9.00076-0

Gere, M., Villabo, M., Torgersen, S., & Kendall, P. (2012). Overprotective parenting and child anxiety: The role of co-occurring child behavior problems. Journal of Anxiety

Disorders, 26, 642-649. doi:10.1016/j.janxdis.2012.04.003

Germo, G.R., Goldberg, W.A., & Keller, M.A. (2009). Learning to sleep through the night: Solution or strain for mothers and young children? Infant Mental Health Journal,

30, 223–244. doi:10.1002/imhj.20212

Goldberg, W,, Keller, M. (2007). Co-sleeping during infancy and early childhood: Key findings and future directions. Infant and Child Development, 16, 457–469. doi:10. 1002/icd.522

Gregory, A., Van der Ende, J., Willis, T., & Verhulst, F. (2008). Parent-reported sleep

problems during development and self-reported anxiety/depression, attention problems and aggressive behavior later in life. Archives of Pediatrics and Adolescents

Medicine, 162, 330-335. doi:10.1001/archpedi.162.4.330

Hertz, R., Laurent, H., & Laurent, S. (2015). Attachment mediates effects of trait minfulness on stress responses tot conflict. Minfulness, 6, 483-489. doi:10.1007/s12671-0140281-7

Howerton, C., & Bale, T. (2012). Prenatal programming: At the intersection of maternal stress and immune activation. Hormones and Behavior, 3, 237-242. doi:10.1016/j.yhbeh. 2012.03.007

Hudson, J., Gradisar, M., Gamble, A., Schniering, C., & Rebelo, I. (2009). The sleep patterns and problems of clinically anxious children. Behaviour Research and Therapy, 4, 339-344. doi:10.1016/j.brat.2009.01.006

(23)

BED-SHARING EN PSYCHOSOCIAAL WELBEVINDEN BABY 23 Hunsley, M., & Thoman, E. (2002). The sleep of sleeping infants when they are not

co-sleeping: Evidence that co-sleeping is stressful. Developmental Psychobiology, 40(1), 14-22. doi:10.1002/dev.10009

Huynh, T., Krigbaum, A., Hanna, J., & Conrad, C. (2011). Seks differences and phase of light cycle modify chronic stress effects on anxiety and depressive-like behavior.

Behavioural Brain Research, 222, 212-222. doi:10.1016/j.bbr.2011.03.038

Jansen, P., Saridjan, M., Hofman, A., Jaddoe, V., Verhulst, F., & Tiemeier, H. (2011). Does disturbed sleeping precede symptoms of anxiety or depression in toddlers? The

generation R studie. Psychosomatic Medicine Journal, 73, 242-249. doi:10.1097/PSY. 0b013e31820a4abb

Liu, Y., & Lu, z. (2011). The Chinese high school student’s stress in the school and academic achievement. Educational Psychology, 31(1), 27-35. doi:10.1080/01443410.2010. 513959

Lucas-Thompson, R., Goldberg, W., Germo, G., Keller, M., Davis, E., & Sandman, C. (2009). Sleep arrangements and night waking at 6 and 12 months in relation to infants’ stress-induced cortisol responses. Infant and Child Development, 18, 521-544. doi:10.1002/ icd.636

Maltais, C., Duchesne, S., Ratlle, C., & Feng, B. (2015). Attachment tot he mother and achievement goal orientations at the beginning of middle school: The mediating role of academic competence and anxiety. Learning and Individual Differences, 39, 39-48. doi:10.1016/j.lindif.2015.03.006

McKenna, J. J., & Volpe, L. E. (2007). Sleeping with baby: An internet-based sampling of parental experiences, choices, perceptions, and interpreptations in a western

industrialized context. Infant and Child Development, 16, 359–385. doi:10.1002/ icd.525

(24)

BED-SHARING EN PSYCHOSOCIAAL WELBEVINDEN BABY 24 Mileva-Seitz, V., Luijk, M., Van Ijzendoorn, M., Bakermans-Kranenburg, M., Jaddoe, V.,

Hofman, A., Verhulst, F., & Tiemeier, H. (2016). Association between infant nighttime-sleep location and attachment security: no easy verdict. Infant Mental

Health Journal, 37(1), 5-16. doi:10.1002/imhj.21547

Miller, P., & Commons, M. (2010). The benefits of attachment parenting for infants and children: A behavioral development view. Behavioral Development, 16(1), 1-14. doi: 10.1037/h0100514

Morgan, B., Horn, A., Bergman, N. (2011). Should neonates sleep alone? Biological

Psychiatry, 70, 817-825. doi:10.1016/j.biopsych.2011.06.018

Narvaez, D. (2010). The emotional foundations of high moral intelligence. In B. Latzko & T. Malti (Eds.), Children’s moral emotions and moral cognition: Developmental and educational perspectives. New Directions for Child and Adolescent Development, 129, 77–94. San Francisco: Jossey-Bass.

National Institute for Health and Care Excellence (NICE). (2014). Addendum to Clinical Guideline 37, Routine postnatal care of women and their babies. Retrieved December 4, 2016, from https://www.nice.org.uk/guidance/cg37/history

Parmet, S., Burke, A., & Golub, R. (2012). Sudden infant death syndrome. The Journal of

the American Medical Association, 307, 1766. doi:10.1001/jama.2012.473

Prins, P., Braet, C. (2008). Handboek klinische ontwikkelingspsychologie. Bon Stafleu van Loghum, Houten.

Sadeh, A., Flint-Ofir, E., Tirosh, T., & Tikotzky, L. (2007). Infant sleep and parental sleeprelated cognitions. Journal of Family Psychology, 21(1), 74–87.

Santos, I., Barros, A., Barros, F., Munhoz, T., Del Ponte Da Silva, B., & Matijasevich, A. (2017). Mother-child bed-sharing trajectories and psychiatric disorders at the age of 6 years. Journal of Affective Disorders, 208, 163-169. doi:10.1016/j.jad.2016.08.054

(25)

BED-SHARING EN PSYCHOSOCIAAL WELBEVINDEN BABY 25 Stalder, T., Kirschbaum, C., Kudielka, B., Adam, E., Pruessner, J., Wust, S., Dockray, S.,

Smyth, N., Evans, P., Hellhammer, D., Miller, R., Wetherell, M., Lupien, S., & Clow, A. (2016). Assessment of the cortisol awakening response: Expert consensus

guidelines. Psychoneuroendocrinology, 63, 414-432. doi:10.1016/j.psyneuen.2015.10. 010

Thompson-Hollands, J., Kerns, C., Pincus, D., & Comer, J. (2014). Parental accommodation of child anxiety and related symptoms: Range, impact, and correlates. Journal of

Anxiety Disorders, 28, 765-773. doi: 10.1016/j.janxdis.2014.09.007

Tollenaar, M.S., Beijers, R., Riksen-Walraven, J.M., de Weerth, C. (2012). Solitary sleeping in young infants is associated with heightened cortisol reactivity to a bathing session but not to a vaccination. Psychoneuroendocrinology, 37, 167-177. doi:10.1016/j. psyneuen.2011.03.017

Toussaint, L., Shields, G., Dorn, G., & Slavich, G. (2016). Effects of lifetime stress exposure on mental and physical health in young adulthood: How stress degrades and

forgiveness protects health. Journal of Health Psychology, 21, 1004-1014. doi:10. 1177/1359105314544132

Waynforth, D. (2007). The influence of parent-infant cosleeping, nursing, and childcare on cortisol and SIgA immunity in a sample of British children. Developmental

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De warme maaltijden in de kinderopvang zijn voldoende gezond en gevarieerd en bijna 8 op de 10 kinderopvanginitiatieven organiseren activiteiten rond mentaal welbevinden,

Baby’s vermaken zich het beste met materiaal waaraan ze veel zelf kunnen ontdekken op veel verschillende manieren.. Bekers, zakdoekjes,

De medisch pedagogisch hulpverlener maakt een afspraak voor een (telefonische) afspraak in de eerste week dat de baby weer thuis

Wanneer de jonge baby zijn hoofd in een neutrale positie ligt, met zijn nek vrij, kan hij zijn hoofd vrij bewegen.. En zal hij van nature zijn hoofd constant draaien

Het symbool van een doorgekruiste container geeft aan dat het product en de batterijen niet met het normale huisafval mogen worden weggegooid omdat deze stoffen bevatten

Glijd enkel naar beneden en zorg dat er steeds 1 hand contact blijft houden met je kindje.. Er staat een hele uitgebreide

Mijn moeder en tante Lizzie kenden de leer van de Kerk maar al te goed: de hemel was voor de uitverkorenen, de hel voor de verdoemden.. Daartussenin lag het vagevuur voor wie

Wanneer jouw baby de voorkeur heeft om met het hoofdje naar één kant te liggen (>75% van de tijd), dan noemen we dat een voorkeurshouding.. Een voorkeurshouding komt vaak voor: