• No results found

De financiering van de bouw van het Schielandshuis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De financiering van de bouw van het Schielandshuis"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Over het prachtige Schielandshuis is weinig gepubliceerd. In 1947 beschreef de toenmali-ge archivaris van Schieland, E. Wiersum, in minder dan dertig pagina’s de behuizingen van het hoogheemraadschap, maar vooral van het Schielandshuis. Dat stond toen te midden van de puinhopen van een door oor-log verwoeste stad en er was sprake van het af te breken of te verplaatsen. Wiersum trachtte het met zijn publicatie voor dat lot te behoeden.3Bij het 700 jarig- bestaan van Schieland in 1973 verscheen vervolgens een kort artikel van D. van Doorn.4Het meest uit-gebreid is een boekje uit 1987 van de hand van A.M. Meyerman, die van 1971 tot en met 1994 directeur van het toen nog zo genoem-de Historisch Museum (genoem-der Stad) Rotterdam was en als zodanig verantwoordelijk voor de restauratie van het pand naar het zeventien-de-eeuwse uiterlijk. Zijn publicatie geeft een beeld van de kunsthistorische waarde van het

gebouw en de inrichting als ook van de geschiedenis van het pand, maar aan de financiële aspecten van de bouw wordt wei-nig aandacht besteed.5In dit artikel wordt onderzocht hoe de bouw precies gefinan-cierd werd. De centrale vraag daarbij is in hoeverre de grondeigenaren binnen het hoogheemraadschap daarbij betrokken wer-den. Zij moesten immers uiteindelijk de kosten betalen en hadden er dus belang bij die in de hand te houden.6Hebben zij toe-stemming gegeven voor de bouw en konden ze toezicht uitoefenen op de financiering? Werd aan hen op een andere manier verant-woording afgelegd over de uitgaven? Met dit soort vragen hoopt het artikel niet alleen bij te dragen aan de geschiedenis van Schieland en Rotterdam, maar ook aan de geschiedenis van het toezicht op de besteding van publie-ke gelden.

Het Schielandshuis aan de Korte Hoogstraat staat enigszins verloren tussen de moderne hoogbouw van Rotterdam en is een van de weinige oude monumenten van de stad. Het werd gebouwd tussen 1662 en 1665 als bestuurszetel van het hoogheemraadschap van Schieland. Dankzij de strakke classicistische structuur, het gebruik van kostbare materialen als Bentheimer steen en de uitbundige, zelfs barokke versie-ring is het een pand van grote allure, een echt stadspaleis. In 1841 ver-kocht het hoogheemraadschap het Schielandshuis aan de stad Rotter-dam, die een pand zocht voor een nog op te richten stedelijk museum.2 Sinds kort heeft het gebouw zijn museale bestemming verloren. Als gevolg van bezuinigingen van de gemeente sloot Museum Rotterdam in 2012 zijn deuren.

DE FINANCIERING VAN DE BOUW VAN HET SCHIELANDSHUIS

(2)

De bouw

Schieland is ontstaan aan het einde van de dertiende eeuw, maar beschikte in de eerste eeuwen niet over een eigen pand waar bij-eenkomsten en ontvangsten konden plaats-vinden. Vergaderingen, rechtszittingen en de jaarlijkse rekendag vonden plaats in een her-berg of in het huis van de dijkgraaf of een van de hoogheemraden. In de eerste helft van de zestiende eeuw verkreeg Schieland een

pand aan de Lombardstraat, maar dat was meer een werk- en opslagplaats. Vanaf 1580 beschikte het hoogheemraadschap over een enigszins representatief huis aan het Rode Zand en in 1624 volgde een verhuizing naar een fraai pand op de Hoogstraat.7Daarover waren de dijkgraaf en hoogheemraden na enige tijd echter niet meer tevreden. Er waren klachten over rook en roet van de tegenover-liggende brouwerij.8Een andere verklaring

da

afb. 1. Het Schielandshuis, hier op een foto uit 2005, werd tussen 1662 en 1665 gebouwd als zetel van het hoogheem-raadschap van Schieland. Hier hielden de dijkgraaf en hoogheemraden hun vergaderingen, vonnisten overtreders van Schielands keuren en ontvingen gasten. (foto Hajo Piebenga, Stadsarchief Rotterdam)

(3)

voor de wens van een nieuwe bestuurszetel is waarschijnlijk de rivaliteit tussen de hoog-heemraadschappen en de steden en tussen de hoogheemraadschappen onderling. Die riva-liteit was altijd aanwezig, maar lijkt te zijn toegenomen tijdens het stadhouderloze tijd-perk (1650-1672). Het naburige hoogheem-raadschap van Rijnland had in de jaren 1640 een fraai nieuw gemeenlandshuis laten bou-wen aan zijn noordgrens, het Huis Swanen-burg bij Halfweg. Sinds 1657 was het bezig aan een ingrijpende verbouwing van zijn hoofdzetel, het gemeenlandshuis in Leiden, waarbij dit enorm aan representativiteit en luxe won.9Schieland wilde vermoedelijk niet achterblijven.

In 1662 raakten de bouwplannen in een stroomversnelling. De stad beschikte over een geschikt terrein bij de Schiedamse poort, voorheen gebruikt als magere varkensmarkt. Schieland zond in januari 1662 een zware delegatie naar het stadsbestuur met het ver-zoek dit terrein aan het hoogheemraadschap te ‘gratificeren’ (gratis af te staan) voor de bouw van een nieuw gemeenlandshuis. De delegatie bestond uit dijkgraaf Mr. Daniel van Hogendorp, hoogheemraad Mr. Christiaan Prins (tevens lid van de vroedschap van Rotterdam) en rentmeester Bernard Swaarde-croon.10Het stadsbestuur stemde toe in het verzoek op voorwaarde dat aan beide zijkan-ten en aan de achterkant van het gebouw straten zouden worden aangelegd.11In juni 1662 besloten dijkgraaf en hoogheemraden dat het tijd was om de ingelanden erbij te betrekken. Ingelanden zijn personen of instel-lingen die ‘geland’ zijn ‘in’ een waterschap, dus eigenaren van grond binnen het beheers-gebied van het waterschap. Zij waren

dege-nen op wie uiteindelijk de uitgaven van het hoogheemraadschap neerkwamen. In Schie-land werden de ingeSchie-landen traditioneel ver-tegenwoordigd door de lokale autoriteiten uit de Schielandse dorpen, zoals ambachtsbe-waarders en schouten. Sinds 1580 was er ook sprake van stedelijke ‘hoofdingelanden’ die optraden namens de bewoners van Rotter-dam, Gouda en Schiedam die grond bezaten in het door Schieland beheerde gebied. Er waren zes hoofdingelanden, namelijk twee vertegenwoordigers van elk van de drie genoemde steden. Ze hadden in de zestiende eeuw bevoegdheden verworven ten aanzien van de financiën van Schieland, zoals het recht om ieder jaar de nieuwe waterstaatshef-fing goed te keuren. Die bevoegdheden waren in een octrooi van 1654 juist nog eens bevestigd. De achtergrond van deze rechten was dat vele stadsbewoners grond bezaten in het waterschap en dus ook meebetaalden aan de kosten die Schieland jaarlijks omsloeg over de grondeigenaren. Poorterschap ver-schafte namelijk geen vrijstelling van heffin-gen voor het waterbeheer, in teheffin-genstelling tot verschillende grondbelastingen.12Terwijl de hoofdingelanden eerst naast de dorpsver-tegenwoordigers functioneerden, werden zij vanaf 1660 beschouwd als de exclusieve ver-tegenwoordigers van Schielandse grondeige-naren.13Dijkgraaf en hoogheemraden beslo-ten in juni 1662 om de hoofdingelanden uit te nodigen om het bouwproject goed te keu-ren.14Op 17 juli 1662 kwamen dijkgraaf, hoogheemraden en hoofdingelanden voltallig bijeen en bekeken een model van het nieuwe gemeenlandshuis en een staat van kosten. Verder kwam ter sprake hoe de middelen te vinden om het project te bekostigen. Na

(4)

enige discussie besloot het gezelschap ten slotte ‘eenstemmelijk’ het werk uit te voe-ren.15Helaas zijn noch de maquette noch de begroting bewaard gebleven.

Het bouwproject startte in september 1662 met graafwerk voor de fundering.16Dijkgraaf

Daniel van Hogendorp legde de eerste steen op 31 oktober ’s morgens tussen 9 en 10 uur.17Drie jaar later, op 20 oktober 1665, betrok het hoogheemraadschap van Schie-land het nieuwe pand.18In het ontwerp heb-ben twee bouwmeesters de hand gehad: de

da

afb. 2. In 1739 maakte Jacob Kortebrant een serie tekeningen van de bouw van het Schielandshuis. Hij moet de beschikking hebben gehad over de nu verloren bouwtekeningen. Op deze tekening zien we in het midden het heien ten behoeve van de fundering met palen en links een dwarsdoorsnede met de palen, de bakstenen fundering en de onderkant van het huis. Tekening door Jacob Kortebrant, 1739. (Stadsarchief Rotterdam)

(5)

beroemde Pieter Post (1608-1669) en de veel minder bekende Jacob Lois (c. 1620-1676). Pieter Post is in de jaren voorafgaand aan de bouw enkele keren naar Rotterdam gekomen, heeft daar het oude gemeenlandshuis beke-ken, met dijkgraaf en hoogheemraden over-legd en tekeningen gemaakt. Ook heeft hij nog vlak voor aanvang van de bouw het bouwterrein onderzocht. Voor zijn adviezen, tekeningen en reis- en verblijfkosten werd hem later 63 gulden uitbetaald.19Van bemoeienis toen de bouw eenmaal begonnen was, is niets gebleken. Jacob Lois heeft het ontwerp hoogstwaarschijnlijk in grote lijnen overgenomen, maar er veranderingen en ver-sieringen in aangebracht. Het kwam destijds veel vaker voor dat architecten zoals Pieter Post slechts een ontwerp leverden dat door anderen naar believen werd aangepast.20 Lois heeft ook het hele bouwtraject begeleid. Bij de presentatie van het model en de staat van kosten aan de hoofdingelanden in juli 1662 werd expliciet vermeld dat deze van de hand van Jacob Lois waren en toen het hei-werk aan de funderingen moest beginnen, werd Lois gemachtigd het werk aan te beste-den. In 1669, nadat nog vele verfraaiingen waren aangebracht, werd hem gevraagd wat het hoogheemraadschap hem schuldig was voor zijn uitzonderlijke kunst en arbeid en dat bleek 250 dukaten te zijn, ofwel 787 gul-den en 10 stuivers. Dit bedrag werd hem op 25 juni 1670 in aanwezigheid van de hoog-heemraden ‘aangetelt’.21In archiefstukken van Schieland wordt Lois meestal beschreven als schepen of oud-schepen van de stad Rotter-dam, maar hij was uiterst veelzijdig als blauwverver (in de lakenindustrie), koopman

in laken, erkend kunstkenner, kunstverzame-laar, schilder, uitvinder en actief op het gebied van de geschiedwetenschap. Zijn belangrijke kunstcollectie bevatte onder meer werken van Titiaan, Rubens, Van Dijck, Rembrandt en Ter Borch.22Tot zijn historisch werk behoort een manuscript getiteld ‘Oude Ware Beschrivinge van Schielandt’ waarin hij ook het nieuwe Schielandshuis beschreef en een tekening van de voorkant opnam.23 Er bleven geen bouwtekeningen of bestekken bewaard, maar toch is over de constructie van het huis veel bekend dankzij contempo-raine beschrijvingen en vooral dankzij een serie van veertien tekeningen uit 1739 van Jacob Kortebrant. Deze heeft daarbij vermoe-delijk de beschikking gehad over oorspronke-lijke bouwtekeningen, want hij tekende het palenplan dat tot fundering diende. Bij de restauratie in de jaren 1980 bleek overigens dat de 730 grenen heipalen van ruim twintig meter lang de tijd goed hadden doorstaan.24 Het huis zelf bevatte vergaderkamers waar dijkgraaf en hoogheemraden hun besluiten namen en een Vierschaarzaal waar vonnissen werden uitgesproken tegen overtreders van Schielands keuren. Er was een ruime secreta-rie en een grote en kleine eetzaal. Op de bovenverdieping bevonden zich acht logeer-kamers waar de dijkgraaf, hoogheemraden en eventuele gasten konden overnachten. In de kelder waren de keukens en voorraadkamers, op zolder de bediendenkamers.25

De verkoop van obligaties

In augustus 1662, een maand nadat het besluit tot de bouw was genomen, werkten de dijkgraaf en hoogheemraden uit hoe de

(6)

da

afb. 3. Schieland finan-cierde de bouw van het nieuwe gemeenlandshuis door op grote schaal obli-gaties te verkopen. Hier een obligatie op naam van juffrouw Maria van Nes, weduwe van kapitein Thielman Cupus, voor een lening van 2000 gul-den. De obligatie is ondertekend door rent-meester Bernard Swaardecroon, dijkgraaf Daniel van Hogendorp en hoogheemraad Christiaan Prins.

(collectie hoogheemraad-schap van Schieland en de Krimpenerwaard, Rotterdam)

(7)

financiering zou geschieden. Ze besloten obligaties ten laste van Schieland uit te geven. De uitgiftebrieven zouden onderte-kend worden door de rentmeester van Schie-land, Bernard Swaardecroon, en door dijk-graaf en twee hoogheemraden. De leningen werden aangegaan ‘onder generaal verband van alle des gemenelands goederen en inkomsten’, dus met als onderpand alle eigendommen en inkomsten van Schieland. Er werd ook iets geregeld voor als er mensen zouden zijn die een dergelijke zekerstelling onvoldoende vonden. In dat geval zou de rentmeester zich desnoods met een extra akte ook als privépersoon garant stellen. Uiteraard zou dit geen echte particuliere schuld zijn, want Schieland zou voor al deze verplichtin-gen garant staan.26De omslachtige manier van garantstelling lijkt erop te wijzen dat dijk-graaf en hoogheemraden van Schieland betwijfelden of potentiële geldschieters het hoogheemraadschap zagen als betrouwbare debiteur. Vandaar de handtekeningen van kredietwaardige privépersonen. Verder kun-nen we vaststellen dat er niets werd afgespro-ken over de hoogte van het te lenen bedrag, noch over de termijn en de wijze van aflos-sing. Wel stelden dijkgraaf en hoogheemra-den op dezelfde dag, 18 augustus 1662, bij een tweede resolutie een kleine commissie samen die toezicht zou houden op de bouw. Dat waren dijkgraaf Mr. Daniel van Hogen-dorp, hoogheemraad Willem van Mathe-nesse, heer van Rasquart, en hoogheemraad Mr. Christiaan Prins. Van Hogendorp was de drijvende kracht achter het nieuwe pand, maar van de hoogheemraden was Prins gedu-rende het hele traject het meest actief. Hij

had deel uitgemaakt van de delegatie die het stadsbestuur om het bouwterrein had ver-zocht, zat in de commissie van toezicht en rapporteerde na afloop van het project over de werkzaamheden van de architect. Toen Jacob Lois namelijk in 1669 had laten weten wat hij voor zijn werk verwachtte, namen dijkgraaf en hoogheemraden hierover een besluit nadat zij een rapport van Prins had-den gehoord.27Van Hogendorp en Prins waren reeds lang goede bekenden, zoals blijkt uit de bijdrage die Prins in 1648 lever-de aan het vrienlever-denalbum van Van

Hogendorp.28

Verkoop van obligaties was in deze tijd, naast de verkoop van losrenten en lijfrenten, voor de overheid een gebruikelijk middel om financiële tekorten te dekken. Terwijl obliga-ties van oorsprong vooral leningen voor de korte termijn waren, waarbij meestal een vrij hoge rente gold en de schuld terug kon wor-den gevorderd door de crediteur, werd het in de loop van de zeventiende eeuw steeds gebruikelijker om obligaties voor een lange of onbepaalde termijn aan te gaan tegen een lage rente. Een belangrijk verschil met losren-ten en lijfrenlosren-ten was dat obligaties semi-pri-vate overeenkomsten waren, uitgegeven door de ontvanger van de belastingen of een ande-re hoge ambtenaar op zijn eigen naam en niet door de overheid. Als beloning voor zijn persoonlijk risico en de moeite om investeer-ders te vinden, ontving hij voor de verkoop van obligaties een provisie, makelaardij genaamd.29Precies deze constructie koos Schieland: rentmeester Swaardecroon stelde zich persoonlijk aansprakelijk en verdiende daarmee makelaardij.

(8)

De verkochte obligaties bleven grotendeels bewaard en laten duidelijk het semi-private karakter zien. Bernard Swaardecroon bekent hierin namelijk de ‘goede en geleende pen-ningen’ schuldig te zijn. Dit wordt bevestigd door de ondertekening die, overigens con-form de eerste resolutie van 1662, gedaan werd door Swaardecroon samen met de dijk-graaf en een of twee hoogheemraden. Zo werd een obligatie voor Maria van Nes, weduwe van kapitein Thielman Cupus, ondertekend door rentmeester Swaardecroon, dijkgraaf Hogendorp en hoogheemraad Prins. Er werd geen termijn van terugbetaling afge-sproken, alleen dat eventuele lossing drie maanden van te voren aangezegd zou wor-den. De naam van de geldgever, de hoofd-som en een interestpercentage werden vast-gesteld. Als waarborg voor terugbetaling wer-den alle middelen, goederen en inkomsten van Schieland verbonden.30Het waren dus obligaties op naam, afgesloten voor onbe-paalde tijd, waarbij de eigendommen en inkomsten van Schieland als onderpand dienden voor de betaling van rente en aflos-sing.

Op 30 augustus 1662 werd de eerste lening afgesloten en in rap tempo volgden er meer. Een groot aantal kapitaalkrachtige lieden was bereid bedragen van duizenden guldens te fourneren. De rentmeester noteerde alle bedragen in speciale rekeningen, zodat in de loop van het hele bouwproject een serie van acht rekeningen ‘wegens het timmeren van het nieuwe gemeenlandshuis’ ontstond. De eerste rekening liep over augustus 1662-februari 1665, de laatste over januari 1674-maart 1675. Deze periode strekte zich ver uit

nadat het pand in gebruik was genomen, vooral omdat er daarna nog zeer veel aan de afwerking en verfraaiing werd gedaan. In 1667 en 1668 vond bijvoorbeeld het pleiste-ren van de grote zalen plaats en het lakken, vergulden en schilderen van de schoorsteen-mantel. Verder waren er in die jaren uitgaven aan slotenmakers, metselaars, loodgieters en beeldhouwers als ook aan allerlei materiaal zoals steen, mortel, verf, hout en ramen. Stratenmakers ontbraken niet, met grote hoe-veelheden zand en steen: Schieland had zich immers verplicht straten aan te leggen aan drie zijden van het gebouw.31Vermoedelijk zijn in de jaren daarna kosten gemaakt voor de meubilering en verdere inrichting van het gebouw, maar dat is niet na te gaan omdat, vreemd genoeg, niet alle acht rekeningen bewaard zijn. Het betreffende dossier in het oud-archief van het hoogheemraadschap bevat slechts de derde (waarin de slotenma-kers, stratenmakers enzovoort), de zevende en de achtste rekening (waarin vrijwel geen uitgaven voor het gebouw, behalve voor het met bladgoud vergulde smeedijzeren boven-licht door Jacob Toorn).32Ook bevat het dos-sier gelukkig nog een ongedateerde rekening beginnend met de rubriek ‘Eerst ontfangh van genegotieerde penningen’: dit blijkt een lijst waarin gedetailleerd wordt vermeld wie wan-neer hoeveel leende en tegen welk renteper-centage. Deze lijst is chronologisch geordend en bevat alle leningen van augustus 1662 tot begin 1672. Het is daarmee de belangrijkste bron om vast te stellen wie de geldschieters waren voor de bouw van het Schielandshuis. In de zevende en achtste rekening van Swaar-decroon, lopend van maart 1673 tot maart

(9)

1675, worden nog een paar extra obligaties vermeld, terwijl een staat van rentebetalingen uit 1674-1675 een laatste extra obligatie oplevert, afgesloten op 20 maart 1672.33Alles bij elkaar kon met deze documenten een lijst worden samengesteld van 106 obligaties, gekocht door 79 verschillende investeerders (zie Bijlage 1).

Voordat we verder ingaan op de obligaties, is het is goed om even stil te staan bij de vraag wat de bouw, en vermoedelijk de inrichting, van het Schielandshuis eigenlijk heeft gekost. Omdat de rekeningen van de bouw niet alle-maal bewaard zijn, is dat helaas onmogelijk vast te stellen. Vooral het ontbreken van de eerste en tweede rekening, die de bouwperi-ode beslaan, wreekt zich hier. Wel kunnen we een zeer globale schatting maken met behulp van documenten in het Gemeente-archief van Schiedam. De Verzameling Hand-schriften van dit archief bevat namelijk een band met uittreksels uit de rekeningen van Schieland, kennelijk samengesteld in de acht-tiende eeuw.34Degene die de uittreksels maakte, heeft de beschikking gehad over de gewone jaarrekeningen van Schieland van 1657 tot 1754, maar ook over alle acht reke-ningen van de bouw van het gemeenlands-huis. Met behulp van deze uittreksels kunnen om te beginnen de inkomsten die tussen 1662 en 1675 bij Swaardecroon binnenkwa-men, benaderd worden: de grootste post zijn geleende gelden, waarvoor in elk uittreksel van de acht rekeningen een exact bedrag is genoteerd. Die bedragen tellen op tot circa 250.000 gulden. Dit komt dicht in de buurt van het totaal van de 106 obligaties die in Bijlage 1 zijn gepresenteerd: 235.616

gul-den.35Daarnaast vermelden de uittreksels nog drie andere soorten inkomsten. De vijfde rekening geeft een bedrag van 36.384 gul-den, voortgekomen uit de waterstaatsheffing, de omslag.36In diverse rekeningen staat ver-der een post voor verkocht bouwmateriaal, samen ongeveer 7600 gulden, en in de vijf-de, zesde en zevende rekening zien we aan inkomsten ruim 9000 gulden uit pachtop-brengsten van de sluizen te Rotterdam. De uittreksels geven weliswaar geen compleet overzicht van alle inkomsten, maar vermoe-delijk wel van alle omvangrijke posten: bij elkaar 302.943 gulden.

Tegenover dit bedrag van drie ton stonden vier soorten uitgaven: de eigenlijke kosten voor het huis, provisie voor de rentmeester en verder rentebetalingen en aflossingen van obligaties. Kopers konden namelijk na enige jaren op verzoek hun geld terug krijgen. Zo werd in het voorjaar van 1668 aan Paulus Timmers de jonge 10.000 gulden betaald ter aflossing van de obligatie die hij in 1665 had gekocht.37De uittreksels geven slechts infor-matie over een van deze vier uitgavenposten, namelijk de provisie die Swaardecroon heeft ontvangen: exact 6150 gulden. Een andere post, de tussentijds gedane aflossingen, kun-nen we precies berekekun-nen. Er zit namelijk tussen de uittreksels een boven al even genoemde Staat van rentebetalingen over 1674 en 1675. Deze staat geeft een overzicht van alle obligaties die op dat moment nog uitstonden met de rente die in 1674 en in 1675 was uitgekeerd. De schuld bedroeg toen 127.600 gulden.38Hieruit volgt dat van alle verkochte obligaties (samen 235.616 gul-den) reeds 108.016 gulden was afgelost. Om

(10)

da de eigenlijke kosten voor het pand te

bereke-nen, hoeven we alleen nog te schatten hoe-veel rente er sinds 1662 is betaald en daar-over is met het nodige voorbehoud wel iets te zeggen. In 1673/74 en 1674/75 bedroeg de jaarlijks uitgekeerde rente 3350 gulden, zoals blijkt uit de gewone Schielandse jaarrekenin-gen. Men was in die jaren begonnen de bij-zondere rekeningen te integreren in de gewo-ne rekeningen en de rente werd toen in die laatste verantwoord. Rekenen we gemakshal-ve met een jaarlijks rentebedrag van 3350 gulden, dan is in de hele elf jaar tussen 1662 en 1673 een bedrag van 36.850 gulden aan rente uitgekeerd. Het resultaat van deze wat omslachtige berekeningen is dat Swaarde-croon tussen 1662 en 1675 in totaal ruim drie ton aan inkomsten ontving, waarvan hij circa 152.000 gulden besteedde aan het huis en de rest aan rente, aflossing en provisie voor hemzelf. Het Schielandshuis zal dus iets in de orde van grootte van anderhalve ton hebben gekost aan bouw- en inrichtings-kosten, inclusief straataanleg. Gezien de ont-brekende rekeningen moeten we hierbij een flinke slag om de arm houden.

Een bedrag rond de anderhalve ton was destijds enorm. De bouwkosten van fraaie woonhuizen die in de jaren 1650 en 1660 in opdracht van regenten en hoogleraren verre-zen aan het Rapenburg in Leiden bevonden zich tussen de 10.000 en 30.000 gulden.39 Dit gold ook voor een utiliteitsgebouw als de Bibliotheca Thysiana, opgeleverd in 1655. Deze bibliotheek is ongeveer half zo klein als het Schielandshuis maar ook rijk versierd en gebouwd met de beste materialen, zoals Bentheimer steen. De bouw- en

inrichtings-kosten bedroegen echter 14.500 gulden.40De kosten van het Schielandshuis vallen hiermee vergeleken dus volledig uit de toon. Ze zijn beter vergelijkbaar met die van het bekende Trippenhuis in Amsterdam, opgeleverd in 1662. Niet alleen de bouwperiode komt vrij-wel overeen met die van het Schielandshuis, maar ook lijken beide panden op elkaar, qua hoogte en breedte en ook in de rijke versie-ring. Het Trippenhuis werd gebouwd in opdracht van twee schatrijke kooplieden, de broers Louis en Hendrick Trip, en heeft 250.000 gulden gekost.41Het is onbekend hoe dit laatste bedrag is besteed; mogelijk is dit ook het totaal van bouw- en inrichtings-kosten. Uit deze vergelijkingen kunnen we hoe dan ook concluderen dat Schieland de hoogste maatstaven heeft aangelegd. Keren we terug naar de obligaties om te zien op welke voorwaarden deze werden ver-kocht. Voor de meeste obligaties gold een interestpercentage van 3 tot 4% (zie Bijlage 1). Enkele kleine crediteuren, die minder dan 1000 gulden inbrachten, moesten genoegen nemen met een lagere rente. Dit hangt waar-schijnlijk samen met de relatief hoge admi-nistratiekosten: de rentmeester had evenveel werk aan het behandelen van leningen van 500 gulden als van 5000 gulden. Verder zijn er wat schommelingen in de tijd: in 1662-1664 en 1670-1672 gold meestal 3%, in 1665-1669 iets hogere percentages. Nadat de overeenkomsten waren gesloten, zijn er nog enkele aanpassingen van de interestpercenta-ges gevolgd. Zo besloot Schielands bestuur in oktober 1670 voor alle ‘penningen op interest lopende’ de rente te reduceren tot 3%.42Een dergelijke rentereductie of conversie was een

(11)

beproefd middel van overheden om hun financiële verplichtingen te verlichten.43Het is overigens niet zeker of dit besluit is uitge-voerd. Uit de staat van rentebetalingen over 1674 en 1675 blijkt dat in 1674 over vele contracten nog 3,5% of 3,75% werd betaald. Tegelijk blijkt daaruit dat in het jaar daarna de uitkering over deze contracten was ver-hoogd, namelijk naar 4%.44Niet lang daarna zijn de renten voor bijna alle contracten weer verlaagd tot 3% en daarop waarschijnlijk sindsdien blijven staan.45

De interestpercentages zeggen iets over de kredietwaardigheid van Schieland en daarom is het interessant om deze te vergelijken met die van andere instellingen. De Staten van Holland hanteerden sinds 1655 een rente van 4%, afgezien van een korte periode midden jaren 1660 toen de rente even zakte naar 3%.46Hollandse steden hanteerden vaak een iets lagere rente dan de Staten.47Rotterdam verkocht in de jaren 1660 obligaties en los-renten tegen 4%, liet het percentage in het rampjaar 1672 tijdelijk zakken tot 3,5% maar ging in september 1674 weer terug naar 4%.48Het is opvallend hoe nauw dit alles overeenstemt met het rentebeleid van Schie-land. Zo verhoogde ook Schieland de meeste renten tussen 1674 en 1675 naar 4%. Kenne-lijk hield het bestuur de ontwikkelingen op de kapitaalmarkt nauwlettend in de gaten. Tegelijkertijd is interessant dat Schieland in de jaren 1660 meestal een lagere rente han-teerde dan de stad Rotterdam. Er was dus ruim kapitaal beschikbaar.49In het algemeen kunnen we uit al deze gegevens concluderen dat Schieland een lage tot marktconforme rente betaalde, nooit hoger dan 4%. Er was,

kortom, een groot vertrouwen bij de geld-schieters dat Schieland de hoofdsommen zou terugbetalen en in de tussentijd de rente uit-keren.

Het aangaan van schulden op lange termijn was een nieuw element in het financiële beleid van Schieland. Normaal gesproken werden de uitgaven jaarlijks omgeslagen over de grondeigenaren in het waterschap, een systeem waarbij ieder naar rato van de door hem/haar gebruikte oppervlakte meebetaalde in de kosten. In noodgevallen zoals overstro-mingen wendde men zich tot de geld- en kapitaalmarkt, maar dan altijd voor leningen op korte termijn. Nu was echter door de bouw van het gemeenlandshuis een schuld ontstaan voor onbepaalde termijn.50Daarover moest jaarlijks rente betaald worden. Gunstig was, dat Schieland groot was: de totale grondoppervlakte waarover de kosten werden omgeslagen, besloeg bijna 18.000 morgen, ofwel circa 15.300 hectare.51Met een paar stuivers per morgen kon de rente al worden betaald. Ongunstig was dat de lastenverzwa-ring op een slecht moment kwam. De hoog-conjunctuur begon juist in de jaren 1660 om te slaan in economische neergang en in het rampjaar 1672 plunderden Franse legers dor-pen in Holland. Hoe het Schieland in die jaren precies verging, weten we niet want de bestuursbesluiten tussen maart 1673 en maart 1675 ontbreken; op zichzelf al een teken aan de wand.

De betrokkenheid van de hoofdingelanden Nadat de hoofdingelanden in 1662 akkoord waren gegaan met de bouw van een nieuw gemeenlandshuis, volgden ze het project

(12)

hooguit op een afstand, althans de financie-ring ervan. Terwijl ze ieder voorjaar aanwezig waren bij het afhoren van de gewone jaarre-keningen van Schieland (sinds 1666 in het nieuwe paleis!), kwamen de speciale rekenin-gen over het gemeenlandshuis daar niet aan de orde. Die werden steeds alleen door dijk-graaf en hoogheemraden afgehoord.52Bizar genoeg kwam de gigantische schuldenberg dus tot stand buiten het blikveld van de hoofdingelanden om. Dit veranderde pas in 1675, vermoedelijk als gevolg van het af-treden van Bernard Swaardecroon, die in 1674 was opgevolgd door een nieuwe rent-meester, Mr. Dirck de Raedt.53Vooruitlopend

daarop, of misschien ook omdat het bouw-project ten einde was en het ernaar uitzag dat de schuld nog wel even zou bestaan, was Swaardecroon begonnen zijn twee Schie-landse boekhoudingen te integreren. In de gewone jaarrekening van Schieland ver-scheen nu ook de betaalde rente voor de geleende kapitalen, het eerst in die van 1673/74 als buitengewone post. De reactie daarop van de hoofdingelanden is niet bekend: het archief over deze jaren is niet compleet en er waren in de jaren na het rampjaar 1672 andere prioriteiten. Bij het afhoren van de rekening van 1674/75, in april 1675, kwamen de hoofdingelanden

ech-da

afb. 4. Het hoogheem-raadschap van Schieland was van oorsprong een samenwerkingsverband van ambachten, een soort plattelandsgemeenten. In de zestiende en zeven-tiende eeuw verkregen de steden Rotterdam, Gouda en Schiedam invloed op het financiële beleid van Schieland. Dit hing samen met het aan-zienlijke grondbezit van hun inwoners. De grote veenplassen in Schieland zijn op dit plaatje niet weergegeven. (tekening Jan van den Noort, Rotterdam 2014)

(13)

ter met een reeks bezwaren over de uitstaan-de leningen. Ze waren ontevreuitstaan-den over uitstaan-de wijze van boekhouden, wilden de bijzondere rekeningen zien en stelden dat Schieland moest bezuinigen. Ze brachten meteen ook hun belangrijkste financiële privileges in stel-ling door te weigeren de rekening te sluiten en een nieuwe omslag goed te keuren.54De Staat van in 1674 en 1675 betaalde renten is ongetwijfeld toen opgesteld: de ontstellend grote omvang van de schuld à 127.600 gul-den was hiermee duidelijk geworgul-den. Met hun weigering in april 1675 om de reke-ning te sluiten en de omslag goed te keuren, zetten hoofdingelanden het bestuur effectief onder druk. Vanaf mei volgden allerlei besprekingen waarin hoofdingelanden zich in eerste instantie concentreerden op het punt van de inzage van de acht rekeningen. Ze wilden dat kopieën daarvan naar de stadsbe-sturen van Rotterdam, Gouda en Schiedam werden gezonden, zodat de rekeningen kon-den workon-den nagezien. Ze argumenteerkon-den dat ze anders niet namens hun principalen (de stadsbesturen) hun goedkeuring konden hechten aan de obligaties en dus ook niet aan de rentebetalingen en aflossingen die gevolgen hadden voor de omslag en de jaar-rekening als geheel.55Dijkgraaf en hoog-heemraden gingen hiermee al snel akkoord, zodat in juni een bijeenkomst kon worden belegd waarop de rekeningen met de hoofd-ingelanden werden besproken. Op deze ver-gadering stemden de hoofdingelanden welis-waar toe in een provisionele omslag van een gulden per morgen om grotere wanorde te voorkomen, maar ze weigerden nog steeds om de rekening van 1674/75 te sluiten.56

De besprekingen in het voorjaar van 1675 bleken de opmaat voor een periode van enkele jaren waarin de hoofdingelanden zich intensief bemoeiden met de schuldenproble-matiek, op den duur hun bezwaren gehono-reerd zagen en zich voor de toekomst van nauwe betrokkenheid bij het financiële beleid verzekerden. Ten aanzien van de ‘excessieve lasten’ waarmee Schieland was bezwaard, werd bijvoorbeeld een commissie ingesteld die voor de helft bestond uit hoog-heemraden en voor de helft uit hoofdingelan-den. Deze bezuinigingscommissie deed een reeks voorstellen, zoals verkoop van de stal voor de paarden van de hoogheemraden. Ook op de boekhouding oefenden de hoofd-ingelanden invloed uit. Hierover werd onder meer besloten dat de rente-uitgaven op de geleende kapitalen overzichtelijk moesten worden opgenomen in een apart hoofdstuk van de jaarrekening. Het was de hoofdinge-landen namelijk gebleken dat hoogheemra-den voorheen de interesten zoveel mogelijk betaalden uit de pachtopbrengsten van de sluizen te Rotterdam met het gevolg dat ze niet in de jaarrekening te zien waren.57Verder zetten zij in op een heldere erkenning van hun recht om de acht rekeningen van de bouw van het huis goed te keuren en om de verkochte obligaties goed te keuren. Louter inzage in de rekeningen was dus niet vol-doende. Ze wilden dat Swaardecroon zich tegenover hen zou verantwoorden over zijn bouwrekeningen; dat had hij immers in het verleden slechts ‘privative’ voor de hoog-heemraden gedaan buiten kennis van hoofd-ingelanden.58Hier wreekte zich het half parti-culiere karakter van de obligaties. Die waren

(14)

ondertekend door Swaardecroon, de dijkgraaf en een of twee hoogheemraden als privé-personen, zodat de verantwoording ervan buiten de rekendagen van het hoogheem-raadschap was gebleven. Ondertussen

druk-ten de verplichtingen wel degelijk uitsluidruk-tend op het hoogheemraadschap als instelling. Dat werd ten overvloede bevestigd doordat Swaardecroon afstand van zijn rentmeester-schap had gedaan zonder medeneming van

da

afb. 5. Kaart van het hoogheemraadschap van Schieland, door Jan Jansz Stampioen jr., 1684, met de wapens van de hoogheemraden en dijkgraaf. In het midden het wapen van Schieland. (Stadsarchief Rotterdam)

(15)

de uitstaande verplichtingen. Hij had uiteraard wel de voordelen genoten, zoals de provisies, en ook daarover wilden de hoofd-ingelanden het gesprek aangaan.

De eis van de hoofdingelanden dat Swaarde-croon verantwoording aan hen zou afleggen, culmineerde in twee bijeenkomsten van hoofdingelanden met de voormalige rent-meester in september 1676. Daarbij waren als hoofdingelanden aanwezig burgemeester Jacob de Brauw en secretaris Allert van Couwenhoven namens Rotterdam, burge-meesters Cornelis de Lange en Donatus van Groenendijck namens Gouda en burge-meester Van der Vecht en baljuw Abraham van Cleeff namens Schiedam. De laatste was overigens een zoon van hoogheemraad Abraham van Cleeff die in 1662, 1663 en 1666 voor 6900 gulden obligaties had gekocht.59We kunnen de confrontaties tijdens deze bijeenkomsten precies volgen, omdat een van de Goudse hoofdingelanden daarvan aantekeningen heeft gemaakt.60Nadat de hoofdingelanden hadden besloten de obliga-ties goed te keuren mits de rente maximaal 3% zou zijn, stonden twee punten ter discus-sie die beide betrekking hadden op het finan-ciële profijt van de rentmeester. Het ene was de provisie over de verkoop van obligaties, de ‘makelaardij’ van 2%. Verder wilden de hoofdingelanden weten of Swaardecroon voor het afstand doen van zijn ambt geld ont-vangen had van zijn opvolger, de nieuwe rentmeester De Raedt. Terwijl Swaardecroon weigerde om over het laatste punt opening van zaken te geven, waren de feiten ten aan-zien van de makelaardij bekend. De provisies stonden namelijk gewoon in de rekeningen

verantwoord en liepen in totaal op tot meer dan 6000 gulden. Om de zaak vlot te trekken deden de Goudse hoofdingelanden het voor-stel om de hele zaak te schikken. Maar voor welk bedrag? Hoofdingelanden spraken onderling af dat ze met 7500 gulden zouden inzetten om niet onder de 5000 uit te komen: ‘dat men soude eijsschen 7500 gulden en comen niet lager als op 5000 gulden’. Swaar-decroon bood echter 3000 gulden en gaf daarbij bovendien aan dat hij niet contant wilde betalen, maar in obligaties van Schie-land die familieleden van hem in bezit had-den. Daar waren enkele hoofdingelanden fel op tegen zodat de eerste bijeenkomst afge-broken moest worden. De onderhandelingen werden tien dagen later voortgezet. Toen bood Swaardecroon ‘hem bedacht hebbende’ 5000 gulden, nog altijd echter te betalen in obligaties. Hij voorzag waarschijnlijk als geen ander dat de aflossing van de leningen wel eens lang zou kunnen gaan duren. Uiteinde-lijk accepteerden de hoofdingelanden zijn bod. In ruil daarvoor zou Swaardecroon schriftelijk gedechargeerd worden.

Op het eerste gezicht lijkt het door dit loven en bieden alsof hier korte metten wordt gemaakt met een kwalijk geval van zelfverrij-king: de rentmeester moest immers een fors bedrag terugbetalen. Toch ligt de zaak waar-schijnlijk genuanceerder. Het was niet onge-bruikelijk dat nieuw aangestelde rentmeesters een bedrag betaalden aan hun voorgangers, hoewel dit niet in het openbaar gebeurde. We kunnen dit uitleggen als een soort good-will voor het overnemen van een kantoor met vele uitstaande opdrachten en een groot klan-tennetwerk. Het andere punt, de makelaardij,

(16)

was zelfs een heel gebruikelijk verschijnsel en Swaardecroon had de ontvangst ervan in alle openheid in zijn rekeningen verant-woord. Maar de provisies lijken wel erg hoog. Ontvangers van de Staten van Holland

kregen voor de verkoop van obligaties slechts 0,5%.61Het bij Schieland gehanteerde per-centage was maar liefst vier keer zo hoog. Hoe terecht was deze makelaardij van 2%? Om te weten hoe ingewikkeld het was om de

da

afb. 6. De obligaties waren in trek bij Jan Jansz van Nes en andere officieren van de Admiraliteit, maar ook bij personen met een heel andere achtergrond, zoals de Rotterdamse schilder Ludolf de Jongh. Hier een portret van Jan Jansz van Nes, geschilderd door Ludolf de Jongh, 1666.

(Rijksmuseum, Amster-dam)

(17)

obligaties aan de man te brengen, is een ana-lyse van de geldschieters nodig.

Hier is van belang om vast te stellen dat de vertrouwenscrisis die in het voorjaar 1675 uitbrak rond het financiële beleid veel bete-kend heeft voor de positie van de hoofdinge-landen. Dijkgraaf en hoogheemraden erken-den al snel het recht van hoofdingelanerken-den om alle rekeningen te zien en vervolgens ook om de obligaties goed te keuren. Ze delegeer-den ook de onderhandelingen met Swaarde-croon volledig aan de hoofdingelanden. Weliswaar behielden zij zich het recht voor de overeenkomst te bekrachtigen, maar dit gebeurde zonder verdere wijzigingen. De uit-werking was als volgt: de rentmeester zou een obligatie van 4000 gulden op naam van zijn vrouw (Aagie Pieters) en een van 700 gulden op naam van Elisabeth Swaardecroon teruggeven en afzien van de nog te ontvan-gen rente van 300 gulden, zodat in totaal 5000 gulden werd vereffend.62Dit was het leeuwendeel van de door hem genoten makelaardij. Een gevolg van de vertrouwens-crisis was ook dat de hoofdingelanden in 1677 formeel een uitbreiding van hun bevoegdheden kregen, namelijk het recht om aan alle toekomstige leningen hun goedkeu-ring te mogen hechten.63Sinds deze crisis werden de hoofdingelanden steeds nauw betrokken bij allerlei beleidszaken van het hoogheemraadschap. Dit overigens in grote tegenstelling tot schouten en ambachtsbe-waarders van het Schielandse platteland. Sinds 1660 waren zij al niet welkom meer geweest bij de jaarlijkse rekendagen, en toen zij – ongetwijfeld gealarmeerd door geruch-ten over financiële ongeregeldheden – in het

voorjaar van 1676 bij uitzondering een rekest indienden om op de rekendag aanwezig te mogen zijn, ontvingen zij een afwijzing.64 De geldschieters

Om een idee te krijgen hoeveel moeite Swaardecroon heeft moeten doen om de obligaties te verkopen, ofwel hoe terecht de 2% makelaardij was, proberen we de kapi-taalmarkt te karakteriseren waarop hij namens Schieland opereerde. Kapitaalmark-ten worden in de literatuur over financiële geschiedenis gekarakteriseerd naar hun diep-te, hun bereik en hun volume. De diepte geeft aan of kapitaal alleen afkomstig was van rijke personen en instellingen, zoals de regentenelite, religieuze instellingen en over-heden, of juist uit veel meer lagen van de bevolking. Het bereik van de markt heeft betrekking op de geografische en sociale afstand tussen de instelling of persoon die kapitaal aantrekt enerzijds, de crediteuren anderzijds. De geografische afstand is mini-maal wanneer alle crediteuren wonen in de plaats waar het kapitaal wordt geleend, en neemt toe naarmate meer crediteuren ver-spreid wonen in de regio of daarbuiten. Wanneer de crediteuren vooral familieleden en bekenden van de rentmeester zijn, is er een geringe sociale afstand en hebben de transacties een eerder persoonlijk karakter. Het derde kenmerk van markten ten slotte, hun volumes, wordt bepaald door het aantal obligaties en hun waarde.65Om een indruk te krijgen van de kapitaalmarkt waarop Swaar-decroon zich bewoog, bekijken we dus wie de kopers waren, waar zij woonden, of ze in een persoonlijke relatie tot Swaardecroon of

(18)

da

het bestuur van Schieland stonden en welke bedragen zij inlegden. De 106 obligaties wer-den gekocht door 79 individuele personen en instellingen. Identificatie is echter niet altijd eenvoudig. Weliswaar zijn de namen bekend, maar ze zijn doorgaans niet voorzien van toelichting. In veel gevallen blijft het bij Maria Claasdochter of Marritgen Thonis-dochter. Niettemin is het mogelijk gebleken de contouren te schetsen van de kapitaal-markt waarop de rentmeester opereerde. Dankzij onderzoek van Martijn van der Burg kunnen we bovendien een vergelijking maken met personen die investeerden in de lange-termijn schuld van Rotterdam. Van der Burg bestudeerde het financiële beleid van

Rotterdam in 1653-1690 en deed een diepte-onderzoek naar 367 personen die in deze tijd een lijfrente van Rotterdam aanschaften.66 Ten aanzien van de diepte van de markt valt op dat Swaardecroon nauwelijks obligaties van geringe waarde verkocht (zie Bijlage 1). Vaak ging het om 2000 gulden of meer. Dit is opvallend omdat bekend is dat in de zeven-tiende eeuw bijna alle sociale lagen actief waren als investeerders in overheidsschuld. Obligaties en losrenten van de Staten van Holland en van de Staten-Generaal werden veel verkocht aan personen die een paar hon-derd tot duizend gulden te besteden had-den.67Van alle personen die in de tweede helft van de zeventiende eeuw lijfrenten afb. 7. Wapen van

Christiaan Prins in het Album Amicorum van Daniel van Hogendorp, gedateerd op 5 decem-ber 1648. Dijkgraaf Daniel van Hogendorp was de drijvende kracht achter de bouw van het Schie-landshuis, hoogheemraad Prins was van alle hoog-heemraden het meest betrokken. Dankzij dit album weten we dat de heren bevriend waren. (Den Haag, Koninklijke Bibliotheek KB 135 J 22, Album Amicorum van D. van Hogendorp, circa 1648, fol. 28v)

(19)

kochten van de stad Rotterdam, investeerde 44% minder dan 1000 gulden, 77% minder dan 1500 gulden.68Dit was bij Schieland anders: slechts 18 personen en instellingen (23% van de 79) investeerden minder dan 1000 gulden, 30 (38%) minder dan 2000. Er waren slechts drie instellingen onder de kopers, dus de investeerders waren vooral rijke particulieren. Door de hoge waarde van de meeste obligaties kunnen we de kapitaal-markt waarop Schieland opereerde, karakteri-seren als ‘ondiep’. Swaardecroon verkreeg grote bedragen tegelijk en het moet in dit opzicht relatief gemakkelijk zijn geweest het geld bijeen te krijgen.

Dit wordt bevestigd door een andere metho-de om metho-de diepte van metho-de markt te onmetho-derzoe- onderzoe-ken. Behalve naar de grootte van de ingeleg-de bedragen wordt ook vaak gekeken naar ingeleg-de mate waarin investeerders in sociaal opzicht te identificeren zijn. Het gaat dan om perso-nen met een titel voor hun naam, zoals heer of vrouwe, of voorzien van een aanduiding die wijst op een vrij beroep, zoals doctor of meester. Zij vormen meestal een kleine min-derheid, net als mensen die vanwege hun rol in de geschiedenis bekend zijn uit ander historisch onderzoek, zoals kooplieden. De grote massa die in sociaal opzicht niet thuis te brengen is, bewijst dat beleggen in over-heidsschuld in brede lagen van de bevolking gebruikelijk was.69Onder de investeerders in Schielandse obligaties zijn er juist vrij veel gemakkelijk in te delen bij de elite. Zo waren er stedelijke regenten die expliciet als zoda-nig werden aangeduid, zoals de heer Paulus Timmers de jonge, oud-schepen der stad Rotterdam en Willem van Goeree, raad en

vroedschap van Rotterdam, die beide enorme bedragen inlegden, samen 26.000 gulden. Ook waren er getitelde personen, zoals doc-tor Johannes Kolonius en een aantal bekende Rotterdammers, zoals de kooplieden Andries Soury, Johan Bidloo en Paulus Timmers den Ouden.70Verder is er een opvallende groep marineofficieren van de Admiraliteit van Rotterdam en hun vrouwen of weduwen. Kapitein Quirijn van den Kerckoff kocht vier obligaties, samen ter waarde van 11.000 gul-den, en luitenant admiraal Aert van Nes en zijn echtgenote Geertruit den Dubbelden kochten obligaties ter waarde van 11.400 gulden.71De weduwe van luitenant admiraal Egbert Meeus Cortenaer schafte twee obliga-ties aan voor 10.500 gulden en de weduwe van kapitein Jan Jacobsz van Nes twee voor 5000 gulden.72Dan staan er in Bijlage 1 nog drie obligaties, samen ter waarde van 10.000 gulden, op naam van ‘commandeur Johan van Nes’. Het is niet meteen duidelijk wie dit is. Wanneer we deze aanduiding, ontleend aan de in 1672 samengestelde lijst, vergelij-ken met de obligaties zelf, is identificatie echter wel mogelijk. In de tweede obligatie staat als naam van de koper namelijk schout bij nacht Johan van Nes.73Het moet hier dus gaan om Jan Jansz van Nes (1631-1680), een broer van Aert. Hij werd in 1666 benoemd tot schout bij nacht.74Samen waren de offi-cieren en hun weduwen en echtgenoten goed voor vijftien obligaties ter waarde van 47.900 gulden. De grote verdiensten van deze heren uit de oorlog op zee hebben hun weg dus deels naar het Schielandshuis gevonden. Hoe stond het met het bereik van de markt? Tussen de rentmeester en de investeerders

(20)

da was vaak slechts een geringe sociale afstand.

Zo figureerden drie hoogheemraden onder de investeerders, namelijk Abraham van Cleeff, Christiaan Prins en Gijsbert heer van Mathe-nesse. Verder waren er Anthonij van den Berch, heemraadsbode van Schieland, Elisabeth Swaardecroon, een familielid van de rentmeester, en Aagie Pieters, zijn echtge-note. Samen leverden genoemde zes perso-nen een bedrag van 12.600 gulden. Andere investeerders zijn vermoedelijk via persoon-lijke relaties in contact gekomen met de rent-meester. Het zal waarschijnlijk zo gegaan zijn bij Pieter Jansz, ‘hovenier van de heer Voorburch’, die in 1666 een obligatie kocht. Jacob Voorburg was lid van de vroedschap van Rotterdam en had zelf in 1664 een obli-gatie gekocht. In 1671 zou Voorburg benoemd worden tot hoogheemraad van Schieland.75De ambachtsheer en regenten van het ambacht Cool behoorden ongetwij-feld ook tot het netwerk van de hoogheemra-den, want het ambacht was sinds het einde van de zestiende eeuw in handen van de stad Rotterdam.76De remonstrantse gemeente in Rotterdam moet voor Swaardecroon ook heel belangrijk zijn geweest. Zelf was hij in 1648 in stadstrouw gehuwd en onder de kopers van obligaties lijken tientallen remonstranten te zijn geweest.77Bekende remonstranten waren Aert van Nes en de Rotterdamse schil-der Ludolf de Jongh. Zij kenden elkaar onschil-der- onder-ling ook goed. De Jongh schilderde in de jaren 1660 portretten van Aert van Nes en Jan Jansz van Nes. Ludolf de Jongh was niet alleen actief als schilder, maar bekleedde ook enkele ambten: hij was sinds 1652 majoor van de schutterij en sinds 1665 schout van

Hillegersberg.78Waarschijnlijk raakten de marineofficieren dus via deze schilder of via andere remonstranten op de hoogte van de mogelijkheid om te beleggen in obligaties van Schieland.

Om de geografische afstand te bepalen, zou-den we moeten weten waar de geldschieters woonden. De woonplaats staat echter alleen bij uitzondering vermeld. Zo staat bij drie crediteuren dat zij in Zevenhuizen woonden (Claas Arentsz van der Plas, Jan Claasz van Alphen en Aelbrecht Dircksz Roocken) en bij vier andere dat zij in Rotterdam woonden (Hendrick Jansz van der Kloot, Johan Bidloo, Jan Barentsz Rees en Jan Harmensz). Er lijkt geen systeem achter te zitten. In enkele gevallen geven notariële akten duidelijkheid. Zo was Pieter de Lange een te Rotterdam actieve koopman, in het bezit van huizen in en buiten Rotterdam, zoals blijkt uit vele tus-sen 1655 en 1670 opgemaakte akten. De akten geven ook informatie over Ingetje de Jongh, weduwe van Hendrick Jansz van der Kloot, die in juni 1670 een obligatie van Schieland kocht. Op 25-11-1669 had zij met haar toen nog levende man een testament opgemaakt, waaruit blijkt dat zij te Rotterdam woonden, in het huis ‘de Romeyn’, op ’t Steiger op de hoek van de Waagsteeg. Matthijs Schiltmans komt in notariële akten van 1644, 1645 en 1655 voor als Mathijs Schilmans te Kralingen, wonende bij het Kralingse veer.79Het ligt voor de hand dat wanneer er geen woonplaats vermeld wordt, dit meestal Rotterdam was. Swaardecroon had zich op de Schielandse grondbezitters kunnen richten en zijn investeerders kunnen zoeken op het platteland, maar heeft dit

(21)

ken-nelijk niet gedaan. Slechts 9 van de 79 investeerders zijn te relateren aan Schieland-se dorpen. Dat zijn uit Zevenhuizen de drie bovengenoemde personen en ‘de executeurs van het testament van Pieter Moijman te Zevenhuizen’, uit Hillegersberg Ludolf de Jongh, uit Kralingen Mathijs Schiltmans en de Heilige Geestarmen te Kralingen, en uit Cool de ambachtsheer en regenten van het ambacht Cool en vermoedelijk ook Maria van Nes, weduwe van Thielman Cupus. Haar man was kapitein geweest van de burgerij van Rotterdam en brouwer in ‘de Witte Leeu’ in Cool.80Waarschijnlijk zijn al deze perso-nen en instellingen via-via op de hoogte geraakt van de mogelijkheid obligaties te kopen. Geen enkele plaats buiten het hoog-heemraadschap wordt genoemd en het valt ook op dat de inwoners van de twee andere Schielandse steden Gouda en Schiedam zo goed als afwezig zijn.81Uit het onderzoek naar het bereik van de markt doemt het beeld op van verkoop aan bekenden van rentmees-ter en hoogheemraden, die op hun beurt weer hun eigen persoonlijke relaties op de hoogte brachten van de mogelijkheden. Dit alles gebeurde op een paar uitzonderingen na in Rotterdam, dus Swaardecroon hoefde niet stad en land af te reizen.

Het volume van de kapitaalmarkt is bekend: 106 obligaties, samen 235.316 gulden, ver-kocht aan 79 investeerders. Het bedrag is niet weinig voor een instelling die zich als nieu-we speler op de kapitaalmarkt begeeft, maar vergeleken met de transacties van de Staten van Holland of de stad Rotterdam was het toch bescheiden. Rotterdam had in de perio-de 1653-1673 aan losrenten en obligaties

sterk wisselende bedragen uitstaan, van onge-veer 500.000 tot 800.000 gulden.82Er was overigens weinig overlap met de kopers van lijfrenten van Rotterdam: slechts Reynier Groenhout, Jacob den Dubbelden, Pieter de Lange en Andries Soury komen onder beide groepen voor. Dat geldt ook voor Paulus Timmers, maar er zijn minimaal drie perso-nen met die naam en verdere identificatie is onmogelijk.

De indicatoren van de diepte, het bereik en het volume van de kapitaalmarkt waarop de rentmeester zich begaf, wijzen er op dat het niet erg moeilijk moet zijn geweest de lenin-gen te plaatsen: de markt was in alle drie opzichten vrij beperkt. Waarschijnlijk heeft Swaardecroon zelfs volop keus gehad wie hij een plezier zou doen met het aanbieden van leningen. Hij had 2% makelaardij mogen inhouden, ofwel ruim 6000 gulden. Dit was conform de afspraken, maar de verontwaardi-ging van de hoofdingelanden over de hoogte van het bedrag is wel te begrijpen. Voor een dergelijk bedrag moest een arbeider of ambachtsman al snel vijftien jaar werken. De rentmeester van Schieland had het wel erg gemakkelijk verdiend. De aantrekkelijke pro-visie zal ook als een stimulans hebben gewerkt om het bouwproject op dure wijze en zoveel mogelijk met geleend geld uit te voeren: hoe meer obligaties Swaardecroon verkocht, des te meer verdiende hij er zelf aan. We zouden nu spreken van een con-structie die werkt als een perverse prikkel. De aflossing van de schuld

Zoals boven gezegd stond in 1675 nog een schuld van 127.600 gulden open. In 1678

(22)

vervielen de obligaties op naam van Elisabeth Swaardecroon en Aagie Pieters, echtgenote van de rentmeester (samen ter waarde van 4700 gulden), zodat de schuld afnam tot 122.900 gulden.83Het lukte Schieland

vervol-gens niet om zich op een redelijke termijn van deze schuldenlast te bevrijden. Vermoe-delijk maakte economische stagnatie het onmogelijk om extra omslagen te heffen van de grondeigenaren. Na de hoogconjunctuur

da

afb. 8. Het Schielandshuis is gebouwd door archi-tect Jacob Lois, naar een eerste ontwerp van Pieter Post. De veelzijdige Rotterdammer Lois schreef rond 1672 ook een geschiedenis van Schieland. Dit manuscript illustreerde Lois zelf, onder meer met deze tekening van de voorgevel van ‘zijn’ gemeenlandshuis. (collectie hoogheemraad-schap van Schieland en de Krimpenerwaard, Rot-terdam)

(23)

van de Gouden Eeuw begon het vooral in de agrarische sector sinds circa 1650 slechter te gaan en bestendig goede perspectieven voor de landbouw dienden zich pas honderd jaar later weer aan. Onbegrijpelijk genoeg ging het hoogheemraadschap in de jaren 1690 weer nieuwe schulden aan om een hek rond het voorplein van het Schielandshuis te bou-wen, waarvan de kosten opliepen tot ruim 4000 gulden.84Nu werden de crediteuren ontevreden en begonnen aan te dringen op aflossing. Rotterdam delegeerde in april 1700 zijn raad en oud-burgemeester Mr. Dirck de Raedt naar de vergadering van dijkgraaf, hoogheemraden en hoofdingelanden met het verzoek om de aflossing te gaan regelen. We herkennen in De Raedt de oud-rentmeester van het hoogheemraadschap. Hij was dus uit-stekend op de hoogte. Dijkgraaf en hoog-heemraden lieten hem weten dat zij ook al door anderen hierover waren benaderd, en dat er zelfs was gedreigd met rechtszaken als aflossing uitbleef. Voorlopig kwamen ze ech-ter niet tot een besluit.85

In 1701 werd de koe dan toch bij de hoorns gevat en besloten tot het heffen van buitenge-wone omslagen om daarmee de leningen af te lossen.86Eerst werd in een paar jaar de schuld voor het hekwerk afgelost, sinds 1708 werd 5 stuivers per morgen geheven om een kapitaaltje te vormen waarmee de grote schuld te lijf kon worden gegaan. In 1713 was voldoende geld gespaard en begon de daadwerkelijke aflossing.87In acht termijnen tussen oktober 1713 en oktober 1733 werden de hoofdsommen terug betaald. De obligaties waren inmiddels in handen van erfgenamen van de oorspronkelijke leners gekomen, maar

verder was er weinig aan veranderd. De inte-rest over alle leningen was overigens al die tijd zonder onderbreking uitbetaald, ook in het rampjaar 1672 en de daaropvolgende jaren. Dit staat aangetekend op de akten.88 Het vertrouwen dat de investeerders in Schieland hadden getoond, werd dus niet beschaamd. In april 1734 kregen de hoog-heemraden en hoofdingelanden ten slotte presentiegelden voor hun bezigheden rond de acht aflossingen die gedaan waren om Schieland te bevrijden ‘van alle haere swaere en langduerige lasten en schulden’.89Zo werd het boek van de financiering van het Schie-landshuis zo’n zeventig jaar na de bouw ein-delijk gesloten.

Conclusie

De laatste decennia van de Gouden Eeuw werden gekenmerkt door een intense bouw-activiteit in de Republiek en vooral in het gewest Holland. Het hoogheemraadschap van Schieland droeg letterlijk zijn steentje bij aan de bouwwoede en liet in Rotterdam een monumentale zetel verrijzen, vele malen gro-ter en prestigieuzer dan de vorige. De bouw duurde drie jaar en het resultaat was indruk-wekkend. De kosten waren echter navenant: in de orde van grootte van anderhalve ton. Dat was naar alle maatstaven een enorm bedrag. Schieland had geen vermogen en wendde zich daarom tot de kapitaalmarkt. Dat ging voorspoedig want geld was in die tijd in overvloed aanwezig en de Rotterdamse elite stelde gretig grote bedragen ter beschik-king. Zo legden de officieren van de Admira-liteit van Rotterdam een halve ton op tafel die zij in zeeslagen hadden verdiend. Ook

(24)

stede-lijke regenten, kooplieden en hoogheem-raden aarzelden niet te investeren in wat zij als veilige belegging beschouwden. Maar nadat de bouw voltooid was, bleef het hoog-heemraadschap, mede door de toen juist intredende economische recessie, met een buitensporige schuld zitten die het pas zeven-tig jaar later kon aflossen. Generaties lang hebben de grondeigenaren in Schieland een verhoogde waterstaatsomslag moeten betalen voor de rentelasten, en in de achttiende eeuw hebben zij decennia lang daarbovenop extra omslagen betaald voor de aflossing. We heb-ben ons in dit artikel vooral afgevraagd in hoeverre de grondeigenaren in Schieland betrokken werden bij de besluitvorming en bij de financiële kanten van dit project dat zulke grote consequenties voor hen had. De zes hoofdingelanden, die optraden als vertegenwoordigers van de grondeigenaren wonend in Gouda, Schiedam en Rotterdam, werden in 1662 bij de besluitvorming betrok-ken. Weliswaar waren de plannen toen al in een ver gevorderd stadium, maar het besluit om het nieuwe huis te bouwen, was een gezamenlijk besluit van dijkgraaf, hoogheem-raden en hoofdingelanden. Vervolgens raak-ten de hoofdingelanden langdurig op afstand. Daardoor realiseerden ze zich niet welke enorme schuldenlast ontstond. De rentmees-ter verkocht obligaties, deed uitgaven en legde uitsluitend verantwoording af aan dijk-graaf en hoogheemraden. Het half publieke en half private karakter van obligaties heeft hierbij een sleutelrol gespeeld. Er is geen reden om te denken dat dijkgraaf en hoog-heemraden opzettelijk de hoofdingelanden onwetend hebben gehouden. Noch dijkgraaf

en hoogheemraden, noch de rentmeester zelf heeft er vermoedelijk een probleem in gezien dat de bijzondere rekeningen met betrekking tot de bouw van het huis alleen in hun kring werden gezien en goedgekeurd, zonder betrokkenheid van vertegenwoordigers van de grondeigenaren.

Pas in 1675 kwamen de hoofdingelanden erachter dat Schieland met grote schulden was belast en toen was de wereld ook nog eens ingrijpend veranderd, zowel politiek door het uitbreken van de oorlog in 1672 als economisch door de ingetreden recessie. De bijzondere context van deze jaren moet heb-ben bijgedragen aan de vertrouwenscrisis die in Schieland uitbrak. Het rampjaar, de politie-ke verschuivingen door het aantreden van stadhouder Willem III en de wetsverzettingen (ook in Rotterdam, Gouda en Schiedam wer-den regenten ontslagen) veroorzaakten een jarenlange politieke crisis waarin wantrou-wen wijd verbreid was. De vertrouwantrou-wenscrisis in Schieland was eerst vooral gericht tegen dijkgraaf en hoogheemraden, later toene-mend tegen de rentmeester. Voor Swaarde-croon liep dat niet gunstig af: hij kon de indruk niet wegnemen dat hij wel heel gemakkelijk had verdiend aan de financiering van de bouw van het Schielandshuis en moest de provisies grotendeels terugbetalen. Voor de positie van de hoofdingelanden had deze vertrouwenscrisis een veel gunstiger uit-komst. Vrij snel besloten dijkgraaf en hoog-heemraden dat de hoofdingelanden inzage zouden krijgen in alle bijzondere rekeningen en dat zij het recht hadden de uitgegeven obligaties achteraf goed te keuren. Ook dele-geerden zij de onderhandelingen met de

(25)

rentmeester over wat hij zou moeten terugbe-talen, volledig aan hoofdingelanden. Vervol-gens kregen die laatste het privilege om voortaan vooraf toestemming te geven als Schieland schulden wilde aangaan. Zo heb-ben de verwikkelingen rond de financiering van het Schielandshuis de rechten van de hoofdingelanden tegenover het bestuur van het hoogheemraadschap definitief verstevigd.

NOTEN

1. Het onderzoek voor dit artikel werd gefinancierd door de Nederlandse Organisatie voor

Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).

2. E. Wiersum, De gemeenelandshuizen van

Schie-land (Rotterdam 1947), 22-25.

3. Wiersum, De gemeenelandshuizen, 28. 4. D. van Doorn, ‘De zetel van het Hoogheemraad-schap’, in: D. van Doorn e.a. (red.), Gedenkschrift

uitgegeven ter gelegenheid van het 700-jarig bestaan van het Hoogheemraadschap van Schieland (Rotterdam 1973), 50-57.

5. A.M. Meyerman, Schielandshuis. Van residentie

der hoogheemraden tot stadsmuseum (Zwolle

1987). Dit boek is gebaseerd op archiefonderzoek, maar bevat helaas geen referenties.

6. In geval de grond verpacht was, betaalden de pachters in de praktijk vaak de waterstaatsheffin-gen. Dit werd dan meestal op een of andere manier in de pachtprijs verrekend, zodat de eige-naren daar toch consequenties van ondervonden. 7. Wiersum, De gemeenelandshuizen, 5-8. Het pand op de Hoogstraat was de voormalige woning van koopman Johan van der Veeken, die in het begin van de zeventiende eeuw de rijkste man van Rotterdam was.

8. Hoogheemraadschap van Schieland en de Krim-penerwaard (verder: HHSK), Hoogheemraadschap van Schieland, Oud Archief (1273-) 1299-1953 (verder: OAS), inv.nr. 13, fol. 29r.-v., resolutie van 18-19 juni 1660. Een groot deel van de in dit arti-kel gebruikte bronnen uit het OAS is door het hoogheemraadschap gedigitaliseerd en in te zien via www.archieven.nl.

9. J.J. Terwen en K.A. Ottenheym, Pieter Post

(1608-1669). Architect (Zutphen 1993), 155-159,

162.

10. HHSK, OAS, inv.nr. 13, fol. 47r., resolutie van 10 januari 1662. Eerdere besprekingen met het stadsbestuur over een geschikt terrein voor een nieuw gemeenlandshuis vonden plaats in 1659: HHSK, OAS, inv.nr. 13 fol. 12v. en 17v., resoluties van 1 april 1659 en van 21 juni 1659.

11. HHSK, OAS, inv.nr. 927, ‘Oude Ware Beschrivinge van Schielandt’ (c. 1672), fol. 83r. 12. A.A. Beekman, Het dijk- en waterschapsrecht

vóór 1795 deel I (Den Haag 1905) 386-387. De

belastingvrijdom op basis van stadsrecht leidde tot conflicten: Arie van der Schoor, De dorpen van

Rotterdam: van ontstaan tot annexatie (Rotterdam

2013), 91.

13. De auteur is voornemens om over de vertegen-woordiging van de ingelanden in Rijnland en Schieland een artikel te publiceren, waarin de ver-dringing van de plattelandsvertegenwoordigers wordt behandeld.

14. HHSK, OAS, inv.nr. 13, fol. 53v., resolutie van 23 juni 1662.

15. HHSK, OAS, inv.nr. 13, fol. 54r., resolutie van 17 juli 1662.

16. HHSK, OAS, inv.nr. 13, fol. 54r., resolutie van 15 augustus 1662.

17. HHSK, OAS, inv.nr. 927, ‘Oude Ware Beschrivinge van Schielandt’ (c. 1672), fol. 83r.

(26)

da

18. HHSK, OAS, inv.nr. 14, fol. 5v.-6r., resolutie van 23 augustus 1665.

19. HHSK, OAS, inv.nr. 939.

20. Vriendelijke mededeling van K.A. Ottenheym. 21. HHSK, OAS, inv.nr. 13, fol. 54r., resoluties van 17 juli 1662 en van 15 augustus 1662; HHSK, OAS, inv.nr. 14, fol. 20r., resolutie van 6 juni 1669. 22. Sasja Delahay en Nora Schadee, ‘Verzamelaars en handelaars in Rotterdam’, in: Nora Schadee (red.), Rotterdamse meesters in de Gouden Eeuw (1994) 31-41, aldaar 34-35.

23. Het manuscript bevindt zich bij het HHSK, OAS, inv.nr. 927, ‘Oude Ware Beschrivinge van Schielandt’ (c. 1672), de beschrijving van het Schielandshuis op fol. 83r.-v. Het manuscript is gedigitaliseerd en in te zien via archieven.nl. 24. Meyerman, Schielandshuis, 16, 17, 52. De tekeningen van Kortebrant zijn gedigitaliseerd en te vinden via www.stadsarchief.rotterdam.nl/collec-tie/beeld-en-geluid.

25. HHSK, OAS, inv.nr. 927, ‘Oude Ware

Beschrivinge van Schielandt’ (c. 1672), fol. 83v. Zie ook Meyerman, Schielandshuis, 14-15, 21. 26. HHSK, OAS, inv.nr. 13, fol. 55r., resolutie van 18 augustus 1662.

27. HHSK, OAS, inv.nr. 14, fol. 20r., resolutie van 6 juni 1669.

28. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek KB 135 J 22, Album Amicorum van D. van Hogendorp, circa 1648, fol. 28v.-29r.

29. Marjolein ’t Hart, ‘Mutual advantages: state bankers as brokers between the city of Amsterdam and the Dutch Republic’, in: Oscar Gelderblom (ed.), The political economy of the Dutch Republic (Burlington 2009), 115-142, aldaar 118; idem, ‘Public loans and moneylenders in the seventeenth century Netherlands’, Economic and social history

of the Netherlands 1 (1984), 119-139, aldaar 121,

137 noot 13.

30. Vele obligaties, onder meer de genoemde van Maria van Nes van 2 april 1669, zijn te vinden in HHSK, OAS, inv.nr. 942: rekeningen van Schie-lands rentmeester van zijn ontvangsten en uitgaven ten behoeve van de bouw van het nieuwe gemeen-landshuis.

31. HHSK, OAS, inv.nr. 942, derde rekening. 32. HHSK, OAS, inv.nr. 942, zevende en achtste rekening.

33. Deze stond op naam van Aagie Pieters. GA Schiedam, Verz. HS, cat.nr. 39. Staat van rentebeta-lingen 1674/1675.

34. Gemeentearchief Schiedam (verder: GA Schiedam), Verzameling Handschriften (verder: Verz. HS), cat.nr. 39. Het is niet bekend waarom deze uittreksels zijn gemaakt.

35. Het verschil is ontstaan in de vierde rekening, waarin de inkomsten uit geleende gelden circa 14.000 hoger waren dan het totaal van de in die periode verkochte obligaties. De verklaring moet zijn dat het oude gemeenlandshuis juist toen werd verkocht. Het huis werd op 2 mei 1669 verkocht voor 14.000 gulden, zoals blijkt uit HHSK, OAS, inv.nr. 942, ongedateerde rekening, fol. 23v., rubriek ‘Andere ontvangsten’.

36. Aangegeven als ‘uit het slot van de rekening van Schieland’, dat wil zeggen gelden uit het posi-tieve saldo van de jaarrekening van Schieland. 37. HHSK, OAS, inv.nr. 942, derde rekening, fol. 25r.-v.

38. GA Schiedam, Verz. HS, cat.nr. 39. Staat van rentebetalingen 1674/1675.

39. Rapenburg 48 werd in 1665 verkocht voor 30.000 gulden. Th. Lunsingh Scheurleer, W. Fock en A.J. van Dissel, Het Rapenburg. Geschiedenis

van een Leidse gracht IIIa: Meyenburch (Leiden

(27)

40. Lunsingh Scheurleer, Fock en Van Dissel, Het

Rapenburg IIIa: Meyenburg, 81-88.

41. I.H. van Eeghen, ‘De familie Trip en het Trippenhuis’, in: R. Meischke en H.E. Reeser (red.),

Het Trippenhuis te Amsterdam (Amsterdam 1983),

27-125, aldaar 50.

42. HHSK, OAS, inv.nr. 14, fol. 22r., resolutie van 18 oktober 1670.

43. Manon van der Heijden, Geldschieters van de

stad: financiële relaties tussen stad, burgers en overheden, 1550-1650 (Amsterdam 2006),

138-139.

44. GA Schiedam, Verz. HS, cat.nr. 39. Staat van rentebetalingen 1674/1675.

45. Zie de latere gemeenlandsrekeningen van Schieland, bijvoorbeeld van 1682/83 en van 1703/04.

46. Marjolein ’t Hart, ‘The merits of a financial revolution: public finance, 1550-1700’, in: Marjolein ’t Hart, Joost Jonker and Jan Luiten van Zanden (eds), A financial history of the Netherlands (Cambridge 1997), 11-36, aldaar 18-19.

47. Van der Heijden, Geldschieters, 122. 48. Martijn van der Burg, ‘Burgers en bestuurders. Rotterdams stadsfinanciën in de tweede helft van de zeventiende eeuw’, Rotterdams Jaarboekje 2003, 106-130, aldaar 115.

49. Rotterdam was juist in de jaren 1650 en 1660, en vooral 1661-1663, bezig schulden af te lossen dus daar waren geen mogelijkheden voor investeer-ders. Van der Burg, ‘Burgers en bestuurders’, 113. 50. Over dergelijke lange-termijn schulden bij waterschappen is in de literatuur nauwelijks iets bekend, maar zie over lijfrentenemissies voor in totaal 143.000 gulden door het hoogheemraad-schap van Rijnland, na grote overstromingen tussen 1702 en 1715: Milja van Tielhof en Petra van Dam,

Waterstaat in stedenland. Het hoogheemraadschap

van Rijnland voor 1857 (Utrecht 2006), 237-239.

51. Dit was de ‘contribuabele’ oppervlakte, ofwel de oppervlakte die gold voor waterstaatsomslagen. De bebouwde kom, wegen, weteringen en derge-lijke waren daarvan uitgezonderd, maar wanneer percelen uitgeveend waren en tot water gemaakt, bleef de verplichting tot betaling over de oorspron-kelijke oppervlakte in principe bestaan.

52. In de uittreksels van alle acht rekeningen staat wie aanwezig was bij het afhoren. GA Schiedam, Verz. HS, cat.nr. 39.

53. Willem van der Ham (red.), Hoge dijken, diepe

gronden. Land en water tussen Rotterdam en Gouda. Een geschiedenis van Schieland (Utrecht

2004), 331.

54. HHSK, OAS, inv.nr. 15, fol. 1.-2., resolutie van 25 april 1675.

55. HHSK, OAS, inv.nr. 15, fol. 2r., resoluties van 8 en 9 mei 1675.

56. HHSK, OAS, inv.nr. 15, fol. 3v.-4r., resolutie van 14 juni 1675.

57. Streekarchief Midden-Holland (verder: SAMH), Archief van de stad Gouda 1311-1815 (verder: Gouda 1311-1815), inv.nr. 2875, band ‘Register der notulen…’ fol. 7v.-9r. Dit is een overzicht van wat de hoofdingelanden in de jaren 1675-1678 over de leningen hebben gedaan en besproken; het overzicht is door henzelf in 1679 vastgesteld. 58. SAMH, Gouda 1311-1815, inv.nr. 2876, reso-lutie van hoofdingelanden van 4 september 1676. 59. Mr. Abraham van Cleeff volgde in 1670 zijn vader zaliger op als vroedschap van Schiedam, zo blijkt uit het Electieboek 1611-1671. GA Schie-dam, Stadsbestuur tot 1795, inv.nr. 286.

60. SAMH, Gouda 1311-1815, inv.nr. 2876, reso-lutie van hoofdingelanden van 4 september 1676 en aantekeningen van de conferenties op 4 septem-ber en 14 septemseptem-ber 1676.

(28)

61. ’t Hart, ‘Mutual advantages’, 118.

62. SAMH, Gouda 1311-1815, inv.nr. 2875, band ‘Register der notulen…’ fol. 7v.-9r.; GA Schiedam, Verz. HS, cat.nr. 39, uittreksel van de rekening 1678/79; HHSK, OAS, inv.nr. 15, fol. 41v., resolutie van 28 april 1678.

63. HHSK, OAS, inv.nr. 15, fol. 33v., resolutie van 28 mei 1677.

64. HHSK, OAS, inv.nr. 15, fol. 18r., resolutie van 25 april 1676.

65. Jaco Zuijderduijn, ‘Assessing a late medieval capital market’, Jaarboek voor Middeleeuwse

Geschiedenis 11 (2008), 138-164, aldaar 139-140.

66. Hij publiceerde hierover ‘Burgers en bestuur-ders’. Dit artikel is gebaseerd op zijn scriptie Tot laste der Stadt Rotterdam. De verkoop van lijfren-ten en de Rotterdamse renlijfren-teniers (1653-1690) (doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam, 28 juni 2002). Ik heb verder gebruik mogen maken van zijn databases met lijfrenteniers, waarvoor ik hier graag mijn dank uitspreek.

67. ’t Hart, ‘Public loans’, 124, 130.

68. Van der Burg, Tot laste der Stadt Rotterdam, 61; het laatste getal ook in Van der Burg, ‘Burgers en bestuurders’, 117.

69. ’t Hart, ‘Public loans’, 125-126.

70. E.A. Engelbrecht, De vroedschap van

Rotter-dam, 1572-1795 (Rotterdam 1973), 188, 191 en

283.

71. Aert van Nes (1626-1693) werd achtereenvol-gens aangeduid als schout bij nacht Arnould van Nesch, vice admiraal Aernout van Nesch en luite-nant admiraal Aert van Nes. Hij werd in deze ran-gen benoemd in resp. 1662, 1665 en 1666. A.P. van Vliet, Een ‘vriendelijcke groetenisse’: brieven

van het thuisfront aan de vloot van De Ruyter (1664-1665) (Franeker 2007), 269.

72. De laatste werd in een obligatie van 1667

aan-geduid als de weduwe van kapitein Jan van Nes den ouden, en in een obligatie van 1668 als de weduwe van kapitein Johan van Nes den ouden. 73. Obligatie ter waarde van 3000 gulden, geda-teerd 12 augustus 1667.

74. Van Vliet, Een ‘vriendelijcke groetenisse’, 355. 75. Van der Ham, Hoge dijken, 331.

76. Van der Schoor, De dorpen van Rotterdam, 135. Van der Schoor vermeldt dat in de vroegmo-derne tijd Beukelsdijk en Oost- en West-Blommers-dijk tot het ambacht Cool behoorden (idem, 169). Op kaarten getekend in opdracht van het hoog-heemraadschap van Schieland zijn Beukelsdijk en Blommersdijk echter consequent als aparte ambachten getekend; zie bijvoorbeeld de kaart door Floris Balthasarsz (1611) en de kaart door Jan Jansz Stampioen (1660). Mogelijk bestond hierover een verschillende zienswijze.

77. Ik dank dit inzicht aan Nora Schadee, die vele kopers van obligatiehouders in de Doop- Trouw- en Begraafboeken aantrof. Daaruit blijkt dat in elk geval de volgende kopers van obligaties huwden bij stadstrouw, hun kind remonstrants lieten dopen of getuige waren bij een remonstrantse doop: Johan Bidloo, Jacob den Dubbelden, Aagie (Agatha) Pieters (Cupus), Sara Joosten, Ludolf de Jongh, Hendrick Jansz van der Kloot, Catharina Kupus, Maria van Nes, Jan Barentsz Rees, Abraham van Vredenburch, Anna van Vredenburch, Willem van Vredenburch, Jacob Voorburg.

78. Zie over Ludolf de Jongh: Frits Scholten, ‘Ludolf de Jongh en de aristocratisering van het genre’, in: Schadee, Rotterdamse meesters, 142-152; Annelien Roelofsz, ‘Schilders in zeventiende-eeuws Rotter-dam’, in: idem, 15-30, aldaar 22.

79. SAR, ONA, inv.nr. 377, akte nr. 34/64 d.d. 29-04-1659 en inv.nr. 379, akte nr. 402/950 d.d. 01-07-1670 (Pieter de Lange), inv.nr. 920, akte nr.

(29)

289/834 d.d. 25-22-1669 (Ingetje de Jongh en Hendrick Jansz van der Kloot), inv.nr. 542, akte nr. 236/309 d.d. 04-09-1655 (Matthijs Schilmans). 80. E. Vink, Rotterdam Forum: een verkennend

historisch onderzoek in het kader van het archeolo-gisch onderzoek; twee molens en een ziekenhuis.

BOORnotitie 17 (Rotterdam 2012), 14-15. 81. Behalve de obligatie van doctor Meysterius te Schiedam als voogd over minderjarige kinderen, en de obligaties van hoogheemraad Abraham van Cleeff, Schiedams regent.

82. Dit valt af te leiden uit de rentelast die varieer-de van 18.900 tot 36.600 gulvarieer-den, met een rente-percentage van 4 %. Van der Burg, ‘Burgers en bestuurders’, 113-114.

83. Zie bijvoorbeeld de Schielandse jaarrekening van 1682/1683.

84. Wiersum, De gemeenelandshuizen, 17-18. 85. HHSK, OAS, inv.nr. 17, fol. 102r.-v., resolutie van 30 april 1700.

86. HHSK, OAS, inv.nr. 17, fol. 115r., resolutie van 6 mei 1701.

87. HHSK, OAS, inv.nr. 18, fol. 197r.-v., resolutie van 28 april 1713.

88. HHSK, OAS, inv.nr. 942. Dossiers over de aflossing bleven ook bewaard in de stadsarchieven van Gouda en Rotterdam: SAMH, Gouda 1311-1815, inv.nr. 2903: rekeningen van inkomsten en uitgaven van de rentmeester van Schieland wegens de aflossing van enige leningen; Stadsarchief Rotterdam, Oud Archief van de Stad Rotterdam, inv.nr. 2677: rekeningen betreffende bijzondere waterschapswerken.

89. GA Schiedam, Verz. HS, cat.nr. 39, uittreksel van een bijzondere rekening van Schieland, 23 april 1734.

Bijlage 1:

zie pagina 233 en 234 Bronnen:

HHSK, OAS, inv.nr. 942, ongenummerde rekening fol.1-19, zevende rekening fol. 2v., achtste reke-ning fol. 2r., 3r. GA Schiedam, Verz. Hs, cat.nr. 39, Staat van rentebetalingen over 1674 en 1675.

(30)

da Bijlage 1:

Obligaties, verkocht ten behoeve van de financiering van het Schielandshuis.

Aantekening: De obligatie van Aelbrecht Dircksz Roocken van 400 gulden is samengesteld uit drie kleinere obligaties.

(31)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Levenseinde­expert Wim Distelmans heeft begrip voor de bezorgdheden rond euthanasie, maar hij noemt de kritiek

Universiteit van Amsterdam 2010; N.A. Rijke, Een voortdurende schoolstrijd. Identiteitsgebonden benoemingsbeleid ten aanzien van personeel op orthodox-protestantse basis- en

In het Windmill-arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat wanneer de wet – in- geval de overheid ‘bij een publiekrechtelijke regeling ter behartiging van zekere belangen

De hoogste Duitse rechter heeft inmiddels tot tweemaal toe bepaald dat vertalers bij verkoop van meer dan 5000 exemplaren van een boek boven op een vaste vergoeding per woord of

3) Oorzakelijk verband tussen de schending van een resultaats- verbintenis met betrekking tot de medische behandeling en de lichamelijke schade. Bestaan van een oorzakelijk

Koopovereenkomst: als de koper en verkoper het eens worden dan is er in beginsel een overeenkomst, voor de rechtsgeldigheid van de overeenkomst moet deze schriftelijk worden

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

In hoofdstuk 8 is vervolgens de blik verlegd naar toekomstverwachtingen en -inschattingen. Gevraagd naar de toekomst blijken burgemeesters betrekkelijk behoudend te zijn. Ze