• No results found

Samenvatting van resultaten

In document WELKOM IN HET VERRE OOSTEN (pagina 50-54)

In dit hoofdstuk worden de bevindingen uit hoofdstuk 5 Analyse samengevat en afgezet tegenover de bevindingen van Boschman zoals die zijn beschreven in hoofdstuk 3 Theoretisch kader. Ook wordt er gekeken of er een ontwikkeling in beeldvorming is te zien in de 35 jaar waarin de romans zijn verschenen. De resterende deelvragen en sub-deelvragen worden in dit hoofdstuk beantwoord:

 Welke verschillen zijn er op dit punt tussen postkoloniale literatuur en de literaire beeldvormingen

in de koloniale literatuur die Boschman heeft beschreven?

 Is er in de 35 jaar waarover de romans die tot het corpus horen zijn verdeeld een ontwikkeling te

zien in beeldvorming en waardering?

o Zo ja, hoe kan die ontwikkeling worden beschreven?

6.1 De fenomenen mystiek, stille kracht en goena-goena in het corpus

De verschijnselen mystiek, stille kracht en goena-goena zijn allemaal in meer of mindere mate in de romans aangetroffen. Als er simpel wordt gekeken naar de frequentie van de verschijnselen in de romans, dan is het fenomeen goena-goena het beste vertegenwoordigd in de teksten. Van dit verschijnsel zijn de meeste voorbeelden gevonden in de romans en ook in de analyse illustreren de voorbeelden vooral het verschijnsel goena-goena. Mystiek en stille kracht komen als het op ‘cijfers’ aankomt op een gedeelde tweede plaats. In het analysemodel bevat het verschijnsel goena-goena de meeste specifieke kenmerken die te detecteren zijn in een tekst. Het gegeven dat het verschijnsel goena-goena het beste vertegenwoordigd is in de romans, geeft aan dat er vooral op een specifieke wijze naar onverklaarbare verschijnselen is verwezen.

6.2 Verschillen

Het eerste verschil tussen de bevindingen van Boschman en de uitkomsten van deze scriptie is gevonden in het gegeven dat er in het corpus door de personages die tot de eerste generatie Indische Nederlanders behoren niet op een minachtende wijze wordt gereageerd op de onverklaarbare verschijnselen. Oma Em in Ver van

familie en Herma in Sleuteloog behoren tot de eerste generatie en zij spreken nooit neerbuigend of met

minachting over de verschillende fenomenen. Herma voelt soms onbegrip, maar toch gelooft ze net als oma Em in het bestaan van bijvoorbeeld het verschijnsel goena-goena. Dit is opvallend, want de eerste generatie is opgegroeid in Nederlands-Indië en de generaties erna groeiden op in Nederland. In de koloniale romans die

48 Boschman heeft onderzocht komt er veel minachting naar voren bij personages die, net als de zogenoemde eerste generatie, deel uitmaakten van de koloniale samenleving. Het is daarom opvallend dat oma Em en Herma in respectievelijk de romans van Bloem en Haasse een heel andere houding aannemen ten opzichte van de onverklaarbare verschijnselen.

Een tweede verschil is ook gevonden in de wijze waarop minachting in de romans naar voren komt. In de analyse van Boschman heeft deze wijze van beeldvorming te maken met de koloniale tijd en het machtsvertoon van de (Indische) Nederlander tegenover de inheemse bevolking van Nederlands-Indië. Deze verklaring is slechts één keer in het corpus aangetroffen, namelijk in het geval van de ouders van Herma in de roman van Haasse. Hier is een goede verklaring voor. Herma behoort tot de eerste generatie Indische Nederlanders en haar ouders zijn daarom van een compleet andere generatie dan de eerste, tweede en derde generatie Indische Nederlanders waarover in deze scriptie wordt gesproken. Herma’s ouders kunnen worden vergeleken met de personages die voorkomen in de romans die Boschman heeft onderzocht. Het gaat in beide gevallen om personen die langere tijd in Nederlands-Indië hebben doorgebracht. Andere voorbeelden waarin de beeldvorming van minachting zich manifesteert hebben niets te maken met het koloniale verleden en de daarbij horende machtsverschillen, maar laten een tegenstelling zien tussen het rationele westerse denken en het mystieke oosten.

6.3 De beeldvormingen van Boschman

De beeldvormingen die Boschman beschrijft en onderscheidt (onbegrip, minachting en nuance), zijn alle drie in de romans aangetroffen. Er is soms sprake van onbegrip omdat een personage in een roman niet begrijpt wat er gaande is wanneer een onverklaarbaar verschijnsel zich manifesteert. Minachting komt naar voren als personages onverklaarbare verschijnselen beoordelen als iets dat ze minderwaardig vinden. Het geloven in de verschijnselen schrijven ze toe aan mensen waarvan ze vinden dat ze lager op de spreekwoordelijke ladder staan dan zijzelf. Veel voorbeelden van nuance zijn aangetroffen als er geen duidelijk oordeel over de verschijnselen wordt uitgesproken door personages. Deze manier van reageren op de verschijnselen leidt ook tot een nieuwgevormd beeld dat veel is aangetroffen in de romans, namelijk een accepterende beeldvorming. Deze wijze van reageren wordt gekenmerkt door het gegeven dat personages geen oordeel over de onverklaarbare verschijnselen uitspreken en dat ze werkelijk geloven dat de verschijnselen bestaan. Het gaat hier dus verder dan nuance waarbij een oordeel achterwege blijft. Bij het accepterende beeld geloven de personages echt in het bestaan van onverklaarbare fenomenen. Dit is een groot verschil met de beelden die Boschman heeft aangetroffen in koloniale Indisch-Nederlandse literatuur. Deze nieuwe reactie heeft Boschman namelijk niet in haar corpus aangetroffen en is in deze scriptie in alle romans aangetroffen.

49

6.4 Ontwikkeling in beeldvorming en waardering

Hieronder staat beschreven waarom het lastig is om een duidelijk ontwikkeling in beeldvorming en waardering is aan te wijzen in de jaren waarin de romans zijn verschenen. In de roman van Jansz komen alle drie de verschijnselen naar voren en deze worden gewaardeerd met onbegrip, nuance en acceptatie. In de roman van Stolk is alleen het verschijnsel stille kracht niet aangetroffen. De overige twee verschijnselen worden gewaardeerd met onbegrip en net als bij de roman van Jansz ook veelal met nuance en acceptatie. De roman van Bloem bevat voorbeelden van alle drie de fenomenen en deze worden gewaardeerd met beeldvormingen die worden gekenmerkt door onbegrip, minachting, nuance en acceptatie. Ook in de roman van Haasse zijn voorbeelden van alle drie de verschijnselen aangetroffen en ook in deze roman komen alle verschillende beeldvormingen voor. In de laatste roman van Van Dis zijn de verschijnselen goena-goena en stille kracht gevonden, maar blijft mystiek op de achtergrond. In Ik kom terug worden de verschijnselen gewaardeerd met minachting, nuance en acceptatie.

Zoals hierboven beschreven staat is er geen duidelijke ontwikkeling in de waardering van de verschijnselen aan te wijzen in de 35 jaar waarin de romans zijn verschenen. Net als de verschillende verschijnselen, komen ook de verschillende beeldvormingen in zo goed als alle romans voor. Er is wel een groot verschil te zien in de functie van de waarderingen en beeldvormingen tussen de vroegste roman van Jansz en de laatste romans Haasse en van Van Dis. In de roman van Jansz spelen de verschijnselen geen rol en lijken de voorbeelden vooral op losse flodders. De verschijnselen karakteriseren de oosterse kant van de roman, maar vormen geen rode draad in het verhaal. In de romans van Haasse en Van Van Dis fungeren de onverklaarbare verschijnselen, en dan vooral de waardering ervan, als symbool voor Indië en de Indische cultuur. In de roman van Haasse is Herma’s waardering voor het verschijnsel goena-goena erg belangrijk. Het symboliseert in de roman de waardering van de Indische cultuur. In de roman van Van Dis staat de waardering voor vooral het verschijnsel goena-goena symbool voor de band tussen Adriaan en zijn moeder Marie. In beide romans kunnen de voorbeelden van het onverklaarbare verschijnsel en de waardering ervan niet worden weggelaten. Zou dit het geval zijn, dan zou het verhaal haar inhoud verliezen. In de andere drie romans kunnen de verschijnselen wel achterwege gelaten worden. Natuurlijk zou dit de verhalen sterk veranderen, maar de rode draad in de tekst zou niet sterk wijzigen. Of dit contrast tussen de romans van respectievelijk Jansz, Haasse en Van Dis wijst op een echte ontwikkeling, is niet duidelijk. Er kan wel gesproken worden van een voorzichtige ontwikkeling.

In de roman van Stolk, die in de tijdlijn na die van Jansz komt, kunnen de onverklaarbare verschijnselen gekoppeld worden aan een personage. Naarmate Marijn meer te weten komt over het koloniale verleden van haar vader, groeit haar interesse en waardering voor het fenomeen goena-goena. De roman die op de roman van Stolk volgt is Ver van familie van Bloem. Dit boek bevat minder verbinding tussen de verschijnselen en personages. Daar kenmerken de fenomenen de cultuur van een Indische familie. In de eerste roman van Jansz lijken de verschijnselen op losse flodders. In de romans van Stolk en Bloem spelen de verschijnselen wel een

50 rol, maar geen grote. In de op één na recentste roman van Haasse fungeren de verschijnselen als sterke rode draad in het verhaal van hoofdpersonage Herma en in de laatste romans van Van Dis zijn de verschijnselen echt ingevlochten in het verhaal. In zijn roman loopt de groei in de waardering voor onverklaarbare verschijnselen van Adriaan parallel aan de groei in het contact en in de sterkte van de band met zijn moeder Marie.

51

In document WELKOM IN HET VERRE OOSTEN (pagina 50-54)