• No results found

De contractfinanciering in de varkenshouderij

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De contractfinanciering in de varkenshouderij"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

I r . J . J . d e ' V l i e g e r N o . 2 . 1 0 6

D . B . B a r i s

DE C O N T R A C T F I N A N C I E R I N G

I N DE V A R K E N S H O U D E R I J

J a n u a r i 1 9 7 8 , jj^** " fy*

^ ( ö L ""'- 7 3,1978

» KBUÔÎHEEK •

L a n d b o u w - E c o n o m i s c h I n s t i t u u t

A f d e l i n g S t r u c t u u r o n d e r z o e k

(2)

Lijst van verwante LEI-publikaties

Publ. no. 1.9 Afzetstructuur van varkens

in Nederland Drs. G.C. de Graaff

Januari 1972 uitverkocht

Med. en Ov. 76 De varkenshouder en zijn

marktpartner Drs. G.C. de Graaff Februari 1972 uitverkocht Publ. no. 2.66 Publ. no. 2.86 Publ. no. 2.92 Publ. no. 2.93 Publ. no. 2.96 Publ. no. 2.103 van De afzetstructuur van varkens, varkensvlees en vleeswaren Ing. J.W. Egberink,

Drs. G.C. de Graaff Ir. J.J. de Vlieger Februari 1975

Afzetstructuur van slacht-varkens af-boerderij in 1973 Ir. J.J. de Vlieger December 1976 Aan- en verkoopstructuur mestbiggen af-boerderij in 1973 Ir. J.J. de Vlieger D.B. Baris Juli 1977

De afzetstructuur van fok-varkens in 1973

Drs. G.C. de Graaff Ing. J.A.W.M. Niks Mei 1977

De contractproduktie in de varkenshouderij in 1973 Ir. J.J. de Vlieger Augustus 1977

De toelevering van mengvoeders aan de varkenshouderij

Drs. G.C. de Graaff Ing. J.A.W.M. Niks

December 1977 uitverkocht ƒ 1 5 , -ƒ 12,50 ƒ 12,50 f 17,50 ƒ 1 5 ,

(3)

-I n h o u d

Biz.

WOORD VOORAF

SAMENVATTING EN SLOTBESCHOUWING 7

1. INLEIDING 17 1.1 Doel en opzet van het onderzoek 17

1.2 Financieringsbehoefte en -middelen 19 1.3 Redenen voor contractfinanciering 23

1.3.1 Bij varkenshouders 24 1.3.2 Bij leveranciers en afnemers 24

1.3.3 Bij banken 24

DE SLACHTVARKENSHOUDERS MET EEN

FINANCIERINGS-CONTRACT 26 2.1 Inleiding 26

2.2 Regionale aspecten 26 2.3 Grote en kleine slachtvarkenshouderijen 27

2.4 Specialisatie en differentiatie 28 2.5 Capaciteitsverandering en omzetsnelheid 30

2.6 De factor tijd 32 2.7 Oppervlakte cultuurgrond in eigendom en de

eigendom van de varkenshokken 34

GEFINANCIERDE OBJECTEN IN DE SLACHTVARKENSHOUDERIJ 36

3.1 Inleiding 36 3.2 Het totaal beeld 36

3.3 Capaciteitsverandering en omzetsnelheid 37

3.4 De factor tijd 38 3.5 Oppervlakte cultuurgrond in eigendom en de

eigendom van de gebouwen 39

3.6 Regionale aspecten 40

DE CONTRACTFINANCIERS IN DE SLACHTVARKENSHOUDERIJ 41

4.1 Inleiding 41 4.2 De contractfinanciers 41

4.3 Contractfinanciers en gefinancierd object 42 4.4 De looptijd van de financieringscontracten 43 4.5 De wijze van aangaan van de

(4)

INHOUD (vervolg)

Bij lagen

Blz. 4.6 Contractuele afspraken t.a.v. aan- en

verkoop 'C44 4.7 Overige contractbepalingen 47

4.8 Contractfinanciers: regionale verschillen 49

DE CONTRACTFINANCIERING IN DE FOKVARKENSHOUDERIJ 51 5.1 De bedrijven met een financieringscontract 51

5.2 Gefinancierde objecten 53 5.3 De contractfinanciers 55

Omvang van de contractfinanciering in de

varkens-houderij 58 Enkele provinciale aspecten van de

financierings-bedrijven en van de financieringscontracten in de

(5)

W o o r d v o o r a f

Het onderzoek naar de contractfinanciering in de varkenshou-derij is een onderdeel van een veelomvattend onderzoek naar de af-zetstructuur en de vertikale integratie in de varkenshouderij, met als doel het verschaffen van inzicht in het afzetpatroon van var-kens af-boerderij, in de relaties tussen varvar-kenshouders en hun marktpartners, alsmede in de betekenis van de contractproduktie en de financiering door middel van contracten in de varkenshoude-rij . Hoewel de onderzoekresultaten ook van belang zijn voor de individuele varkenshouder en zijn marktpartners, is de informatie uit dit onderzoek toch primair bedoeld voor beleidsinstanties

(overheid en belangengroeperingen).

Deze publikatie over de betekenis van de financieringscon-tracten in de varkenshouderij is de zesde in een reeks van publi-katies over dit onderzoek. Reeds eerder verschenen rapporten over de afzetstructuur van slächtvarkens, de afzetstructuur van mest-biggen, de afzetstructuur van fokvarkens, de aankoops tructuur van varkensvoer en de contractproduktie. Na dit rapport zal ter af-sluiting nog een samenvattend rapport verschijnen.

De gegevens werden verkregen door middel van een enquête bij willekeurig gekozen varkenshouders verspreid over heel Nederland. De enquête werd in het voorjaar van 1974 uitgevoerd door de dis-trictbureauhouders van de Stichting tot Uitvoering van Landböuw-maatregelen. Ook de medewerkers van de sectie Marktstructuur van het Landbouw-Economisch Instituut hebben een aantal bedrijven ge-ënquêteerd .

Een woord van dank aan de districtbureauhouders voor de wijze waarop zij deze omvangrijke enquête destijds hebben uitgevoerd is hier beslist op zijn plaats.

Deze publikatie is verzorgd door Ir. J.J. de Vlieger en

D.B. Baris van de Afdeling Structuuronderzoek, sectie Marktstruc-tuur. Bij de verwerking van het cijfermateriaal is assistentie verleend door medewerkers van deze afdeling en door de Afdeling Statistiek.

ecteur

(6)

S a m e n v a t t i n g en s l o t b e s c h o u w i n g

Het onderzoek

In dit rapport zijn de resultaten weergegeven van een onder-zoek naar de betekenis van de contractfinanciering in de varkens-houderij . Hierbij is aandacht besteed aan de kenmerken van de be-drijven met een financieringscontract, aan de via contracten ge-financierde objecten en aan de contractfinanciers.

Onder contractfinanciering wordt in dit rapport verstaan; de financiering van dieren, voer, bulksilo's en/of varkenshokken, door leveranciers en/of afnemers, waartegenover

handelsverplich-tingen van de kredietnemer staan. De financieringsbepalingen zijn hierbij dan ook meestal opgenomen in contracten, waarin ook de handelsverplichtingen staan; soms in afzonderlijke contracten.

Het onderzoek is gebaseerd op een enquête gehouden bij een groot aantal over heel Nederland verspreide varkenshouders en be-treft de situatie in 1973.

Algemene aspecten van de contractfinanciering

Ten gevolge van de uitbreiding van de varkensstapel, de prijs-stijging van de produktiemiddelen en de kapitaalintensivere pro-duktie, is in de periode 1965/66 tot 1974/75 de totale financie-ringsbehoefte zowel in de slachtvarkenshouderij als in de fokvar-kenshouderij sterk toegenomen, resp. met 210% en 175%. Ongeveerde helft van de toegenomen financieringsbehoefte was een gevolg van de vergroting van de varkensstapel in deze periode. Doordat in de periode 1965/66 tot 1974/75 het aantal varkenshouderijen vermin-derde, nam de gemiddelde financieringsbehoefte per bedrijf toe met ca.460% in de slachtvarkenshouderij en met ca.390% in de fok-varkenshouderij.

Ook in de financieringstermijn zijn in genoemde periode wij-zigingen opgetreden: de behoefte aan langlopend vermogen nam ster-ker toe dan die aan kortlopend vermogen. In 1974/75 bedroeg de

kortlopende financieringsbehoefte in de slachtvarkenshouderij ca. 55% van de totale vermogensbehoefte en in de fokvarkenshouderij ca. 44%.

Behalve uit besparingen kan de vermogensbehoefte ook worden gedekt door het aantrekken van vreemd vermogen. De mogelijkheden daartoe zijn afhankelijk van de financiële positie van de varkens-houder, van zijn vakbekwaamheid, van de rentabiliteit en risico-gevoeligheid van het bedrijf en van de te geven zekerheden. Voor wat het aandeel van het eigen vermogen in het totale vermogen

(7)

met varkenshouderij en andere agrarische bedrijven. Wel is de varkenshouderij ten gevolge van de schommelingen in de prijzen van produktiemiddelen en eindprodukten en door het grote aandeel van de non-factorkosten in de totale kostprijs een risicogevoelige be-drijfstak.

Contractfinanciering kan voor alle betrokkenen (varkenshou-ders, leveranciers en afnemers, alsmede banken) voordelen opleve-ren. Varkenshouders met onvoldoende zekerheden kunnen op deze wij-ze toch krediet krijgen om de produktie te handhaven of te vergro-ten. Bovendien kunnen ze op deze wijze vaak sneller krediet krij-gen. De leveranciers en afnemers kunnen via het contract het door hen verstrekte leveranciers- c.q. afnemerskrediet beter regelen t.a.v. omvang, aflossing, rentevergoeding en zekerheidsstelling. Daarnaast kan bereikt worden dat een deel van de afzet c.q. aan-koop, gegarandeerd is.

Ook de banken zijn gebaat bij contractfinanciering, omdat op deze wijze de zekerheden via borgstelling door leveranciers en af-nemers, volwaardiger worden. Uiteraard is hierbij ook de financië-le positie van de financië-leverancier en de afnemer van belang. Contract-financiering met borgstelling door leveranciers en afnemers heeft voor de banken tevens tot voordeel dat leveranciers en afnemers het toezicht op de kredietnemers voor hun rekening nemen.

De slachtvarkenshouderijen met een financieringscontract In 1973 hadden ca. 3600 (10,5%) van de in totaal ruim 34.000

slachtvarkenshouderijen een financieringscontract. Deze bedrijven zetten in dat jaar ca. 1,9 min. (20,5%) van de in totaal ruim 9

min. slachtvarkens af, d.i. gemiddeld 515 dieren per bedrijf, het-geen bijna tweemaal zoveel als de gemiddelde afzet van alle be-drijven is.

Bedrijven met een financieringscontract komen relatief veel voor in het zuiden (61% is gevestigd in Noord-Brabant en Limburg),

zijn veelal de grotere bedrijven (74% zet per jaar minstens 200 slachtvarkens af) en zijn vooral de op de varkenshouderij gespe-cialiseerde bedrijven (15% heeft een specialisatiegraad van mini-maal 75%).

Relatief veel slachtvarkenshouders die in de periode 1968/ 1973 hun produktiecapaciteit hebben vergroot, hebben financierings-contracten afgesloten. De bewering, dat vele pas begonnen slacht-varkenshouders financieringscontracten afsluiten, blijkt niet juist

te zijn. Contractfinanciering wordt meestal pas dan gegeven als een zekere vakbekwaamheid is gebleken.

De financieringscontracten hebben vergeleken met andere con-tractvormen geen extra positieve invloed op de mate waarin de be-schikbare capaciteit wordt benut.

De veronderstelling dat jongere boeren eerder een financie-ringscontract afsluiten dan oudere wordt door de feiten bevestigd.

(8)

Van de slachtvarkenshouders met een financieringscontract, is ruim twee derdedeel jonger dan 50 jaar.

Contractfinanciering komt naar verhouding veel voor op be-drijven met minder dan 5 ha cultuurgrond in eigendom (93%) en op bedrijven met minder dan 50% van de totale oppervlakte cultuur-grond in pacht (90%), alsmede op bedrijven waar de slachtvarkens-houder eigenaar van de varkenshokken is (92%) . Contractfinancie-ring komt dus naar verhouding veel voor op bedrijven met weinig zakelijke onderpanden maar relatief weinig op bedrijven zonder za-kelijke onderpanden.

De financieringscontracten in de s lachtvarkenshouderij In 1973 was voor 44% van de contractdieren een financierings-contract afgesloten, waarbij zowel voerleveranciers als banken en afnemers (vleeswarenfabrikanten, vleesgroothandelaren en veehan-delaren) waren betrokken; voor 20% was een contract met als enige partner een voerleverancier afgesloten, voor 13% een met veevoer-leveranciers en banken, voor 5% een met afnemers en banken, voor 4% een met alleen afnemers en voor 14% een met alleen banken (zie overzicht 1, blz. 10). Veevoerleveranciers, vleeswarenfabrikan-ten en banken zijn dan ook de belangrijkste contractpartners van de slachtvarkenshouders.

Voor 86% van de contractdieren was de overeenkomst schrifte-lijk vastgelegd, waardoor er een grote mate van rechtzekerheid is bij eventuele interpretatie geschillen. De contracten waarbij ban-ken zijn betrokban-ken zijn vrijwel altijd schriftelijk vastgelegd. Relatief veel met afnemers of voerleveranciers afgesloten contrac-ten zijn daarentegen niet schriftelijk vastgelegd.

De looptijd van de contracten was voor 78% van de contract-dieren onbepaald, waaronder relatief veel contracten met veevoer-leveranciers; voor 17% van de contractdieren was de looptijd van de contracten korter dan 2 jaar, deze worden relatief veel afge-sloten met banken, met afnemers of met banken en afnemers. Voor 4% van de contractdieren was de looptijd van het contract 2 tot 4 jaar en voor 1% minstens 4 jaar. Een looptijd van 2 tot 4 jaar

wordt door het landbouwbedrijfsleven uit een oogpunt van zekerheid en lengte van de binding, in het algemeen als optimaal beschouwd. De voor onbepaalde tijd afgesloten contracten bieden te weinig zekerheid, doordat ze op elk moment door één van de partijen kun-nen worden opgezegd. De looptijd van de financieringscontracten in de s lachtvarkenshouderij leidt in het algemeen eerder tot te weinig zekerheid dan tot de langdurige bindingen.

Voor 84% van de contractdieren werd de aankoop van mestbiggen gefinancierd, voor 83% van de contractdieren het voer, voor 10% de buiksilo's en voor 2% de varkenshokken. Via financieringscon-tracten wordt dus in hoofdzaak voorzien in de behoefte aan kort-lopend krediet.

Afnemers, al dan niet samen met banken en veevoerleveranciers, financierden relatief veel mestbiggen. Voer werd relatief veel

(9)

ge-Overzicht 1. Financieringscontracten in de slachtvarkenshouderij

To- Waarvan naar type contractfinanciers taal banken af- afn,

voer-incl. ne- en lev. lev. lev. bouwmij mers bank en afn. en

bank b^nk Aant. contr. dieren (x 1000)

w.v. naar wijze van aangaan - mondeling

- schriftelijk w.v. naar looptijd - korter dan 2 jaar - 2 tot 4 jaar - 4 jaar en langer - onbepaald

w.v. naar afspraak t.a.v. de slachtvarkensafzet - geen afspraak - afnemer genoemd - vrij : toestemming vooraf - vrij : geen toestemming nodig w.v. naar afspraak t.a.v. de aankoop van mestbiggen - geen afpsraak - leverancier genoemd - vrij: toestemming vooraf - vrij: toestemming achteraf - vrij: geen toestemming nodig w.v. naar afspraak t.a.v. de aankoop van voer

- geen afspraak - leverancier genoemd - vrije keuze varkenshouder w.v. naar gefinancierd object - dieren

- voer - buiksilo's - varkenshokken

w.v. naar overige contract-bepalingen

- geen

- uitsl. contractdieren op het bedrijf

- omvang stapelcontr. vastgel. - tussentijdse beëindiging

mo-gelijk zonder bep. voorw. - autom. verlenging bij niet of niet tijdig opzeggen

1938 X 14 86

%

17 4 1 78 X 24 54 1 21 X 35 23 9 5 28 % 10 89 1 X 84 83 10 2 X 8 78 7 83 4 270 X -100 X 45

-2 53

%

82

-18 X 100 0

-%

28 72

-X 84 76 14 2 X 0 28 28 70 6 88

%

46 54 X 56 2

-42 '%

-100

-X 22 72 1

-5

%

81 4 15 % 100 17

-X 31 52 2 58 31 89

%

2 98 1 54 19

-27

%

-100

-%

-36 2 56 6 X 63 37

-% 100 42

-X 50 50

-50

-388 X 52 48 X 18 7 3 72

%

59 3 4 34 X 83 3 0

-14 X -100

-% 47 75 35 3 X 12 73 4 78 1 256 X -100 X 3 1

-96 X 8 3 1 88 X 4 2 1

-93

%

-100

-X 85 97 1 3 X -100 5 96 2 847 X 3 97 % 5 2

-93 X

-100

-%

5 40 21 5 29 % -100

-%

98 97 2 I X 4 95 3 91 2 10

(10)

financierd door veevoerleveranciers. Buiksilo's door banken of veevoer leveranciers, en varkenshokken door veevoerleveranciers al dan niet samen met banken. In de contracten afgesloten met afne-mers of met afneafne-mers en banken werden geen buiksilo's en varkens-hokken gefinancierd.

In de meeste gevallen werden meerdere objecten gefinancierd, nl. bij 77% van de contractdieren. In hoofdzaak betrof het de

combinatie van dieren en voer (73%), d.w.z. het grootste deel van de kortlopende financieringsbehoefte.

In de meeste financieringscontracten komen ook bepalingen voor m.b.t. aan- en verkoop. Zo was voor 54% van de contractdie-ren de afnemer van de slachtvarkens in het contract genoemd. In alle contracten met afnemers(vleeswarenfabrikanten, vleesgroot-handelaren en veevleesgroot-handelaren)kwam deze bepaling voor. Voor 22% van de contractdieren was de varkenshouder vrij in de keuze van zijn afnemer en voor 24% was hierover geen contractuele afspraak ge-maakt. Deze bepalingen kwamen uitsluitend voor in de contracten afgesloten met banken en/of veevoerleveranciers.

Voor 23% van de contractdieren was de leverancier van de mestbiggen in het contract genoemd, voor 42% was de varkenshou-der vrij in zijn keuze, en voor 35% waren er geen contractuele af-spraken. Het vermelden van de leverancier in het contract, komt naar verhouding veel voor in contracten waarbij afnemers (vlees-warenf abrikanten, vleesgroothandelaren en veehandelaren) zijn

be-trokken.

Voor 89% van de contractdieren was de leverancier van het voer in het contract vermeld. Deze bepaling komt uiteraard voor in alle contracten waarin veevoerleveranciers contractpartner zijn .

(77%) en in een aantal contracten waarbij geen veevoerleverancier is betrokken; er is dan sprake van plichten tegenover een niet-contractpartner.

In de meeste contracten komen ook "overige bepalingen" voor. Voor slechts 8% van de contractdieren was geen enkele "overige bepaling" overeengekomen. Voor 78% was overeengekomen, dat er uit-sluitend varkens die vallen onder de bepalingen van het contract op het bedrijf mogen zijn en voor 7% was de omvang van de varkens-stapel contractueel vastgelegd. Door de combinatie van deze twee bepalingen kan de omvang van de varkensstapel voor langere tijd worden gefixeerd. Voor 83% van de contractdieren was tussentijdse beëindiging zonder beperkende voorwaarde toegestaan en voor 4% was vastgelegd dat het contract automatisch wordt verlengd bij niet of niet tijdig opzeggen. Voor 76% van de contractdieren was meer dan één "overige bepaling" overeengekomen.

Dat uitsluitend contractvarkens op het bedrijf mogen voorko-men komt relatief veel voor in contracten, waarbij veevoerleve-ranciers zijn betrokken. Deze groep heeft immers veel belang bij een goede controle op de uitvoering van het contract, met name

t.a.v. de voerlevering. Tussentijdse beëindiging zonder beperken-de voorwaarbeperken-den komt relatief veel voor bij contracten afgesloten

(11)

met veevoerleveranciers en banken en bij contracten afgesloten met zowel veevoerleveranciers als afnemers en banken. Met deze contractpartners zijn dan ook relatief veel contracten voor onbe-paalde tijd afgesloten.

Niet nagegaan is, welke regelingen in het contract voorkwa-men t.a.v. rentebetaling, aflossing en zekerheidsstelling.

De fokvarkenshouderijen met een financieringscontract In 1973 hadden ruim 300 (0,9%) van de in totaal ruim 34.000

fokvarkensbedrijven een financieringscontract. Deze bedrijven zet-ten in dat jaar ca. 256.000 (2%) van alle dieren (mestbiggen en

fokvarkens) af, d.i. 815 dieren per bedrijf, hetgeen ruim 2,5 maal zo veel is als de afzet van alle fokvarkenshouderijen. Het gerin-ge aantal financieringscontracten in de fokvarkenshouderij, geleken met de situatie in de slachtvarkenshouderij, hangt ver-moedelijk samen met de regelmatiger produktie en met de geringere schaalvergroting in de fokvarkenshouderij.

Bedrijven met een financieringscontract komen naar verhouding veel voor in het oosten (61% is gevestigd in Overijssel en

Gelder-land) , zijn veelal de grotere bedrijven (67% zet per jaar minstens 600 dieren af), en zijn vooral de gespecialiseerde bedrijven (31% heeft een specialisatiegraad van minimaal 75%).

Contractfinanciering komt naar verhouding veel voor op be-drijven met minder dan 5 ha cultuurgrond in eigendom (57%) en op bedrijven met meer dan 50% van de totale oppervlakte cultuurgrond in pacht (33%),d.w.z. op de bedrijven met relatief weinig zakelij-ke onderpanden (grond en gebouwen). Contractfinanciering komt ech-ter vrijwel niet voor bij fokvarkenshouders die geen eigenaar van de varkenshokken zijn (2%), d.w.z. bij bedrijven zonder zakelijke onderpanden.

De financieringscon trac ten in de fokvarkenshouderij Voor 67% van de contractdieren is een contract afgesloten waarbij zowel veevoerleveranciers als banken en afnemers (vlees-warenfabrikanten en fokkerijgroeperingen) waren betrokken. Voor

17% is een contract afgesloten met uitsluitend een veevoerleve-rancier, voor 1% met veevoerleveranciers en banken, voor 3% met alleen afnemers, voor eveneens 3% met afnemers en banken en voor 9% met alleen banken (zie overzicht 2, blz. 13). Veevoerleveran-ciers, vleeswarenfabrikanten en banken zijn de belangrijkste con-tractpartners van de fokvarkenshouders.

Voor 64% van de contractdieren is de looptijd van de overeen-komst minstens 4 jaar, voor 15% 2 tot 4 jaar en voor 21% onbepaald.

Voor 71% van de contractdieren werden fokvarkens gefinancierd, voor 64% het voer, voor 21% de bulksilo's en voor 13% de

(12)

Overzicht 2. Financieringscontracten in fokvarkenshouderij

To- Waarvan naar type contractfinanciers taal banken; af- afn.

voer-incl. ne- en lev. lev. lev. bouwmij mers bank en afn. en

bank bank Aant. contr. dieren (x 1000)

w.v. naar wijze van aangaan - mondeling

- schriftelijk w.v. naar looptijd - korter dan 2 jaar - 2 tot 4 jaar - 4 jaar en langer - onbepaald

w.v. naar afspraak t.a.v. de afzet

- geen afspraak - afnemer genoemd - vrij : toestemming vooraf - vrij: geen toestemming nodig w.v. naar afspraak t.a.v. de aankoop van voer - geen afspraak - leverancier genoemd - vrije keuze varkenshouder w.v. naar gefinancierd object - dieren - voer - buiksilo's - varkenshokken 275

%

11 89 X -15 64 21

%

23 73 2 2 X 5 95

-%

71 64 21 23 26 X

-100 X

-84 16 % 36 64

-X 5 95

-X 16 11

-84 8

%

-100 X -39 61

%

58 42

-%

58

V

-%

100 39

-7

%

-100

%

-35

-65 X 100

-% 100

-X 35

-65 65 47 % 54 46

%

-45 1 54

%

87 6

-7 X -100

-% 27 31 77 3 2

%

-100

%

-100 X -100 X -100

-%

-100

-185

%

2 98

%

-9 82 9

%

1 96 3 0

%

-100

-% 91 83 9 4

w.v. naar overige contract-bepalingen

- geen

- uitsluitend contractdieren op het bedrijf

- omvang stapel contr. vastgel. - tussentijdse beëindiging

mo-gelijk zonder bep. voorw. - autom. verlenging bij niet of niet tijdig opzeggen

18 91 7 85 58 79 69 70

_

100

-100 38 100

-_

59

-78 11 100 100 2 97 81 13

(13)

hokken. Voor 67% van de contractdieren wordt meer dan één object gefinancierd, vnl. dieren en voer (60%). Via contractfinanciering wordt meestal het grootste deel van de behoefte aan kortlopend vermogen gedekt. Dieren en voer worden vrijwel uitsluitend gefi-nancierd via contracten met veevoerleveranciers, vleeswarenfabri-kanten en banken.

In de meeste financieringscontracten komen naast financie-ringsbepalingen ook bepalingen voor m.b.t. de afzet en aankoop. Zo was voor 73% van de contractdieren de afnemer in het contract genoemd. In relatief veel met zowel afnemers als voerleveranciers en banken afgesloten contracten was de afnemer van de mestbiggen en fokvarkens genoemd. In geen enkel financieringscontract was de leverancier van de te kopen fokvarkens genoemd.

De leverancier van het voer is voor 95% van de contractdie-ren in het contract genoemd. Uiteraard komt deze bepaling voor in alle contracten met veevoerleveranciers (85%).

In de meeste financieringscontracten komen ook één of meer z.g. "overige bepalingen" voor. Zo was voor 91% van de contract-dieren overeengekomen dat uitsluitend varkens die vallen onder de bepalingen van het contract, op het bedrijf mogen worden gehouden. Voor 85% van de contractdieren was tussentijdse beëindiging zonder beperkende voorwaarden toegestaan en voor 58% was vastgelegd, dat het contract bij niet of niet tijdig opzeggen, automatisch wordt verlegd.

In alle contracten waarbij afnemers (vleeswarenfabrikanten-en fokkerij groepering(vleeswarenfabrikanten-en) zijn betrokk(vleeswarenfabrikanten-en was vastgelegd, dat uitslui-tend contractdieren op het bedrijf mogen worden gehouden. Tussen-tijdse beëindiging zonder beperkende voorwaarden, komt naar ver-houding weinig voor in met banken afgesloten contracten. In veel van de zowel met afnemers als veevoerleveranciers en banken afge-sloten contracten is overeengekomen dat bij niet of niet tijdig opzeggen het contract automatisch wordt verlengd.

Tenslotte kan nog worden vermeld, dat op slechts 95 bedrij-ven zowel een financieringscontract m.b.t. de slachtvarkenshoude-rij als m.b.t. de fokvarkenshoudeslachtvarkenshoude-rij voorkwam.

Slotbeschouwing

Met financieringscontracten kan snel worden voorzien in de behoefte van vnl. kortlopend krediet. Daar staat tegenover dat de banken er steeds meer toe overgaan dieren en voer te financieren via een z.g. "vrije financiering", d.w.z. zonder borgstelling door afnemers en leveranciers, en via een z.g. "totaalfinancie-ring" van het bedrijf. Dit heeft ertoe geleid, dat de contract-financiering steeds meer een tijdelijk karakter krijgt. Gebleken is, dat het financieren op contract een nauwe relatie vertoont met de omvang van de varkenshouderij en met de mate van specialisatie van het bedrijf. Daarnaast bleek er een verband aanwezig te zijn met de hoeveelheid zakelijke onderpanden (grond en gebouwen)

(14)

over de varkenshouder beschikt, enmet de in de laatste jaren plaats gehad hebbende uitbreiding van de varkenshouderij.

De omvang van de varkenshouderij zal nog verder toenemen, al zal het tempo lager zijn dan in de afgelopen periode. Ook de

schaalvergroting zal zich in de toekomst voortzetten. Verder wordt verwacht, dat in 1990 meer dan de helft van de varkenshouderijen over minder dan 5 ha cultuurgrond zal beschikken. Er zijn echter geen aanwijzingen dat dit zal leiden tot een verdere ontwikkeling in de richting van volledig gespecialiseerde varkenshouderijen. Onzekere factoren voor de toekomst van de varkenshouderij zijn de gevolgen van de toepassing van de hinderwet en van de overheids-maatregelen ter bescherming van de natuur en het milieu die de ont-wikkeling van de varkenshouderij zeker zullen vertragen.

Uit al deze factoren kan worden geconcludeerd dat de beteke-nis van de contractfinanciering in de toekomst niet zal toenemen, maar als gevolg van de veranderde kredietpolitiek (vrije en totaal financiering) van de banken waarschijnlijk zal verminderen.

De financiering via contracten heeft in hoofdzaak betrekking op kortlopend krediet, hoewel ook langlopend krediet op contract werd verstrekt, b.v. voor de financiering van varkenshokken en buiksilo's. In 1968 werd langlopend krediet nog nauwelijks op

con-tract verstrekt. Te verwachten is dat dit krediet zal toenemen, indien althans de normen voor het borgstellingsfonds niet verande-ren. Schaalvergroting, produktieuitbreiding en nieuwe methoden vragen immers nieuwe investeringen in duurzame produktie-middelen. Echter ondanks de te verwachten toename van het langlo-pende krediet, zal ook in de toekomst het overgrote deel van de contractfinanciering betrekking hebben op kortlopend krediet.

De belangrijkste contractfinanciers van de varkenshouders zijn de vleeswarenfabrikanten, de veevoerleveranciers en de ban-ken, die vaak alle drie bij hetzelfde contract zijn betrokken. Verwacht mag worden dat deze categorieën ook in de toekomst de

be-langrijkste contractfinanciers zullen zijn.

Tot besluit van deze slotbeschouwing zal een schatting wor-den gemaakt van het aandeel van de contractfinanciering in de to-tale financieringsbehoefte voor de slachtvarkenshouderij en voor de fokvarkenshouderij (zie ook bijlage 1).

In 1973 bedroeg de totale financieringsbehoefte voor de slachtvarkenshouderij ca. 1200 miljoen gulden, waarvan 53% omlo-pend vermogen. Via contracten werd 132 miljoen gulden gefinancierd, d.w.z. 11% van de totale behoefte. De contractfinanciering had voor ca. 95% betrekking op omlopend vermogen. Behalve via finan-cieringscontracten, waarbij de varkenshouder krediet ter beschik-king krijgt, zijn er de looncontracten, waarbij de varkenshouder krediet in natura ontvangt (dieren en voer). In 1973 waren er op

loonmestbedrijven gemiddeld 398.000 slachtvarkens met een gemid-delde waarde van ƒ 193,- per dier. In natura ontvingen de varkens-mesters in dat jaar ruim 116 miljoen gulden krediet, d.i. ca. 10% van de totale behoefte. Het gaat hierbij uiteraard om kortlopend krediet.

(15)

In 1973 bedroeg de totale financieringsbehoefte in de fôkvar-kenshouderij ca. 1300 miljoen gulden, waarvan 46% omlopend vermo-gen. Via contracten werd 9,5 miljoen gulden gefinancierd, d.w.z. nauwelijks 0,75% van de totale behoefte. De contractfinanciering had voor 53% betrekking op het omlopende vermogen. Daarnaast ont-ving de fokvarkenshouder krediet in natura via loonfokcontracten. In 1973 waren op de loonfokbedrijven gemiddeld 2800 fokzeugen aan-wezig met een gemiddelde waarde van f 685,-. In dat jaar ontvingen de fokvarkenshouders dus bijna 2 miljoen gulden toelopend krediet in natura.

Van de totale vermogensbehoefte voor de varkenshouderij (ca. 2500 miljoen gulden) werd in 1973 ongeveer 118 miljoen gulden

(5%) in natura door de opdrachtgevers tot loonmesterij en loonfok-kerij - vnl. veevoerleveranciers - verstrekt en werd 141,5 miljoen gulden (6%) door of via leveranciers en afnemers gefinancierd. Het ging hierbij in hoofdzaak om kort omlopend krediet.

(16)

1. I n l e i d i n g

1.1 Doel en opzet van het onderzoek

In 1974 is het Landbouw-Economisch Instituut begonnen met een onderzoek bij varkenshouders naar de aan- en verkoopstructuur van varkens en varkensvoer in 1973. Een van de redenen voor dit onderzoek was na te gaan in hoeverre de afzetstructuur sinds 1968, toen een soortgelijk onderzoek 1) werd verricht, is veranderd. Tevens diende het onderzoek inzicht te verschaffen in met name voor het beleid van belang zijnde punten als de kwantitatieve be-tekenis van de contractproduktie en de financiering van de var-kenshouderij door middel van contracten. Het onderzoek was dan ook gericht op de volgende aspecten: het aantal en de kenmerken van de marktpartijen, de relaties tussen de marktpartijen (duur, aan-tal, aard), het aan- en verkooppatroon, de wijze van prijsbepaling, kortingen en toeslagen, alsmede de contractvormen, de contractge-vers en de inhoud van de contracten (zie overzicht 1.1).

In deze publikatie met betrekking tot de financiering van de varkenshouderij door middel van contracten wordt ingegaan op de kenmerken van de varkenshouderijen met een financieringscontract

(vestigingsplaatsen, grootteverdeling, mate van specialisatie en differentiatie, capaciteitsverandering, omzetsnelheid, oppervlakte cultuurgrond in eigendom, eigendom gebouwen, leeftijd varkenshou-der, de periode dat varkens worden gehouden en dat men zelfstandig landbouwer is), wat financieren de varkenshouders via contracten, wie zijn de financiers, welke bepalingen bevat het financierings-contract m.b.t. de aan- en verkoop van varkens en op hoeveel var-kens heeft de financiering betrekking. Zie overzicht 1.1 AI (a t/m g) en All e en f.

Het onderzoek is verricht door middel van een enquête bij ca. 2750 willekeurig gekozen varkenshouders, nl. circa 750 mesters, ca. 950 fokkers en ca. 1050 fokker/mesters, waarbij inbegrepen de volgende groepen bijzondere bedrijven: varkenshouderijen van fok-kerijgroeperingen, van veevoerleveranciers, van veehandelaren en van vleesgroothandelaren, alsmede selectiemesterijen en varkens-proefbedrijven. De steekproef is getrokken uit de ca. 60.000 var-kenshouderijen die medio 1973 waren geregistreerd, te weten ca. 24.900 bedrijven met slachtvarkens, ca. 22.200 bedrijven met fok-zeugen en ca. 12.900 "combinatie bedrijven". Alle bedrijven zijn

1) LEI-publikatie 1.9 "Afzetstructuur van varkens in Nederland".

(17)

18 I I I 5 E-W

1

ai H u u M | (zi e D e A I ) e re -ft varken s te n e finan -arkens -c ?

>

"Jj "8 w

«

•o

>

c V Ui 0) g ä

.

&

S 01 • o

«

e 01 CO u SC » > O I I E t l 8 ktpart n en aa r varke n en (zi e ou d va n slote n ee l va s rake n m G u u v ç & v z a . ^ B 3 m . H i w U ' « °> "O * * u «o «d w a w oi S e u w 41 0 » Q P . O I M 4 - I Q 0 O T £>•*-* B M C 0 M D h « « V U t l O < r i 0 n t U ' H » l . fl U fa T > H p . c « » o 3 ai ; h ^ > 4 < 0 3 O O a i - H O Q. « (B r-l *J « £ T3 U , C « f l ü 13 01 ' M

_,

M M (0 6 01 w 41 U a> 00

1

>

u 01 £ 3

s

h

«

a a h V

>

n> M M

k

S

h M a v a ) ai > > a 01 0) 01 B 1 1 0> M c e - H • s h £ *° S

3 3 1

B

s

H u a o* 2 S ï S n n i S h V L m fi

a

A 0) 0 4) 0 M B (0 ' r i » <ri » ä S B U U U 0) B 0) Q 01 01 a 3 > S3 > u i o> u v u y 41 > 41 > 41 O H 0) ' H <U ' H J i • o •-( o i - i u b . o u > 8J3

e g?

« o al S ^ Ä a .a E> 1 SE

sa

M A W — 0) ' H i . r i « b a i * J - r i n a I j j A a » , - • r i | J *

- -

J.»

S s

.2 2 Ë S 'S =? w « in S | <a « S u a « i - r i b 4i « -a v o. 41 *J -à . * : 0 M 3 4J O O 41 o a S ja B a u -ri .e « « c oo s S e « » •ri « 3 4) O 41 W 41 « J Ï > - H S 5 * 8 * ^ 2 'S ë flLj<Cj>N>0)>(S 01 o> «o —* ta u U P . EJ 4) _ TJ r - l p . > J * 01 O h 4) <M o >-3 • B " 3 3 S B • d w i a i l P £ h ' ^ D . 'S S 'S S u S g 1 1 1 N«|U«»L^UUa)0 •f» a g «-< « 5 n 0 0 " l " a » s o m 8 «

s

'IS H * i s a » a ï 3 S -15 H h t j h l 41 4) M < l> d |> 4) 1 41 S 01 - H I p i > - I U ••

•Si

(18)

t.b.v. de steekproeftrekking in grootteklassen gegroepeerd op grond van de geregistreerde aantallen slachtvarkens en fokzeugen. Daaruit is een gestratificeerde steekproef getrokken, d.w.z. dat op willekeurige wijze is getrokken 1% van de kleinste bedrijven, 4,5% van de kleine middelgrote bedrijven, 18,2% van de grote mid-delgrote bedrijven en 100% van de grote bedrijven.

De enquête bij varkenshouders is uitgevoerd door de districts bureauhouders van de Stichting tot Uitvoering van Landbouwmaatre-gelen (STULM), terwijl de bijzondere bedrijven zijn geënquêteerd door de medewerkers van de sectie Marktstructuur van het Landbouw-Economisch Instituut.

Rekening houdend met de verschillen in steekproefdichtheid per grootteklasse zijn de enquêteresultaten herleid tot een lande-lijk beeld. Het werken met een steekproef impliceert echter dat de berekende cijfers als gevolg van toevalligheden zijn behept met een zekere mate van statistische onnauwkeurigheid (zie LEI-publi-katie 2.86, 2,92 en 2.93).

De non-response bedroeg maar 8,3% en was gelijkmatig verdeeld over de onderscheiden grootteklassen. Er is dan ook geen reden om aan te nemen, dat geen representatief beeld is opgebouwd.

1.2 Financieringsbehoefte en -middelen

In deze paragraaf zal met behulp van gegevens uit de LEI-be-drijfsboekhoudingen de ontwikkeling van de financieringsbehoefte in de varkenshouderij worden weergegeven. Daarnaast zal worden ingegaan op de wijze waarop in deze behoefte kan worden voorzien. Door de uitbreiding van de varkensstapel, de prijsstijging van de produktiemiddelen en de kapitaalintensivering van de pro-duktie is de financieringsbehoefte sterk toegenomen. In de slacht-varkenshouderij nam de financieringsbehoefte in de periode 1965/66 tot 1974/75 toe met ruim 210% en in de fokvarkenshouderij met ca. 175% tot resp. ruim 1,3 miljard en bijna 1,5 miljard gulden 1) in 1974/75 (zie tabel 1.1 en 1.2).

De financieringsbehoefte in de varkenshouderij t.b.v. gebou-wen en inrichting, levende have en liquide middelen t.b.v. de over-brugging van het tijdsverschil tussen ontvangsten en uitgaven, be-droeg in 1974/75 bijna 6% van de totale financieringsbehoefte van alle landbouwbedrijven groter dan 5 ha en 40 sbe 2 ) . Het aandeel van de varkenshouderij in de totale produktiewaarde van de landbouw

(excl. de tuinbouw) bedroeg in dat boekjaar ruim 21% 3 ) .

1) Doordat de financieringsbehoefte voor gebouwen en inrichting gebaseerd is op de gegevens van de grotere bedrijven met meestal moderne gebouwen is deze te hoog geschat. Daar staat tegenover dat de omvang van de varkensstapel, zoals die blijkt uit de CBS-meitelling aan de lage kant is.

2) LEI-publikatie 3.63 "De financiële positie van de landbouw". Hierin is in tegenstelling tot het cijfer voor de varkenshoude-rij ook opgenomen de waarde van de grond en het privë-vermogen van de landbouwer.

(19)

m rv - 3 rv ON

4-> o •u vo vO - V m vO ON i — • CU T l O • H H ai p. (U •o C • H • » - 1 • H 1-1 CU TJ 3 O X I CO ß <D A ! M cd

>

4-1 43 O cd r H (0 <u TJ ß • H (U 4-1 14-1 CU O X (U X to 60 ß • H l-l CU • H U ß cd ß • H «4-1 eu O

r H (U X td H • * m rv rv O N O N co -a-rv r-~ ON ON *-* «— V « CM C I r-. i v O N O N — »—t v ^ — C N r-. i v ON ON » — _ 4 V ^ O — i~- r v O N ON —' -~

^

o\ o vo i v O N C \

^ —*

v ^ oo ON V O V D O N ON — — t '—^ i v oo V O V O O N CT\ _— w **v vo rv V D VO ON ON • — . I — • v ^ i n vo VO vO ON O N — « t — M eu •r-l T ) U 01 P . m 4-1 VH eu o x i eu X to 00 ß • H U eu • H Ü ß ca ß • H Pu CM 0 0 O rv — en

— ~

O M O m — CJN — * < 1 m vo ON -3- — rv -~ -^ m m o co — vo t — i — ( M < t - t CN — VO *—•

—•

m ~3- —. — — rv ~— -^ < t n c i o — - *

^

^

rv CM — o — -a-— f-a-—. - CNI N o — en — — r 0 0 CM O ON — - * r—• ^-\ r ~ M ß • H 4-> x Ü •H ß u eu *-v ß t - l CM •r-l CU •o eu ß T l > « • r i « - s ^ ß ^ v eu eu eu • !S T ) T I T l 3 -H ß H o 3 eu 60 43 O" > CU -H eu C M H H • H l i t O oo CO o VO CO o -3-CO o « • — CO o o CO o o CO c i v CM o vO CM o m CM o m CM 1-1 ce) w 4-1 0 H CM -3-m co i^ •—•

«*

CO CO ON CM CO m i v

^

co O O ON CM CO rv

<•

CM CM r-co CM VD

—'

CM CM O CJN ON

«

oo CJN vO

—-^—s CO y—\ O o o f - M X •*~s rH eu p. td 4-1 to to ß eu Ai u cd

>

4J X t j cd 1-4 CO t - 4 eu P. cd 4J to eu 4J 14-1 eu o Xi eu X i to M ß ••-i M CU • H O ß cd ß • H FK CJN - * CO o vo rv vO VD CM 0 0 0 0 — m m m VD rv co o N i n o vi- m o-, co i v N < f C - * m <r — m m • * N co < • <? i n co 0 0 CO CM CM <a-O — O N rv co co CM CO M v T4 CO CM — CM CO — - * CO O CM rv CM CM vo O 0 0 vO CM CO — CM M ß • t - l 4-1 X ! U • H C U CU ß .-1 •r-l CU r0 CU ß T3 > CU ' H cd ^ - a x i • ß T3 eu eu cu H M ' a 0 0 3 - H ß O 3 CU . X I Cf > ß eu - H eu i—1 t i O i - l H

a

- I I I vO v * CO oo CM CM

^_

o CM

_~

t — 1

-*

oo O N O r v oo CM <• i v c

-*

vO vc rv m co ON

**

v t CM S f rH td cd 4-1 O H 1 CM « r -0 -0 co CJN vO O N • 1 1—4 00 co co • CM ON - v O ON CM | v /~~\ <t 1 co •> o , -3- —. VD 1 C « m o — m — v t

•* —

0 0 — CO • — s o-— m ON i n co

*—*

^

— co • co CM CO CM CO » rv ON CM

/~^

o-CM VO •v vO vo CM 1 1 05 4-1 6 0 X ß Ü . H Cd ^4 M-l r l l H « l ' n tO ' T r i - H • H O U - H U ß "O cd T3 Cd CU 4-1 CU ß X I ß X I T 4 cd M-l U ^ v cd i-i tu • CU OJ P . T 3 T3 ft-a r-l r-4 rH CU 60 CU tO CU 4-1 • a B T J W O -o CU "O CU o •H U -H O — a u e x i eu cd eu tu X U > O j v y eu T3 eu eu eu m

S

S •U ß eu eu 60 6 0 eu M -o m ß • CM eu u S "J ß 5 cd cd o ••-> > Xi M eu eu ß 60 0 eu XI 60 eu 60 r-l T3 T-l eu ß x ß -r-l - u o eu to • H eu *J <-< 0 • H - H t ) eu • cd p . i - 1 u to o 4-1 • - r - l (3 ^ ' r l - H eu TJ u TJ -H P, l-l U 01 o CU X! •• O TJ 60 eu > 3 -H to M O 4-1 CO Cd r4 cd cd cd CU g r-l T J > r-l M CU CO » t l O 4-1 l-l o T J x eu o o eu > eu -H s „ TJ ^ CU ß eu ß OO eu T J td U > U 6 0 cd eu 4«i cd 4»ä P. C0 ' H CO CM 6 0 r H - r - , ß eu - H ß • H Al M td 60 ß P- > ß Cd 4-1 cd x i to ß > 14-1 O CU M cd JU 60 Ol v v 60 > eu T 4 • eu > X eu CU T ) CU 4-1 . H T J M - r - l CO 4 J cd 4J eu td ß Cd td 0 rH D 3 a o 3 o C • B, 3 Ai 0 rH U o -H ß o eu X 3 ( S 4 J tu i-i eu - H ß 60 X TJ - H eu o eu 60 ß rv >-i ß c d — o u CU > ON o CU X VO TJ T J U 01 ON O 10 - H — 4-1 B ' r i M r H u <d I H o) M cd x td cd O l-l ß P, o 60 p. cd eu > td o > M *~\ ^ v / — \ y—\ — CM CO < r

ß CU

>

••-) • - r - l ß l-l CU T J 6 0 CU ß X) • H TJ >H 3 r H O CU X 4J A i • H CU CU O

Pf

CO HH

sa

••

ß o u

«

20

(20)

-Cf LH rv ON ON co <t rv <T> ON — CM r- rv ON ON o NO r-~ ON ON oo ON NO vD o \ ON co NO VD ON ON N O r-~ NO NO ON ON U I NO NO NO ON ON o m m rv oo oo ON NO o o o O 0 0 ON ON ND -3- rv m oo NO o o o 00 i v o r-~ NO o m m CM NO r-* r-- in O m m ON NO r^ vo m o -er oo oo NO o oo m NO -er iv O N m o o o 0 0 NO NO m m c CM o -er CM -d-m — -d-m — rv rv oo m — CM CO O NO CO rv in m oo CM -a- m o NO m ON < • — ON m NO m -cf — oo CO co sr CM m ^r — ON — — co -cr < r co — m NO <r NO r-» r-~ i n CM -a-CM -a-CM u 01 • H -d u 01

ft

01 4-1 m oi o X ! 01 X I CO SO c • H l-l 01 • H U a

rt

ß • H PM ^-^

• c l - l • — \ 60 a 4J X I O • H ß (J Ol ^-x C i - l CM • H Ol • a oi ß T3 > « • r l vi - s ^ ß 01 01 01 S - o - g 3 - H ß O 3 Ol oo j a cr > a • H N _ ^ 01 - H 01 C Û H H 1 1 1 i - l n)

«

4-1 O E-i co ^-v o o o w X -—' 1-1 01

ft

cd 4J u ß OJ 00 3 01 N M O Pu i—< 01 ft ni 4J 0} 01 4-1 14-1 01 o . c 01 X I m 00 ß • H 1-1 01 •1-1 o ß n) ß • H Pu y ^

T3 r-4 0 0

ß i - l

a

•^

6 0 ß • H 4-J X ! O • H ß l-l 01 ß rH • H 0) 13 01 ß *Ö > ai - H cd _ S X! ß 01 01 (U S T3 13 3 - H ß O 3 Ol ^2 O1 > 01 - H 01 O O l - l i-H I I I O H -S-CM NO CM NO ON I NO rv CM o o NO NO NO o o CO NO NO o o _ NO NO o oo m o m c m o o CO o NO CM C CM ON CO -cl-co oo <r CO m -cr CO CM CO o CO NO CM ON CM ON CM rv CM -cl-CO CM m CM m CM NC CO NO co o NO co m -Cf ON -ci-co ON CO ON -cr CM ON ß 01 M 3 01 N Ai O H-t 60 ß •H 1-1 M-l ai -i-i • H - H O M ß 1 3 en ai a x i M-l H-l •<-> ai •i-i - a .. S ai oi ft o I J • ai i s Pu i-l 60 ai 4-> o 14-1 o ai o o — x i oi X x> ^ u ai

g

ß 01 60 AS O m > ß ai 60 3 ai N Ai O M-l ft O ON NO ON M-l m ß > a ai 60 3 ai N Ai O ' H 144 4-1 ft Cd O Ol 01 •H -H Ol M-l — — 01 — — m 3 o ft l-l 01 u • T3 00 ai ß X . •i-l T3 •-H 3 .-H O 01 X! J-> A! Ol o X I I — CM CO -Cf Ol

f

l/l « w O i-J ß o l-l M 21

(21)

Uit de tabellen is af te leiden, dat de slachtvarkensstapel in de periode 1965/66 tot 1974/75 met ruim 100% is toegenomen; de fokvarkensstapel met ca. 90%. In deze periode kwam dus ongeveer de helft van de toename van de financieringsbehoefte voor rekening van de uitbreiding van de varkensstapel: de andere helft was het gevolg van prijsstijgingen en kapitaalintensivering. Hierbij dient nog te worden opgemerkt, dat ten gevolge van de schaalvergroting en de vermindering van het aantal varkenshouderijen de financie-ringsbehoefte per bedrijf in de periode 1965/66 - 1974/75 sterker is toegenomen dan die voor de totale varkenshouderij.

Uit tabel 1.1 en 1.2 is ook de ontwikkeling van de financie-ringsbehoefte naar termijn af te leiden. De behoefte aan langlo-pend vermogen nam in de periode 1965/66 tot 1974/75 sterker toe dan die aan kortlopend vermogen. In de slachtvarkenshouderij

maak-te de kortlopende financieringsbehoefmaak-te in 1974 /7-5 ca. 55% uit van de totale financieringsbehoefte; in de fokvarkenshouderij 44%.

De financieringsbehoefte in de varkenshouderij kan worden ge-dekt uit het door besparingen en overige vermogensmutaties ontsta-ne eigen vermogen van de varkenshouder en door het aantrekken van vreemd vermogen. Kredietinstellingen, institutionele beleggers, familieleden, overige particulieren, leveranciers en afnemers zijn de belangrijkste verstrekkers van vreemd vermogen. Een deel van het vreemd vermogen wordt in natura verstrekt b.v. de gepachte grond en gebouwen.

De mogelijkheid om vreemd vermogen aan te trekken is behalve van de financiële positie van de varkenshouder, d.w.z. van de om-vang van het eigen vermogen, ook afhankelijk van zijn capaciteiten, van de rentabiliteit en risicogevoeligheid van het bedrijf en van de te geven zekerheden.

Ten gevolge van de schommelingen in de prijzen van produktie-middelen en eindprodukten en door het grote aandeel (60 ä 85%) van de non-factorkosten in de totale kostprijs is de varkenshouderij een risicogevoelige bedrijfstak. Vaak is de risicogevoeligheid echter minder groot, omdat op zeer veel bedrijven naast de varkens-houderij andere produktietakken aanwezig zijn. In 1973 was slechts 9% van de bedrijven op de varkenshouderij gespecialiseerd, d.w.z. de varkenshouderij omvatte minstens 75% van het totaalaantal sbe's.

Wat het eigen vermogen betreft, kan worden opgemerkt, dat dit op landbouwbedrijven groter dan 5 ha en 40 sbe op I mei 1973 ruim 80% 1) van het totaal vermogen excl. verpachtersvermogen uitmaak-te: op bedrijven met intensieve veehouderij in de zandgebieden ca. 75% 2 ) .

1) LEI-publikatie 3.63 "De financiële positie van de landbouw". 2) Gegevens over de vermogenspositie van bedrijven met varkens

zijn niet aanwezig.

(22)

Fiduciaire eigendomsoverdracht en cessie van vorderingen wor-den door de banken niet beschouwd als volwaardige zekerhewor-den: hy-potheek, verpanding en borgstelling wel. Bij kredietverstrekking op basis van fiduciaire eigendomsoverdracht of cessie van vorde-ringen vragen de banken dan ook meestal aanvullende zekerheden zo-als borgstelling en/of kredietverzekering.

Bij de financiering van agrarische bedrijven wordt wel onder-scheiden "totaalfinanciering" en "objectfinanciering". Bij "totaal-financiering" is de financiering gebaseerd op het totale bedrijf, terwijl er bij "objectfinanciering" een directe relatie bestaat tussen de zekerheden en het te financieren object. Een voorbeeld van "objectfinanciering" is de financiering van dieren op basis van fiduciaire eigendomsoverdracht, cessie van vorderingen en borg-stelling.

De looptijd van het krediet is meestal afgestemd op het doel waarvoor het wordt gebruikt. Gezien het onvolwaardige karaktervan fiduciaire eigendomsoverdracht en cessie van vorderingen heeft het op basis van deze zekerheden verstrekte krediet een kortere loop-tijd dan krediet verkregen via een hypotheek, verpanding en borg-stelling. De laatst genoemde kredietvormen worden dan ook meestal benut voor de dekking van langlopende vermogensbehoeften; de eerste voor kortlopende. Hierbij dient nog te worden opgemerkt, dat de opeenvolging van kortlopende kredieten, het mogelijk maakt hier-mee een langlopende vermogensbehoefte te dekken.

1.3 Redenen voor contractfinanciering

Onder contractfinanciering wordt in dit rapport verstaan: de financiering van dieren, voer, gebouwen en/of buiksilo's, waarbij door de inschakeling van leveranciers en/of afnemers tegenover de-ze categorieën tevens handelsverplichtingen ontstaan. De finan-cieringsbepalingen zijn hierbij dan ook meestal opgenomen in con-tracten waarin ook de handelsverplichtingen staan; soms in afzon-derlijke contracten (zie ook LEI-publikatie 2.96).

Hierbij dient nog te worden opgemerkt, dat looncontracten niet tot de financieringscontracten zijn gerekend, hoewel ingeval van loonmesterij en loonfokkerij de varkenshouder de varkens en meest-al ook het voer in natura ter beschikking krijgt. Tot de finan-cieringscontracten zijn ook niet gerekend de contracten met banken betreffende de financiering van dieren, voer, gebouwen en/of buik-silo's, waarbij geen verplichtingen zijn ontstaan t.a.v. leveran-ciers en/of afnemers (z.g. vrije financiering).

In deze paragraaf zal worden ingegaan op de redenen voor het ontstaan van financiering via contracten in de varkenshouderij. Achtereenvolgens zal dit worden bezien vanuit het standpunt van de varkenshouders, de leveranciers en afnemers en de bankinstel-lingen.

(23)

1.3.1 Bij varkenshouders

Door de schaalvergroting nam de vermogensbehoefte toe. Schaal-vergroting vraagt immers uitbreidingsinvesteringen en gaat boven-dien meestal gepaard met een omschakeling naar kapitaalintensie-vere produktiemethoden.

Voor zover in de toegenomen langlopende vermogensbehoefte niet kon worden voorzien met interne middelen, is deze behoefte gedekt door bankkrediet, eventueel met overheidsgarantie. De be-hoefte aan kortlopend vermogen kan door het ontbreken van voldoen-de volwaardige zekerhevoldoen-den niet altijd worvoldoen-den gevoldoen-dekt met behulpvan bankkrediet. Daarnaast is er een psychologische reden om geen bankkrediet tegen onvolwaardige zekerheden aan te trekken. Immers door de structuur van de Rabobanken, die een belangrijke deel van het landbouwkrediet verstrekken, krijgen dan bedrijfsgenoten (be-stuursleden van de bank) inzicht in de financiële positie van de aanvrager. Bovendien kan van leveranciers en afnemers vaak snel-ler en meer krediet worden verkregen. De bekendheid van leveran-ciers en afnemers met het bedrijf en zijn omstandigheden en demo-gelijkheid tot controle zonder extra kosten vergemakkelijkt dit. Bovenvermelde factoren zijn voor de varkenshouders redenen op

con-tract te financieren.

1.3.2 Bij leveranciers en afnemers

Ook in de toeleverende en verwerkende produktiefasen is spra-ke van schaalvergroting en kapitaalintensivering. Dit maakt het voor de individuele bedrijven steeds meer noodzakelijk aandacht te besteden aan de optimale benutting van hun produktieapparaat. Het is daarom voor de afnemers en leveranciers van belang te komen tot vaste relaties met resp. hun leveranciers en afnemers. De toegeno-men vermogensbehoefte bij de varkenshouders vormt daarbij een

aan-grijpingspunt. Door in deze behoefte te voorzien kan tevens be-reikt worden dat de afzet c.q. aanvoer gedurende de looptijd van de financiering gegarandeerd wordt. Ook kunnen de leveranciers en afnemers op deze wijze het leveranciers- c.q. afnemerskrediet be-ter reglemenbe-teren t.a.v. omvang, aflossing, rentevergoeding en ze-kerheidsstelling. Een ander bijkomend voordeel is dat het via kre-dietverlening ook mogelijk is, die varkenshouderijen waar anders de produktie moet worden gestaakt, niet kan worden begonnen of uitgebreid, te behouden en zo de totale afzet en aanvoer te hand-haven of te vergroten.

1.3.3 Bij banken

De banken zagen zich geconfronteerd met een toegenomen vraag naar vermogen tegen onvolwaardige zekerheden. Dit onvolwaardige karakter maakte een intensieve controle op de kredietnemers nood-zakelijk. Bovendien was men gedwongen aanvullende eisen te

(24)

len, zoals een gecontracteerde afzet en borgstelling, teneinde het karakter van de zekerheden volwaardiger te maken. Gezien het be-lang van leveranciers en afnemers bij een gegarandeerde afzet c.q. aanvoer waren deze bereid tot borgstelling. Dit had voor de banken tevens tot voordeel dat leveranciers en afnemers de controle op de kredietnemers voor hun rekening konden nemen, immers zij kwamen toch regelmatig op de varkenshouderijen.

Hierbij dient nog te worden aangetekend, dat de banken daar-naast krediet verstrekken tegen onvolwaardige zekerheden als geen financieringscontract is afgesloten.(z.g. vrije financiering). Hoewel de hoogte van het krediet afhankelijk is van de financiële positie van het bedrijf en van het feit of er al dan niet een le-verings- of afnamecontract is afgesloten, wordt bij vrije finan-ciering in het algemeen minder krediet gegeven dan bij contract-financiering.

(25)

2 . De s l a c h t v a r k e n s h o u d e r s

m e t e e n f i n a n c i e r i n g s c o n t r a c t

2.1 Inleiding

In 1973 kwam op ruim 3600 (10,5%) van de in totaal ruim 34000

slachtvarkenshouderijen een financieringscontract voor. De bedrij-ven met een financieringscontract (financieringsbedrijbedrij-ven) zetten

in dat jaar bijna 1,9 miljoen I) (20,5%) van de in totaal ruim 9

miljoen slachtvarkens af. De gemiddelde jaarafzet op financierings-bedrijven bedroeg in 1973 515 slachtvarkens en was daarmee bijna tweemaal zo groot als die van alle slachtvarkenshouderijen.

Behalve financieringscontracten sluiten een aantal bedrijven ook andere contracten af. Op 4% van de financieringsbedrijven komt tevens een looncontract voor, op 34% een coördinatiecontract en op 21% een leveringscontract.

In dit hoofdstuk zullen een aantal bedrijfskenmerken aan de orde komen van de slachtvarkenshouderijen met een financierings-contract. Het doel hiervan is, na te gaan of en zo ja, welke ver-schillen er zijn tussen bedrijven met en zonder financieringscon-tract.

Op de volgende bedrij fskenmerken zal worden ingegaan: de re-gionale verspreiding van de bedrijven, de bedrijfsgroottestructuur, de mate van specialisatie en differentiatie, de capaciteitsveran-dering en omzetsnelheid, de leeftijd van de varkenshouder, de tijd dat hij zelfstandig landbouwer is en de tijd dat hij varkens mest alsmede op de oppervlakte grond in eigendom en de eigendom van de varkensstallen.

2.2 Regionale aspecten

Bij deze beschouwing over regionale aspecten zal gebruik wor-den gemaakt van groepen van provincies als regio's 2 ) .

Uit tabel 2.1 blijkt, dat de financieringsbedrijven voor ca. 94% gevestigd zijn in de twee belangrijkste produktiegebieden, nl. zuid en oost. In vergelijking met het totaalbeeld en met het beeld van de contractbedrijven komen in het zuiden, doch met name in

Limburg, naar verhouding zeer veel financieringsbedrijven voor; in het oosten relatief weinig.

Gemiddeld zetten de financieringsbedrijven in het oosten maar 371 slachtvarkens af. Relatief veel hier gevestigde financierings-bedrijven zetten in 1973 dan ook minder dan 600 slachtvarkens af.

1) Alle door financieringsbedrijven afgezette slachtvarkens, ook de dieren waarvoor geen financieringscontract is afgesloten. 2) De Noordoostpolder en Oostelijk Flevoland zijn gerekend tot de

provincie Overijssel. 26

(26)

Tabel 2.1 Slachtvarkenshouderijen, contract- en financieringsbe-drijven ingedeeld naar produktiegebied

Nederland w.v. naar prod. gebied 1) - noord - oost - west - zuid - ov. Nederland Slachtvarkenshouderijen totaal 34. ,447

%

5

49 13 30

3

con-tract 11.499

%

5

42

6

46

0

finan-ciering 3.613

%

2

33

3

61

1

Afgezet totaal 9.013

%

5

40

7

46

2

tte slachtvarkens (x 1000) con-tract 5.012

%

5

30

4

60

1

finan-ciering 1.859

%

3

24

3

69

1

1) Noord = Groningen, Friesland en Drenthe. Oost = Overijssel en Gelderland. West = Utrecht en Zuid-Holland. Zuid = Noord-Brabant en Limburg.

Overig Nederland = Noord-Holland en Zeeland.

2.3 Grote en kleine slachtvarkenshouderijen

De indeling in grote en kleine bedrijven is gebaseerd op het aantal in 1973 afgezette slachtvarkens.

Opmerkelijk is, dat ruim een kwart van de financieringsbe-drijven een jaarafzet heeft van minder dan 200 slachtvarkens (zie tabel 2.2). Met elkaar leveren deze bedrijven maar 6% van de to-tale afzet door financieringsbedrijven. Aan het andere uiterste liggen de financieringsbedrijven (6%) met een jaarafzet van min-stens 1200 slachtvarkens. Deze groep levert 23% van de afzet. Bijna 70% van financieringsbedrijven zet per jaar 200 tot 1200 slachtvarkens af. Dit is de middengroep die ruim 70% van de afzet door financieringsbedrijven voor haar rekening neemt.

(27)

Tabel 2.2 Slachtvarkenshouderijen, contract- en financieringsbe-drijven ingedeeld naar jaarafzet slachtvarkens

Slachtvarkenshouderijen Afgezette slachtvarkens Cx 1000) finantotaal con f m a n -tract ciering totaal con-tract ciering Totaal w.v. naar jaaraf-zet slachtvarkens 34.447 11.499 3.613 9 . 0 1 3 5 . 0 1 2 1.859 - minder dan 50 - 50 tot 200 - 200 tot 600 - 600 tot 1200 - 1200 tot 2400 - 2400 en meer 19 38 32

9

2

0

0

31 46 18

4

1

0

26 43 25

5

1

2

16 39 28 10

5

0

9

35 35 14

7

0

6

31 40 14

9

In vergelijking met het totaalbeeld en met de contractbedrij-ven behoren relatief veel financieringsbedrijcontractbedrij-ven tot de grotere bedrijven. Zo heeft van het totaalaantal bedrijven met een jaar-afzet van minder dan 50 slachtvarkens ca. 0,1% een financierings-contract, terwijl dit bijna 39% is bij de bedrijven met een jaar-afzet van minstens 2400 slachtvarkens. Dit verklaart ook de hoge gemiddelde jaarafzet van deze bedrijven.

2.4 Specialisatie en differentiatie

De slachtvarkenshouders kunnen op twee manieren naar hun ma-te van specialisatie worden ingedeeld, nl. naar de mama-te waarin hun inkomen afkomstig is uit de landbouw (hoofd- en nevenberoep) en naar de relatieve betekenis van de varkenshouderij (mesterij, ver-meerdering en fokkerij) binnen de totale bedrijfsvoering, gemeten in sbe I) (specialisatiegraad). Bovendien zijn de bedrijven inge-deeld naar de mate van differentiatie binnen de varkenshouderij

(soort varkenshouderij: mester, mester-vermeerderaar e t c ) .

1) Sbe = eenheid waarin de omvang van een agrarisch bedrijf en van de afzonderlijke produktierichtingen binnen een bedrijf wordt gemeten. Een sbe komt overeen met een bepaald bedrag aan

toegerekende factorkosten in een basisperiode bij een doelma-tige bedrijfsvoering en onder normale omstandigheden.

(28)

- Hoofd- en nevenberoep

De slachtvarkenshouderijen kunnen op grond van het hoofd- en nevenberoep van de eigenaars in vier groepen worden ingedeeld, nl. in "zuiver agrarische bedrijven", bedrijven van handel en indus-trie, bijzondere bedrijven (proefbedrijven, selectiemesterijen, bedrijven in eigendom bij fokkerijgroeperingen en coöperatieve slachtvarkenshouderijen) en overige bedrijven (bedrijven van bouw-vakkers, industrie- en landarbeiders e t c ) .

Het overgrote deel (82%) van de financieringsbedrijven is een "zuiver agrarisch bedrijf", 3% een bedrijf van handel en industrie, slechts enkele financieringsbedrijven zijn "bijzondere bedrijven" en 15% is een "overig bedrijf".

De verdeling van de financieringsbedrijven naar hoofd- en nevenberoep is precies gelijk aan die van alle slachtvarkenshoude-rijen.

- Specialisatiegraad

Het merendeel van de financieringsbedrijven heeft een gemengd karakter. Slechts 15% van de bedrijven - waaronder relatief weinig "zuiver agrarische bedrijven" - is voor minstens 75% op de var-kenshouderij gespecialiseerd. De gemiddelde afzet van deze laatste groep ligt met ruim 800 slachtvarkens duidelijk hoger dan die op de meer gemengde bedrijven. Er bestaat dan ook een positief ver-band tussen de omvang van de jaarafzet en de specialisatiegraad.

Vergeleken met alle slachtvarkenshouderijen zijn naar verhou-ding veel financieringsbedrijven voor minstens 25% op de varkens-houderij gespecialiseerd. Uit de vergelijking met alle contract-bedrijven blijkt, dat dit niet specifiek is voor financierings-contracten, doch dat dit samenhangt met het al dan niet op con-tract produceren.

- Soort varkenshouderij

Bijna 90% van de financieringsbedrijven - waaronder naar verhouding weinig op de varkenshouderij gespecialiseerde bedrijven -is een "zuiver mestbedrijf". Op 11% van de financieringsbedrijven - waaronder 9% z.g. "gesloten bedrijven" - wordt behalve gemest ook vermeerderd en/of gefokt.

In vergelijking met alle slachtvarkensbedrijven komt finan-ciering relatief veel voor op "zuivere mestbedrijven" en relatief weinig op "gesloten bedrijven". De verdeling van de financierings-bedrijven en van alle contractfinancierings-bedrijven naar soort varkenshouderij is vrijwel gelijk.

(29)

2.5 Capaciteitsverandering en omzetsnelheid - Capaciteitsverandering

Op de geënquêteerde bedrijven is geïnformeerd naar de maxi-male stalcapaciteit van de voor de slachtvarkenshouderij benutte ruimten in 1968 en 1973. De verandering van de produktiecapaciteit per bedrijf is bepaald door de capaciteit van 1973 uit te drukken in procenten van die in 1968 (1968=100).

Op bijna 40% van de financieringsbedrijven is de produktie-capaciteit in de periode 1968 tot 1973 niet vergroot; op 6% van de bedrijven is deze zelfs verkleind. Deze capaciteitsvermindering is vermoedelijk een gevolg van omschakeling naar de fokvarkenshoude-rij. Circa 45% van de financieringsbedrijven heeft de produktie-capaciteit sinds 1968 vergroot en op 12% is men eerst na 1968 slachtvarkens gaan houden.

Tabel 2.3 Slachtvarkenshouderijen, contract- en financieringsbe-drijven ingedeeld naar capaciteitsverandering in de periode 1968 tot 1973 Slachtvarkens-houderijen totaal con-tract finan- cie-ring Afgezette slacht-varkens (x 1000) totaal con-

finan-tract

cie-ring

Totaal w.v. naar capaciteits-verandering - verkleind - niet veranderd - tot 100% vergroot - 100 tot 200% vergr. - 200 tot 300% vergr. - 300 en meer vergr. - na 1968 begonnen 1) 34.447 11.499 3.613 9.013 5.012 1.859

4

52

14

7

3

4

16

6

42

17

10

4

6

15

6

37

16

15

6

8

12

3

34

18

13

6

9

16

4

28

19

15

7

11

16

4

22

18

20

8

15

13

1) Exclusief de bedrijven die na 1968 van vader op zoon zijn over-gegaan.

Vergeleken met alle slachtvarkenshouderijen en met de con-tractbedrijven hebben relatief veel financieringsbedrijven hun produktiecapaciteit sinds 1968 vergroot en zijn naar verhouding weinig financieringsbedrijven na 1968 met de slachtvarkenshoude-rij begonnen. De veronderstelling dat pas begonnen slachtvarkens-houderijen relatief veel financieringscontracten afsluiten moet

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De redactie van S en D vroeg mij een beschouwing over de maatschappelijke en politieke gevaren, die ik vanuit mijn wereld van natuurkundig onderzoeker verbonden zie aan

van Marber-beelden; daer nae den bergh op-klimmende vonden wy altijdt iet dat keurigh was om sien, ende boven kommende, doch niet sonder grooten aerbeyt, saghen wy daer soo

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

niet alleen degenen die haar team hadden bij- gestaan, maar repte ook van de schoonheid van de wiskunde die hen onderweg niet heeft doen versagen (een onvermoeide arbeid en-

- Belasting van groot oppervlak - - Vloeistof stroomt snel uit belast gebied - - Totale spanning wordt progressief naar de -. vaste fase

• Het maken van eigen creaties door deze Japanse jongeren is een reactie op effecten van globalisering als het ontstaan van een monocultuur die gedicteerd wordt door (westerse)

− Door het directe contact van westerse kunstenaars met niet-westerse landen en niet-westerse kunstenaars zijn ze meer maatschappelijk betrokken geraakt: ze zijn zich bewust

Expansie luchthaven Oostende – Stand van zaken Op de vergadering van de Vlaamse regering van 18 en 19 december 1998 bracht de minister vice-presi- dent verslag uit over