• No results found

De effectiviteit van Nieuwe Autoriteit : een behandelingsmethodiek voor ouders van kinderen tussen de 12 en 18 jaar met ernstig grensoverschrijdend gedrag : een case-series analyse

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De effectiviteit van Nieuwe Autoriteit : een behandelingsmethodiek voor ouders van kinderen tussen de 12 en 18 jaar met ernstig grensoverschrijdend gedrag : een case-series analyse"

Copied!
69
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN

Graduate School of Childhood Development and Education

The effectiveness of New Authority: a treatment method

for parents of children between 12-18 years of age

with seriously unacceptable behaviour:

A case-series analysis.

De effectiviteit van Nieuwe Autoriteit: een behandelingsmethodiek voor ouders

van kinderen tussen de 12 en 18 jaar met ernstig grensoverschrijdend gedrag:

een case-series analyse.

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Auteur: Anna Wessel (5812526) Scriptiebegeleiding: Mevr. Dr. H.R. Rodenburg Beoordeling: Dhr. Prof. Dr. G.J.J.M. Stams Dhr. Drs. M. Assink Amsterdam, 9 april 2014

(2)

- 2 -

Inhoud

Abstract 3

Inleiding 4

Het behandelingsmodel Nieuwe Autoriteit 8

Deze studie 12 Methode 15 Participanten 15 Procedure 16 Interventie 18 Meetinstrumenten 23 Analyses 27 Resultaten 29

Hypothese 1: Fase Effect Analyse (FEA) en Proces Verandering Analyse: 30

univariate proces verandering.

Hypothese 2: Proces Verandering Analyse: 36

multivariate proces verandering.

Hypothese 3: Analyse op macro niveau. 39

Discussie 44

Conclusie 52

Literatuur 52

Bijlage 1: Brief met uitleg en uitnodiging deelname onderzoek 58

Bijlage 2: Toestemmingsformulier 61

Bijlage 3: Omschrijving participanten 62

Bijlage 4: Items van de dagboekjes 65

Bijlage 5: Voorbeeldbrief aankondiging 67

(3)

- 3 -

Abstract

In deze studie is de effectiviteit van de oudertraining Nieuwe Autoriteit onderzocht. Deze nieuwe interventie is bedoeld voor ouders van kinderen tussen de 12 en 18 jaar die ernstig probleemgedrag vertonen. De oudertraining is erop gericht het gevoel van machteloosheid bij ouders te verminderen zodat zij in hogere mate het gevoel van regie in de opvoeding hebben. Met voor- en nametingen (N=9) en dagelijkse zelfrapportage (N=6) is onderzocht of sprake is van een toegenomen gevoel van regie, betere ouder-kindrelatie en minder problemen in de opvoeding, meer steun vanuit de omgeving, betere conflicthantering en minder

gedragsproblemen bij het kind. Daarnaast is het verband tussen de mate van regie,

monitoring, efficacy, escalaties, support, zelfcontrole en contactherstel onderzocht. Meerdere verbanden zijn aangetoond, wat een ondersteuning is voor de theoretische achtergrond van de behandelmethodiek. Dagelijkse zelfrapportages laten enige verbeteringen zien en op de voor- en nametingen zijn bij alle ouders significante verbeteringen gevonden.

In this study, the effectiveness of parent training-program New Authority is examined. This new intervention focuses on parents of children between 12 and 18 years of age, who show severe problem behaviour. The training aims at reducing feelings of impotency parents experience, so that they sense higher levels of being in control in parenting. An increased sense of control, improved parent-child relationship and fewer parenting problems, more support, more effective conflict management and fewer behavioural problems in the child was examined, using both pre-and post-test measures and daily self-reports. The correlations between the sense of control, monitoring, efficacy, escalations, support, self control and reconciliation were also examined. Multiple correlations were found, which is a support for the theoretical framework of the treatment method. Daily self-reports show some

improvement, while at pre- and post-test significant improvements where found for all parents.

(4)

- 4 -

Inleiding

In de adolescentie, de periode die tussen het 9e en 22ste levensjaar ligt, ontwikkelen kinderen zich tot volwassenen. Deze periode kan verdeeld worden in de vroege (ca. 10-14 jaar), midden (ca. 14-16 jaar) en late (ca. 16-22 jaar) adolescentie. In de vroege adolescentie hebben emoties de overhand op het rationeel nadenken. In de midden adolescentie gaan jongeren op verschillende gebieden experimenteren omdat ze graag sensatie willen beleven. Hierbij kunnen ze de gevolgen en consequenties van hun acties nog niet goed overzien. Het richten op de peergroup is nu belangrijk, jongeren in deze fase willen vaak bij de grotere groep horen. In de late adolescentie komen de hersenen geheel tot ontwikkeling. In deze fase leren jongeren de gevolgen van hun daden overzien, ook op de lange termijn (Hersenstichting, 2008). De puberteit omvat alleen de vroege en midden adolescentie. Wanneer kinderen in de puberteit komen, brengt dit allerlei veranderingen in het kind met zich mee. De ontwikkeling van jongeren vindt plaats op drie gebieden: de puberteitsontwikkeling, waar met name de fysieke groei onder valt; de cognitieve ontwikkeling, ook wel de groei van het verstand; en als laatst de psychosociale ontwikkeling, het inzicht in zichzelf en anderen. De ontwikkeling op deze drie gebieden verloopt over het algemeen niet synchroon (Crone & Dahl, 2012). De onbalans in de verschillende gebieden van ontwikkeling zorgt waarschijnlijk voor het door volwassenen vaak genoemde dwarse pubergedrag (Hersenstichting, 2008).

De veranderingen die optreden in de puberteit zijn zowel voor jongeren als voor hun ouders vaak verwarrend en niet altijd eenvoudig. Om zelfstandig te kunnen worden, moet de jongere zich losmaken van zijn of haar ouders en beide partijen moeten op een meer

gelijkwaardig niveau met elkaar omgaan. Dit vraagt van ouders dat ze dit accepteren en dat zij zich ook losmaken van de jongere. Het blijkt dat een autoritatieve opvoedingsstijl, die

gekenmerkt wordt door overleg, het best aansluit bij adolescenten (Baumrind, 1991; Conger & Petersen, 1984). Echter, onderzoek laat zien dat de ouderlijke invloed op adolescenten niet sec gezien kan worden als een resultaat van de opvoedingsstijl (Collins, Maccoby, Steinberg, Hetherington, & Bornstein, 2000). Hoewel in de meeste gevallen de overgang van kindertijd naar de volwassenheid goed gaat, kunnen er bij de jongere gedragsproblemen ontstaan of in stand gehouden worden doordat er tussen ouders en kinderen oplopende negatieve

interactiecirkels ontstaan (Reid, Patterson & Snyder, 2002). Uit onderzoek in 2009 van het Sociaal en Cultureel Planbureau in samenwerking met het Trimbos instituut blijkt dat op basis van zelfrapportage onder jongeren op het voortgezet onderwijs (er is gebruik gemaakt van de

Strength and Difficulties Questionnaire) 17,5% van de jongens en 8,1% van de meisjes

(5)

- 5 -

Onder gedragsproblemen worden symptomen van externaliserende stoornissen, variërend van meer agressief gedrag (vechten) tot liegen en stelen, verstaan (Dorsselaer et al., 2010).

Gegevens van ouders ontbreken en daarmee is het beeld van de gedragsproblemen niet volledig.

Het percentage van gediagnosticeerde gedragsstoornissen door middel van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (4th ed., text rev.; American

Psychiatric Association, 2000) ligt duidelijk lager. De DSM-IV-TR (2000) onderscheidt twee

groepen gedragsstoornissen: de Gedragsstoornis of Antisociale Gedragsstoornis (CD) en de Oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (ODD). Daarnaast is er de categorie

Gedragsstoornis Niet Anderszins Omschreven, waaronder stoornissen vallen die gekenmerkt worden door antisociale of oppositioneel-opstandige gedragingen maar die niet voldoen aan de criteria van een gedragsstoornis of een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis. Het blijkt dat 5,6% van de Nederlandse jongeren van 13 tot 18 jaar gediagnosticeerd is met CD

(Verhulst, Van der Ende, Ferdinand, & Kasius, 1997). ODD komt bij 0,7% van de jongeren in deze leeftijdscategorie voor.

De diagnostisering van gedragsproblemen met behulp van de DSM-IV-TR, gebeurt door slechts naar kindkenmerken te kijken. Vanuit een ecologisch model (Bronfenbrenner, 1979) is beter te begrijpen hoe kindfactoren, gezinsfactoren en omgevingsfactoren (invloed peergroup) elkaar beïnvloeden en kunnen leiden tot het ontstaan en de instandhouding van gedragsstoornissen (Verhulst & Verheij, 2009). In veel studies is onderzocht welke risico- en protectieve factoren bijdragen aan het al dan niet ontstaan van probleemgedrag. Echter, veelal is dit onderzoek gericht op kinderen in de leeftijd tot circa 12 jaar (Deković, 1999), terwijl juist de factoren die de ontwikkeling beïnvloeden veranderen met de leeftijd (Kazdin, 1993) en voor adolescenten dus anders zijn dan voor (jongere) kinderen.

Wat betreft kindfactoren zijn met name een laag zelfvertrouwen en zelfbeeld (Jessor, Bos, Venderryn, Costa, & Turbin, 1995) en weinig schoolsucces en motivatie voor schoolse prestaties (McCord, 1992) een voorspeller van probleemgedrag. Adolescenten die delinquent gedrag vertonen hebben vaak een historie van slechte schoolprestaties (McCord, 1992; Van Leeuwen, Mervielde, Braet, & Bosmans, 2004). Deze jongeren verlaten school vaak

vroegtijdig zonder diploma’s en verkleinen zo hun kansen op de arbeidsmarkt (Deković, 1999). Een laag zelfbeeld is een voorspeller van psychiatrische problematiek en

externaliserende problemen zoals middelengebruik (Stacy, Sussman, Dent, Burton, & Flay, 1992).

(6)

- 6 -

Wanneer gekeken wordt naar gezinsfactoren kan dit op diverse niveaus gedaan worden: proximaal, distaal, contextueel en globaal (Deković & Prinzie, 2008). De proximale gezinsfactoren worden gekenmerkt door de interactie en kwaliteit van de relatie tussen ouder en kind. Distale gezinsfactoren omvatten karakteristieken van de opvoeder zoals

psychiatrische problematiek en bijvoorbeeld temperament. Contextuele gezinsfactoren hebben betrekking op de relatie tussen de gezinsleden onderling. Te denken valt aan de

huwelijksrelatie tussen ouders of de relatie tussen kinderen binnen een gezin. Tot slot worden globale gezinsfactoren genoemd. Tot deze factoren behoren onder andere sociaal

economische status en de contacten die het gezin onderhoudt met anderen.

Met name proximale gezinsfactoren blijken in relatie te staan tot de ontwikkeling van probleemgedrag bij jongeren (Baumrind, 1966; Deković, Janssens, & Van As, 2003;

Junger-Tas, 1998; Omer, 2001; Patterson, 1982; Reid & Patterson, 1989; Rothbaum & Weisz, 1994; Van Leeuwen et al., 2004; Verhulst & Verheij, 2009). Hierbij is wel belangrijk te realiseren dat de gezinsfactoren elkaar onderling ook kunnen beïnvloeden: distale, contextuele en globale gezinsfactoren kunnen van invloed zijn op de ouder-kindrelatie. Een negatieve relatie tussen ouders en hun kind met externaliserend gedrag wordt gekarakteriseerd door weinig vertrouwen, nabijheid, wederkerigheid en acceptatie en door meer boosheid, conflicten en verwijten (Deković, 1999; Rothbaum & Weisz, 1994). In een negatieve ouder-kind relatie ziet de ouder de relatie met zijn kind als negatief, teleurstellend en weinig hecht (Groenendaal & Deković, 2000).

Wat betreft opvoedergedrag als proximale factor blijkt dat hard straffen en een inconsequente disciplinering samenhangt met externaliserend probleemgedrag (Campbell, Pierce, Moore, Marakovitz, & Newby, 1996; Jacob, Moser, Windle, Loeber, & Stouthamer-Loeber, 2000; Stouthamer-Loeber, 1990; Van Leeuwen, 1999; Van Leeuwen et al., 2004). Onder hard straffen wordt verstaan het fysiek bestraffen van ongewenst gedrag (Van Leeuwen, 2002). Onder inconsequente disciplinering wordt verstaan het niet laten volgen van een straf op een dreigement, het eerder beëindigen van een straf en het vaak dreigen met een straf en deze niet of pas na lange tijd uitvoeren (Van Leeuwen, 2002). McCord (1992) vond dat weinig

ouderlijke steun en betrokkenheid bijdroegen aan een hogere mate van probleemgedrag van het kind. In de meta-analyse van Hoeve et al. (2009) is geconcludeerd dat ouderlijke steun onderverdeeld kan worden in vijf positieve aspecten: vertrouwen, acceptatie, ondersteunende opvoeding, liefde, open communicatie en warmte. Een lage mate van ouderlijke steun is te verdelen in vijf negatieve aspecten: onverschilligheid, ontwijking, afwijzing, vijandigheid en verwaarlozing. Het gebrek aan positieve en de aanwezigheid van negatieve aspecten staan

(7)

- 7 -

beide in verband met externaliserend probleemgedrag (Hoeve et al., 2009). Uit de meta-analyse van Hoeve et al. blijkt verder dat een gebrek aan monitoring bij ouders een sterke voorspeller is van delinquent gedrag. Dit wordt ondersteund door de bevindingen van Dishion, Patterson, Stoolmiller en Skinner (1991) en door Brown, Mount, Lamborn en Steinberg (1993) die monitoring omschrijven als het aanwezig zijn in het leven van een kind, weten wat het doet, waar het is en wat er speelt in het leven van het kind. Ook het stellen van regels over met wie het kind om mag gaan en wanneer vallen onder monitoring. Gesteld kan worden dat een hoge mate van ouderlijke steun een protectieve factor is voor het ontwikkelen van (externaliserend) probleemgedrag van kinderen en adolescenten (Hoeve et al., 2009). Bij een gebrek aan ouderlijke steun, waarbij een onverschillige en/of verwaarlozende

opvoedingsstijl gecombineerd wordt met een afwijzende/vijandige opvoedingsstijl hebben jongeren een grotere kans op het ontwikkelen van antisociaal gedrag (Deković, 1999; McCord, 1992).

Naast gezinsfactoren speelt zeker bij adolescenten de relatie die zij hebben met hun peergroup een grote rol in het al dan niet ontwikkelen en in stand houden van externaliserend probleemgedrag. Wanneer de ouder-kindrelatie slecht is, blijken jongeren meer naar een deviante peergroup toe te trekken (Dishion, Nelson, & Bullock, 2004; Dishion & Patterson, 2006). Met name contact met deviante peers vergroot de kans op probleemgedrag bij een jongere, zoals bijvoorbeeld middelenmisbruik en criminele activiteiten (Dishion, Andrews, & Crosby, 1995; Reid et al., 1992; Stacy et al., 1992;).

Bovenstaande overziend, is het begrijpelijk dat bij het ontwikkelen van interventies voor het voorkomen en verminderen van externaliserende problemen bij jongeren gericht wordt op de jongere zelf en de ouders. De complexiteit van de veroorzakende en in stand houdende factoren vraagt dat een interventie gericht is op meer dan slechts één component (Deković, 1999). Behandelingen zijn er vaak op gericht agressieve of andere ernstige gedragsproblemen bij jongeren te doen afnemen, zodat de kans dat deze jongeren het

criminele pad op gaan kleiner wordt. Verschillende therapeutische benaderingen liggen aan de basis van interventies en/of trainingen en gegevens over de effectiviteit van deze

behandelingen ondersteunen de idee dat behandeling via de ouder plaats dient te vinden (Weinblatt & Omer, 2008).

Multi Systeem Therapie (MST) is een behandeling die gericht is op de jongere, zijn

gezin en de omgeving van de jongere en het gezin. Het is een effectief gebleken interventie voor de afname van externaliserend probleemgedrag en vijandigheid bij jongeren en voor het vergroten van het gevoel van competentie bij ouders (Asscher, Deković, Manders, Van Der

(8)

- 8 -

Laan, & Prins, 2013). Deze therapie is een intensieve en daarmee ook erg kostbare

behandeling waarbij de jongere en zijn gezin in de eigen omgeving worden begeleid door een team van therapeuten en supervisoren. Dat de behandeling kostbaar is maakt dat lang niet alle gezinnen in aanmerking komen voor deze behandeling. Daarnaast blijkt dat wanneer een interventie te zwaar en langdurig is voor het probleemgedrag van de cliënt, er juist een tegengesteld effect bereikt kan worden (De Vries, Hoeve, Assink, Stams, & Asscher, submitted). Dit impliceert dat een interventie goed aan moet sluiten bij de problematiek van de hulpvrager. Uit dezelfde meta-analyse is naar voren gekomen dat interventies die gericht zijn op het voorkomen van jeugddelinquentie het meest effectief zijn wanneer ze

gedragsgeoriënteerd zijn met aandacht voor ouderlijke vaardigheden (parenting skills) en zich richten op de context van de familie.

Weinblatt en Omer (2008) stellen dat in nagenoeg alle interventies wordt voorbij gegaan aan het welzijn van de ouder. De laatste jaren worden ouders zelf ook vaker gezien als cliënt omdat het lijden van de ouder niet ondergeschikt is aan het lijden van het kind. Hierbij worden doelen gericht op ouders als minstens even belangrijk gezien. Verbeteren van reacties op het probleemgedrag, zelfwaardering, het gevoel steun te krijgen en het welbevinden van ouders worden gezien als doelen op zich (Weinblatt & Omer, 2008). Wanneer ouders een positiever gevoel hebben over zichzelf, de steun uit hun omgeving, de partnerrelatie en hun opvoedingscompetenties, wanneer zij met andere woorden binnen de distale, contextuele en globale gezinsfactoren positieve veranderingen doormaken, is het welhaast vanzelfsprekend dat positieve veranderingen op zullen treden binnen de proximale gezinsfactoren. Uiteindelijk kan dit ertoe leiden dat het probleemgedrag van het kind vermindert.

Het behandelingsmodel Nieuwe Autoriteit

Een relatief minder kostbare oudertraining dan MST, die uitgaat van de ouder als cliënt, is het in 2008 door Rodenburg en Breugem ontwikkelde gestructureerde

behandelingsmodel Nieuwe Autoriteit. Rodenburg, klinisch psycholoog en systeemtherapeut, en Breugem, systeemtherapeut, zijn beide werkzaam hij MoleMann Mental Health te Almere, een tweedelijns GGZ instelling. Het behandelingsmodel is gebaseerd op ‘Geweldloos Verzet’ en ‘Nieuwe Autoriteit’ van Haim Omer (2007, 2011). Dit is een nieuwe opvatting van

ouderlijk gezag die beter past bij de huidige tijd en ouders helpt om liefdevol leiding te geven aan hun pubers (Rodenburg et al., 2010). In 2008 is het behandelingsmodel door Rodenburg en Breugem in Nederland gepresenteerd na een periode van experimenteren met individuele gezinnen en oudergroepen. Het aanbieden van de behandelmethodiek in oudergroepen is

(9)

- 9 -

uniek: in Duitsland, Engeland, Zwitserland, Israël en België wordt deze alleen aan individuele gezinnen gegeven (Weinblatt & Omer, 2008). Hoewel het model Nieuwe Autoriteit zich richt op alle ouders die problemen ervaren met hun kind, is de oudertraining zoals die gegeven wordt bij MoleMann Mental Health met name gericht op ouders met kinderen in de leeftijd van 12-18 jaar die zijn vastgelopen in hun ontwikkeling en ernstig probleemgedrag vertonen als brutaal gedrag, spijbelen, drugsgebruik, geweld, intimidatie en ander grensoverschrijdend gedrag. De overeenkomst tussen al deze ouders is dat zij ernstige problemen ervaren met hun kind thuis en vaak ook buitenshuis. De ouders voelen zich zonder uitzondering machteloos en zijn met hun kind in een negatieve interactiecirkel terecht gekomen. Nieuwe Autoriteit is gebaseerd op twee basisprincipes van Geweldloos Verzet: ten eerste nemen de ouders een krachtig standpunt in ten opzichte van geweld (fysiek of verbaal), risicogedrag en antisociaal gedrag. Ten tweede vermijden zij hierbij zelf elke vorm van fysiek of verbaal geweld. De ouder doorbreekt de escalatieprocessen binnen het gezin door hier niet langer in mee te gaan en biedt op een nieuwe vastberaden manier verzet tegen het gedrag van het kind. Steeds wordt de ouderlijke aanwezigheid aan het kind getoond waarbij indirect de boodschap wordt

afgegeven: ‘Hier ben ik! Ik ben je ouder en ik blijf je ouder! Ik geef niet toe en ik geef je niet op!’ De basisprincipes van Nieuwe Autoriteit zijn verder uitgewerkt in vier kernonderdelen die vertaald zijn naar concrete methoden.

Omer (2007) onderstreept het belang van monitoring of breder gezegd parental

presence of ouderlijke aanwezigheid. Hij zegt hierover: “Ouderlijke aanwezigheid is een

eerste stap voor ouders om het contact met het kind weer in balans te brengen en meer invloed te krijgen. Onder aanwezigheid en toezicht wordt verstaan het meer op de hoogte zijn van wat het kind doet, waar het is, met welke vrienden het omgaat en dat ouders hun kind laten

merken dat hun leven hen interesseert. Het betekent ook dat zij zich om bepaalde zaken zorgen maken of deze onacceptabel vinden” (p. 9). In de oudertraining Nieuwe Autoriteit wordt op verschillende manieren geleerd hoe ouders hun kinderen beter kunnen monitoren: het vormt een eerste kernonderdeel van de methodiek. Hierbij moet gezegd worden dat Omer (2011) liever spreekt van ‘waakzame zorg’ dan van toezicht of monitoring. Hij zegt hierover: “Deze nieuwe term maakt duidelijk dat waakzaamheid effectief is als er zorg uit spreekt, en niet alleen maar de wens het kind te controleren en in de gaten te houden” (p. 30).

Naast het vergroten van de ouderlijke aanwezigheid (of waakzame zorg) wordt in de oudertraining aandacht besteed aan de inconsistentie van het opvoedingsgedrag. Ouders van agressieve kinderen blijken vaker inconsistent te reageren op het ongewenste gedrag van hun kind (Reid et al., 2002). De ene keer straffen zij het kind direct, de andere keer laten zij

(10)

- 10 -

woede-uitbarstingen zien waarbij gedreigd wordt met harde straffen die niet nagekomen worden. Uiteindelijk trekken ouders zich vaak terug (ze geven toe) waardoor het agressieve gedrag van het kind toeneemt omdat het succes ervaren heeft bij het volhouden van het ongewenste gedrag. Deze escalatieprocessen worden door Omer beschreven in Geweldloos Verzet (2007) met behulp van Pattersons’ coercion theory (Patterson, 1982). Omer geeft handvatten zodat ouders hun toegeeflijke houding om kunnen zetten in een houding van geweldloos verzet. Door te bepalen op welk probleemgedrag de focus komt te liggen komen ouders tot een krachtige stellingname tegen het grensoverschrijdend gedrag van het kind. Ouders bepalen het speelveld en geven aan wat zij onacceptabel vinden. Zo nemen zij de regie terug in de opvoeding. Door middel van een uitgestelde reactie op 10% van ongewenste gedrag van het kind (‘ik kom hier later op terug’) leren zij hun eigen emoties reguleren: boosheid en frustratie kunnen wegvloeien alvorens er teruggekomen wordt op het ongewenste gedrag op een door de ouders bepaald moment (Omer, 2007). Escalatieprocessen worden voorkomen en ouders geven niet langer toe. Het vergroten van de zelfcontrole van ouders is een tweede kernonderdeel van de oudertraining Nieuwe Autoriteit.

Figuur 1. Model oudertraining Nieuwe Autoriteit

De ouders die zich aanmelden voor de oudertraining Nieuwe Autoriteit geven bijna allemaal aan dat de relatie met hun kind dusdanig slecht is dat er continu een negatieve sfeer in huis is en dat het gevoel van warmte voor hun kind bijna of soms helemaal weg is. Een derde kernonderdeel van de oudertraining richt zich op contactherstel tussen ouder en jongere en tussen jongere en de gemeenschap. Door middel van gebaren van verzoening naar hun

(11)

- 11 -

kind (berichtjes van waardering, symbolische traktaties/cadeautjes, samen iets leuks doen en het erkennen van gemaakte fouten) komt het gevoel van warmte van ouders voor het kind langzaam terug en zullen er meer positieve interacties plaatsvinden. Tevens helpt dit ouders in het verzet bieden aan het ongewenste gedrag van het kind omdat zij niet langer alleen de rol van ‘slechterik’ hoeven vervullen (Weinblatt & Omer, 2008). Contactherstel draagt bij aan een betere relatie tussen ouder en kind. Een positieve ouder-kind relatie is een beschermende factor voor ongewenst gedrag van de jongere (Rothbaum & Weisz, 1994). Ook herstel van de relatie tussen kind en de gemeenschap speelt een belangrijke rol. Wanneer het kind ook buitenshuis ongewenst/agressief gedrag vertoont, is de relatie met de gemeenschap verstoord. Herstelmaatregelen vormen een goed alternatief voor straf omdat dit er, anders dan bij

straffen, toe bijdraagt dat de jongere actief een gebaar maakt naar de gemeenschap en hiermee afstand doet van zijn gedrag in het verleden. Zo kan de relatie tussen het kind en de

gemeenschap worden hersteld (Omer, 2011). Ouders helpen hun kind met het uitvoeren van deze herstelmaatregelen en laten ook hierin hun verzet maar ook hun betrokkenheid en liefde blijken (‘wij accepteren dit gedrag niet en het is onze verantwoordelijkheid jou te helpen dit weer recht te zetten’).

Vanuit het gedachtegoed van Geweldloos Verzet (Omer, 2007) wordt in Nieuwe Autoriteit (Omer, 2011) het belang van het in de openbaarheid treden en transparantie onderstreept. Sharp (1973, aangehaald in Omer, 2007) geeft hiervoor vier redenen: (1) openheid is de enige optie tot het verwerven van een brede steun; (2) openbaarheid zorgt ervoor dat mensen uit het gewelddadige ‘kamp’ en anderen zich duidelijk tegen geweld uitspreken; (3) transparantie vergroot de commitment ten aanzien van geweldloos verzet, waar dit mogelijk zou gaan wankelen wanneer er in het geheim verzet geboden zou worden; (4) geheimhouding komt voort uit angst en houdt angst in stand. Het blijkt dat meer sociale steun bijdraagt aan effectievere opvoedingsstrategieën: een meer autoritatieve opvoedingsstijl, minder toegeeflijkheid, meer ouder-kind communicatie en meer ouderlijke monitoring

(Byrnes & Miller, 2012; Ceballo & McLoyd, 2002). Het vergoten van de sociale steun voor het gezin en het in de openbaarheid treden met de problemen is dan ook het laatste

kernonderdeel van de oudertraining Nieuwe Autoriteit. Zie ook figuur 1 voor een schematisch overzicht van de kernelementen van de oudertraining.

Hoewel de kernonderdelen van de oudertraining zoals hierboven beschreven allemaal uiteindelijk bijdragen aan het verminderen van de gedragsproblemen van het kind

(Rodenburg et al., 2010; Weinblatt & Omer, 2008) is dit niet het overkoepelende doel van de training. Het gaat er met name om dat ouders, na het volgen van de training, het gevoel

(12)

- 12 -

hebben de regie over de opvoeding weer in handen te hebben. Ouders van agressieve kinderen zitten vaak in een patroon van hulpeloosheid en heftige uitbarstingen. De hulpeloosheid zorgt ervoor dat zij geen zelfcontrole hebben en dit leidt tot woede-uitbarstingen (Omer, 2007). Zo bezien is hulpeloosheid een katalysator voor het negatieve patroon in de ouder-kind interactie. De oudertraining Nieuwe Autoriteit is erop gericht het gevoel van hulpeloosheid/

machteloosheid bij ouders te verminderen zodat zij weer het gevoel hebben de regie over de opvoeding in handen te hebben.

In een experimenteel onderzoek van Weinblatt en Omer (2008) is de behandelmethode Geweldloos Verzet onderzocht, die op dat moment een training van vijf weken inhield.

Drieënzeventig ouders (41 gezinnen) werden willekeurig ingedeeld bij een behandelingsgroep of een wachtlijst controlegroep. Vergeleken met de wachtlijstgroep bleken ouders die de training hadden gekregen minder hulpeloosheid en minder escalerend gedrag te vertonen. Zij voelden zich meer gesteund door hun omgeving en het negatieve gedrag van de kinderen nam af. In een RCT in Duitsland (Ollefs, Von Schlippe, Omer & Kriz, 2009) is de methode

‘Geweldloos Verzet’ vergeleken met de methode ‘Triple-P’ en met een controlegroep. Beide interventies vertoonden in vergelijking met de controlegroep een significante toename van ouderlijke aanwezigheid, een sterke afname van escalaties, een significante toename van opvoedingsvaardigheden van de ouders en een significante afname van somberheid en machteloosheid van de ouders. Alleen de methode ‘Geweldloos Verzet’ gaf ook een significante verbetering van de gedragsproblemen van de jongeren te zien.

Deze studie

In deze studie wordt de effectiviteit van de door Rodenburg en Breugem ontwikkelde behandelmethodiek onderzocht. De kernonderdelen uit de training zijn er allen op gericht het gevoel van regie bij ouders te vergroten. Onderzocht wordt of de resultaten op deze

onderdelen inderdaad verbeteren bij ouders en of zij elkaar beïnvloeden. Overkoepelend wordt onderzocht of het probleemgedrag bij de jongeren afneemt en of het gevoel van regie bij ouders toeneemt gedurende de interventie. Voor zover bekend is dit het eerste onderzoek dat specifiek de afzonderlijke onderdelen van de behandelmethode onderzoekt. Daarnaast is deze studie uniek in het onderzoeken van de behandelmethode op microniveau, waarbij inzicht wordt verkregen in de dagelijkse gevoelens en gedragingen van de participanten (Laurenceau & Bolger, 2005) en hoe deze elkaar beïnvloeden.

Om de effectiviteit van de behandelmethodiek te onderzoeken in de klinische praktijk wordt bij MoleMann Mental Health, een tweedelijns GGZ instelling, een gerepliceerd case

(13)

- 13 -

based time series design (N=6) uitgevoerd (Borckardt et al., 2008). Dit onderzoeksdesign is

uitstekend geschikt om de haalbaarheid en voorlopige werkzaamheid van een nieuwe

interventie aan te tonen, zoals deze wordt aangeboden in de klinische praktijk (Drotar, 2009). In case studies kunnen bovendien onderliggende veranderingsprocessen in kaart worden gebracht wanneer gebruik wordt gemaakt van tijdreeksanalyses en individuele cliënten kunnen worden gevolgd. Op deze manier kunnen oorzaak-en-gevolg relaties in kaart worden gebracht (Borckardt et al., 2008; Drotar, La Greca, Lemanek, & Kazak, 1995; Flyvbjerg, 2005). De data die case based onderzoek oplevert kan de klinische praktijk voorzien van informatie over de individuele verschillen bij cliënten waardoor beter kan worden vastgesteld welke interventie of onderdelen van een interventie bij welke problemen van cliënten aan slaan, wat deze vorm van onderzoek uitermate geschikt maakt voor de klinische praktijk van MoleMann Mental Health. Het onderzoeksveld en de klinische praktijk kunnen zo dichterbij elkaar komen. Zeker het onderzoeken van een nieuwe interventie is vaak moeilijk te

realiseren middels een grootschalig Randomized Controlled Trial (RCT). Het bereik van een nieuwe interventie zoals ontwikkeld door Rodenburg en Breugem is relatief klein, waardoor het aantal cliënten nog niet zo groot is. Het random toewijzen van personen aan deze

interventie levert dan problemen op. Daarnaast duurt het erg lang voordat de benodigde sample size is bereikt. Een ander probleem is dat er bij de gezinnen die voor een RCT geselecteerd worden vaak geen sprake mag zijn van comorbiditeit of complexe klinische problemen, terwijl zij juist een groot deel beslaan van de populatie in de hulpverlening (Drotar, 2009). Met behulp van case based time series kunnen voor bijzondere klinische doelgroepen toch empirisch ondersteunde interventies ontwikkeld worden (Borckardt et al., 2008; Drotar, 2009; Kazdin, 2010).

Om de effectiviteit van deze interventie te onderzoeken is gebruik gemaakt van tijdreeksanalyse voor de beantwoording van hypothesen op microniveau. Hiervoor zijn gegevens uit de baselinefase vergeleken met gegevens uit de interventiefase. In de baselinefase worden variabelen geregistreerd door participanten voordat de interventie

begonnen is. Dezelfde variabelen worden gedurende de interventieperiode, die ingaat wanneer de interventie start, opnieuw dagelijks geregistreerd (Borckardt et al., 2008). Met behulp van de tijdreeksanalyse kan een antwoord gegeven worden op de vraag of de interventie een verbetering bij de participant teweeg brengt, op verschillende variabelen. Ook kan een antwoord gegeven worden op procesniveau: hoe verloopt de verandering van de participant gedurende de behandeling (Borckardt et al., 2008). In dit onderzoek worden beide typen vragen onderzocht. Naast onderzoek op microniveau wordt in dit onderzoek ook op

(14)

- 14 -

macroniveau gekeken of er sprake is van significante verbeteringen van ouders door de afname van vragenlijsten voorafgaand aan de interventie en na afloop van de interventie. In dit onderzoek staat de volgende hypothese centraal: ‘De behandelmethodiek Nieuwe Autoriteit is effectief voor ouders van jongeren tussen de 12-18 jaar met ernstig

grensoverschrijdend gedrag, wat blijkt uit een toegenomen gevoel de regie in handen te hebben, betere ouder-kindrelatie en minder problemen in de opvoeding, meer steun vanuit de omgeving, betere conflicthantering en tot slot minder gedragsproblemen bij het kind.’ Om deze hypothese te toetsen worden de volgende deelhypothesen beantwoordt:

1. Na afloop van en tijdens de interventie hebben de participanten dagelijks meer het gevoel dat zij de regie in handen hebben, is er sprake van een hogere mate van zelfcontrole, monitoring en ervaren zij meer support van mensen om hen heen. Ook tonen ouders hun liefde en betrokkenheid meer aan hun kind en zijn de escalaties in het gezin minder aanwezig en minder hevig. Tot slot hebben ouders het gevoel dat zij hun problemen beter kunnen oplossen.

2. Er sprake van een verband tussen de mate van regie en de mate van monitoring, tussen de mate van regie en de mate van escalaties, tussen de mate van regie en de mate van zelfcontrole, tussen de mate van regie en de mate van efficacy, tussen de mate van regie en de mate van support, tussen de mate van support en de mate van zelfcontrole, tussen de mate van zelfcontrole en de mate van contact met het kind en tussen de mate van zelfcontrole en de mate van escalaties.

3. Na afloop van de interventie rapporteren ouders significant minder inconsequente en harde straffen ten aanzien van het kind, meer positief ouderlijk gedrag en meer negeren van ongewenst gedrag. Ook rapporteren ouders minder problemen in de opvoeder-kindrelatie, incompetente gevoelens met betrekking tot de opvoeding, depressieve stemmingen en gevoelens van rolbeperking. Verder rapporteren zowel ouders als kinderen minder gedragsproblemen en een betere conflicthantering en meer acceptatie ten aanzien van elkaar. Ouders rapporteren meer controle en cohesie van de gezinsleden ten opzichte van elkaar en een hogere mate van competentiebeleving als persoon, opvoeder en een hogere mate van competentiebenutting. Tot slot is de partnerrelatie en sociale steun zoals ouders deze ervaren significant positiever na de interventieperiode.

(15)

- 15 -

Methode Participanten

Participanten stonden op de wachtlijst voor de training Nieuwe Autoriteit bij MoleMann Mental Health in Almere. Aan het eind van het eerste intakegesprek waarbij behandelaren Rodenburg, Breugem, de onderzoeker en ouders aanwezig waren, is in overleg met ouders besloten of zij aan de training en het onderzoek wilden deelnemen.

Exclusiecriteria voor deelname aan de training waren te dominant aanwezige

emotieregulatieproblematiek of te ernstige psychiatrische problematiek (zoals psychose) bij ouders en te milde gedragsproblematiek van het kind. Omdat het onderzoek de behandeling niet in de weg mocht staan, zijn verder geen exclusiecriteria opgesteld. De ouders die aangaven interesse te hebben in deelname aan het onderzoek hebben een brief met uitleg meegekregen (zie bijlage 1) en de toestemmingsformulieren (zie bijlage 2).

Tabel 1: Beschrijvende gegevens participanten

Moeders (N=7) Vaders (N=4) Leeftijdsgroep % 40-50 71 (5) 100 (4) 50-60 29 (2) - Geslacht kind % Jongen 29 (2) 25 (1) Meisje 71 (5) 75 (3)

Relatie tot het kind %

Biologische ouder 86 (6) 25 (1) Stiefouder - 75 (3) Adoptief ouder 14 (1) - Burgerlijke staat % Getrouwd 29 (2) 50 (2) Gescheiden 42 (3) -

Gescheiden en opnieuw samenwonend 29 (2) 50 (2)

Opleidingsniveau % VMBO 14 (1) 25 (1) MBO 71 (5) 50 (2) HBO 14 (1) 25 (1) Werk % Geen werk 14 (1) 25 (1)

≤ 24 uur per week 57 (4) -

> 24 uur per week 29 (2) 75 (3)

Deelname onderzoek %

Dagboekjes + vragenlijsten 71 (5) 25 (1) Alleen vragenlijsten 29 (2) 75 (3)

(16)

- 16 -

In totaal zijn twee groepen ouders gestart met het onderzoek. In de eerste groep is één ouderpaar vroegtijdig gestopt met de training. Een ander ouderpaar heeft de training wel afgerond maar zij hebben zich teruggetrokken uit het onderzoek. In de tweede oudergroep heeft iedere ouder/ouderpaar wel deelgenomen aan het onderzoek. In totaal hebben acht gezinnen een bijdrage geleverd aan het onderzoek (totale onderzoek, dat wil zeggen zowel dagboekjes als vragenlijsten: N = 6, alleen vragenlijsten: N = 3). Zie voor beschrijvende gegevens tabel 1 en een beschrijving van de participanten bijlage 3.

Alle ouders hebben vrijwillig deelgenomen aan het onderzoek. Zij hebben geen beloning ontvangen en konden zich op ieder moment tijdens de behandeling terugtrekken uit het onderzoek zonder hiervoor een reden te geven.

Procedure

De training Nieuwe Autoriteit die gevolgd is in dit onderzoek, duurde 5 à 6 maanden en bestond uit 3 trainingsbijeenkomsten, een aankondigingsritueel, 2 à 3 groepsbijeenkomsten en wekelijkse telefonische support door de behandelaren. De training was voor het onderzoek in 4 fasen verdeeld: de baselinefase (van T1 tot T2), de trainingsfase (van T2 tot T3), de uitvoeringsfase (van T3 tot T4) en de afsluitende fase (van T4 tot T5). In figuur 1 is het verloop van de training met de opzet van het onderzoek visueel weergegeven.

In het eerste intakegesprek werden de problemen in het gezin geïnventariseerd en gekeken of deelname aan de training en het onderzoek geïndiceerd was. Daarna werd uitleg gegeven over de procedure en design van het onderzoek. Ouders kregen informatie mee naar huis met de toestemmingsverklaringen en de volgende vragenlijsten: voor ouders een CBCL, voor het kind de YSR en voor de leerkracht de TRF (indien de problematiek ook op school speelde). Daarnaast kregen zij een uitleg over het onderzoek mee. Er werd een datum gepland voor het tweede intakegesprek waarbij, indien mogelijk, ook het kind aanwezig was.

Bij het tweede intakegesprek (T1) werd met ouders en kind verder gesproken over de training en de situatie thuis en/of op school. Daarnaast werden door ouders en het kind extra vragenlijsten in verband met het onderzoek ingevuld. Ouders leverden de

toestemmingsverklaringen en de thuis ingevulde vragenlijsten in. Verder werd uitleg gegeven over het invullen van de dagboekjes. Na dit intakegesprek werd gedurende 7 dagen het dagboekje via een link per email verstuurd naar de deelnemende ouders. Wanneer zij één of meerdere dagen niet ingevuld hadden, is nog enkele dagen doorgegaan met het sturen van dagboekjes tot er minimaal 6 dagen ingevuld waren. Dit was de baselinefase.

(17)

- 17 -

Na de baselinefase kwamen ouders bij elkaar voor de eerste trainingsbijeenkomst. Dit was de start van de trainingsfase (T2). Na de eerste bijeenkomst vonden nog twee

trainingsbijeenkomsten plaats, beide met een week ertussen. In de derde bijeenkomst werd een datum gepland waarop ouders de aankondiging naar hun kind toe zouden gaan doen. Dit was het moment dat de uitvoeringsfase van start ging.

Figuur 1: schematisch overzicht onderzoeksopzet

In de uitvoeringsfase (T3) vond alleen nog twee à drie keer een groepsbijeenkomst plaats. Ouders gingen individueel actief aan de slag met het plan dat zij in de trainingsfase hadden opgesteld. Wekelijks hadden ze telefonisch contact met één van de twee

behandelaren. Bij de start van de uitvoeringsfase (na het aankondigingsgesprek) vulden ouders gedurende een periode van 7 dagen het dagboekje in. Ongeveer een maand na het aankondigingsritueel vond de eerste groepssessie voor de ouders plaats in de uitvoeringsfase. Na deze bijeenkomst vulden ouders uit de eerste onderzoeksgroep wederom een week lang dagboekjes in. De ouders uit de tweede onderzoeksgroep (deze groep startte een maand na de eerste groep) vulden na de aankondiging direct een langere periode dagboekjes in. Na een aantal weken vond de tweede groepsbijeenkomst in de uitvoeringsfase plaats. Hierna vulden ouders uit de eerste onderzoeksgroep het dagboekje in gedurende 14 dagen. Door de ouders uit de tweede onderzoeksgroep zijn in de uitvoeringsfase verder geen dagboekjes meer ingevuld. Dit had te maken met het feit dat slechts één ouder vrij snel een

aankondigingsgesprek voerde met haar kind. De overige ouders hadden daar meer tijd voor nodig en kwamen pas op een veel later moment tot een aankondiging. Van deze ouders vulde slechts één ouder de dagboekjes in, deze heeft dit op een later tijdstip nog wel gedaan.

In de afrondingsfase vond nog één groepsbijeenkomst plaats (T4). Gebleken is dat de trajecten die ouders volgden behoorlijk uiteenliepen. Lang niet alle ouders waren al toe aan de

(18)

- 18 -

afronding bij MoleMann. Zij gingen nog op individueel niveau verder in behandeling. De ouders uit de eerste onderzoeksgroep hebben geen dagboekjes meer ingevuld na de

afrondingsbijeenkomst. De ouders uit de tweede onderzoeksgroep vulden aan het eind van hun traject nog enkele dagen het dagboekje in. Aan het eind van de afrondingsfase vond er nog een kort eindgesprek plaats door de onderzoeker met de ouders, waarin zij de

vragenlijsten nogmaals invulden (T5).

Interventie

De oudertraining Nieuwe Autoriteit is een training die door Rodenburg en Breugem in grote lijnen in een behandelprotocol is gezet. Met name voor de trainingsfase ligt vast wat in welke bijeenkomst aan bod komt. De opzet en in mindere mate de inhoud van de training zoals deze van te voren gemaakt is, kon tijdens de duur van de training nog enigszins

aangepast worden als de groepssamenstelling en/of de problematiek binnen de groep hierom vroeg. Desondanks is geprobeerd zoveel mogelijk vast te houden aan de vaste volgorde van het gestructureerde behandelingsmodel zoals dit in 2008 door Rodenburg en Breugem ontwikkeld is. Deze bestaat uit 4 fasen: een intakefase, trainingsfase in de oudergroep, uitvoeringsfase in eigen gezin en netwerk met de oudergroep als extra netwerk en de slotfase met weer alleen de oudergroep.

Trainingsfase

In de eerste trainingsbijeenkomst is allereerst ruimte voor een kennismakingsronde, ouders vertellen wie zij zijn en welke problemen zij met hun zoon/dochter ervaren. Daarna wordt psycho-educatie gegeven over het puberbrein. Een beter inzicht in de

hersenontwikkeling en het feit dat sommige hersendelen nog niet volgroeid zijn maakt bepaald pubergedrag inzichtelijker en begrijpelijker voor ouders. Bovendien geeft het hen meer inzicht in de risico’s en beperkingen/mogelijkheden van hun puber. In de eerste

bijeenkomst wordt verder uitleg gegeven over de opzet van de training Nieuwe Autoriteit en de basisprincipes: Parental Presence of ouderlijke aanwezigheid, veiligheid gaat voor privacy, support van systeem rondom het gezin, het belang van zelfcontrole (het doel is niet controle krijgen over het gedrag van het kind maar zelfcontrole van de opvoeder over de eigen emoties), doorbreken van escalatiepatronen, volgehouden leiding en reparatie: herstel van contact tussen ouder en kind en tussen kind en de omgeving. Na deze uitleg maken ouders een relatiediagram waarin zij in kaart brengen wie de belangrijkste contacten zijn in het leven van het gezin. Dit relatiediagram is uitgangspunt voor de supportgroep die ouders gaan

(19)

- 19 -

van een lijst van al het probleemgedrag van het kind waaraan ouders zich ergeren of dat ze gedurende de dag corrigeren. Daarnaast gaan ouders nadenken over welke personen zij als supportpersonen willen hebben. Waar mogelijk gaan zij deze personen inlichten over de training en vragen of zij hen tot steun willen zijn de komende maanden. Ouders krijgen een cursusmap mee naar huis met enkele hoofdstukken van ‘Geweldloos Verzet in Gezinnen’ (Hoofdstuk 2 en 3 uit Omer, 2007) en ‘Nieuwe Autoriteit’ (Hoofdstuk 2 uit Omer, 2011). Zij worden gestimuleerd dit thuis te lezen. Verder wordt benadrukt dat het in deze eerste

bijeenkomst geleerde nog niet toegepast mag worden thuis. Pas aan het eind van de

trainingsfase, na het aankondigingsritueel, mag gestart worden met alle componenten van de training bij elkaar omdat de ervaring leert dat de methodiek het krachtigst werkt wanneer alle componenten bij elkaar vanaf het aankondigingsgesprek worden toegevoegd.

In de tweede trainingsbijeenkomst wordt eerst een ronde gedaan waarin ouders

vertellen hoe de voorgaande week gegaan is. Daarna wordt de huiswerkopdracht besproken: is het ouders gelukt een lijst met alle gedragingen die ergernis oproepen of die zij onacceptabel vinden te maken? Daarna wordt uitleg gegeven over het 60-30-10 principe: alle

probleemgedragingen van het kind worden verdeeld in denkbeeldige emmertjes van 60%, 30% en 10%. Het grootste deel van het gedrag (60%) dient geheel genegeerd te worden door ouders. Er mag op dit gedrag geen reactie komen, zowel verbaal als non-verbaal. Over 30% van het gedrag mag nog een enkele opmerking gemaakt worden maar verder mogen ouders hier geen actie op ondernemen. Slechts 10% van het gedrag (1 tot 3 gedragingen) mag gekozen worden om de focus tijdens de uitvoeringsfase op te leggen. Dit gedrag is voor ouders onacceptabel en zij maken een plan van aanpak voor dit gedrag gedurende de training. Hierbij is van belang dat ook gekeken wordt naar veiligheid. Wanneer het kind gedrag

vertoont dat de veiligheid van ouders, het gezin, de maatschappij of het kind zelf in gevaar brengt, gaat dit altijd voor op ander probleemgedrag. Ouders worden aangesproken op hun ouderlijke verantwoordelijkheid om de veiligheid van hun kind te waarborgen en zij zijn ‘verplicht’ dit gedrag in hun 10% op te nemen. Ouders overleggen met de behandelaren op welke 10% van het gedrag zij de focus in de uitvoeringsfase zullen gaan leggen, zij kiezen echter zelf. Hierna wordt de behandelmethodiek verder uitgelegd. De interventies die ouders toe gaan passen tijdens de uitvoeringsfase worden besproken (Omer, 2007; Rodenburg et al., 2010; Omer, 2011):

- Uitgestelde reactie: wanneer een kind grensoverschrijdend gedrag vertoont (horend bij de 10% waarop de focus ligt), geven ouders aan dit niet te accepteren en hier later op terug te zullen komen. Dit geeft hen de ruimte hun eventueel ontstane boosheid te laten zakken en

(20)

- 20 -

op een rustige manier stelling te nemen tegen het ongewenste gedrag van het kind. Het voorkomt een escalatieproces en geeft ouders het gevoel de regie in handen te hebben: zij geven het kind hiermee de boodschap dat zij bepalen wat het speelveld is en niet het kind.

- Kind volgen (waar, wat, met wie): ouders gaan hun aanwezigheid in het leven van het kind vergroten door hun kind te volgen. Het doel hiervan is schade te voorkomen van eventuele strafbare activiteiten buitenshuis en voorkomen dat het het kind lukt om het contact met de ouder te verbreken. In eerste instantie gebeurt het volgen door van het kind te vragen dat deze precies vertelt waar hij is, met wie en wat hij doet. Wanneer het kind afspraken schendt, kan dit ook het lijfelijk volgen zijn van het kind, door het kind op te zoeken waar het is. Ouders laten door het kind te volgen zien dat zij vastbesloten zijn het contact met het kind te behouden en aanwezig te blijven in zijn leven.

- Doorbreken geheimhouding: geheimhouding blijkt veel voor te komen in gezinnen met huiselijk geweld en in gezinnen waarbij ouders zeer veel problemen ervaren met hun kind thuis. Juist deze geheimhouding draagt ertoe bij dat de problemen blijven bestaan. Daarom is een belangrijk onderdeel dat ouders familie, vrienden, buren, collega’s of kennissen op de hoogte brengen van wat er zich thuis afspeelt. Ouders bepalen zelf wie zij informeren. Het in de openbaarheid treden zorgt vaak al tot afname van het probleemgedrag van het kind.

- Inzet supportpersonen: De personen die ouders op de hoogte hebben gebracht van de problemen in het gezin, kunnen op verschillende manieren een rol spelen. Deze

supportpersonen kunnen ouders bevestiging geven en aanmoedigen, een luisterend oor voor hen zijn, ze kunnen op verschillende manieren praktische hulp bieden en bijvoorbeeld als bemiddelaar optreden tussen ouders en kind. Ook het kind wordt uitgenodigd om

supportpersonen te betrekken, zoals goede vrienden of volwassen vertrouwenspersonen. - Sit-in/ staking: de sit-in wordt toegepast wanneer het kind zich niet aan de gemaakte afspraken heeft gehouden en is het vervolg op de uitgestelde reactie. De ouders zoeken het kind op in zijn/haar kamer, kondigen aan dat zij dit gedrag niet langer accepteren en zeggen dat zij in de kamer zijn om een oplossing voor het probleem te vinden. Ouders blijven een tijdlang stilzwijgend dichtbij de deur zitten en wachten suggesties van het kind af. Het is de bedoeling dat het kind met een oplossing komt. Wanneer er geen bevredigende oplossing komt, blijven ouders zitten. Als er geen goede oplossing komt, gaan de ouders na een uur weg met de woorden: ‘we hebben nog geen oplossing gevonden’. Het doel van deze interventie is wederom het tonen van de ouderlijke aanwezigheid en betrokkenheid en het tonen van de grenzen. De staking is een uitgebreide variant van de sit-in. In deze interventie wordt voor een

(21)

- 21 -

langere periode het huis ‘afgesloten’. Het kind kan niet weg en ouders vragen supportpersonen ook aanwezig te zijn gedurende deze staking.

- Telefoonronde: de telefoonronde is een manier om ouderlijke aanwezigheid en geweldloos verzet te tonen wanneer het kind te laat thuis komt, weigert te vertellen waar hij is of van huis wegloopt. Ouders zorgen dat zij beschikken over de contactgegevens van de vrienden en ouders van de vrienden van het kind. Het opsporen van het kind gaat door middel van het systematisch telefonisch contact opnemen met alle contacten van de lijst. Ook al wordt de locatie van het kind niet op deze wijze gevonden en lukt het niet het kind weer terug thuis te krijgen, toch wordt gewerkt aan het overstijgende doel weer aanwezig te zijn in het leven van het kind en toezicht te houden.

- Bevelen weigeren: ouders gaan ophouden met dingen te doen waarvan zij het gevoel hebben dat zij ertoe gedwongen worden door het kind. Daarnaast gaan zij weer dingen doen die hen door het kind werd verboden. Er zijn meerdere doelen van deze interventie: de

gewoonte van automatische gehoorzaamheid doorbreken, bewustwording van de hoeveelheid diensten waartoe ouders zich gedwongen voelen en de vrijheid van ouders vergroten.

- Verzoeningsgebaren: parallel aan het duidelijk stelling nemen ten aanzien van het probleemgedrag van het kind, staat het weer in contact komen met het kind. Een klein maar effectief middel om het kind te tonen dat het geaccepteerd wordt door de ouder, dat het er mag zijn, is het positief verrassen van het kind door bijvoorbeeld het lievelingskostje van hem klaar te maken of door onverwacht samen iets te ondernemen dat het kind erg leuk vindt. Een verzoeningsgebaar kan ook een symbolisch (klein) cadeautje zijn of bijvoorbeeld het

herstellen van iets van het kind dat het in een woedebui heeft vernield. In alle gevallen dienen ouders er rekening mee te houden dat het kind het verzoeningsgebaar afwijst of er niet op ingaat zoals gehoopt. Er dient niets tegenover te staan, het kind mag weigeren. De ouder zal volharden in het aanbieden van kleine verzoeningsgebaren, zonder deze aan het kind op te dringen. Een heel belangrijk verzoeningsgebaar is het spijt betuigen van de ouder over zijn eigen agressieve reacties in het verleden.

In deze tweede trainingsbijeenkomst wordt verder uitleg gegeven en stil gestaan bij het reguleren van de eigen emoties. Door middel van het visualiseren van de wijze waarop men van geïrriteerd naar woest gaan (trap van boosheid) wordt aan ouders gevraagd stil te staan bij de manier waarop zij boosheid beleven en hoe zij dit op tijd kunnen voelen aankomen. Pas wanneer zij hier inzicht in hebben kunnen ze zichzelf op tijd uit een situatie halen waarin zij zo boos dreigen te worden dat ze niet meer op een rustige manier kunnen handelen. Juist deze zelfcontrole in de emotieregulatie is van groot belang bij het uitvoeren van de interventies die

(22)

- 22 -

verder in bijeenkomst twee zijn besproken. Wanneer ouders zelf rustig blijven, kunnen zij de interventies op de juiste manier uitvoeren en worden escalaties voorkomen. Ouders die aangeven hier veel moeite mee te hebben kunnen deelnemen aan een Vers-training (Vaardigheidstraining Emotie Regulatie Stoornis). Aan het eind van de tweede trainingsbijeenkomst wordt uitleg gegeven over de aankondiging. Ouders krijgen de huiswerkopdracht mee om een aankondigingsbrief voor hun kind te gaan schrijven. In de volgende bijeenkomst wordt deze brief voorgelezen in de groep en voorzien van feedback door de andere ouders. De ouders krijgen een voorbeeldbrief mee naar huis (zie bijlage 5).

In de derde trainingsbijeenkomst lezen ouders eerst hun aankondigingsbrief voor aan elkaar. Hierop wordt onderlinge feedback gegeven. De brief mag geen verwijten bevatten en het is belangrijk dat de liefde van de ouders voor het kind eruit spreekt. Verder staat duidelijk in de brief welk gedrag niet langer geaccepteerd wordt door ouders. Na de voorlees- en feedbackronde wordt stilgestaan op welke wijze ouders de samenwerking met school en eventuele andere hulpverleningsinstanties kunnen opzoeken. Ook wordt besproken welke mensen ouders hebben gevraagd of nog gaan vragen als supportpersonen, Aan het eind van de derde trainingsbijeenkomst worden de aankondigingsgesprekken ingepland en verdere

afspraken gemaakt voor begeleiding. Wanneer ouders nog niet tot een duidelijke stellingname zijn gekomen of nog moeite hebben met hun brief, kan eerst nog een individueel gesprek met de behandelaar ingepland worden, alvorens de aankondiging gedaan wordt.

Uitvoeringsfase

De uitvoeringsfase begint met het aankondigingsgesprek. Ouders hebben hun supportpersonen uitgenodigd om aanwezig te zijn bij dit ritueel. Het kind wordt verrast, het weet niet dat er een hoeveelheid mensen zit te wachten in de behandelruimte waar het gesprek plaats gaat vinden. De behandelaren zijn ook aanwezig bij het ritueel en leiden het gesprek. Er wordt begonnen met het voorlezen van de aankondigingsbrief aan het kind. Dan mag het kind hierop een reactie geven en vragen stellen en wordt de brief aan het kind overhandigd. Ouders en supportpersonen geven aan dat zij aanwezig zijn bij dit gesprek omdat zij van het kind houden en graag willen dat het goed gaat met het gezin. Dan wordt het kind gevraagd plaats te nemen in de wachtkamer, eventueel met een door ouders uitgenodigde persoon voor het kind. Ouders en supportpersonen praten over het plan van aanpak en welke rol de supportpersonen zullen gaan spelen de komende weken en er wordt uitleg gegeven over de methodiek. Na dit gesprek gaan ouders thuis aan de slag met de behandelmethodiek. Zij hebben wekelijks telefonisch of een enkele keer face-to-face contact met hun behandelaar. In deze gesprekken wordt besproken hoe het gaat en de behandelaars bemoedigen ouders in het volhouden van de

(23)

- 23 -

leiding. Verder kunnen ouders vragen stellen. Daarnaast vinden er maandelijks

groepsbijeenkomsten plaats. Deze staan voornamelijk in het teken van ervaringen uitwisselen en moeilijkheden bespreken. Er wordt meer stilgestaan bij de interventies die de

behandelmethodiek voorschrijft zodat ouders deze interventies op de juiste manier toepassen thuis.

Afsluitende fase

In de laatste fase komt de oudergroep weer bijeen. Dit is tevens de laatste groepsbijeenkomst. In deze bijeenkomst wordt ieders traject geëvalueerd en worden de verworven vaardigheden nog eens besproken. Ook wordt aandacht besteedt aan

terugvalpreventie: wat te doen als het mis dreigt te gaan? Verder wordt gekeken naar welk probleemgedrag ouders verder nog zouden willen aanpakken en hoe zij dit kunnen

bewerkstelligen. Ten slotte wordt voor ouders die daar nog behoefte aan hebben of bij ouders die de methodiek nog onvoldoende onder de knie hebben een individuele afspraak gepland voor een individueel vervolgtraject.

Meetinstrumenten

Online Dagboekje. Ouders vullen in totaal vijf weken een online dagboekje in. Tijdens

de weken dat zij het dagboekje invullen wordt hen gevraagd antwoord te geven op 15 vragen over de mate waarin zij het gevoel hebben de Regie over het gezin te hebben (4 items), de mate waarin zij hun kind Monitoren (2 items), de hoeveelheid en hevigheid van Escalaties (2 items), de mate van Zelfcontrole die zij ervaren (2 items), de mate van Sociale Support die ouders ervaren (1 item), de mate waarin ouders het gevoel hebben in staat te zijn hun

Problemen op te lossen (1 item) en de mate waarin ouders hun Liefde/Betrokkenheid tonen

aan hun kind (1 item). Daarnaast zijn er enkele vragen over het grensoverschrijdende Gedrag van het kind (2 items). Een voorbeeld van een item met betrekking tot de mate van

Zelfcontrole is: ‘Ondanks eventuele lastige situaties, ben ik vandaag kalm gebleven’. Een voorbeeld van een item met betrekking tot de mate van Sociale Support is: ‘Ik voelde mij vandaag gesteund door vrienden/ familie/ kennissen.’ De vragen worden door middel van een schuifbalkje gewaardeerd met een score tussen de 1 en de 10, waarbij geldt dat 1 = helemaal NIET mee eens / heel ontevreden / helemaal niet heftig en 10 = helemaal mee eens/ heel tevreden /extreem heftig (Zie bijlage 4 voor de items). Uiteindelijk is 1 item komen te vervallen omdat er teveel gegevens ontbraken. Het betreft 1 item van Escalaties.

Child Behavior Check List (CBCL) (Achenbach et al., 2008). De CBCL is een

(24)

- 24 -

gerapporteerd, op gestandaardiseerde wijze te kwantificeren. Per vraag wordt op een 3-punts Likertschaal door de ouder aangegeven hoe goed deze nu of de afgelopen twee maanden past bij een kind of jongere. Hierbij kan worden gekozen uit 0 = helemaal niet, 1 = een beetje of soms en 2 = duidelijk of vaak. De CBCL 6-18 bevat vragen over vaardigheden (20 items) en emotionele en gedragsproblemen (118 items) van het kind of de jongere. De vragen over vaardigheden vormen de vaardigheidsschalen: Activiteiten, Sociaal, School. De schalen vormen opgeteld de schaal Totale Vaardigheden. De volgende probleemschalen maken onderdeel uit van de CBCL: Teruggetrokken/depressief (scorebereik: 0-26), Lichamelijke klachten (scorebereik: 0-16), Angstig/depressief (scorebereik: 0-22), Sociale problemen (scorebereik: 0-22), Denkproblemen (scorebereik: 0-30), Aandachtsproblemen (scorebereik: 0-20), Normafwijkend gedrag (scorebereik: 0-34), Agressief gedrag (scorebereik: 0-34). De schalen: Teruggetrokken/depressief, Lichamelijke klachten en Angstig/depressief vormen samen opgeteld het brede-band syndroom Internaliserende problemen en de schalen: Normafwijkend gedrag en Agressief gedrag vormen samen het brede-band syndroom Externaliserende problemen. De ruwe scores op deze schalen worden omgerekend naar een T-score. Voor de schaal Internaliserende problemen ligt de T-score tussen de 34 en 100, voor de schaal Externaliserende problemen ligt de T-score tussen de 33 en 100. In dit onderzoek zal gekeken worden naar de scores op de brede-band syndromen. De betrouwbaarheid (Crohnbach’s α) van deze schalen is .79 (internaliserend) en .90 (externaliserend).

Youth Self Report (YSR) (Achenbach et al., 2008). Met de YSR kan de visie van de

jongere op het eigen probleemgedrag en de eigen vaardigheden in kaart worden gebracht. De YSR is bedoeld voor kinderen tussen de 11-18 jaar oud en bevat vragen op dezelfde schalen als de CBCL. Ook bij de YSR zijn bijna alle vragen te beantwoorden op een 3-punts

Likertschaal: 0 = helemaal niet, 1 = een klein beetje of soms, 2 = duidelijk of vaak. In dit onderzoek wordt evenals bij de CBCL gekeken naar veranderingen op de brede-band

syndromen Internaliserende en Externaliserende problemen. De ruwe scores op deze schalen worden omgerekend naar een score. Voor de schaal Internaliserende problemen ligt de T-score tussen de 27 en 100, voor de schaal Externaliserende problemen ligt de T-T-score tussen de 29 en 100. De betrouwbaarheid voor de probleemschalen en de brede-bandschalen ligt tussen de .78 en .95.

Schaal voor Ouderlijk Gedrag (SOG) (Van Leeuwen, 2002). Het doel van de SOG is

het verkrijgen van inzicht in het gedrag van ouders, waarvan in de literatuur is gebleken dat deze een rol spelen in de ontwikkeling van probleemgedrag. De SOG is bedoeld voor ouders van kinderen van 8 tot 14 jaar. Ouders beantwoorden 60 vragen op een 5-punts Likertschaal

(25)

- 25 -

variërend van 1 = nooit tot 5 = bijna altijd. De SOG beslaat negen schalen die betrekking hebben op het gedrag van ouders: Autonomie; Straffen; Positief ouderlijk gedrag (POS, scorebereik: 11-55, α = .67); Hard Straffen (HAR, scorebereik: 5-25, α = .81); Monitoring: gebaseerd op het construct disciplinering (MON, scorebereik: 11-55, α = .72); Regels Stellen; Negeren (NEG, scorebereik: 4-20, α = .69); Materieel Belonen; Inconsequent Straffen (INC, scorebereik: 3-15, α = .64). In dit onderzoek is een antwoord gegeven op de vraag of er bij ouders verandering plaatsgevonden heeft op de schalen Positief Ouderlijk Gedrag (voorbeeld item: ‘als mijn kind mij iets wil vertellen, maak ik tijd om naar hem te luisteren’), Hard Straffen (voorbeelditem: ‘ik geef mijn kind een klap als het iets gedaan heeft dat niet mag), Monitoring (voorbeelditem: ‘ik ga na met welke vrienden/vriendinnen mijn kind omgaat’), Negeren (voorbeelditem: ‘wanneer mijn kind iets doet wat hij niet mag, negeer ik hem, ook al ben ik boos’) , Inconsequent Straffen (voorbeelditem: ‘het gebeurt dat ik dreig met straf maar dat ik die uiteindelijk toch niet geef’).

Gezins Klimaat Schaal-II (GKS-II) (Jansma & De Coole, 1996). Het doel van de

GKS-II is om inzicht te krijgen in de wijze waarop gezinnen hun gezinsklimaat beleven. De 77 vragen van de lijst worden beantwoord met ‘ja’ of ‘nee’. De lijst wordt afgenomen door alle thuiswonende gezinsleden vanaf 11 jaar. De vragen zijn verdeeld over zeven schalen: Cohesie (α = .70), Expressiviteit (α = .67), Conflict (α = .67), Organisatie (α = .69), Controle (α = .67), Normen (α = .72) en Sociale oriëntatie (α = .63). In dit onderzoek is een antwoord gegeven op de vraag of er bij ouders en jongere verandering heeft plaatsgevonden op de schalen Cohesie (voorbeelditem: ‘we steunen elkaar hoe dan ook’) , Conflict (voorbeelditem: ‘we maken thuis veel ruzie’) en Controle (voorbeelditem: ‘in ons gezin wordt er de nadruk op gelegd dat je je aan de afspraken houdt’). De ruwe score op deze schalen worden omgezet in een standaardscore (gemiddeld = 50, +/- 10 is afwijkend), voor ouders ligt de standaardscore op de schaal Cohesie tussen de 7 en 62, voor de schaal Conflict tussen de 32 en 78 en voor de schaal Controle tussen de 12 en 62. Voor kinderen liggen de standaardscores op deze schalen respectievelijk tussen de 23 en 64, 28 en 74, 23 en 69.

Ouder Kind Interactie Vragenlijst – Revised (OKIV-R). De OKIV-R is de Nederlandse

vertaling van de Parent-Child Interaction Questionnaire Revised (PACHIQ-R; Lange, Evers, Jansen & Dolan, 2002). De OKIV-R is een vragenlijst waarmee de verhoudingen tussen ouders en kinderen van acht tot achttien jaar in kaart gebracht kunnen worden. De vragenlijst kan worden ingezet wanneer er sprake is van psychologische problemen bij het kind of de ouder om zo de relaties binnen het gezin in kaart te brengen. De OKIV-R wordt zowel door de ouder(s) als het kind individueel ingevuld. De ouder vult de vragenlijst in ten aanzien van

(26)

- 26 -

het specifieke kind en het kind ten aanzien van de specifieke ouder. De vragen worden op een 5-punts Likertschaal ingevuld waarbij 1 = helemaal niet van toepassing/nooit en 5 = precies van toepassing/altijd. De OKIV-R meet op twee dimensies de relatie tussen ouder en kind: Conflicthantering (12 items voor ouders en 17 voor kinderen) en Acceptatie (9 items voor ouders en 8 voor kinderen). Een voorbeelditem uit de schaal Conflicthantering is: ‘mijn kind overtreedt dagelijks onze huisregels’, deze schaal gaat over het voorkomen en oplossen van conflicten. Een voorbeelditem uit de schaal Acceptatie is: ‘ik vind het moeilijk iets aardigs te zeggen tegen mijn kind’, deze schaal gaat over de warmte en troost die de ouder het kind biedt en de acceptatie van het kind zoals het is. De betrouwbaarheid van de schalen ligt voor vaders en moeders tussen de 0.79 en de .93 (scorebereik: 21-105) en voor kinderen tussen de .78 en .95 (scorebereik: 25-125).

Opvoedingsbelasting Vragenlijst (OBVL) (Vermulst, Kroes, De Meyer, Nguyen, &

Veerman, 2012). De OBVL meet de mate waarin ouders de opvoeding als belastend ervaren. De vragen zijn verdeeld over vijf schalen: Opvoeder-Kindrelatie (scorebereik: 6-24, α = .85), Opvoedingscompetentie (scorebereik: 7-28, α = .82), Depressieve stemmingen (scorebereik: 7-28, α = .8), Rolbeperking (scorebereik: 6-24, α = .74) en Gezondheidsklachten (scorebereik: 8-32, α = .8). Op een 4-punts Likertschaal worden 34 vragen ingevuld door beide ouders waarbij 1 = Geldt niet en 4 = Geldt helemaal. In dit onderzoek is een antwoord gegeven op de vraag of er bij ouders een verandering heeft plaatsgevonden op de schalen Problemen met de Opvoeder-kindrelatie (voorbeelditem: ‘ik heb een tevreden gevoel over mijn kind’),

Opvoedingscompetentie of Problemen met Opvoeden (voorbeelditem: ‘ik weet dat ik het als opvoeder goed doe’), Depressieve stemmingen (voorbeelditem: ‘ik voel me gelukkig’) en Rolbeperking (voorbeelditem: ‘door de opvoeding van mijn kind kom ik te weinig aan mezelf toe’). De ruwe score van ouders wordt berekend in een T-score. De T-score voor de schaal Opvoeder-kindrelatie ligt tussen de 45 en 80, voor de schaal Opvoedingscompetentie ligt deze tussen 35 en 80, voor Depressieve stemmingen tussen 45 en 80 en voor Rolbeperking tussen 48 en 80.

Vragenlijst voor Gezinsfunctioneren ouders (VGFO) (Veerman et al., 2012). De

VGFO wordt door ouders ingevuld en kent 28 vragen. Op een 4-punts Likertschaal (1 = Geldt niet, 4 = Geldt helemaal) worden vijf aspecten van het gezinsfunctioneren gemeten:

Basiszorg, Jeugdbeleving, Opvoeding, Partnerrelatie en Sociale contacten. In dit onderzoek is een antwoord gegeven op de vraag of er bij ouders een verandering heeft plaatsgevonden op de schalen Partnerrelatie (scorebereik: 5-20, α = .8) en Sociale Contacten (scorebereik: 5-20, α = .92). Een voorbeelditem uit de subschaal Partnerrelatie is ‘ik voel mij door mijn partner

(27)

- 27 -

gewaardeerd’, een voorbeelditem uit de subschaal Sociale Contacten is ‘mijn familie en/of vrienden geven mij steun in moeilijke tijden’. Deze schalen zijn voor dit onderzoek

opgenomen in de OBVL. Omdat beide lijsten op eenzelfde Likertschaal worden gescoord behoeft deze invoeging geen aanpassingen. De vragen van de VGFO zijn verspreid door de vragen van de OBVL opgenomen. De ruwe score van ouders wordt berekend in een T-score. De T-score voor de schaal Partnerrelatie ligt tussen de 20 en 66, voor de schaal Sociale Contacten ligt deze tussen 20 en 69.

Vragenlijst Empowerment (EMPO) (Damen, & Veerman, 2011). De EMPO Ouders

2.0 bestaat uit 27 uitspraken. Ouders geven op een 5-punts Likertschaal aan in welke mate zij het eens of oneens zijn met de uitspraken. Hierbij geldt dat: 1 = zeer mee oneens en 5 = zeer mee eens. De EMPO bevat drie schalen: Competentiebeleving als persoon (scorebereik: 8-40, α = .81, voorbeelditem: ‘ik heb mijn leven heel goed in de hand’), Competentiebeleving als opvoeder (scorebereik: 7-35, α = .82, voorbeelditem: ‘ik heb de opvoeding van mijn kind zeer goed in de hand’), Competentiebenutting (scorebereik: 12-60, α = .75, voorbeelditem: ‘ik vecht altijd voor zaken die ik echt belangrijk vind’).

Analyses

Hypothese 1: Fase Effect Analyse (FEA). Het online dagboekje levert een tijdreeks

van variabelen op waarmee onderzocht wordt of er sprake is van een significante verbetering voor de dagelijkse mate van regie, zelfcontrole, sociale support, monitoring (waakzame zorg), liefde/betrokkenheid die ten aanzien van het kind getoond wordt en de mate waarin ouders het gevoel hebben dat zij in staat zijn hun problemen op te lossen. Daarnaast wordt onderzocht of er een significante vermindering is in de dagelijkse hoeveelheid en hevigheid van de

escalaties thuis en of er een significante vermindering is in het dagelijks grensoverschrijdende gedrag van het kind. Voor het analyseren van de data uit het dagboek is gebruik gemaakt van Simulation Modeling Analysis (SMA) (Borckardt et al., 2008). Met SMA kunnen

tijdreeksanalyses gedaan worden met een relatief korte baseline en interventiefase. Middels SMA kan onderzocht worden of er sprake is van een significante verandering van de ene fase ten opzichte van de andere fase, bijvoorbeeld van de baselinefase ten opzichte van de

interventiefase. Zo wordt onderzocht of er sprake is van een interventie effect. In dit

onderzoek wordt gekeken naar level-change. Bij deze analyse wordt het gemiddelde van een variabele in de baseline fase vergeleken met het gemiddelde van deze variabele in de

interventiefase. Bij deze vorm van onderzoek zijn de observaties van de variabelen niet onafhankelijk: er is sprake van autocorrelatie. Om de kans op een Type-I fout (aannemen dat

(28)

- 28 -

er sprake is van een effect terwijl dit in feite niet het geval is) te minimaliseren wordt gecontroleerd voor autocorrelatie (Borckardt et al., 2008). Bij SMA wordt een effectgrootte berekend, er is gekozen voor een Pearsons r als output. Wanneer de effectgrootte negatief is, is er sprake van een afname. Bij een positieve effectgrootte is er sprake van een toename. Bij r = 0 wordt gesproken van geen effect en bij r = 1 van het grootste effect dat mogelijk is. Wanneer r ≥ .10 - .30 wordt van een klein effect gesproken. Bij r ≥ .30 - .50 van een gemiddeld effect en bij ≥ .50 van een groot effect (Hoyle, Harris & Judd, 2002). Om de significantie (p < .05) van het effect te toetsen, berekent SMA de waarschijnlijkheid van het verkrijgen van dit effect in een pool van 10.000 vergelijkbare datastromen.

Hypothese 1: Proces Verandering Analyse: univariate proces verandering. Naast

analyseren van de variabelen in de interventiefase ten opzichte van de baselinefase wordt onderzocht of er sprake is van een significante verandering van de variabelen in de interventiefase. SMA berekent door middel van slope-change in hoeverre de tijdreeks overeenkomt met een a priori model: er wordt uitgegaan van een vlak verloop van een variabele in de baselinefase en een rechtlijnige stijging in de interventiefase. Dezelfde output wordt gehanteerd als bij de level-change analyse: Pearsons r. Om de significantie (p < .05) van het effect te toetsen, berekent SMA eveneens de waarschijnlijkheid van het verkrijgen van dit effect in een pool van 10.000 vergelijkbare datastromen. Wanneer een significant resultaat gevonden wordt bij de slope-change analyse, wil dat zeggen dat er sprake is van een significante verandering gedurende de interventiefase.

Hypothese 2: Proces Verandering Analyse: multivariate proces verandering. De data

uit de interventiefase van de tijdreeks wordt gebruikt om te onderzoeken in hoeverre er sprake is van een verband tussen de variabelen. Gekeken wordt of er een samenhang is tussen de mate van regie met de mate van monitoring, tussen de mate van regie met de mate van escalaties, tussen de mate van regie met de mate van zelfcontrole, tussen de mate van regie met de mate van efficacy, tussen de mate van regie met de mate van support, tussen de mate van support met de mate van zelfcontrole, tussen de mate van zelfcontrole met de mate van contact met het kind en tussen de mate van zelfcontrole met de mate van escalaties.

Onderzocht wordt of de ene variabele samenhangt met de andere variabele op dezelfde dag, een dag eerder of een dag later (Lag 0, Lag -1, Lag 1). De mate van samenhang wordt

berekend met het crosscorrelatiecoëfficiënt (Pearsons r), wanneer p < .05 is er sprake van een significante samenhang tussen variabelen.

Hypothese 3: Analyse op macro niveau. In dit onderzoek zijn zowel aan het begin (T1)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

As far as the fact pattern of seeking to exercise a right after an extended period of time is concerned, a right does not automatically terminate merely because an

De stal heeft echter wel een kortere levensduur en het percentage voor onderhoud wordt wat hoger ingeschat, zodat het voordeel in jaarlijkse kosten 25% ofwel € 5 per voedster is.

Als de rogge voor de winter wordt doodgespoten geeft dit een hogere opbrengst dan wanneer deze blijft staan tot het voorjaar, maar deze verschillen zijn niet betrouwbaar..

- Door slim samenvoegen van een aantal melkveebedrijven is een hoog ambitieniveau in nesten per 100 hectare te reali- seren voor lage kosten en met nieuwe vormen van inkomen?. -

The formulated model shows the government formulating policy to legalize traditional healing and affords the traditional healers legal authority be an official partner to

De auteurs stellen dat de endovasculaire methode met gefenestreerde en/of branched endoprothesen een nieuwe therapeutische optie is met bemoedigende resultaten voor patiënten die

On the other hand, of the left corner of the New Orleans coastal basin location P3 , a storm from southeastern direction running below and parallel to the Mississippi dike such