• No results found

WELKOM IN HET VERRE OOSTEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "WELKOM IN HET VERRE OOSTEN"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MAYA VAN DER SCHUIT | S2080338

MASTERSCRIPTIE NEERLANDISTIEK

BEGELEIDER: DR. E.M.A. VAN BOVEN | TWEEDE LEZER: PROF. DR. M.G. KEMPERINK

RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN | DECEMBER 2016

(2)

Voorwoord

Deze scriptie is voortgekomen uit mijn interesse voor Indisch-Nederlandse literatuur. Het corpus van zowel mijn bachelorscriptie als mijn masterscriptie bestaat volledig uit postkoloniale romans van auteurs die grotendeels behoren tot de tweede generatie Indische Nederlanders. Mijn interesse vindt haar oorsprong in de achtergrond van mijn moeder, zij behoorde tot de tweede generatie Indische Nederlanders. Mijn bachelorscriptie droeg ik aan haar op en bij deze scriptie wil ik graag hetzelfde doen. Het lezen van en mezelf verdiepen in Indisch-Nederlandse literatuur mij heeft mij geholpen om een deel van haar achtergrond te ontrafelen. Een verleden waar zij mij zelf helaas niets meer over kan vertellen.

Mijn dank gaat uit naar Erica van Boven. Zij heeft mij bij het schrijven van deze scriptie intensief en met veel geduld begeleid. Ze heeft mij erg goed geholpen om zoveel mogelijk uit de scriptie te halen. Al snel signaleerde ze dat ik de scriptie niet ‘zo maar even’ kon schrijven en dat ik het proces niet kon vergelijken met het schrijven van een bachelorscriptie. Ik moest goed de tijd nemen om mijn scriptie te schrijven en ik moest deze taak niet te licht opnemen. Ik heb haar feedback zeer ter harte genomen. Naast stagelopen, werken en solliciteren is het me uiteindelijk gelukt om de scriptie binnen een jaar af te ronden. Het proces van onderzoek doen en schrijven is niet altijd soepel verlopen, maar ik ben mijn interesse in het magische onderwerp van de scriptie nooit verloren. Naast Erica van Boven, wil ik ook graag Mary Kemperink bedanken. Zij heeft als tweede lezer de tijd genomen om de scriptie goed door te nemen en te beoordelen. Zonder mevrouw Van Boven en mevrouw Kemperink was het niet gelukt om mijn scriptie en daarmee de masteropleiding Neerlandistiek af te ronden.

(3)

Inhoudsopgave

Pagina

1. Inleiding 1

1.1 Mystiek in de Indisch-Nederlandse letterkunde 1

2. Vraagstelling en corpus 3

2.1 Vraagstelling 3

2.2 Corpus 4

2.3 De auteurs en hun achtergrond 5

3. Theoretisch kader 6

3.1 Mystiek, stille kracht en goena-goena in koloniale en postkoloniale literatuur 6

3.2 De fenomenen mystiek, stille kracht en goena-goena 7

3.3 Literaire beeldvorming van mystiek, stille kracht en goena-goena 8

4. Methode 10

4.1 Analyse 10

4.2 Analysemodellen 10

5. Analyse romans 13

5.1 Ernst Jansz – Gideons droom (1983) 14

5.2 Jill Stolk – De zwijgende vader (1992) 18

5.3 Marion Bloem – Ver van familie (1999) 24

5.4 Hella Haasse – Sleuteloog (2002) 34

5.5 Adriaan van Dis – Ik kom terug (2014) 39

6. Samenvatting resultaten 47

6.1 De fenomenen mystiek, stille kracht en goena-goena in het corpus 47

6.2 Verschillen 47

6.3 De beeldvormingen van Boschman 48

6.4 Ontwikkeling in beeldvorming en waardering 49

(4)

1

1. Inleiding

1.1 Mystiek in de Indisch-Nederlandse letterkunde

De Indisch-Nederlandse en de Nederlandse letterkunde komen volgens Rob Nieuwenhuys alleen in de taal overeen.1 Overigens zijn de beide letterkundes volgens Nieuwenhuys heel verschillend en dat heeft te maken

met de tegenstelling tussen Oost en West. Die tegenstelling vormt volgens Peter van Zonneveld de ruggengraat van de Indische literatuur; hij maakt onderscheid tussen de ‘eigen’ en de ‘andere’ wereld.2 Toen de Nederlander

in de koloniale tijd naar Indië ging, werd hij daar een ander mens. Toch bleef hij ook iemand die keek met een Europese blik, dacht en handelde naar Europese normen. De Europeanen in Indië leefden vooral in steden en hadden weinig contact met het land en het volk. Zij leefden dus in hun ‘eigen’ wereld en hun literatuur vertelt dan ook vooral over die ‘eigen’ wereld in een tropisch decor van de ‘andere’ wereld.3 Onderdeel van de ‘andere’

wereld in het oosten is de mystiek. Het contrast tussen Oost en West wordt dan ook wel als volgt beschreven: het rationale westen tegenover het mysterieuze oosten.4

Mystiek wordt niet alleen als kenmerkend onderdeel gezien van de cultuur van het oosten zoals hierboven staat beschreven, het verschijnsel wordt ook als positief element gezien van de Indische literatuur uit de negentiende eeuw. Naast mystiek wordt ook het verschijnsel ‘goena-goena’ gezien als een positief kenmerk van de Indische literatuur uit de negentiende eeuw. Jacqueline Bel schrijft in 1992 in het tijdschrift

Indische Letteren dat er op basis van receptiegegevens en tekstanalyse zeven kenmerken voor de Indische

roman uit de negentiende eeuw vast te stellen zijn. Een van de zeven elementen betreft mystiek en goena-goena, die vaak een rol spelen in de eind-negentiende-eeuwse roman.5 Bel stelt in hetzelfde artikel uit 1992

dat Indische mystiek en goena-goena ook in de postkoloniale literatuur een rol spelen en dan specifiek in de literatuur van Indische Nederlanders van de zogeheten ‘Tweede Generatie’.6 Dit is opvallend, want na de

koloniale tijd zijn auteurs niet meer direct in contact gekomen met de oosterse cultuur en het kenmerkende

1 Rob Nieuwenhuys, Oost-Indische spiegel. Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven, vanaf de eerste jaren der compagnie tot op heden. (Amsterdam: Em. Querido’s Uitgeverij, 1972), 13.

2 Peter van Zonneveld, “Indisch-Nederlandse literatuur: problemen en taken,” In Herinnering, herkomst herschrijving. Koloniale en postkoloniale literaturen, red. Theo D’haen (Leiden: Vakgroep Talen en Culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië,

Rijksuniversiteit te Leiden, 1990), 43.

3 Gerard Termorshuizen, “De ‘eigen’ en die ‘andere’ wereld. Een introductie tot de Indische-Nederlandse literatuur,” In Herinnering, herkomst herschrijving. Koloniale en postkoloniale literaturen, red. Theo D’haen (Leiden: Vakgroep Talen en Culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië, Rijksuniversiteit te Leiden, 1990), 19.

4 Peter van Zonneveld, “Indische literatuur van de twintigste eeuw,” in Europa buitengaats, red. Theo D’haen (Amsterdam: Bert Bakker, 2002), 140.

(5)

2 fenomeen mystiek. Als auteurs zelf geen ervaring met de verschijnselen hebben opgedaan, lijkt het minder voor de hand dat zij ze in hun romans in beeld brengen. Interessant is dan ook om te onderzoeken of fenomenen als mystiek en goena-goena ook voor postkoloniale Indisch-Nederlandse literatuur kenmerkend zijn. Ellen Boschman schrijft in 2000 in een artikel in het tijdschrift Indische Letteren het volgende: ‘Interessant zou zijn om bijvoorbeeld de tijdens deze eerste verkenning door mij gevonden literaire beeldvorming binnen het tijdvak 1880-1940 te vergelijken met sporen van goena-goena in het werk van de zogenaamde ‘tweede generatie’ auteurs.’7 Deze scriptie gaat als het ware in op haar oproep en onderzoekt of recente werken binnen de

Indisch-Nederlandse letterkunde ook sporen van mystiek en goena-goena bevatten. De literaire beeldvorming waarover Boschman spreekt wordt in het derde hoofdstuk van deze scriptie, het Theoretisch kader, uitgebreid besproken. Boschman schrijft naast over goena-goena ook over het fenomeen ‘stille kracht’. Ook dit fenomeen wordt, naast de andere twee fenomenen mystiek en goena-goena, in het Theoretisch kader toegelicht.

(6)

3

2. Vraagstelling en corpus

2.1 Vraagstelling

De fenomenen die in deze scriptie centraal staan zijn: mystiek, stille kracht en goena-goena. Het doel van deze scriptie is te achterhalen of de drie verschijnselen, net als in koloniale Nederlands-Indische literatuur, ook in postkoloniale Indisch-Nederlandse literatuur een rol spelen. Daartoe is concreet de volgende centrale onderzoeksvraag opgesteld:

Spelen de fenomenen mystiek, stille kracht en goena-goena een rol in de postkoloniale Indisch-Nederlandse literatuur en zo ja, op welke wijze?

Om de centrale vraag te beantwoorden wordt een corpus van een vijftal romans uit de postkoloniale periode geanalyseerd. Het doel is niet alleen te onderzoeken of mystiek, stille kracht en goena-goena in de postkoloniale literatuur een rol spelen, maar ook in hoeverre dat op een andere manier gebeurt dan in de koloniale literatuur. De onderstaande deelvragen helpen om een antwoord te verkrijgen op de centrale onderzoeksvraag. In de laatste deelvraag die aan bod komt worden beeldvormingen genoemd die door Boschman zijn beschreven. Zij heeft in haar studie naar koloniale Indisch-Nederlandse literatuur drie beeldvormingen gevonden rondom stille kracht en goena-goena. De beeldvormingen hebben allemaal te maken met hoe een westerse blik het oosten bekijkt. De eerste literaire beeldvorming heeft te maken met een kloof tussen de oosterse en westerse denk- en gevoelswereld, deze kloof leidt tot onbegrip.8 De tweede literaire beeldvorming is er een waarin het westen

negatief en minachtend oordeelt over mysterieuze fenomenen.9 De laatste wijze van literaire verbeelding

wordt gekarakteriseerd door een genuanceerde visie van het westen op de mysterieuze elementen van het oosten.10 De deelvragen luiden als volgt:

 Komen de fenomenen mystiek, stille kracht en goena-goena in de vijf romans die het corpus vormen

naar voren?

o Zo ja, hoe worden de verschillende fenomenen gerepresenteerd en gewaardeerd?  Welke verschillen zijn er op dit punt tussen postkoloniale literatuur en de literaire beeldvormingen

in de koloniale literatuur die Boschman heeft beschreven?

(7)

4  Is er in de 35 jaar waarover de romans die tot het corpus horen zijn verdeeld een ontwikkeling te

zien in beeldvorming en waardering?

o Zo ja, hoe kan die ontwikkeling worden beschreven?

2.2 Corpus

Tot de Indisch-Nederlandse letterkunde behoort volgens Peter van Zonneveld alles wat er in het Nederlands over Nederlands-Indië en Indonesië is geschreven en nog geschreven zal worden.11 Andere studies hanteren

een beperktere definitie, waarbij bijvoorbeeld de postkoloniale literatuur niet tot de Indische letteren wordt gerekend. In deze scriptie wordt daarom de definitie van Peter van Zonneveld gehanteerd. Dat Indonesië al sinds halverwege de vorige eeuw geen kolonie meer is van Nederland, betekent niet dat de Indisch-Nederlandse literatuur is verdwenen. In de periode na de dekolonisatie tot nu zijn er veel werken verschenen die tot de Indisch-Nederlandse letterkunde gerekend kunnen worden. In dit onderzoek worden vijf Indisch-Nederlandse romans geanalyseerd die in de afgelopen 35 jaar zijn verschenen. De selectie van de vijf romans is gemaakt op basis van bekendheid van de auteurs en bekendheid van de romans.12 Bekende Indisch-Nederlandse auteurs

van wie er in de afgelopen 35 jaar werk is verschenen zijn onder andere Hella Haasse, Adriaan van Dis, Marion Bloem, Jill Stolk en Ernst Jansz.

De romans zijn daarnaast zo geselecteerd dat ze ongeveer over die 35 jaar verspreid zijn. Door voor de spreiding over deze periode te kiezen kan er wellicht een ontwikkeling aangetoond worden door de periode heen. De keuze voor de recente periode is gemaakt om een eventuele overeenkomst of eventueel contrast te laten zien met Indische literatuur die is verschenen in de koloniale tijd. De centrale vraag en de deelvragen die eerder zijn beschreven hebben betrekking op de volgende vijf romans die het corpus vormen:

 Ernst Jansz – Gideons droom (1983)13

 Jill Stolk – De zwijgende vader (1992)14

 Marion Bloem – Ver van familie (1999)15

 Hella Haasse – Sleuteloog (2002) 16

11 Peter van Zonneveld, ‘De geschiedschrijving van de Indische-Nederlandse literatuur uit de negentiende en twintigste eeuw’, in: Indische Letteren 7 (1992), 191-192.

12 De romans Indische duinen van Adriaan van Dis, Geen gewoon Indisch meisje van Marion Bloem, Scherven van smaragd van Jill Stolk en De overkant van Ernst Jansz heb ik in mijn bachelorscriptie onderzocht. Deze romans zijn bekender dan de romans van de auteurs die tot het corpus van dit onderzoek behoren. Omdat ik geen overlap wilde wat betreft romans tussen mijn twee scripties, heb ik ervoor gekozen om de romans die tot het corpus van mijn bachelorscriptie behoorden, niet nogmaals te onderzoeken.

(8)

5  Adriaan van Dis – Ik kom terug (2014) 17

2.3 De auteurs en hun achtergrond

De gekozen romans zijn in meerderheid afkomstig van de zogeheten ‘Tweede Generatie’ Indisch-Nederlandse auteurs. Alleen voor de in Indië geboren Hella Haasse geldt dat niet, zij behoort tot de ‘Eerste Generatie’.18

Voor Haasse geldt dat zij de enige auteur uit het rijtje is die Indië uit eigen ervaring kent omdat ze er is geboren en opgegroeid. Wat alle vijf auteurs gemeenschappelijk hebben is dat hun werk tot de Indische letterkunde behoort en in de afgelopen jaren verschenen is. De roman Sleuteloog van Haasse verscheen in een periode waarin veel tweede generatie Indisch-Nederlandse auteurs ook werken publiceerden. Er is voor de periode van ongeveer 1980 tot heden gekozen omdat in het begin van de jaren tachtig de literatuur van de tweede generatie Indische Nederlanders opkwam.

In de literatuurwetenschap wordt onder ‘generatie’ verstaan: een groep auteurs met sterke overeenkomsten in zowel hun biografie als in hun oeuvre. Bert Paasman stelt dat voor de tweede generatie Indisch-Nederlandse auteurs geldt dat ze rond 1950-1955 zijn geboren, ze Indië via hun ouder(s) kennen en dat hun werk in ieder geval voor een deel de dekolonisatie van Nederlands-Indië als thema heeft.19 Verder stelt

Paasman dat romans van tweede generatie allemaal globaal Indië als thema hebben.20 De tweede generatie

Indische Nederlanders is in Nederland geboren en opgegroeid en kent het koloniale Nederlands-Indië alleen uit de verhalen van hun ouders. Ernst Jansz, Jill Stolk, Marion Bloem en Adriaan van Dis behoren alle vier tot de tweede generatie Indische Nederlanders.21

17 Adriaan van Dis, Ik kom terug, 14e dr. (Amsterdam: Augustus, 2015).

18 Bert Paasman, “‘De een draagt een bril en de ander is Indisch’. Inleiding op de literatuur van de Tweede generatie Indisch-Nederlandse auteurs,” Indische Letteren 18 (2003): 162.

19 Paasman, ‘De een draagt een bril en de ander is Indisch’, 162-163. 20 Paasman, ‘De een draagt een bril en de ander is Indisch’, 163 & 167.

(9)

6

3. Theoretisch kader

3.1 Mystiek, stille kracht en goena-goena in koloniale en postkoloniale literatuur

In het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw ging de belangstelling in de Indische letterkunde in sterke mate uit naar mystiek. Mystiek was in die tijd een belangrijk thema in de literatuur. In 1900 werd de roman De stille kracht van Louis Couperus gepubliceerd. Deze roman vertelt over een bovennatuurlijke stille kracht22 en Couperus heeft in de roman een mystieke en geheimzinnige atmosfeer

gecreëerd.23 Een ander voorbeeld van het thema mystiek in literatuur is de roman Goena goena van P.A. Daum.

De titel van de roman uit 1889 geeft al aan dat goena-goena een centraal thema is in deze roman waarin een jonge Indische weduwe wordt beïnvloed door inheemse tovermiddelen.24 ‘Goena-goena’ is volgens Daum zelf

de Indische benaming van ‘stille kracht’ of ‘tovermiddelen’.25 De twee romans De stille kracht en Goena goena

uit dezelfde periode laten met titel en inhoud zien dat mystiek, stille kracht en goena-goena een prominente rol hadden in de Indische letterkunde van de eind negentiende eeuw.

In postkoloniale Indisch-Nederlandse literatuur lijken de fenomenen mystiek, stille kracht en goena-goena ook een rol te spelen. In 1955 verscheen de roman De tienduizend dingen van Maria Dermoût over de zienlijke en onzienlijke dingen.26 Deze roman kan als een goed voorbeeld worden gezien van het voorkomen

van mysterieuze fenomenen in literatuur uit de postkoloniale tijd. Het is echter al ruim zestig jaar geleden dat de roman van Dermoût verscheen en daarom is het interessant om te onderzoeken of de drie fenomenen ook in recentere Indisch-Nederlandse literatuur een rol spelen. In 1988 schreef Frank Vermeulen in een artikel in

Indische Letteren dat mystiek, stille kracht en goena-goena elementen zijn die vanzelfsprekend met Indië

worden geassocieerd. Hij noemt voorbeelden van werken die in die tijd recent verschenen zijn: De overkant (1985) van Ernst Jansz en Geen gewoon Indisch meisje (1983) van Marion Bloem.2728 Ook Bel schrijft in haar

artikel in Indische Letteren dat mystiek en goena-goena ook in postkoloniale literatuur van de tweede generatie Indische Nederlanders een rol spelen.29 Dit punt krijgt bijval van Boschman die in haar artikel schrijft dat de

verbeelding van goena-goena waarschijnlijk niet zal ophouden bij het werk van Maria Dermoût30 en dus in

recentere Indisch-Nederlandse romans nog steeds zal voorkomen. De voorbeelden en standpunten van

22 Termorshuizen, De ‘eigen’ en die ‘andere’ wereld, 22. 23 Nieuwenhuys, Oost-Indische Spiegel, 257.

24 Van Zonneveld, Album van Insulinde, 32.

25 P.A. Daum, “Goena goena,” In P.A. Daum, Verzamelde romans, deel III (editie Gerard Termorshuizen) (Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar, 1998), 1018.

26 Termorshuizen, De ‘eigen’ en die ‘andere’ wereld, 22.

27 Frank Vermeulen, “De Indische mythe” Indische Letteren 3, no. 4 (1988): 228.

28 Deze twee romans heb ik voor mijn bachelorscriptie al onderzocht, daarom behoren ze in deze scriptie niet tot het corpus. 29 Bel, Receptie-onderzoek en literatuur-geschiedenis, 200.

(10)

7 Vermeulen, Bel en Boschman impliceren dat er in de latere, recentere, postkoloniale literatuur ook nog sprake is van het voorkomen van mystiek, stille kracht en goena-goena. Precieze gegevens ontbreken echter. Deze scriptie onderzoekt onder andere in hoeverre het zo is dat de fenomenen in postkoloniale Indisch-Nederlandse literatuur een rol spelen.

3.2 De fenomenen mystiek, stille kracht en goena-goena

De fenomenen mystiek, stille kracht en goena-goena zijn aan elkaar verwant, maar er zijn ook verschillen aan te wijzen. Mystiek kan als zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt en betekent ‘geheimzinnig’.31

‘Geheimzinnig’ is een brede term die op veel manieren te interpreteren is. Het fenomeen kan dus worden gezien als algemeen en overkoepelend omdat er geen concrete definitie van de term is. Mystiek wordt daarom in deze scriptie gehanteerd als overkoepelende term voor alle onverklaarbare verschijnselen die op een of andere manier in de romans naar voren komen. Goena-goena en stille kracht zijn daartegenover wel meer concrete termen die elkaar op het eerste gezicht lijken te overlappen. Voor de definities van stille kracht en goena-goena worden in deze scriptie de beschrijvingen van Boschman aangehouden. Boschman stelt dat goena-goena vaak gebruikt wordt voor onverklaarbare verschijnselen die zich afspeelden in Nederlands-Indië. De Nederlandse vertaling is door Couperus geïntroduceerd en is tevens de titel van een van zijn roman, De stille

kracht. De termen stille kracht en goena-goena worden volgens Boschman vaak gebruikt om te verwijzen naar

de romans van respectievelijk Couperus en Daum en niet als concrete verwijzingen waarvan de betekenis duidelijk is.32

In navolging van Boschman worden in deze scriptie haar eerdere en volgende beschrijvingen van stille kracht en goena-goena aangehouden. Volgens haar lijken stille kracht en goena-goena op elkaar, maar toch zijn er ook verschillen tussen de twee fenomenen. Goena-goena kan gezien worden als onderdeel van stille kracht waarbij stille kracht meer als overkoepelend gezien moet worden. Stille kracht, als bredere term, verwijst dan naar het gehele traditionele inheemse geloof.33 Goena-goena wordt vaak beschreven als een magisch middel

om liefde op te wekken, iemand schade te berokkenen, ofwel beide. Het fenomeen maakt deel uit van het inheemse geloof en gaat gepaard met witte en zwarte magie, geloof in heilige plaatsen, voortekenen, de halfgoden- en godenwereld, getallenmystiek en magische kennis. Goena-goena maakt gebruik van mantra’s, gedachtekrachten, ingrediënten en de interventie van natuurgeesten en voorwerpen kunnen bij goena-goena magische krachten bevatten.34

31 Van Dale, “Betekenis ' mystiek ',” Van Dale, 2016,

http://www.vandale.nl/opzoeken?pattern=mystiek&lang=nn#.VwgcbVSLTIU (geraadpleegd op 8 april 2016). 32 Boschman, Goena-goena, 25.

(11)

8 Naast Boschman wijst ook Beekman op het verschil tussen stille kracht en goena-goena. Het laatstgenoemde fenomeen vertaalt Beekman met Javaanse toverij.35 Verderop in Paradijzen van Weleer

vergelijkt Beekman goena-goena met voodoo of een eenvoudige vorm van zwarte magie. In de gelijknamige roman van Daum wordt goena-goena toegepast met betovering als doel.36 Stille kracht kan dus worden gezien

als een overkoepelende term voor het inheemse geloof in Nederlands-Indië en goena-goena is duidelijk gekoppeld aan magie en is een fenomeen dat kan worden toegepast. Goena-goena kan volgens Boschman en Beekman niet vertaald worden als stille kracht, zoals Daum dat wel deed.37

3.3 Literaire beeldvorming van mystiek, stille kracht en goena-goena

Stille kracht en goena-goena worden volgens Boschman op drie verschillende manieren verbeeld. De eerste literaire beeldvorming is er een waarin de kloof tussen de oosterse en westerse denk- en gevoelswereld centraal staat. Goena-goena en het overkoepelende inheemse geloof (stille kracht) worden als onbegrijpelijk en bedreigend verbeeld voor de westerse kolonisator. Deze oppositie komt voornamelijk voor in de roman In

vreemde sferen van Victor Ido en De stille kracht van Couperus. In de eerstgenoemde roman komt naar voren

dat enige kennis van onder andere goena-goena de kloof tussen oost en west zou kunnen overbruggen.38

Geconcludeerd zou kunnen worden dat gebrek aan kennis over het oosten leidt tot onbegrip.

De tweede literaire beeldvorming is er een waarin goena-goena wordt afgeschilderd als bedrog. Niet te verwarren met de bedreigende verbeelding die hierboven is beschreven. Stille kracht en goena-goena worden ook wel verbeeld als bijgeloof van een minder beschaafde bevolkingsgroep. Hier komt een neerbuigende houding naar voren. In de romans waar goena-goena als minderwaardig naar voren komt, staat vaak het hiërarchische karakter van de koloniale samenleving centraal. De roman Goena goena van Daum is hiervan een goed voorbeeld. In de roman wordt iemand die twee mensen tot een liefdeskoppel wil maken een ‘toverheks’ genoemd en daarnaast ‘beschikt ze over een zeer beperkte gedachtegang’.39 Een ander voorbeeld

is de roman Goena Goena van Caesar Kijdsmeir. Als er in dit boek over goena-goena wordt gesproken dan wordt dit vaak in een zwaar Indisch accent gedaan.40 Dit heeft ook met hiërarchie te maken. Hoe meer het taalgebruik

op de Nederlandse taal lijkt, hoe hoger op de ladder iemand in ieder geval wil ‘lijken’, en andersom.41 Ook hier

staat het hiërarchische karakter van de koloniale samenleving centraal.

35 E.M. Beekman, Paradijzen van weleer. Koloniale literatuur uit Nederlands-Indië 1600-1950. (Amsterdam: Prometheus, 1998), 284.

36 Beekman, Paradijzen van weleer, 358. 37 P.A. Daum, Goena goena, 1018. 38 Boschman, Goena-goena, 29. 39 Boschman, Goena-goena, 29.

40 Reinier Salverda, “Indisch-Nederlands in het Batavia van de jaren dertig. De roman Goena Goena van Caesar Kijdsmeir” Indische Letteren 9, no. 1 (1994): 38.

(12)

9 De derde en laatste wijze van literaire verbeelding die Boschman onderscheidt wordt gekarakteriseerd door een genuanceerd beeld van het inheemse geloof. In teksten waarin deze beeldvorming naar voren komt wordt goena-goena weergegeven als een magisch onderdeel van het inheemse geloof. Een voorbeeld van een roman waarin een dergelijk beeld wordt geschetst is de Het land van herkomst van Du Perron. Andere voorbeelden zijn te vinden in het werk van Dermoût.42

Boschman laat in haar beschrijvingen en literaire beeldvormingen het fenomeen mystiek achterwege omdat zij alleen ingaat op de fenomenen stille kracht en goena-goena. Omdat mystiek onder andere door Bel wel duidelijk gelinkt wordt aan in ieder geval goena-goena,43 en goena-goena door Boschman weer aan stille

kracht wordt gekoppeld,44 is ervoor gekozen om alle drie de fenomenen te onderzoeken in deze scriptie:

mystiek, stille kracht en goena-goena. Ook mystiek wordt daarom meegenomen in de literaire beeldvormingen die Boschman beschrijft, om zo een volledig mogelijk beeld te krijgen in de analyse.

42 Boschman, Goena-goena, 30.

(13)

10

4. Methode

4.1 Analyse

De methode die toegepast wordt om antwoord te kunnen geven op de centrale vraag en de deelvragen is close reading. Onder close reading wordt verstaan dat er woord voor woord grondig wordt gelezen en dat er vanuit wordt gegaan dat ieder onderdeel van een tekst een plaats inneemt in een zinvol samenhangende structuur.45

De close reading analyse wordt in dit geval specifiek ingezet om mystiek, stille kracht en goena-goena in de romans te signaleren en analyseren. Het gaat daarnaast ook om de wijze waarop die verschijnselen in de tekst functioneren, hoe ze worden beschreven en hoe ze worden gewaardeerd. Daartoe wordt er aandacht besteed aan de vertelsituatie en de focalisatie in de teksten. De vertelsituatie geeft aan wie er in het desbetreffende tekstfragment aan het woord is en of er in het fragment sprake is van vertellerstekst of persoonstekst.46 Bij

focalisatie in het verhaal gaat het niet om het vertellen, maar om het zien. Met wie kijkt de lezer mee of in andere woorden: wiens visie of perspectief volgt de lezer.47 De vertelwijze en focalisatie worden geanalyseerd

om na te gaan hoe de verschijnselen van mystiek, stille kracht en goena-goena worden gewaardeerd en beoordeeld door de verteller, de personages en de roman als geheel. Door alle tekstfragmenten die met de fenomenen te maken hebben te signaleren, noteren en analyseren, wordt er voldoende informatie verzameld om uiteindelijk een antwoord te geven op de centrale vraag en de deelvragen. Het signaleren en analyseren van relevante tekstfragmenten wordt gedaan aan de hand van een analysemodel.

4.2 Analysemodellen

De kenmerken van de fenomenen mystiek, stille kracht en goena-goena zijn verwerkt in een analysemodel. Aan de hand van dit model zijn de vijf romans die het corpus vormen geanalyseerd. Het voorkomen van een kenmerkend element en het bijbehorende fenomeen is steeds genoteerd bij het analyseren van de romans. Na het signaleren en noteren van alle kenmerken die bij de drie verschillende fenomenen horen, is er gekeken welke rol de vertelwijze en focalisatie hierin spelen. Hiervoor is een tweede analysemodel opgezet. Om te bepalen welke beeldvorming van toepassing is, is gebruik gemaakt van een derde analysemodel. De analyse bestaat dus uit drie stappen en voor elke stap wordt een model aangehouden. De modellen zijn te zien in de figuren 1 t/m 3 en zijn inhoudelijk aan bod gekomen in de vorige hoofdstukken.

45 Pieter Verstraeten, “Hermeneutiek en closereading,” in Lezen in verwondering. Veertien leeswijzers bij een roman van Hugo Claus, red. Mathijs Sanders & Tom Sintobin (Nijmegen: Vantilt, 2014), 107.

(14)

11 Figuur 1: Analysemodel. De kenmerken van stille kracht en goena-goena zijn gebaseerd op de beschrijvingen van Boschman.48 Omdat mystiek wordt beschreven als een overkoepelende term en Boschman stille kracht en goena-goena concreter beschrijft, is ervoor gekozen om alles wat niet tot de laatste twee genoemde fenomenen behoort, te rekenen tot mystiek.

48 Boschman, Goena-goena, 25-26, 28.

Fenomeen Kenmerken

Mystiek (algemene, overkoepelende term) Alles wat ‘geheimzinnig’ is en niet tot de specifieke kenmerken van stille kracht en goena-goena behoort. Stille kracht (traditioneel, inheems geloof) Verwijzingen naar het inheemse geloof als geheel. De

animistische gedachte dat ‘alles’ een ziel, geest of bovennatuurlijke kracht bezit.

Goena-goena (toepasbaar, magisch onderdeel van stille kracht)

De volgende kenmerken kunnen op het voorkomen van goena-goena wijzen:

 Magisch middel om liefde op te wekken of iemand schade te berokkenen

 Witte magie (vruchtbaarheidsrituelen ten behoeve van de landbouw)

 Zwarte magie (destructief karakter)  Geloof in heilige plaatsen

 Voortekenen  Godenwereld  Geestenwereld  Getallenmystiek  Magische kennis  Mantra’s  Gedachtenkrachten  Natuurgeesten

(15)

12

Vertelwijze en focalisatie

Verteller Hoe beschrijft, beoordeelt en waardeert de verteller de verschijnselen die vallen onder mystiek, stille kracht en goena-goena?

Personages Hoe beschrijven, beoordelen en waarderen de verschillende personages de verschijnselen die vallen onder mystiek, stille kracht en goena-goena? Roman als geheel Welk standpunt ten aanzien van mystiek, stille kracht en goena-goena spreekt

uit de roman als geheel? Figuur 2: Vertelwijze en focalisatie.

Waardering/Beeldvorming Ontstaan en achtergrond van de beeldvorming

Onbegrip Kloof tussen oost en west die leidt tot onbegrip omdat men te weinig kennis van het oosten heeft.

Minachting Verschijnselen worden gezien als bijgeloof van een minder beschaafde bevolking. Neerbuigende houding die voortkomt uit de hiërarchische samenleving.

Genuanceerd Verschijnselen worden als onderdeel gezien van het inheemse geloof. Er wordt geen oordeel over de verschijnselen uitgesproken.

Figuur 3: Drie literaire beeldvormingen die Boschman beschrijft.49 Dit model wordt gebruikt als hulpmiddel, de beschrijvingen van Boschman hebben namelijk betrekking op koloniale literatuur en in dit onderzoek gaat het om postkoloniale literatuur. Het is dus goed mogelijk dat uit dit onderzoek blijkt dat de beeldvormingen anders moeten worden beschreven.

(16)

13

5. Analyse romans

In dit hoofdstuk worden de analyses van de vijf romans die tot het corpus behoren uitgebreid beschreven. Per roman komen de representatie en de waardering van de drie verschijnselen mystiek, stille kracht en goena-goena aan bod. De romans worden besproken in volgorde van verschijning. Hierna worden de bevindingen samengevat en aan de hand daarvan worden de verschillende beeldvormingen die Boschman beschrijft besproken. De eerste deelvraag en sub-deelvraag worden in dit hoofdstuk beantwoord, de resterende deel- en sub-deelvragen worden in hoofdstuk 6 Vergelijking beantwoord.

Komen de fenomenen mystiek, stille kracht en goena-goena in de vijf romans die het corpus vormen naar voren?

Zo ja, hoe worden de verschillende fenomenen gerepresenteerd en gewaardeerd?

De eerste deelvraag kan als volgt worden beantwoord: ja, de fenomenen mystiek, stille kracht en goena-goena zijn in alle vijf de romans aangetroffen. De sub-deelvraag die hierboven staat wordt per roman en aan de hand van tekstfragmenten besproken en beantwoord. De frequentie van het voorkomen van de verschijnselen mystiek, stille kracht en goena-goena verschilt tussen de romans. In de besprekingen van de romans van Jansz, Stolk en Bloem zijn (zo goed als) alle fragmenten opgenomen waarin een van de verschijnselen naar voren komt, omdat de verschijnselen in die romans in mindere mate aangetroffen zijn dan in de overige twee werken. In de besprekingen van de romans van Haasse en van Dis is een selectie opgenomen van de fragmenten waarin de verschijnselen zijn gedetecteerd. In die twee romans treden de verschillende verschijnselen veel meer naar de voorgrond dan in de werken van Jansz, Stolk en Bloem en daarom is er gekozen voor een representatieve selectie van fragmenten.

(17)

14

5.1 Ernst Jansz – Gideons droom (1983)

In de korte roman van Jansz zijn er minder echt sprekende voorbeelden van de verschijnselen mystiek, stille kracht en goena-goena gevonden dan in de overige vier romans die tot het corpus behoren. Dit heeft niet met de beperkte omvang van de roman te maken, maar met de thematiek. De roman vertelt over dromen, herinneringen en verhalen die hoofdpersoon Gideon doorleeft. Een treffende uitspraak van hoofdpersonage Gideon is ‘Niets is echt!’.50 Deze uitspraak heeft in zekere zin betrekking op het gehele werk omdat de tekst

bestaat uit verhalen, herinneringen en dromen. Er is in de tekst geen verhaallijn aan te wijzen als rode draad en dat kan voor de lezer verwarrend werken. In de dromen, herinneringen en verhalen van Gideon staat de oosterse, Indische wereld centraal. Tegenover deze wereld wordt het leven in Nederland geplaatst. Gideon worstelt met het gevoel dat hij zijn thuis niet in het westen en niet in het oosten kan vinden. De twee werelden worden in de roman als volgt verwoord: ‘Eén poort op het westen en één op het oosten.’51 Dit is in wezen ook

de essentie van de roman: het contrast en onderscheid tussen oost en west. Er wordt in de roman gespeeld met vertelstandpunten en visies: deels is Gideon als ik-personage de verteller en deels is er een verteller op een hoger niveau aanwezig die over onder andere hoofdpersonage Gideon vertelt.

Gideons droom start op de eerste pagina met een fragment waarin Gideon zich afvraagt waarom zijn kennis

niet toereikend is om iets te begrijpen. De verteller beschrijft zijn gedachtegang: ‘O, dacht hij, waarom ben ik maar een mens, waarom kan ik nooit begrijpen wat hier gebeurt?’52 In dit fragment wordt de indruk gewekt

dat er iets hogers bestaat dan de mens en dat die hogere macht, in tegenstelling tot Gideon, wel begrijpt wat er gaande is. Deze indruk wordt gewekt door de uitspraak ‘maar een mens’. Het woord ‘maar’ suggereert dat er meer is dan de dimensie waarin mensen leven. De verwijzing naar mystiek, naar een hogere macht, is genuanceerd. Er wordt namelijk geen duidelijk oordeel over uitgesproken. Het lijkt een referentie waarin met enige zekerheid over een hogere macht wordt gesproken. Verderop in de roman komt een soortgelijk fragment naar voren waarin ook naar een hogere macht wordt verwezen:

Niemand ontkomt aan de verlammende uitwerking van de door stroom opgewekte elektromagnetische velden die het zwaartekrachtbewustzijn van mens en dier desoriënteren, zodat zij los komen te staan van het aardse en geïsoleerd raken van natuurkrachten en wetten, en van al wat wezenlijk en dus wellicht ook menselijk is, en oerloos, stuurloos ronddrijven in de maag van het grote organisme.53

50 Jansz, Gideons droom, 25.

(18)

15 In dit fragment, waarin de verteller aan het woord is, wordt, net als in het vorige fragment, op een genuanceerde wijze naar mystiek verwezen. In beide fragmenten worden geen specifieke kenmerken van goena-goena genoemd en komt er geen directe verwijzing naar stille kracht voor. Daarom worden de elementen tot mystiek gerekend. Er wordt in de laatste passage gesproken over ‘los komen te staan van het aardse’ en dat correspondeert met de gedachte dat er meer zou zijn dan ‘maar een mens’ in het eerstgenoemde fragment. Er wordt ook in het tweede fragment geen duidelijk oordeel over de mystieke elementen uitgesproken. Er lijkt, net als bij het vorige fragment, met een bepaalde zekerheid over de hogere dimensie te worden gesproken. Het beeld dat uit het fragment spreekt rondom de mystieke elementen in de twee voorgaande fragmenten is daarom genuanceerd, maar ook accepterend. Het niet-aardse wordt als gegeven aanvaard. De acceptatie komt voort uit het feit dat de hogere dimensie door hoofdpersonage Gideon en de verteller wordt erkend. De accepterende beeldvorming treedt ook in het volgende fragment op de voorgrond: Deze man is sterk. Hij draagt de dood in zich. Zo sterk is hij, dat het soms is alsof hij me verplettert, met zijn handen, met zijn ogen, met zijn wil. Nu heeft hij me van de slechte appel laten proeven. Ik heb de bittere smaak nog in mijn mond. Nu weet ik dat hij slecht is, deze man. Maar ik hou me vast aan de kleine parel die ik heb zien schitteren onder het zand. Mijn blik hecht zich vast aan dat glimpje licht. Ik moet in zijn hoofd blijven kijken, niet luisteren naar zijn woorden. Ik voel me sterk. Hij bezit de zwarte macht van het geweld, van de wanhoop. Ik bezit de macht van de liefde. Want sterk als de dood is de liefde.54

Hier verwijst ik-verteller Gideon niet naar het bredere verschijnsel mystiek, zoals de verteller dat wel in de voorgaande twee fragmenten deed. Hier komen witte (macht van de liefde) en zwarte magie (de zwarte macht van het geweld) aan de orde en dit zijn twee specifieke kenmerken die behoren tot goena-goena. Net als bij de twee vorige fragmenten bestaat er een genuanceerde en accepterende beeldvorming rondom de specifieke mystieke elementen. Deze beeldvorming, van nuance en acceptatie, manifesteert zich wederom in het volgende fragment. Daarin gaat het om een ander specifiek kenmerk dat tot goena-goena behoort: de godenwereld.

Wat Surjit zei: “Machtig is onze god. Ze zeggen dat hij eens de zon heeft opgegeten. Hap. De zon zit in zijn maag. Al de scheppers van de aarde komen naar hem toe. Zij smeken: Geef ons alsjeblieft onze zon terug. Geen zon en alles gaat dood. Ze huilen en smeken. Onze god krijgt medelijden en spuwt de zon weer uit. En alle scheppers van de aarde zijn blij, want nu is er weer licht en zal niet alles sterven. Zo machtig is onze god. Hij kan de maan als een mug op zijn wang platslaan.”55

(19)

16 In deze passage is Gideon de verteller; deze laat door middel van een directe rede het personage Surjit aan het woord. Surjit spreekt vol overtuiging over het bestaan van een god en over ‘al de scheppers van de aarde’. Ze heeft het daarnaast over de machtigheid van haar god. Hieruit blijkt dat ze overtuigd is van het bestaan van de god en dat ze er groot ontzag voor heeft. Dit zijn allemaal aanwijzingen voor een genuanceerde en zeer overtuigde beeldvorming rondom het bestaan van de god. Er spreekt absoluut geen twijfel uit de woorden van Surjit. Daarnaast wordt haar uitspraak door de ik-verteller Gideon niet tegengesproken of betwijfeld. In het volgende fragment komt geen element van mystiek of goena-goena, maar van stille kracht naar voren:

Er stond een oude man naast zijn boot. Hij keek uit over de zee. Daar kwam een kraai. Hij ging zitten op de boot en zei: ‘Als de zon het wil droogt de zee op.’ De oude man zei niets. Toen zei de kraai: ‘Als de maan het wil stroomt de zee over.’ Nog steeds zei de oude man niets. Toen kraste de kraai tweemaal en vloog weg. De oude man stond naast de boot en keek uit over de zee, en hij zag de zon ondergaan in de zee en de maan aan de hemel verschijnen. Toen zei hij: ‘Als god het wil is er vrede,’ en ging naar huis.56

De verteller spreekt hierboven over een eenzijdige conversatie tussen een kraai en een oude man. Het is voornamelijk de kraai die de conversatie voert. Het gegeven dat de kraai kan praten in de passage geeft aan dat er sprake is van een voorbeeld van stille kracht. Stille kracht behelst het idee dat alles, dus ook een dier, een ziel kan hebben en daarmee een bewustzijn heeft. De verteller geeft geen context waaruit kan blijken dat het niet over een werkelijke situatie gaat, daarom is er ook hier sprake van een genuanceerde en accepterende beeldvorming over het bestaan van stille kracht. Er wordt geen oordeel uitgesproken en de pratende kraai wordt als feitelijk bestaand gegeven gepresenteerd. Behalve naar stille kracht wordt er ook naar goena-goena verwezen. ‘Als god het wil is er vrede’ verwijst naar de godenwereld die een specifiek kenmerk is van goena-goena. Er wordt met zekerheid over de god gesproken en daarom kunnen de genuanceerde en accepterende beeldvorming worden onderscheiden.

De fragmenten die tot nu toe aan bod zijn gekomen worden gekenmerkt door beelden van mystiek, stille kracht en goena-goena die gekarakteriseerd worden door nuance en acceptatie. Toch zijn er in de roman van Jansz ook twee fragmenten te vinden waarin beeldvorming naar voren komt die wordt gekenmerkt door onbegrip. In de eerste passage wordt Gideon geparafraseerd door de verteller waardoor Gideon in het fragment focaliseert:

(20)

17 Daar komen ook geheimzinnige draden uit de muren die een mens kunnen doden als hij ze aanraakt, door deze draden komt het zonlicht uit de muren en kan een vrouw spreken met een vriendin die een maand van huis is, door deze draden komt muziek in elke kamer, zonder dat er muziekinstrumenten zijn die bespeeld worden, deze draden brengen beelden op een glazen bol, en stemmen van mensen die er niet zijn.57

Het lijkt hier alsof Gideon spreekt over alledaagse dingen die in de westerse wereld erg normaal zijn: draden uit de muren kunnen wijzen op elektriciteitsdraden en de beelden op een glazen bol kunnen wijzen op een televisie. Toch beschrijft hij ze als mysterieuze en onverklaarbare voorwerpen en daarom spreekt er een beeldvorming van onbegrip uit. Aan de andere kant lijkt het alsof Gideon in dit fragment kritiek wil leveren op de technologie in het westen of er afstand van wil nemen. Het laatste voorbeeld in deze analyse is een fragment waarin Gideon vanuit de ik-persoon spreekt over leven na de dood, een kenmerk van goena-goena: ‘Nu herinner ik mij Roesja, de oorlog, de dood. Deze droom zal een nachtmerrie zijn. De dood is hier. Zal er straks nog leven zijn? Is mijn wil om te leven sterk genoeg, of mijn bereidheid om te sterven?’58 In deze passage twijfelt

Gideon of er leven na de dood is en uit deze twijfel spreekt onbegrip. Dit komt omdat Gideon niet zeker weet of er leven na de dood is, het is iets wat hij zich afvraagt, maar waar hij niet voldoende kennis over heeft om zijn onbegrip weg te nemen.

Concluderend kan worden gezegd dat in de roman van Jansz geen minachtende houding tegenover mystieke elementen wordt aangetroffen. Er wordt vooral genuanceerd en soms met onbegrip naar de verschijnselen mystiek, stille kracht en goena-goena gekeken. De drie verschijnselen komen allemaal in de roman van Jansz naar voren. Opvallend is dat de genuanceerde beeldvorming overloopt in een accepterende beeldvorming: mystiek, stille kracht en goena-goena worden als waarheid aangenomen en in sommige passages is er ook duidelijk ontzag voor een hogere kracht. De verteller, Gideon en een personage vormen allemaal een genuanceerd en accepterend beeld over de door hen waargenomen verschijnselen. De beeldvorming die wordt gekenmerkt door onbegrip of afstand is alleen te vinden bij Gideon als hij zich als ik-verteller manifesteert en wanneer hij focaliseert als de verteller aan het woord is. Uit de roman als geheel spreekt de beeldvorming die duidt op nuance en acceptatie.

57 Jansz, Gideons droom, 59.

(21)

18

5.2 Jill Stolk – De zwijgende vader (1992)

In de roman van Stolk komt net als in de roman van Jansz betrekkelijk weinig mystiek, stille kracht en goena-goena naar voren. De roman gaat over Marijn (de ik-verteller in de roman), een Indisch meisje wier vader tijdens de Tweede Wereldoorlog een periode in een Japans kamp heeft doorgebracht. Hij heeft twee gezichten: op zijn werk is hij een opgewekte, vriendelijke man en thuis is hij onverschillig en berustend. Hij bemoeit zich met niemand en zit altijd naast zijn boekenkist met spullen uit Indië. Hij vertelt weinig over zijn tijd in Nederlands-Indië en om meer over hem te weten te komen leest Marijn stiekem zijn kampdagboeken die in zijn boekenkist liggen.

Het is opvallend in de roman van Stolk dat er niet alleen elementen van oosterse mystiek voorkomen waarover een oordeel wordt uitgesproken, maar ook duidelijke voorbeelden van westers geloof. De westerse religieuze kenmerken spelen in het begin van de roman een grote rol en daarom krijgen deze passages in de analyse aandacht. Het christelijke geloof komt hier aan de orde omdat het ook te maken heeft met een godenwereld, al gaat het om één god. Daarnaast bevat het christelijke geloof elementen die voor sommigen niet te verklaren zijn. De fragmenten waarin het christelijke geloof naar voren komt gaan vaak gepaard met een oordeel van verteller en hoofdpersonage Marijn. De roman begint met een passage waarin Marijn en haar vader in een kerk zitten:

Maar misschien voelde hij het in Gods huis anders. Ik verdacht hem ervan iets met het geloof van doen te hebben, ook al liet hij zich er nooit over uit. Zijn moeder, mijn oma, was echt gelovig en natuurlijk had hij er wat van meegenomen. […] Nooit eerder zaten we zo in de kerk. Ik verdacht hem er wel van een beetje ontroerd te zijn door de omgeving en de feiten en gedachten die hem op deze plaats door het hoofd kwamen spelen. […] Misschien bracht de kerk hem uit zijn gewone doen, zijn zwijgen, en zou hij mij zijn stem weer eens laten horen.59

Marijn ‘verdenkt’ haar vader ervan meer met het christelijke geloof te hebben dan hij laat doorschemeren. Het feit dat ze twee keer het werkwoord verdenken gebruikt in dit fragment, kan erop wijzen dat Marijn het een negatieve eigenschap van haar vader zou vinden als hij iets met het geloof van doen zou hebben. Marijn heeft zelf namelijk een duidelijke mening over het geloof en die spreekt uit het volgende tekstfragment:

Ik luisterde expres niet verder naar de weer zachter sprekende hooggeplaatste knecht van de Heer. Het antwoord kon alleen maar ontluisterend zijn, zoals alle verhalen van de christelijke leesboekjes een ontluisterend einde hadden. Ze eindigden allemaal met een zelfde boodschap. … dus weest altijd een

(22)

19 schaapje van de Heer! … dus blijft altijd bij de kudde van de Goede Herder, kinderen, dwaalt niet af, dan zijt jelui veilig en behoed tot in de Eeuwigheid.60

Marijn noemt het antwoord dat de dominee op de eerder gestelde levensvragen (worden niet in bovenstaand citaat genoemd) zou kunnen geven ‘ontluisterend’. Het antwoord van de dominee kan volgens haar dus niet anders dan teleurstellend zijn. Hiermee spreekt zij een duidelijk oordeel uit over de woorden van de dominee en over zijn geloof. Daarnaast spreekt zij ook over hem in een ironische toon. Dit neerbuigende oordeel valt ook op in de volgende passage:

“Onze kinderen,” donderde de dominee “zijn er, maar zij hebben het volstrekte recht ons de vraag te stellen: Waarom zijn wij er? Waarom leven wij? Waarom zijn wij op aarde?” Zijn valse antwoord wilde ik niet horen. Hij stond op één lijn met de christelijke leesboekjes met het ontluisterende einde. Daar schoot ik niets mee op.61

In dit fragment noemt Marijn het antwoord van de dominee vals en ze wil zijn antwoord dan ook niet horen. Ze vergelijkt het antwoord van de dominee met de christelijke leesboekjes die een ontluisterende inhoud bevatten. Waar ze eerder zijn mogelijke antwoord ‘ontluisterend’ noemde, noemt ze het nu zelfs ‘vals’. Dit is een negatieve uitspraak van Marijn. Bevestiging in haar oordeel over het christelijke geloof krijgt ze later in de roman van haar yoga-leraar. Hij zegt zelfs dingen ‘naar haar hart’ en dit geeft aan dat hij dingen zegt die haar gedachtegang over het christendom bijval geven:

Mijn yogaleraar zei ook dingen naar mijn hart. Over de god van mijn lagere school zei hij: “Een god die jij aanbidt? Een god die voor jou zorgt? Een god die het al bestiert? Een god die jij niet begrijpt maar die het goede wel met je voor zal hebben? Een god die jouw schulden vergeeft? Een god die jou de weg wijst? Ga toch weg. Wie in zo’n god gelooft legt de verantwoording bij een ander. In de yoga neemt de mens de verantwoording [sic] zelf. God zit in de mens zelf…”62

De yogaleraar betwijfelt net als Marijn het bestaan van een (christelijke) god en heeft er een duidelijk oordeel over. De uitspraak ‘Ga toch weg’ geeft aan dat de yogaleraar de god uit het christelijke geloof verwerpt en zijn bestaan onzin vindt. Daartegenover stelt hij dat god in de mens zelf zit en dat bij yoga de mens zelf verantwoordelijkheid neemt, in plaats van een god. In de yoga vindt Marijn haar heil. Waar ze het christelijke geloof verwerpt, zoekt ze vormen van oosterse mystiek op en accepteert ze deze als waarheid. Yoga bevat namelijk ook duidelijk mystieke kenmerken. Zo beschrijft Marijn het verleden van haar yogaleraar:

(23)

20 Mijn geest zou in het proces meegesleept worden. Een lange, lange jeugd zou ik hebben. Ik was ook wel benieuwd hoe iemand van drieënnegentig, nog opgeleid in het Verre Oosten, bij de echte yogi’s die over water konden lopen en uit het niets materie konden maken, zich in knopen zou leggen waarvan ik op mijn eenentwintigste nog niet durfde dromen.63

Echte yogi’s konden in het ‘Verre Oosten’ ‘over water’ lopen en ‘uit het niets materie’ maken. Dit zijn twee verschijnselen die niet te verklaren zijn en ze kunnen daarom als mysterieus bestempeld kunnen worden. Marijn omarmt en accepteert yoga en de beeldvorming die eromheen bestaat, terwijl ze de vormen van westers geloof duidelijk neerbuigend en met minachting beoordeelt. Ze zoekt god dus in zichzelf, en niet in een andere entiteit. Het omarmen van de oosterse mystiek en het afwijzen van de christelijke geloofswereld komt in het volgende fragment duidelijk naar voren:

Ieder mens dat yoga wil doen heeft een drang naar opbouw in zich. Door het lichaam sterker te maken verstevigt men tevens de mogelijkheid van de geest zonder deze te richten. Zo wordt de mens geholpen op weg naar een rechtopgaand, evenwichtig mens-zijn. Een rechtopgaand wezen! Dat was precies waar ik behoefte aan had na al die jaren onder de kerkbanken gekropen te hebben. Na zoveel jaren kruipen wilde ik de leden strekken. Rechtop zijn. Vrij zijn.64

In het begin van de roman vertelt Marijn dat ze in een terugkerende droom vaak onder de kerkbanken kruipt en dat ze daar niet weg kan komen. In het fragment hierboven vergelijkt ze het vastzitten onder de kerkbanken als een beperking van haar vrijheid, want ‘na zoveel jaren kruipen wilde ze de leden strekken en rechtop en vrij zijn’. Vrij zijn kan ze volgens haar dus in de yoga, door een ‘rechtopgaand en evenwichtig mens’ te worden en te zijn. Een belangrijk onderdeel van de roman is de uitgebreid beschreven passage waarin Marijn een aura-reading krijgt van Alex. Voordat ze de aura-reading krijgt beschrijft ze een voorteken dat te maken heeft met Alex, de aura-reader:

En toen waren er ook aura-readers bij wie je op consult kon gaan. Zij konden de aura waarnemen en informatie geven over verleden, heden en toekomst. […] Mijn aura-reader woonde in een straatje vlak bij het Dordemansstrand. Ik was er vaak langsgereden en ik had er altijd in gekeken. Waarom werd mijn oog door zo’n stil, eenvoudig, nietszeggend straatje aangetrokken? Ik wist al die jaren niet dat Alex daar woonde of zou komen te wonen. Toen ik bij haar kwam woonde ze er al negen jaar. Ze was destijds met haar Scheveningse man meegekomen nadat ze elkaar tijdens zijn vakantie in Engeland ontmoet hadden.65

(24)

21 Marijn vraagt zich af hoe het komt dat ze het straatje waarin Alex woont altijd al inkeek wanneer ze er langsreed. Het was een ‘stil, eenvoudig en nietszeggend straatje’ en ze wist niet dat Alex daar woonde. Dit lijkt op een voorteken, alsof iets in dat straatje haar altijd al had aangetrokken. Een voorteken is een specifiek kenmerk van goena-goena. Uit het fragment spreken sporen van onbegrip. Marijn kan namelijk niet verklaren en begrijpen waarom het straatje altijd al haar aandacht had getrokken voordat ze wist dat Alex er woonde. De reading die Marijn vervolgens krijgt van Alex gaat er zo aan toe:

“Ik ga aan de rand van je aura zitten. Je hebt een pittige aura, hoor. Ik kom zo aan twee meter. Mijn aura grenst nu aan de jouwe. Zeg je naam maar.” “Marijn.” Wat gebeurde er als ik mijn naam uitsprak? Probeerde het vluchtig omhulsel mijn identiteit te presenteren? Werd er zichtbaar, voor haar, de lezeres, wie ik zou moeten zijn, wie ik nu was? Ik vroeg niets. Alex moest niet uit haar concentratie gehaald worden door iemand die toch niet wist wie ze was. Alex las met haar ogen dicht: “Ik krijg een beeld waarin ik jou zie, helemaal open voor het leven. Je wilt er tegenaan met veel enthousiasme en kracht, maar op een gegeven moment valt dat alles, pats, weg. Het is of er donkere wolken om je heen komen die je steeds maar moet wegdrukken om ruimte te krijgen, om jezelf te laten zijn wie je bent. Die wolken symboliseren de familie. Het is alsof er veel disharmonie is, waardoor jij almaar aan het vechten bent om er te mogen zijn, om te leven. Je hebt ontzettend veel energie gestoken in het overleven.”66

In dit fragment is te lezen dat Alex allerlei beelden krijgt waarin ze Marijn beschrijft terwijl ze haar eigenlijk niet goed kent en haar ook niet kan zien, want Alex heeft haar ogen gesloten. De beelden die Alex ‘ziet’, neemt ze in de aura van Marijn waar. Tijdens de reading komt er een moment voor waarin het over reïncarnatie gaat. Alex vertelt dat er vrouwen uit een vorig leven van Marijn zijn die geen lichaam meer hebben, maar nog wel bestaan:

“Kun je teruggaan naar een vorig leven? Naar een wereld die er eigenlijk niet meer is?” Was dat wat de oude bedoelde toen hij zei dat wij ons geestelijk goed buiten tijd en ruimte kunnen betreden? Had ik die oefening voor gevorderden allang uitgevoerd? Was mijn wezen allang boven de kerkbanken uitgetild? “Jawel. Die vrouwen bestaan nog. Ze hebben op dit moment geen lichaam, maar ze bestaan nog. Jij hebt een heel vertrouwd leven met hen gehad. Je bent heel vaak bij hen geweest. Daarom was slapen zo belangrijk voor je. […]”67

Het idee dat er vrouwen zijn die geen lichaam hebben, maar er nog wel zijn en uit vorige levens stammen geeft aan dat zij in een geestenwereld zouden leven. De geestenwereld is een onderdeel van goena-goena en er

(25)

22 wordt over gesproken vanuit een genuanceerde en accepterende houding door Alex. Maar Marijn, de ik-verteller, heeft naast acceptatie ook gevoelens van twijfel en onbegrip. Deze gevoelens zijn te lezen in het volgende fragment:

Er was meer dat een uitweg zocht. Ik, die nooit huilde, op een paar woedetranen na bij een laag uitgevallen cijfer, en nog vroeger op school bij hockey als de sportjuf het weer verkeerd zag, huilde als nooit tevoren. Het zoute water stroomde gewoon over mijn gezicht. De altijd geheim gehouden bron werd aangeboord door wat Alex zag. Hoe bestond het dat iemand die ik nog nooit gezien had, die mij nooit eerder zag, me onmiddellijk vertelde dat ik onder de kerkbanken rondkroop? Ik kon niet bij het leven komen. Beschamend dik lag het er bovenop. Het allereerste dat een ziener aan mij zag. Alex keek mij met haar groene ogen aan. “Zal ik even ophouden?” “Nee, ga maar door.”68

‘Hoe bestond het dat iemand die ik nog nooit gezien had, die mijn nooit eerder zag, me onmiddellijk vertelde dat ik onder de kerkbanken rondkroop?’ Marijn snapt er weinig van en dus is er bij haar sprake van onbegrip. Het gegeven dat Marijn er niet veel van snapt benadrukt ook het wonderbaarlijke en mysterieuze karakter van het voorval. Marijn vraagt zich af hoe het kan dat Alex zoveel van haar weet, zoveel ware dingen ook nog. Er komen geen sporen van twijfel in het fragment naar voren en dat geeft aan dat Marijn accepteert en gelooft dat Alex echt dingen in haar aura kan lezen. Dit treedt ook in het volgende fragment op de voorgrond: ‘Alex deed haar ogen open. Wonderlijk dat die grote groene ogen het meeste zagen wanneer ze gesloten waren.’69

Marijn accepteert de dingen die Alex over haar zegt tijdens de reading, maar hoe ze dat allemaal doet en kan weten blijft voor haar een raadsel. En het raadsel wordt alleen maar groter nu Marijn merkt dat Alex al die dingen in haar aura heeft ‘gezien’ terwijl haar ogen gesloten waren. Hierdoor wordt het onbegrip bij Marijn groter, maar dit leidt niet tot afwijzing of twijfel. Een laatste voorbeeld waaruit dit blijkt is te lezen aan het einde van de roman als de reading is afgelopen:

Ze stond op. “Pauze. Zullen we thee drinken en een sigaretje roken?” “Ik rook niet,” zei ik. “Vandaag niet?” vroeg ze verbaasd. “Nooit,” verzon ik. Hoe kwam ik zo? Zulk soort grapjes maakte ik nooit. Was er een ander in me gevaren of voer er juist iemand uit me zodat er ruimte kwam om de dingen te zien die dichtbij waren? Alex lachte. Aan niets was te zien dat zij een zieneres was. Ze had een modern gezicht. “Aan je aura zie ik dat je wél rookt.” “Hoe zie je dat?” “Het laat zich zien door een bruine ring in je aura.”70

(26)

23 Marijn doet hier net alsof zij niet rookt, terwijl Alex in haar aura kan zien dat het wel zo is. Ondanks dat Marijn niets van het aura-lezen begrijpt, gelooft en accepteert ze de woorden van Alex wel. De mystieke elementen en de elementen van goena-goena die in de reading schuilgaan, bekijkt zij dus met een genuanceerde blik: ze heeft er geen oordeel over en accepteert ze zelfs.

(27)

24

5.3 Marion Bloem – Ver van familie (1999)

De roman Ver van familie gaat over een grote Indische familie. Elk hoofdstuk van het boek wordt verteld vanuit een ander vertelstandpunt: telkens komt een ander lid van de familie aan het woord. Dit betekent dat er meerdere vertellers aanwezig zijn in de roman. Het verhaal start met Barbie, een meisje dat tot de derde generatie Indische Nederlanders behoort. Zij gaat na het overlijden van haar vader Buddy vanuit de Verenigde Staten weer terug naar de familie van haar vader in Nederland. De komst van Barbie maakt een hoop los in de familie en die ontwikkelingen worden aan de lezer verteld door middel van de verschillende vertellers die hun deel van het verhaal vertellen. Naast de derde generatie, komen ook leden van de tweede en eerste generatie aan het woord in de roman. De beelden die rondom de onverklaarbare verschijnselen in de roman gevormd worden zijn verschillend mede vanwege de verschillende vertelstandpunten. De verschillende voorbeelden van onverklaarbare verschijnselen hebben als functie in de roman om de Indische familie van Barbie te karakteriseren. In het uiteenzetten van de familiegeschiedenis komt bijvoorbeeld het fenomeen goena-goena vaak voor, al worden de voorbeelden ervan niet altijd op dezelfde manier gewaardeerd. Het lijkt in de roman alsof de verschijnselen typisch zijn voor de cultuur van een Indische familie zoals die van Barbie.

Omdat de roman vrij complex in elkaar steekt wat betreft de verschillende vertelstandpunten, is er in deze analyse voor gekozen om de volgorde van vertellers in de roman aan te houden. Barbie komt als eerste aan bod en vanuit haar perspectief wordt er gekeken of de drie verschijnselen in de roman zijn aangetroffen. Vervolgens wordt er gekeken naar hoe ze worden gewaardeerd. Dit gebeurt vervolgens bij elke verteller net zo.

Barbie behoort tot de derde generatie Indische Nederlanders. Toen ze nog klein was liet ze met haar vader en stiefmoeder Nederland achter om naar de Verenigde Staten te verhuizen. Daar hebben ze een goed leven en ze hebben weinig contact met de familie van haar vader in Nederland. Totdat hij overlijdt. Barbie is nieuwsgierig naar de achtergrond van haar vader en besluit zijn en dus haar familie in Nederland te bezoeken. Haar stiefmoeder overleed al eerder en haar biologische moeder was al gestorven voordat Barbie in de Verenigde Staten ging wonen. Vlak voordat Barbie vanuit New Orleans naar Nederland vertrekt, speelt ze op de boulevard liedjes op haar gitaar om wat extra geld te verdienen. Ze is niet de enige die op de boulevard wat geld probeert te verdienen.

(28)

25 stem boven mijn onverschrokken gezang uit. Haar voorspelling was voordat ik hier in New Orleans arriveerde al ruimschoots uitgekomen, dus haar woorden lieten mij koud.71

Barbie beschrijft in dit fragment een vrouw die zichzelf aanprijst als heks. Het gegeven dat de vrouw de toekomst kan voorspellen wijst erop dat ze over magische kennis beschikt. Barbie noemt de voorspellingen van de vrouw ‘verwensingen’ en daarmee geeft ze de woorden een negatieve lading. Ze lijkt overigens het voorspellend vermogen van de heks wel als gegeven te aanvaarden. Een ander voorbeeld van een onverklaarbaar verschijnsel manifesteert zich in dezelfde scene op de boulevard. Barbie beschrijft nu meerdere vrouwen die hun ex-geliefden met behulp van bezweringen ernstige ziektes of erger toewensen:

Hier in New Orleans leek voodoo in de uitverkoop. Terwijl ik op mijn moeders gitaar liedjes van Bob Dylan zong, voorspelden mannen en vrouwen aan kleine tafeltjes op straat de toekomst aan toeristen. Bij de rivier klonk tromgeroffel dat mij uit mijn ritme probeerde te halen. Vrouwen van mijn leeftijd trachtten hun haatgevoelens vorm te geven. Ze wensten hun ex-geliefden ernstige ziektes of erger toe. Met behulp van bezweringen probeerden ze naar hun hand te zetten wat hen tot nog toe machteloos maakte. Hun desperate gezichten hadden ze witgekalkt, net als de heks die naar mij spuugde omdat ik haar plek in beslag genomen had.72

De bezweringen met als doel dat iemand ernstig ziek wordt worden hier ‘voodoo’ genoemd, een verschijnsel dat overeen lijkt te komen met het oosterse goena-goena. Dergelijke bezweringen kunnen onder zwarte magie geschaard worden. Barbie spreekt er in bovenstaand fragment geen duidelijk oordeel over uit. In het volgende fragment doet ze dat indirect wel: ‘De heks kon met haar tafeltje, haar tarotkaarten en toverspreuken overal gaan zitten, want meer dan geheimzinnig in de oren van de klanten fluisteren hoefde ze niet. Ik liet me niet wegsturen.’73 De heks die de toekomst voorspelt hoeft volgens Barbie niet meer dan ‘geheimzinnig in de oren

van klanten te fluisteren’. Deze woorden wijzen erop dat Barbie weinig ontzag heeft voor de praktijken van de heks. Barbie vindt het zelfs flauwekul en ze gelooft er niet in, zoals is te lezen in het onderstaande tekstfragment.

Vreemden spreken je aan, doen alsof ze je doorzien, alsof ze jouw leven beter kennen dan jijzelf. Ze gooien het op de sterren, op hun kaarten, op hogere machten. Ze wensen je een lot toe dat je toch al niet ontlopen kon. Verspilde moeite. Ik geloof niet in die flauwekul. Maar ik zie geen weg meer vooruit, dus moet ik vooruit.74

71 Bloem, Ver van familie, 7.

(29)

26 Iemand die meer ontzag had voor zulke praktijken was Buddy, de vader van Barbie. Hij doelde specifiek op goena-goena: ‘“Met goena goena mag je niet spotten,” zei daddy altijd. Van hem geen spoor in deze stad.’75

Ondanks dat Barbie niets van de voorspellingen en bezweringen die de dames uitspreken wil weten, beschrijft ze toch een innige band met de geestenwereld. Dit is een ander voorbeeld van een onverklaarbaar verschijnsel, dan kan worden beschreven als een kenmerk van goena-goena. ‘Ik leef met de geesten.’76 Dit zegt Barbie niet

alleen in het begin, maar ook aan het einde van de roman:

‘Ik leef met de geesten. Maar juist hierdoor weet ik nu ook dat het zo niet langer kan. Ik moet afscheid nemen. […] Maar diep in mijn hart wil ik vragen of daddy mijn moeder ook nog even roept. Nu dankzij oma Em de poort naar het hiernamaals op een kier is gezet, wil ik ook van haar een signaal. Hoe raar het ook mag klinken, ik wil een teken van leven van mijn overleden moeder. Een bewijs dat ze bestaat en dat ze van mij houdt.’77

In het bovenstaande fragment spreekt Barbie over haar overleden ouders en oma. Ze gelooft dat zij voortleven in een geestenwereld en dat er werkelijk contact mogelijk is tussen de mensen die leven op aarde en degenen die zijn overleden. Barbie vraagt om een teken van haar overleden moeder, dit zou voor haar het bewijs zijn dat haar moeder bestaat en van haar houdt. Uit dit voorbeeld blijkt dat Barbie gelooft dat goena-goena bestaat. Ze spreekt er geen negatief of positief oordeel over uit. Ze accepteert het bestaan ervan en ziet het als onderdeel van haar leven. Er lijkt bij Barbie een tweedeling aanwezig te zijn: van voorspellingen en bezweringen wil ze niets weten en tegelijkertijd leeft ze naar eigen zeggen met haar overleden dierbaren. Vanuit het vertelstandpunt van Barbie komen vooral voorbeelden van goena-goena naar voren en een enkel voorbeeld van mystiek. De beeldvormingen die onderscheiden kunnen worden bij Barbie tegenover goena-goena en mystiek zijn die van minachting, nuance en acceptatie.

In het hoofdstuk waarin Meg de verteller is blijven de mystieke verschijnselen op de achtergrond. Meg behoort tot de tweede generatie Indische Nederlanders en is een tante van Barbie en een zus van Buddy, de vader van Barbie. Meg beschrijft het ziek zijn van haar moeder Em, de oma van Barbie. Het einde van het leven van Em nadert en dit heeft zij zelf goed in de gaten: ‘Soms begint ze over pappie, of over Han en Buddy. Vaak zegt ze opeens: “Ze roepen me. Maar ik moet hier blijven. Ze hebben mij hier nog nodig. Anders gaan ze steeds meer vechten.”’78 Em zegt hier in de directe rede dat haar overleden man en zoons haar roepen vanuit de

geestenwereld. Deze wereld is onderdeel van goena-goena en Em gelooft in het bestaan van deze wereld. Meg

(30)

27 spreekt er geen oordeel over uit. Meg gelooft op haar beurt in de god van het christelijke geloof: ‘Waarom kunnen we het toch niet allemaal zo goed hebben? Soms word je er opstandig door. Dan zeg ik: “Lieve heer, vergeef mij. Maar waarom laat u ons leven als u ons niet goed kan laten leven?”’79

Astrid, een nichtje van Meg en dochter van Megs zus, Joyce, verwerkt onverklaarbare dingen in de kunst die zij maakt. Op het moment dat Barbie terugkomt in Nederland is Astrid bezig met het opbouwen van een expositie van haar eigen werk. Als Astrid Barbie ophaalt om haar naar de familie te brengen, wil ze onderweg graag haar expositie laten zien. Dit lijkt Astrid een goede gelegenheid om Barbie enkele vragen te stellen over de onverklaarbare gebeurtenissen die in de familie hebben plaatsgevonden en waar ze Barbie als onderdeel van ziet.

De ontmoeting met Barbie zag ik als een nieuwe bron van inspiratie voor mijn kunstwerk. In de kerk heb ik plekken ingebouwd voor de mythen uit mijn oma’s leven waarmee ik ben opgegroeid. Barbie maakt deel uit van een van die vele onverklaarbare gebeurtenissen in de geschiedenis van onze familie, waar ik niet altijd het fijne van weet, en die ik soms wel, soms niet tot de bodem wil onderzoeken.80

De expositie van Astrid bestaat rondom onverklaarbare gebeurtenissen, ‘zeven hoofdmythen’ genoemd, die hebben plaatsgevonden in de familie. Het gaat om verhalen over familieleden en het oude Indië waarvoor Astrid geen verklaring kan vinden:

Ik heb zeven hoofdmythen uitgekozen, maar eigenlijk zijn het er meer. Rond elk kind van mijn oma hangt per definitie een mythe, en als ik die allemaal een plek zou geven dan had ik er al meteen zeven. Ik denk dat toen ik ze onder elkaar zette, ik op achttien minder en meer belangrijke gebeurtenissen kwam die op de een of andere manier een magische werking op mij hadden als kind, en dus ook op mijn ontwikkeling als kunstenaar.81

De onverklaarbare gebeurtenissen wijzen op het verschijnsel mystiek. Dat de voorvallen voor Astrid niet te verklaren zijn heeft namelijk iets geheimzinnigs. In de fragmenten komt niet naar voren dat Astrid twijfelt over de waarheid van de voorvallen, ze accepteert ze. Dat ze er geen verklaringen voor heeft leidt ook tot onbegrip. Als Astrid over de mystieke gebeurtenissen vertelt, komt er een specifiek kenmerk van goena-goena om de hoek kijken: de getallenmystiek.

79 Bloem, Ver van familie, 46.

(31)

28 Het was echter mijn bedoeling er slechts zeven te kiezen, want zeven is een magisch getal voor Indischen. Ik kon er natuurlijk ook veertien nemen of eenentwintig – het moet lukken nog mythen te vinden waar ik het bestaan niet van ken -, maar bij eenentwintig zou ik extra research moeten doen, veel gesprekken voeren met mijn tantes en moeder, en dat kost me te veel tijd. Als ik er veertien zou doen – een lelijk getal vind ik – dan was het lastiger kiezen, want dan zouden de minder belangrijke verhalen met elkaar in competitie gaan. Nu heb ik zeven heel interessante anekdotes uit het leven van mijn oma, die mij als kind uitermate gefascineerd hebben.82

Als Astrid uiteindelijk haar vragen aan Barbie durft te stellen, komt de inhoud van een van de mythen bovendrijven. Deze mythe heeft te maken met de geestenwereld, naast getallenmystiek een ander element van goena-goena. Over de beide elementen van goena-goena spreekt Astrid geen oordeel uit, ze accepteert enkel het bestaan ervan.

“Daar wilde ik je nog wat over vragen,” zei ik tegen Barbie, die gebiologeerd bleef staren naar de foto met de tekst over de zeven slachtoffers die door de boze geesten waren opgeëist uit wraak dat ze door de aanleg van het zwembad in hun eeuwige rust waren verstoord. De mythe was dat Han in zijn ijlkoorts beweerde dat de geesten eigenlijk achter Buddy aan zaten, dat hij ervoor zou zorgen dat ze zijn broertje te pakken kregen. “Misschien weet jij dingen die ik niet weet. Jouw vader zal je wel het een en ander over vroeger verteld hebben.” Ze antwoordde kortaf: “Mijn vader heeft mij nooit iets verteld.’83

Het verhaal over het zwembadavontuur van Han en Buddy komt nog uitgebreid aan bod als Raymond, een neef van Astrid, zich als verteller presenteert.

Dewi is de vriendin van Patrick, een kleinzoon van Em. Dewi en Patrick zijn beide leden van de derde generatie Indische Nederlanders, net als Barbie. Dewi heeft de Indische cultuur niet thuis leren kennen, maar bij de familie van Patrick. Deze kennismaking leidt ertoe dat haar eigen moeder zich ook voor de Indische cultuur begint te interesseren.

Van mijn vaders kant vond ik ze er helemaal nooit Indisch uitzien. Nu snap ik dat ze eigenlijk wel Indisch zijn, maar dat ze allemaal een veel Nederlandser uiterlijk hadden. Bij hen werd er altijd rijst gegeten, en ze deden aan die hocuspocus die je ook in Indische literatuur leest. Dat vind ik best interessant. Mijn moeder geloofde er nooit in, maar nu is ze door mij over die zwarte kracht gaan lezen.84

82 Bloem, Ver van familie, 95.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

En misschien begrijpt u nu waarom de weg tot het leven, dwars door de geestelijke kruisdood (door toepassing) van Christus heengaat. God eiste van Zijn Zoon krachtens toerekening

Naarmate we in organisaties meer onder- kennen dat gedrag, cultuur, innovatie en creativiteit cruciaal zijn voor succes, zullen we steeds meer zoeken naar manie- ren om hier ook

HERENTALS - De Herentalse ALS-patiënt Kris Van Reusel (39) legt zich niet bij de pakken neer. Samen met de handwerkgroep Cadep trekt hij straks naar de kerstmarkten in de regio

Mysticisme: (van het Grieks mystikos = tot de mysteriën behorend; geheim; ingewijde) is een leer of discipline die vooropstelt dat kennis van een voor de zintuigen of voor de

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

De PPR geeft lokale verschijnselen door de daar ge- vormde cytokinen en andere mediatoren, maar kan ook elders in het lichaam merkbaar zijn [7, 8] en zich uiten met

Ook de ligging dichtbij verschillende woonwijken en het grote aantal aanwezigen op de Campus zijn aanleiding Žŵ ŵĞĞƌ ĂŵďŝƟĞƐ ƚĞ ƚŽŶĞŶ ŽƉ ŚĞƚ

‘Gelijksoortige oorzaken moeten in Indië en aan de Kaap overeenkomstige gevolgen hebben gehad. Ook in Indië zal in den eersten tijd van onze vestiging in die streken, toen