• No results found

De systematische verschillen in bedrijfsresultaten op varkenshouderijbedrijven

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De systematische verschillen in bedrijfsresultaten op varkenshouderijbedrijven"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

INHOUDSOPGAVE

1. INLEIDING 8

2. GEVOELIGHEID EN SPECIFICITEIT VAN DE VERSCHILLENDE METHODEN 2.1 l 2 2 . 2’2 1 2:2:2 2 3 2:3: 1 2.3.2 2 4. . 3 *

SENSITIVITY AND SPECIFICITY OF THE VARIOUS METHODS

Inleiding

Monstername met Translet@ Monstername bij de big Monstername bij de zeug Resultaten

Translet~ bij de big Translet@ bij de zeug Bepaling in biest 10 10 10 10 11 11 11 11 12 13 31. . 3 2l * 3 3l . 3 4. l 3 5* . 4.

GEVOLGEN VOOR DE ARBEID BIJ DE DIVERSE METHODEN VAN BEMONSTERING

EFFECTS ON WORK OF THE VARIOUS SAMPLING-METHODS

Inleiding

Bloedtappen uit de hals bij de zeug Translet~ bij de zeug

Translet@ bij de big Biestmonsters 14 14 14 14 15 15 15

TIJDSTIP VAN MONSTERNAME 17

MOMENT OF SAMPLING 17

5. KOSTEN VAN DE DIVERSE METHODEN 18

COSTS OF THE DIFFERENT METHODS 18 6 .

7.

DISCUSSIE EN CONCLUSIES 19

DiSCUSSION AND CONCLUSIONS 19

LITERATUUR 21 LITERATURE 21 8 . BIJLAGEN APPENDICES 22 22 9l REEDSEERDERVERSCHENENPROEFVERSLAGEN 27

PUBLISHED RESEARCH REPORTS 27 SAMENVATTING

Pagina 4

(3)

VOORWOORD

De ziekte van Aujeszky staat de laatste tijd volop in de belangstelling, omdat het voorko-men ervan de exportpositie van Nederland bedreigt. Er zijn diverse projecten opgestart om na te gaan of het mogelijk is een land of een regio vrij te krijgen.

De mogelijkheid om onder bepaalde omstandigheden een bedrijf vrij te krijgen is onder andere op het Proefstation voor de Varkenshouderij te Rosmalen aangetoond. Naarmate de vaccins, vaccinatiestrategieën, structuur in de varkenshouderij en hygiënemaatregelen ver-beteren zal het aantal bedrijven dat een gl-negatieve status kan bereiken en handhaven toenemen.

Het uiteindelijke sluitstuk zal bedrijfscontrole zijn, eventueel gecombineerd met het ruimen van gl-positieve dieren. Voor screening zijn een aantal verschillende methoden beschik-baar. In dit verslag zijn de voor- en nadelen van een aantal van deze methoden onderzocht. Een aantal verschillende personen hebben meegewerkt aan de uitvoering van dit onder-zoek.

De onderdelen “Translet~ bij de big” en “Translet~ bij de zeug” werden uitgevoerd in samenwerking met drs. A. Dings, EIA-LAB Livestock-control B.V. Een speciaal woord van dank gaat uit naar de familie Koster in Zevenhoven voor de bereidheid de proeven met Translet~ uit te laten voeren op hun bedrijf, de assistentie bij het bemonsteren van de zeu-gen en het verzamelen van de monsters bij de bigzeu-gen,

(4)

SAMENVATTING

Men kan dieren, die een besmetting met de ziekte van Aujeszky hebben doorgemaakt (zogenaamde gl-positieve dieren), opspo-ren door onderzoek op antistoffen tegen het glycoproteine-l (gl) in biest, in uit de hals getapt bloed of in een met een speciaal apparaatje (Translet@) uit het oor verkregen bloeddruppeltje. Ook kan men aan de hand van de bepaling bij een big een uitspraak over de zeug doen.

Zowel bij het nemen van biestmonsters als bij het nemen van bloedmonsters bij de big met behulp van Translet@ is men gebonden aan een vast tijdstip in de cyclus van de zeug. Dagelijks, respectievelijk wekelijks bemonsteren is dan de aangewezen metho-de

Indien men éénmaal per dag biestmonsters neemt is het aan te bevelen om de biggen voor de monstername in een kist te plaat-sen. Als men meer frequent de stal rond gaat en tijdens het werpen monsters neemt hoeft men geen gebruik te maken van big-genkisten.

Bij bemonstering van de zeug door bloed-tappen uit de halsader of met Translet@ uit het oor kan men kiezen tussen bemonste-ring op basis van een weekschema of bemonstering van alle zeugen eens per half iaar.

Het nemen van biestmonsters en van bloed-monsters met behulp van Translet~, kan de varkenshouder zelf doen. Het nemen van bloedmonsters uit de hals zal over het alge-meen door een dierenarts gedaan worden. De onderstaande methoden zijn onderzocht op betrouwbaarheid van de uitslag, op benodigde kosten en op arbeidsbehoefte en -omstandigheden,

1. De dierenarts tapt bloed uit de hals van de zeug:

a. op basis van een weekschema b. alle zeugen tegelijk.

2. De varkenshouder neemt een druppel bloed af uit het oor van een big met behulp van Translet ? Hierbij is men min of meer gebonden aan een

weeksche-b. alle zeugen tegelijk.

De varkenshouder neemt een biestmon-ster van iedere zeug. Hierbij moet bij voorkeur dagelijks bemonsterd worden tijdens het werpen of zo snel mogelijk erna.

de tabel zijn de voor- en nadelen van de verschillende methoden op een rijtje gezet. Het starten van een controleprogramma lijkt voorlopig alleen zin te hebben indien het risico op herinfectie niet al te groot is. Belangrijke factoren daarbij zijn waarschijn-lijk de afstand tot andere bedrijven en de beschermingsstatus (vaccinatieprogramma) van die bedrijven.

Een screening van alle zeugen en in te zet-ten opfokzeugen geeft inzage in het aantal te ruimen dieren en kan daarmee behulp-zaam zijn bij planning.

Uiteraard zal men na het starten van een programma alleen gl-negatieve opfokzeu-gen aan de varkensstapel toe kunnen voe-gen.

Voor een varkenshouder, die regelmatig in de stal is en dus kort na het begin van het werpen monsters kan nemen, is het nemen van biestmonsters de aangewezen metho-de om een controleprogramma op te zetten. De benodigde controle van aan te voeren opfokzeugen zou dan met Translet~ uitge-voerd kunnen worden.

Biestmonsters kunnen ook éénmaal daags genomen worden; dit vraagt in totaal wel meer tijd, omdat de biggen dan vaak voor-afgaand aan de monstername in kisten gezet moeten worden om te voorkomen dat ze het uier leegdrinken.

Een varkenshouder, die niet meerdere malen daags in de stal is, kan het beste monsters nemen uit het oor van de zeug met Translet~. De voorkeur gaat dan uit naar bemonstering op basis van een week-schema, omdat dit beter inpasbaar is in de bedrijfsvoering.

ma.

3. De varkenshouder neemt een druppel bloed af uit het oor van een zeug met behulp van Translet~:

(5)

Tabel: Voor- en nadelen van verschillende methoden van monstername

kosten * arbeid ** arbeids- gevoelig- tijduit- diervrien-zeug/jaar uren/jaar omstan- heid slag

delijk-d

rg

ruimen heid hals zeug wekelijks halfjaarlijks

f

26,- 23 0 +

f

l7,- 11 - 0 0 Translet~ wekelijks halfjaarlijks Translet@ big wekelijks

f

-e----f

w---f

12:50 2 0 + 0

f w--- r

14 O/- 0 0

f

12,50 23 + + 0 biest 3x daags zonder kisten

f 12,-

+ ? *** 36 +/++ + + lx daags

f

IZ-met kisten + ? *** 64 + + + +

* De kosten bestaan uit kosten voor het materiaal, de bepaling en voor de dierenarts. De kosten voor arbeid van de veehouder zijn niet meegerekend.

** Arbeidsbehoefte veehouder.

*** De kosten van het conserveermiddel zijn nog onbekend.

N.B. De berekeningen zijn gemaakt voor een bedrijf van 145 zeugen met een worpindex van 2,2.

N.B. De specificiteit is niet in de tabel opgenomen aangezien deze voor alle methoden 1 is (met variatie in betrouwbaarheidsinterval).

(6)

SUMMARY

Animals, which have been infected wich Aujeszky’s disease (gl-positive animals), can be traced by determination of antibo-dies against the gl-glycoprotein in colos-trum, in blood drawn from the jugular vein or in a drop of blood obtained with a special device (Translet~) out of the ear. The antibo-dies can be determined in colostrum or in blood of the sow. One can also determine antibodies in the piglet to investigate the status of the sow.

When taking colostrum samples or blood-samples from the piglet with Translet@ one is obliged to take samples at a fixed time in the cyclus of a sow. Colostrum samples should be taken daily and bloodsamples from the piglet preferably in a week schedu-le

When taking colostrumsamples once a day it is helpfull to put the piglets in crates befo-re taking samples. If one checks several times a day one can take samples without the usage of crates.

When sampling the sow by drawing blood from the jugular vein or with Translet~ from the ear one can choose between sampling on base of a week schedule or all sows together on one day twice a year. Taking colostrum samples and sampling with the Translet~ can be done by the pig-farmer himself; collecting bloodsamples from the jugular vein is usually done by a veterinarian.

The following methods are tested on sensiti-vity and specificity of the test, required costs, labourdemand and on labourcondi-tions.

1l

2.

3l

4.

The veterinarian collects bloodsamples from the jugular vein

a. in a week schedule b. all sows in one day.

The pigfarmer collects a drop of blood from the ear of a piglet with the Translet? Samples are taken once a week.

The pigfarmer collects a drop of blood from the ear of a sow with Translet~. a. samples are taken weekly

b. twice a year all sows are sampled. The pigfarmer collect colostrum

samp-les. Samples are collected daily.

In the following table the advantages and disadvantages of the various methods are mentioned.

Starting a control- and eradicationprogram is only usefull if the risk of reinfection is not very high. Important factors in this mather appear to be the distance to other farms and the state of protection of these farms (vaccinationprogram).

Starting up by screening all sows provides the number of sows to be culled and may help to plan an eradicationprogram. If one starts a program all purchased ani-mals should be checked on gl-state. A pigfarmer, who goes to the pens several times a day, is advised to take colostrum samples, because it does not take too much extra time in this case. One could control new gilts with Translet?

One can also take colostrum samples once a day, but it will take more time in this case because the piglets must be put in crates some time before taking samples to prevent them from emptying the udder. The pigfar-mer, who does not spend much time in the pens, can take samples with Translet~. In that case sampling can best be done based on a week schedule, because this makes planning easyer and this will require the least time.

(7)

Table: Advantages and disadvantages of the various methods of taking samples. costs”

sow/year

labour** labour- sensiti- time re- animal hours/ circumst vity sult friendly

year method culling

weekly jugular vein sow f 26,- 23 0 + all sows/ jugular vein

f n

11.5 -- 0 weekly sow Transelt~ big

f

12,550 22 0 + 0 all sows/ Translet@

f 12,50

14 O/- - - 0 weekly Translet~ piglets

f w-

f

l3,- 23 + + 0 thrice a day colostrum no crates

f 12,-

+ ? *** 36 +/++ + + + once a day colostrum

with crates

f I2,-

+ ? *** 64 + + + +

* The calculated costs are tost for materials, the determination and for the veterinarian. Costs for labour of the farmer are not included.

** Labourrequirement of the farmer.

*** Costs for the preserving additive are unknown.

N.B. Calculations are made for a farm with 145 sows and a 2.2 litters per sow per year. N.B. The specificity is not included in this table because the value was 1 for all methods

(8)

1 INLEIDING

INTRODUCTION

De ziekte van Aujeszky veroorzaakt jaarlijks een grote schadepost voor de Nederlandse varkenshouderij, onder andere door produk-tieverliezen en kosten voor preventieve vaccinaties. Indien in 1992 voor Nederland ongunstige handelsrichtlijnen worden inge-steld wegens het niet vrij zijn van de ziekte van Aujeszky, komt daar nog een aanzienlij-ke schadepost bij. Door een goed vaccin en vaccinatieschema, verbetering van structuur van de varkenshouderij en/of ver-betering van hygiënische maatregelen is het misschien mogelijk om uiteindelijk (een deel van) Nederland vrij te krijgen.

Wat betreft de EG-regelgeving na 1992 zal de ziekte van Aujeszky waarschijnlijk in een categorie dierziekten vallen, waarbij de lan-den een grote mate van vrijheid in regelge-ving krijgen. Naast Aujeszky-vrije landen of regio’s kunnen ook officieel vrije bedrijven erkend worden die in principe kunnen exporteren. Het Aujeszky-vrij zijn zal waar-schijnlijk mede een concurrentiepositiebe-palende factor worden. Dit geldt zeker ook voor export naar niet EG-landen aangezien deze helemaal vrij zijn ten aanzien van te stellen eisen. De verwachting bestaat, dat de nationale regelgeving ten aanzien van de ziekte van Aujeszky de komende jaren aangescherpt zal worden.

Vaccinaties spelen in Nederland een belangrijke rol bij de bestrijding van de ziekte van Aujeszky. Vaccinatie betekent echter nog steeds dat een land dan per definitie wordt beschouwd als besmet met de ziekte waartegen men vaccineert. Het gevolg is dat er beperkingen in exportmo-gelijkheden optreden. De enige overblijven-de mogelijkheid om als vrij van een ziekte beschouwd te worden is dan “stamping out”, wat inhoudt dat men alle besmette bedrijven ruimt. Voor de ziekte van Aujesz-ky is dit niet haalbaar aangezien momenteel zeker 90% van de bedrijven besmet is. Een door het Centraal Diergeneeskundig Insti-tuut (J.T. van Oirschot) ontwikkelde test, waarmee men bij gevaccineerde varkens aan kan tonen of ze wel of niet met een “veldvirus” in aanraking zijn geweest, heeft in principe de mogelijkheid geschapen door te gaan met vaccineren en tegelijker-tijd door middel van het ruimen van gl-posi-tieve dieren aantoonbaar vrij te raken van

de ziekte van Aujeszky.

De test is gebaseerd op het aantonen van gl-glycoproteine. Het gl-glycoproteine is een deels uit eiwit bestaande struktuur aan de oppervlakte van het virus. Alle tot nu toe onderzochte “veldvirussen” bezitten het gl-glycoproteine. Bij besmetting van een var-ken met een veldvirus (ook gevaccineerde varkens kunnen nog besmet worden) wor-den antistoffen tegen dit glycoproteine gevormd; we spreken dan van gl-positieve varkens. Dit gebeurt ook in gevallen waarbij het virus zo zwak is dat er weinig of geen ziekteverschijnselen gezien worden. De gevormde antistoffen’ blijven minimaal een half jaar aantoonbaar. Het virus in gl-nega-tieve vaccins heeft dit gl-glycoproteine niet. Gevaccineerde varkens, mits niet besmet met veldvirus, hebben dus geen antistoffen tegen het gl-glycoproteine; deze noemen we gl-negatief. Sinds 1989 is in Nederland alleen het gebruik van gl-negatieve entstof-fen toegestaan.

Wanneer in de handel vraag ontstaat naar biggen, afkomstig van gl-negatieve bedrij-ven, kan het voor een individueel bedrijf of voor een keten aantrekkelijk worden om een gl-negatieve status te bereiken. Een andere reden om een Aujeszky-vrij bedrijf na te streven is het feit dat gl-posi-tieve dieren een potentiële infectiebron vor-men. Een deel van deze dieren blijft name-lijk latent geïnfecteerd; dit houdt in dat het virus in het dier aanwezig blijft. Onder invloed van stress kan de infectie weer opleven. Het gevolg is dat dit dier opnieuw virus uit gaat scheiden met als gevolg dat andere dieren besmet kunnen worden. Het opzetten van een controle- en ruimings-programma is alleen zinvol als men aan de volgende voorwaarden voldoet:

- de kans op nieuwe besmetting van bui-tenaf moet minimaal zijn (hierbij spelen hygiënemaatregelen, afstand tot andere varkensbedrijven, aantal toeleverende bedrijven, besmettingdruk in de regio etcetera een rol);

- bij aankoop moet men alleen dieren van een g 1-negatief bedrijf kopen;

- aangezien besmetting via sperma niet uit-gesloten is, lijkt het zinvol bij voorkeur sperma te betrekken van een gl-negatief KI-station.

(9)

Op het proefbedrijf in Rosmalen en op een praktijkbedrijf zijn een aantal bemonste-ringsmethoden, die in een controleprogram-ma gebruikt zouden kunnen worden, onderzocht.

De onderzochte methoden ziin:

s tapt bloed bit de hals bij 1. de dierenartr de zeug; 2. de varkenst bloed af uit behulp van 3. de varkenst bloed af uit

ouder neemt een druppel let oor van een big met rranslet~;

ouder neemt een druppel iet oor van een zeug met behulp van Translet~;

4. de varkenshouder neemt een biestmon-ster van de zeug.

In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op betrouwbaarheid van de uitslag na de bepaling in bloed, serum of biest, verkregen bij de diverse bemonsteringsmethoden. In hoofdstuk drie worden de benodigde arbeidstijden voor monstername besproken. In de discussie (hoofdstuk 6) zijn de ver-schillende op een fok- of vermeerderingbe-drijf in aanmerking komende bemonste-ringsmethoden geëvalueerd ten aanzien van kosten en inpasbaarheid in de bedrijfs-voering.

Bloedtappen uit de hals

Het nemen van een biestmonster Foto: Ruud Scholten, Duphar

Bloed afnemen bij’ de big met behulp van de Translet

(10)

2 . GEVOELIGHEID EN SPECIFICITEIT VAN DE

VERSCHILLENDE METHODEN

SENSITIVITY AND SPECIFICITY OF THE VARIOUS

METHODS

2.1.

Inleiding

De betrouwbaarheid van de uitslag van een bepaalde eventueel nieuw in te voeren methodiek wordt in het algemeen getest door deze te vergelijken met de zogenaam-de “standaard” (dit is zogenaam-de algemeen aan-vaarde, gebruikelijk toegepaste methode). Voor de bepaling van de gl-status van een dier bestaat de standaard uit bepaling in serum (de vloeistof, die overblijft na afcen-trifugeren van vol bloed); eventuele anti-stoffen worden vervolgens aangetoond met de op het CDI ontwikkelde test, de gl-Elisa. Om een bepaling in serum te doen heeft men een ruime hoeveelheid bloed nodig. Deze is alleen te verkrijgen door uit de halsader te tappen.

Een nieuwe methode wijkt op één of meer punten af van de standaard en zal daarom vergeleken moeten worden met deze stan-daard. Bij de Transletmethode en bij de bepaling in biest bestaat het verschil uit het feit dat de bepaling in vol bloed of in biest wordt gedaan in plaats van in serum. Bij de Transletmethode wordt de bepaling daar-naast verricht in een kleinere hoeveelheid vloeistof.

Ten aanzien van de eventueel nieuw in te voeren bemonsteringsmethode worden de gevoeligheid en de specificiteit bepaald. Dit zijn karakteristieken van de test (in dit geval de bemonsteringsmethode); deze zijn dus onafhankelijk van de prevalentie (prevalen-tie betekent in dit geval: het percentage gl-positieve dieren op een bedrijf).

De gevoeligheid en specificiteit van een test zeggen iets over de mate van geschikheid

om positieve respectievelijk negatieve die-ren op te spodie-ren.

De gevoeligheid en de specificiteit worden als volgt berekend:

de gevoeligheid = a(a + c) de specificiteit = d(b + d), waarin

a = het aantal dat in de standaardtest posi-tief en in de te onderzoeken test posiposi-tief is (werkelijk positief);

b = het aantal dat in de standaardtest nega-tief en in de te onderzoeken test posinega-tief is (vals positief);

c = het aantal dat in de standaardtest posi-tief en in de te onderzoeken test nega-tief is (vals neganega-tief);

d = het aantal dat in de standaardtest tief en in de te onderzoeken test nega-tief is (werkelijk neganega-tief).

2.2.

Monstername met Translet~.

Translet@ is een apparaatje dat speciaal gemaakt is om een kleine, vaste hoeveel-heid bloed af te nemen uit een oppervlakkig gelegen bloedvat. Het voordeel van het gebruik van Translet@ ten opzichte van bloedtappen uit de hals is dat een veehou-der hiermee zelf bloedmonsters kan nemen uit een oppervlakkig gelegen bloedvat in het oor. Bij de big en bij individueel gehuis-veste zeugen kan een varkenshouder zon-der assistentie monsters nemen.

Het doel van de proef was enerzijds het nagaan van de mogelijkheid om aan de hand van een bepaling in met behulp van Translet@ afgenomen bloed bij een big een uitspraak te doen over de gl-status van de zeug. Een big krijgt via de biest antistoffen Tabel 1:

Kruistabel voor de vergelijking van een nieuwe test met een standaardtest.

Table 1: Crosstable for the comparison of a new test with a standard test. standaardtest

positief negatief

resultaat nieuwe test

positief a = werkelijk positief b = vals positief negatief C = vals negatief d = werkelijk negatief

(11)

mee van de moeder en kan daarmee een beeld geven van de gl-status van de moe-der rond de werpdatum. In de proef is de uitslag op basis van monstername met Translet~ bij de big vergeleken met de uit-slag na bepaling in serum van de zeug (standaard). De uitslag op basis van mon-stername met Translet@ wordt gegeven als positief, negatief of dubieus. Bij de bepalin-gen in serum van de zeug is de titer (dit is een maat voor de concentratie aan antistof-fen) bepaald.

Translet~kan ook bij de zeug zelf gebruikt worden. Het doel van het onderdeel “Trans-let@ bij de zeug” was het vergelijken van bemonstering van de zeug uit de hals (stan-daard) met bemonstering van de zeug met Translet~.Er is een vergelijking gemaakt tus-sen de uitslag op basis van monstername met Translet~ bij de zeug met de uitslag na bepaling in serum.

2.2.1 Monstername bij de big

Op een vermeerderingsbedrijf met 200 zeu-gen werd van 100 zeuzeu-gen in verschillende drachtigheidsstadia een bloedmonster genomen uit de hals. Vervolgens werd de g 1-titer bepaald.

In de maanden daarna werd van twee big-gen uit iedere toom een druppel bloed afgenomen en onderzocht op aanwezigheid van gl-antistoffen. Er werd wekelijks

bemonsterd bij tomen met een leeftijd varië-rend van 7 tot 14 dagen oud. Op die leeftijd zijn de bloedvaten groot genoeg om mon-stername mogelijk te maken en de concen-tratie aan via de moeder meegekregen antistoffen is nog niet sterk afgenomen. De biggen met een duidelijk zichtbaar

bloed-vat werden bemonsterd. Om te voorkomen dat overgelegde biggen werden bemon-sterd zijn deze direct bij het overleggen gemerkt door middel van een knipje in het oor. Overgelegde biggen mogen niet bemonsterd worden omdat men dan niet meer weet over welke zeug men uitspraak doet. Nadat alle zeugen uit de proefgroep geworpen hadden werden ze weer bemon-sterd door middel van bloedafname uit de hals om na te gaan of de gl-titer nog gelijk was. Dit is noodzakelijk om een uitspraak te doen over de gl-titer van de zeugen rond het werpen. Het is immers mogelijk dat de negatieve dieren intussen besmet zijn en positief zijn geworden of dat de concentra-tie aan antistoffen teruggelopen is.

Alle bepalingen in dit onderdeel zijn “blind” uitgevoerd door het EIA-LAB (Livestock-control b.v.) met behulp van de gl-Elisa. 2.2.2 Monstername bij de zeug

Om een vergelijking te maken tussen betrouwbaarheid na bemonstering

uit de hals van de zeug en met Translet@uit het oor van de zeug werden 61 zeugen uit de proefgroep bij de tweede bemonstering op beide manieren bemonsterd. Bij de bepaling in serum, verkregen uit het uit de hals getapte bloed (standaard), werd ook de titer bepaald.

De zeugen waren deels individueel in voer-ligboxen of aangebonden en deels in groe-pen gehuisvest.

2.3. Resultaten

2.3.1 Translet~ bij de big

Op het praktijkbedrijf is bij 100 zeugen

Tabel 2: GI-titers van de zeugen uit de proefgroep. Table 2: Gl-titres of the sows of the experimental group.

gl-titer (hals zeug) neg <2 4 8 16 32 64 128

aantal zeugen 36 1 3 -l 4 6 7 3 aantal biggen 72 2 6 2 8 12 14 6 uitslag negatief 72 2 2 - _ _ 1 -(Translet big) dubieus - - 2 - 3 1 1 positief - - 2 2 5 12 12 5

(12)

bloed uit de hals getapt; de resultaten van de titerbepalingen in uit deze monsters ver-kregen serum zijn vergeleken met de resultaten van uitslagen van de bepalingen in bloed van met Translet@ bij de big afge-nomen bloed.

Van de oorspronkelijke groep van 100 zeu-gen zijn van 61 zeuzeu-gen alle benodigde gegevens verkregen; de overige zijn tijdens de duur van de proef opgeruimd, hadden geen levende biggen of zijn de tweede keer niet bemonsterd op verzoek van de vee-houder

Van de 61 bemonsterde zeugen waren er 25 positief en 36 negatief. De verdeling over de titers van de bepaling bij de zeugen is weergegeven in tabel 2. Hierin zijn de titers van de tweede bemonstering weerge-geven. Het verschil tussen eerste en twee-de tapping bedroeg nooit meer dan één verdunningsstap. Dit is een normale variatie bij een bepaling in twee charges. Alle gl-negatieve zeugen zijn gl-negatief geble-ven Er hebben dus waarschijnlijk geen nieuwe infecties op het bedrijf plaats gevonden gedurende het verloop van de proef.

In deze tabel zijn ook de uitslagen van de biggen weergegeven. De biggen zijn inge-deeld in dezelfde kolom als de zeugen waar ze bij horen; van links naar rechts gezien hebben ze dus moeders met een toene-mende titer. Aangezien van iedere toom twee biggen bemonsterd zijn is het aantal biggen het dubbele van het aantal zeugen. Voor de statistische verwerking zijn alle +

uitslagen als positief geëinterpreteerd. De geschatte gevoeligheid is dan 0.9, met een 95%-betrouwbaarheidsinterval (0.78, 0.97). Van de 61 bemonsterde tomen waren bij 58 tomen de uitslagen van beide biggen iden-tiek. Bij de overige 3 tomen was de uitslag éénmaal - en & en tweemaal + en tz. Het bemonsteren van één in plaats van twee biggen per toom levert slechts een gering verlies aan gevoeligheid op.

Alle biggen van negatieve zeugen waren negatief. Dit is geheel volgens de verwach-ting, aangezien deze biggen geen antistof-fen van de zeug meekrijgen.

Theoretisch bestaat de mogelijkheid dat er vals positieve uitslagen ontstaan, omdat de bepaling wordt uitgevoerd in vol bloed in plaats van in serum. Dit bleek niet het geval. De geschatte specificiteit is 1, met een 95%-betrouwbaarheidsinterval (0.96, 1) .

2.3.2 Translet~ bij de zeug

Hier werd de vergelijking gemaakt tussen de bepaling in serum van bij de zeug uit de hals getapt bloed, met de bepaling in de met behulp van Translet@ uit het oor van de zeug verkregen bloeddruppel.

De proefgroep bestond uit 62 dieren, waar-van er bij de conventionele bepaling in serum 26 positief en 36 negatief waren. Bij de positieve monsters is aansluitend de titer bepaald.

Bij de bepaling in Translet@ verkregen vol bloed waren er 22 positief, 39 negatief en één dubieus,

Tabel 3: Vergelijking gl-titer bij bepaling in serum (bloed tappen uit de hals) met uitslag (positief, dubies of negatief) van bepaling in vol bloed (bloed afnemen met Translet,).

Table 3: Comparison of the in serum determined gl-titre (blood drawn out of the jugular

vein) with the results (positive, dubious or nega tive) of the determina tion in full blood (obtained with Translet@).

gl-titer (hals zeug) <2 4 8 16 32 64 128 >256

aantal dieren 36 1 3 1 4 6 7 3 1

uitslag vol negatief 36 1 2 - - _ _ _ _

bloed

(Translet zeug)

dubieus - - 1 - - -

(13)

De uitslag & van de bepaling na bemonste- gebruik van Lactostab~ is 1, met een 95%-ring met de Translet@ is als positief ge’inter- betrouwbaarheidsinterval (0.983, 1). preteerd. De geschatte gevoeligheid is Aangezien op het PV vrijwel alle zeugen 0.88, met een 95%-betrouwbaarheidsinter- negatief zijn kon de gevoeligheid niet

wor-val (0.69, 0.97). den bepaald.

Ook hier worden geen vals positieve uitsla-gen gezien; de geschatte specificiteit is 1, met een 95%-betrouwbaarheidsinterval (0.92, 1).

2.4.

Bepaling in biest

Antistoffen worden in de biest uitgeschei-den om aan de biggen te woruitgeschei-den doorge-geven. Hiermee onstaat de mogelijkheid om gl-antistoffen in de biest te bepalen. Wag-ter et al. concludeerden uit een test bij 49 zeugen dat de bepaling van antistoffen in de biest gevoeliger is dan die in het serum. Onder praktijkomstandigheden bleken vals positieve uitslagen op te treden ten gevol-ge van een te hogevol-ge bewaartemperatuur (zie bijlage 1). Hoge temperaturen zijn onder praktijkomstandigheden, zeker tijdens transport, niet te vermijden. De firma Dup-har B.V. te Weesp heeft een stabilisator ont-wikkeld om deze vals positieve uitslagen te voorkomen. Dit middel werd tijdens de proef op het Proefstation voor de Varkens-houderij te Rosmalen (PV) gebruikt. In de loop van 1990 komt dit middel onder de naam Lactostab@ op de markt en is dan in principe verkrijgbaar via de dierenarts. Op het PV werd van 179 zeugen een biest-monster genomen binnen 48 uur na het werpen. Na monstername werd de stabilisa-tor toegevoegd. De monsters

werden in de koelkast bewaard en wekelijks per post verzonden.

De uitslagen zijn vergeleken met de uitsla-gen van bloedonderzoek. De biest werd getest door Duphar B.V. te Weesp en de bloedmonsters door de Stichting Gezond-heidsdienst voor Dieren in Zuid-Nederland. Van de 179 bepalingen waren 178 zowel in de biest als in het serum negatief. Eén was negatief in de biestbepaling en dubieus in het serum. De mogelijkheid bestaat dat het dier ten gevolge van een recente infektie een lage titer had opgebouwd in de tijd tus-sen het nemen van het biestmonster en het nemen van het bloedmonster. Aangezien deze zeug direkt na de proef is opgeruimd kon de bepaling niet meer worden overge-daan.

De specificiteit van de bepaling in biest met

(14)

GEVOLGEN VOOR DE ARBEID BIJ DE DIVERSE

METHO-DEN VAN BEMONSTERING

EFFECTS ON WORK OF THE VARIOUS

SAMPLING-METHODS

3

3.1. Inleiding

Bij de keuze voor een bemonsteringsmetho-de speelt ook bemonsteringsmetho-de arbeid een rol. Het gaat hierbij niet alleen om de benodigde hoe-veelheid arbeid; ook de inpasbaarheid in de bedrijfsvoering (met name de mogelijk-heid om het werk te concentreren of te combineren met andere werkzaamheden) verschilt per methode. Een onderscheid kan bijvoorbeeld gemaakt worden tussen methoden waarbij een dierenarts de mon-sters moet verzamelen, zoals bij bloedtap-pen uit de hals, en methoden waarbij de varkenshouder de monsters zelf kan verza-melen. Bij deze laatste methoden is het bovendien van belang of het verzamelen van de monsters door één persoon uitge-voerd kan worden of dat er assistentie nodig is, bijvoorbeeld voor het fixeren van de zeugen.

Een eis die aan alle methoden gesteld moet worden is dat het nemen van de monsters geen lichamelijke risico’s voor de betrokke-nen mag inhouden.

In de volgende paragrafen komen de werk-tijden voor de vier verschillende methoden voor monstername aan de orde. Naast de “kale” arbeidstijden, per keer dat een han-deling voorkomt, is ook getracht de

arbeidstijd per week te berekenen bij een bedrijfsomvang van 145 zeugen en een worpindex van 2,2. Er is dan een wekelijkse dekgroep van gemiddeld 6 zeugen. Alle onderzochte methoden behalve bemonstering via de biest zijn geschikt voor wekelijkse bemonstering; biestmon-sters moeten dagelijks genomen worden. Bij bloed afnemen bij de zeug is het moge-lijk alle zeugen eens per half jaar tegemoge-lijk te bemonsteren, hierbij kan men uit de hals tappen of uit het oor met Translet~. Ook daarvoor zijn totaaltijden aangegeven. Wanneer zeugen tegelijk worden bemon-sterd, hetzij wekelijks per dekgroep hetzij op één moment allemaal tegelijk, neemt de werktijd voor een deel van de handeling niet of nauwelijks toe met het aantal zeugen (er hoeft bijvoorbeeld toch maar één keer naar de stal gelopen te worden), terwijl de

beno-digde tijd voor andere handelingen evenre-dig is met het aantal te behandelen dieren. Dit verschil uit zich in de berekeningen voor de totaaltijden in de verschillende tabellen in dit hoofdstuk. De post “toeslag”, die ook in de tabellen voorkomt, behelst de tijden die wel aan het werk besteed worden, maar niet systematisch in een categorie inge-deeld kunnen worden. Voorbeelden hiervan zijn het opheffen van storingen, zeugen of biggen die plotseling en dringend om aan-dacht vragen, korte werkonderbrekingen en pauzes.

De resultaten van de arbeidstijdmetingen geven wel een goede indicatie, maar moe-ten niet absoluut gezien worden aangezien de benodigde tijden ook afhangen van de bedrijfssituatie en van de persoon die de handelingen uitvoert.

Aspecten zoals de mogelijkheid om de monsters al dan niet zonder assistentie te verzamelen en de gevolgen voor de inpas-baarheid komen eveneens in dit hoofdstuk aan de orde.

3.2.

Bloedtappen uit de hals bij de zeug

De conventionele manier van monstername ten behoeve van screening op antistoffen is het bloedtappen uit de hals van de zeugen. Bloedtappen heeft voor een bedrijf als nadeel dat het door een dierenarts uitge-voerd moet worden en dat hierbij iemand moet assisteren om de varkens te fixeren met behulp van een strop. De arbeidstijden zijn weergegeven in bijlage 1. Wanneer er bij de genoemde bedrijfsomvang van 145 zeugen elke week bloed wordt getapt bij een dekgroep (gemiddeld 6 zeugen) kost dat ongeveer 27 minuten per week. Indien ervoor wordt gekozen alle zeugen tegelijk te tappen kost dat per keer ongeveer 5 uur en 10 minuten.

De totale arbeidsbehoefte per jaar is bij wekelijks bloedtappen ongeveer 23 uur en bij alle zeugen tegelijk ongeveer ll.5 uur (310 minuten x worpindex, er vanuit gaan-de dat het wenselijk is gaan-de zeugen gemid-deld eens per cyclus te tappen).

(15)

arbeidsor-ganisatie heeft deze methode als nadeel dat men afhankelijk is van een extern per-soon (de dierenarts). Men kan er dan voor kiezen een vaste afspraak per week (of per 14 dagen) te maken, bijvoorbeeld tegelijk met de bedrijfsbegeleiding. Aangezien de varkenshouder zijn werktijd zal moeten afstemmen op de aankomst van de dieren-arts is hij nog wat extra (aanloop)tijd kwijt; deze is hier niet meeberekend. Indien men kiest voor bemonstering van alle zeugen tegelijk speelt inpasbaarheid in de bedrijfs-organisatie een minder grote rol.

De arbeidsomstandigheden zijn bij deze werkmethode verre van ideaal. De varkens-houder moet alle zeugen in de strop nemen voordat ze getapt kunnen worden. Bij gro-tere aantallen dieren betekent dat een flinke lichamelijke inspanning. Als de zeugen gestropt worden maken ze zo’n lawaai dat het dragen van gehoorbeschermingsmidde-len noodzakelijk is. Indien een varken zich lostrekt uit de strop bevindt de dierenarts zich in een niet ongevaarlijke positie: gehurkt bij de kop van het varken. 3.3.

Translet@ bij de zeug

Het nemen van bloedmonsters met behulp van Translet~ kan door één persoon wor-den uitgevoerd als de zeugen individueel gehuisvest zijn. Hierbij kan een kar worden gebruikt waarop de benodigde materialen worden meegenomen van zeug naar zeug. Er wordt gewerkt met een kant en klaar pakket. Dit bevat de Translets, een houder om de Translets in te zetten, cupjes om de bloeddruppels in te doen na monstername, een strip om na vulling de cupjes af te slui-ten, de barcodestickers om op de bijgele-verde plattegrond te plakken voor identifica-tie in het laboratorium en barcodestickers om op de werklijst of zeugekaart te plakken voor identificatie op het bedrijf. Op een praktijkbedrijf zijn arbeidstijdmetingen ver-richt, waarvan de resultaten zijn weergege-ven in bijlage 2.

De benodigde werktijd om van een dek-groep van 6 zeugen met Translet@ bloed-monsters te nemen is bijna een half uur. Voor het nemen van monsters van een hele zeugenstapel van 145 zeugen is ruim 6 uur nodig.

De totale arbeidsbehoefte per jaar is dus bij het wekelijks bemonsteren van dekgroepen ongeveer 22 uur; bij bemonstering van alle

zeugen tegelijk ongeveer 14 uur.

Voor de inpasbaarheid in de bedrijfsvoering is het gunstig dat men deze methode bij individueel gehuisveste zeugen alleen kan uitvoeren. Men is ook niet gebonden aan een vast tijdstip in de cyclus van de zeug. Voor het nemen van monsters bij zeugen in ligboxen is enige handigheid vereist. De zeugen blijven vrij rustig en maken niet zoveel lawaai als wanneer ze gestropt wor-den. Ook de lichamelijke inspanning van de veehouder is minder dan bij bloedtappen uit de hals.

3.4.

Translet@ bij de big

Ook hier is gewerkt met het kant en klaar pakket en volgens de richtlijnen van de leverancier. De tijdmetingen zijn gedaan op het vermeerderingsbedrijf, waar ook de betrouwbaarheid van de methodiek is bekeken. De waargenomen en hiervan afgeleide werktijden staan vermeld in bijla-ge 3.

De benodigde tijd is ook bij deze methode een klein half uur. De totale arbeidsbehoef-te per jaar is ongeveer 23 uur.

Bij gebruik van deze methode is men wel gebonden aan een vast moment in de cyclus van de zeug, namelijk 1 tot 2 weken na het werpen. Bemonstering kan het beste in een weekschema opgenomen worden. Ten aanzien van de arbeidsomstandighe-den geldt, dat het werk rustig en zonder risico’s van persoonlijk letsel kan worden uit-gevoerd.

3.5.

Biestmonsters

Op alle werkdagen is van alle zeugen tij-dens of zo kort mogelijk na het werpen een biestmonster genomen op vaste tijdstippen van de dag. Op maandag werden ook de dieren die in het weekend hadden gewor-pen bemonsterd. Indien het niet mogelijk was voldoende biest (ongeveer 2 cc) te verkrijgen, werd de zeug ingespoten met oxytocine. De biest werd opgevangen in een plastic bekertje en nadat alle monsters waren verzameld werden ze overgegoten in speciale buisjes. Vervolgens werd aan het biestmonster een stabilisator toege-voegd om vals-positieve testuitslagen te voorkomen. Op het buisje werd een genum-merde sticker geplakt.

De monsters werden in de koelkast

(16)

bewaard en wekelijks verzonden voor de bepaling op aanwezigheid van gl-antistof-fen

De’eerste proefgroep, bestaande uit 53 die-ren, is tweemaal daags bemonsterd, terwijl de biggen niet van de zeug werden

gescheiden.

In de tweede proefgroep, bestaande uit 46 dieren, is éénmaal daags bemonsterd, waarbij de biggen voor het voeren van de zeug werden gescheiden door ze in een biggenkist te plaatsen. Het biestmonster werd direct na het voeren genomen. Bij eenmaal daags bemonsteren is de tijd tus-sen het werpen, wanneer de zeug de melk het best laat schieten, en het moment van monstername vaak vrij lang. Ook hebben de biggen dan vaak het uier al leeggedron-ken. Daarom kan men bij eenmaal daags bemonsteren het beste de biggen tijdelijk weghouden van de zeug. De zeugen heb-ben dan weer voldoende zog om een mon-ster te nemen. Men kan de biggen dan het beste eerst weer loslaten; deze gaan dan direct het uier masseren zodat de zeug de melk beter laat schieten.

De resultaten van de arbeidstijdmetingen zijn vermeld in bijlage 4.

De totale arbeidsbehoefte per jaar is respectievelijk 36 uur op een bedrijf waar men monsters neemt bij de routinematige controle op het werpen (in de berekenin-gen is dit gesteld op 3x daags, de controle-tijd is hierbij niet meeberekend) en onge-veer 64 uur voor een bedrijf waar men een-maal daags bemonstert nadat de biggen circa 1 uur in kisten hebben gezeten. Ten aanzien van inpasbaarheid in de bedrijfsvoering is dit de minst flexibele methode. Bemonstering moet bij voorkeur dagelijks plaats vinden op de dag van het

werpen. De werkomstandigheden zijn ech-ter zeer gunstig. Bovendien is het melken een “diervriendelijke” vorm van monsterna-me; een aspect wat bij een aantal veehou-ders kan meespelen bij het maken van een keuze.

Indien het nemen van een monster niet lukt kan oxitocine worden gespoten om het laten schieten van de melk te bevorderen. In tabel 4 is het gebruik van oxytocine in relatie tot tijdsverschil tussen werpen en bemonsteren weergegeven. Er werd geen gebruik gemaakt van kisten,

Uit de tabel blijkt dat het verkrijgen van een monster tijdens het werpen geen proble-men oplevert. Daarna loopt het oxytocine-verbruik sterk op tot 80% op twee dagen na het werpen. Het gebruik van biggenkis-ten kan het oxitocineverbruik wel beperken.

Tabel 4:

Relatie tussen interval werpen

-

monstername en oxytocinegebruik.

Table 4: Relation between interval partus - taking samples and the percentage of sows

tre-a ted wifh oxytocine.

Tijdstip van monstername aantal

dieren oxytocine

aantal met oxytocine

percentage

- tijdens het werpen 53 2 4 %

- op dezelfde dag na het werpen 36 4 11 %

- een dag na het werpen 85 12 14 %

- twee dagen na het werpen 11 9 82 %

(17)

4 TIJDSTIP VAN

ONSTERNA

MOMENT OF SAMPLING

Als een bedrijf tracht een negatieve status te bereiken zullen de gl-positieve dieren geruimd moeten worden. Om het aantal ver-liesdagen te beperken moet een zeug bij voorkeur worden geruimd direct na het spenen.

Bij vergelijking tussen wekelijkse bemonste-ring in de kraamstal en halfjaarlijkse bemonstering bij alle zeugen zal wekelijkse bemonstering het snelst tot resultaat leiden. Het volgende plaatje dient ter verduidelij-king *

Als er nooit een nieuwe infectie binnenkomt leiden beide methoden even snel tot resul-taat Kans op nieuwe infecties is er echter altijd; daarom bemonstert men immers. Op het moment dat er een nieuwe infectie

binnen komt leidt wekelijkse bemonstering het snelst tot gl-negatieve status van het bedrijf; alle positieve zeugen worden dan bij de eerstvolgende keer spenen geruimd. Bij halfjaarlijkse bemonstering op tijdstip M in bovenstaand plaatje en binnenkomst van een nieuwe infectie op tijdstip I blijven de dekgroepen 3 t/m 6 een cyclus langer zit-ten dan bij bemonstering in de kraamstal. Dit heeft tot gevolg dat men maximaal (afhankelijk van de dekgroep waarin de gl-positieve zeugen zitten) een half jaar later pas weer een gl-negatieve status op het bedrijf bereikt kan hebben.

Tabel 5:

Invloed van bemonsteren op basis van een weekschema en op basis van een

half-jaarlijks schema op het bereiken van een vrij-status.

Table 5: Influence of taking samples weekly and tvvice a year on reaching a free status. Bemonsteren op basis van een weekschema

1 s--- I b - S R - b - S 2 - - b - S I b - S R -b-S-3 ~-I-b-SR b - S 4 p_ - _ b - S RI b - S 5 PW I b - S R S 6 PW I - b - S R b - S > bedrijf vrij Halfjaarlijks bemonsteren 1 S - M - I -S-M-R _S_M-._.___ 2 - M - - S I - M - - S R MP_ 3 - M- I -S M SR M 4 -M-I S M SR M 5 - M - I S M SR M 6 - M - I S - M SR-M---> bedrijf vrij 1 t/m 6 zijn dekgroepen

b is tijdstip van wekelijks of dagelijks bemonsteren (rond werpdatun) S is tijdstip spenen

M is tijdstip bemonsteren bij halfjaarlijks bemonsteren I is willekeurig tijdstip bij eventuele nieuwe infectie. R is ruimen

(18)

VAN DE DIVERSE METHODE

COSTS OF THE DIFFERENT METHODS

Bij de kostenberekening van het bloedtap-pen bij de zeug is het visitetarief niet mee-gerekend, omdat er vanuit gegaan is dat dit gebeurt bij een visite in het kader van de bedrijfsbegeleiding. Het tarief van de Maat-schappij voor Diergeneeskunde voor het bloedtappen (afgesproken met bedrijven aangesloten bij een fokkerijgroepering voor bloedtappen ten behoeve van export) is f 6,25 per varken bij aantallen kleiner dan

10, f 500 bij 10 tot en met 50 varkens en f 4,00 vanaf 50 varkens. Dit tarief is er op gebaseerd dat tijdens het bloedtappen geen begeleidingstijd wordt berekend. Daarbij komen de kosten voor het bloedon-derzoek à f 350 per bloedmonster en f 1150 eenmalige kosten per inzending. Voor een bedrijf van 145 zeugen en een wekelijkse bemonstering komen de kosten van het bloedtappen bij de zeug door de dierenarts met aansluitende Iaboratorium-bepaling op

f

25,57 per zeug per jaar. Dit is berekend als

2,2 x 145 x

(f

3,50 +

f

6,25) + 52 x

f 11,50.

145

Wanneer monstername bij alle zeugen tege-lijk eens per cyclus plaatsvindt komen de kosten voor bloedtappen en bepaling op

f

17,16 per zeug per jaar. Er is hierbij vanuit gegaan dat dergelijke aantallen op

afspraak worden gedaan dus een visiteta-rief ad

f

32,OO is meeberekend. De kosten zijn berekend, er vanuit gaande dat iedere zeug eenmaal per cyclus wordt bemon-sterd, als

(2,2 x 145 x

(f

350 +

f

4,OO) + 2,2 x

(f 11,50

+

f

32,00)

145

Het verschil met wekelijkse bemonstering wordt veroorzaakt door het bedrag van

f 11,50

per inzending (wat zwaarder telt bij wekelijkse inzending) en door het afnemen van de kosten voor het bloedtappen bij grotere aantallen.

Bij gebruik van Translet~ komen de kosten voor materiaal en bepaling, afhankelijk van de aantallen, op

f

5,25 tot

f

5,85 per zeug

bij eenmalige bepaling. Voor een bedrijf van 145 zeugen komen de kosten bij weke-lijkse bemonstering van zeugen of biggen op

f

11,55 tot

f

12,87 per zeug per jaar. Aangezien het EIA-LAB geen extra kosten per inzending berekent blijven de jaarlijkse kosten bij een monstername van alle zeu-gen tegelijk hetzelfde.

Bij screening met behulp van de biestme-thode is nog niet bekend hoeveel de exac-te kosexac-ten bedragen, aangezien het conser-veermiddel nog niet op de markt is. De bepaling kan via de regionale Gezond-heidsdiensten voor Dieren worden verricht. Voor de bepaling komen de kosten op

f 11,82

per zeug per jaar + een onbekend bedrag voor de LactostabR-toevoeging en buisjes. De kosten bedragen

(2,2X145X(f 3,50+?)+52xf Il,SO). IA5I IW

Hoewel de monsters dagelijks genomen worden is het aan te bevelen de monsters wekelijks in te zenden. Wanneer de uitslag ongeveer een week later bekend is heeft men, aangenomen dat de biggen op vier weken gespeend worden, nog twee weken de tijd om een vervangende zeug te vinden indien besloten wordt een zeug op basis van de uitslag te ruimen.

N.B. Er zijn geen kosten berekend voor arbeid van de varkenshouder: deze mag men stellen op

f

29,57 per uur (Bron Big-genprijzenschema 1990).

Portokosten zijn niet meeberekend. Ook inkomstenderving bij vroegtijdige ver-vanging van zeugen is niet meeberekend bij de kosten.

(19)

6. DISCUSSIE EN CONCLUSIES

DISCUSSION AND CONCLUSIONS

Indien men besluit te proberen een bedrijf gl-negatief te krijgen zullen de dieren op dat bedrijf bemonsterd moeten worden. Bij aansluitend ruimen van de positieve dieren wordt een gl-negatief status op een bedrijf eerder bereikt dan wanneer men wacht tot deze dieren om economische redenen ver-vangen worden. Een andere reden om gl-positieve dieren te ruimen kan zijn dat deze in principe een potentiele besmettingsbron voor het bedrijf zijn. Een gl-positief dier heeft de infectie met veldvirus doorge-maakt en kan nog steeds virus bij zich dra-gen. Onder invloed van stress kan de infec-tie dan weer opleven met virusuitscheiding en besmetting van andere dieren als gevolg. Dit verschijnsel noemt men reacti-vatie. Het is nog onbekend hoe groot de kans op reactivatie is.

Behoefte aan een gl-negatieve status kan ontstaan als de prijzen voor dieren afkom-stig van gl-negatieve bedrijven hoger liggen of wanneer men hiermee meer afzetmoge-lijkheden heeft. Uiteraard is het alleen zinvol om een controleprogramma met eventueel ruimen van positieve dieren in te stellen als de kans op insleep van nieuwe infecties niet erg groot is en men in geval van aankoop alleen gl-negatieve dieren aankoopt. De kans op insleep van nieuwe infecties wordt onder andere bepaald door hygiënemaat-regelen, afstand tot andere varkensbedrij-ven, aantal toeleverende bedrijvarkensbedrij-ven, besmettingsdruk in de regio etc. Dat het mogelijk is om een gl-negatieve status te bereiken en langere tijd te handhaven is onder andere aangetoond op het tion voor de Varkenshouderij. Het Proefsta-tion is een jaar gl-negatief geweest. Wel worden hier de nodige hygiënemaatregelen genomen, geen dieren van buiten het bedrijf aangevoerd en, als waarschijnlijk belangrijkste factor, is de afstand tot het dichtstbijzijnde varkensbedrijf ongeveer 800 meter. Ook op het praktijkbedrijf waar de proef ‘Translet@ bij de big’ is gedaan, bleek er gedurende de 6 maanden dat de proef liep waarschijnlijk geen nieuwe besmetting plaats te hebben gevonden. Er werden op dit bedrijf alleen gl-negatieve dieren aangevoerd. Dit bedrijf ligt in een relatief varkensarm gebied, maar de afstand tot het

dichtsbijzijnde varkensbedrijf is niet meer dan ongeveer 20 meter. Bovendien zijn er op het bedrijf positieve dieren aanwezig. Wanneer men besloten heeft een scree-ningsprogramma in te voeren kan men kie-zen uit een aantal verschillende methoden van monstername. De methoden verschil-len in betrouwbaarheid van de uitslag, arbeidsbehoefte, flexibiliteit ten aanzien van tijdstip van monstername en kosten. Een aantal van de verschillende protocollen is in proeven beoordeeld op deze aspecten. De onderzochte protocollen zijn:

1.

2l

3 *

4.

De dierenarts tapt bloed uit de hals van de zeug

a. op basis van een weekschema b. alle zeugen tegelijk.

De varkenshouder neemt een druppel bloed af uit het oor van een big met behulp van TransletR. Hierbij is men min of meer gebonden aan een weeksche-ma.

De varkenshouder neemt een druppel bloed af uit het oor van een zeug met behulp van Translet@.

a. op basis van een weekschema b. alle zeugen tegelijk.

De varkenshouder neemt een biestmon-ster van iedere zeug. Hierbij moet dagelijks bemonsterd worden.

In tabel 10 zijn de voor- en nadelen van de verschillende protocollen op een rijtje gezet.

Ten aanzien van de kosten moet opgemerkt worden dat de gegeven getallen een goe-de indicatie vormen, maar niet absoluut gezien moeten worden daar ze afhankelijk zijn van bedrijfsgrootte. Vaste bedragen berekend door de gezondheidsdiensten en dierenartsen, tellen immers zwaarder voor kleine bedrijven. Bij bedrijven die groter zijn dan 145 zeugen, waarvoor de vergelijking is gemaakt, komt Translet@ relatief gunstiger uit. Bepalingen in bloed, afgenomen met Translet? worden alleen door het EIA-LAB uitgevoerd; deze berekenen alleen een bedrag voor de bepaling. Ook voor de arbeidstijden geldt een soortgelijk verhaal; sommige handelingen worden éénmalig uit-gevoerd per groep en andere per dier. De arbeidsbehoefte moet niet absoluut worden

(20)

gezien; deze is mede afhankelijk van de bedrijfssituatie.

De arbeidsbehoefte van bloedtappen uit de hals en bloedafname met Translet~ liggen ongeveer gelijk. Wekelijkse monstername heeft als voordeel dat het het snelst tot resultaat leidt en beter inpasbaar is in de bedrijfsvoering. Een nadeel is dat de totale arbeidstijd dan wel wat toeneemt, De voor-delen van Translet~ boven bloedtappen uit de hals liggen op het gebied van kosten en arbeidsomstandigheden.

Het nemen van biestmonsters is de meest gevoelige methode maar vraagt wel de meeste arbeid. Als een veehouder toch al regelmatig in de stal is, bijvoorbeeld om werpende zeugen te controleren, is het

ver-schil met de andere methoden aanzienlijk kleiner. De biggen hoeven dan niet in kisten te worden gezet; bovendien laat de zeug tij-dens het werpen de melk het beste schie-ten

Gelet op arbeidsomstandigheden is dit de meest ‘mens- en diervriendelijke methode’. Welke keuze men uiteindelijk maakt hangt af van het belang dat men hecht aan de ver-schillende aspecten. In dit verslag is getracht de voor- en nadelen aan te geven van de verschillende methoden die men kan kiezen om een screeningsprogramma ten aanzien van de ziekte van Aujeszky op te zetten.

Tabel 10:

Voor- en nadelen van verschillende methoden van monstername

Table 10: Advantages and disadvantages of the various methods of taking samples. kosten * arbeid ** arbeids- gevoelig- tijd uitsl diervrien-zeug/jaar urenljaar omstand h heid ruimen delijk hals zeug wekelijks

f

25,- 23 23 0 + halfjaarlijks

f v-

11.5 - - 0 0 Translet@ zeug wekelijks halfjaarlijks Translet~ big

f

IZ-f

13,- 22 0 + 0

f

w-f

13,- 14 O/ - - 0 0 wekelijks f 12,-biest f 13,- 23 + + 0 3x daags

f

Q-zonder kisten + ? *** 36 +/++ + + + lx daags met kisten

f w-

+ ? *** 64 + + + +

* De kosten bestaan uit kosten voor het materiaal, de bepaling en voor de dierenarts. De kosten voor arbeid van de veehouder zijn niet meegerekend.

** Arbeidsbehoefte veehouder

*** De kosten van het conserveermiddel zijn nog onbekend.

N.B. De kosten zijn exclusief de kosten voor arbeid van de veehouder en exlusief portokos-ten.

(21)

7 LITERATUUR

LITERATURE

Haynes, R.B., 1983

Hoe moeten medische tijdschriften worden gelezen? ll. Het beoordelen van een diagnosti-sche test.

Ned. Tijdschrift Geneesk. 127: nr 51, 2331-2337. Oirschot, J.T. van, 1988

Een methode om geïnfecteerde van gevaccineerde varkens te onderscheiden als basis voor de bestrijding van de ziekte van Aujeszky.

Tijdschrift voor Diergeneesk. 113-1, 19-27. Oirschot, J.T. van, 1988

Induction of antibodies to glycoprotein I in pigs exposed to different doses of a mildly viru-lent strain of Aujeszky’s disease virus.

Veterinary Record 122, 599-603. Oirschot, J.T. van et al., 1990

A novel concept for the control of Aujeszky’s disease: experiences in two vaccinated pig herds.

Veterinary Record 126, 159-163. Wagter L.H.A. et al., 1989

Het aantonen van antistoffen tegen gl-glycoproteëine van het Aujeszky-virus in biest en melk van zeugen als alternatief voor serum in een bestrijdingsprogramma.

Tijdschrift voor Diergeneesk. geaccept.

(22)

BIJLAGE 1

APPENDIX 1

Beschikbaar gesteld door l?. Scholten, Duphar B.V. Weesp. Invloed van bewaar-temperatuur op de testuitslag.

Uit de grafieken blijkt dat na het bewaren van colostrum bij hogere temperaturen de gl-test vals-positieve uitslagen geeft.

Result gl test (*h O.D.)

nfluence of storing ho colostrum quality

0 1 2 3 4

Storage time (days)

Result gl test (% O.D.) lnfluence of Lactostab on Colostrum stored at 37OC

0 1 2 3 4 5“35

Storage time (days)

100 -Stabilised colostrum sample (% O.D.) 80 - 60-20 -test-results obtained with stabilised, 4OC stored or untreated, frozen

0. 20 40 60 80 100

(23)

BIJLAGE 2

APPENDIX 2

Arbeidstijden voor bloedtappen bij zeugen door twee personen (tijden in minuten en

centi-minuten)

Required time for drawing blood minutes and centiminutes).

from the r vein of

sows,

done by two persons (in

handeling

waargenomen tijd per zeug of groep zeugen

berekende tijd berekende tijd per zes zeugen per 145 zeugen

materiaal halen 4,42 4,42 4,45

werklijst nakijken 0,20 0,20 0,25

etiketten invullen 0,08 0,48 11,60

etiketten opplakken 0,lO 0,60 14,50

naar/van afdeling zeug in/uit box + stroppen tappen-voorbereiden tappen tappen-nawerk tappen-administratie 3,07 0,63 (0.61) 0,32 0,71 (0.40) 0,23 (0.21) 0,15 3,07 9,00 3,78 91,35 0,42 10,15 4,26 102,95 0,oo 0,oo 0,oo 0,oo naar kantoorruimte lijst GD invullen 1,67 1,67 1,67 258 2,58 2,58 subtotaal toeslagen (25% 21,48 248,50 5,37 62,13 TOTAALTI JD 26,85 310,63

N.B Een deel van de werkzaamheden gebeurt tegelijkertijd. Terwijl de dierenarts bezig is met tappen-nawerk of tappen-administratie (naald van buis, buis wegzetten, nummers opschrijven) kan de veehouder vast het volgende dier in de strop zetten. Deze posten zijn daarom in de ‘berekende tijd’ op nul gezet.

De getallen tussen haakjes zijn metingen op een tweede bedrijf.

(24)

BIJLAGE 3

APPENDIX 3

Arbeidstijden voor het nemen van bloedmonsters bij zeugen met behulp van de Translet?

Required time for taking bloodsamples from sows with Translet?

handeling

waargenomen tijd berekende tijd berekende tijd per zeug of per 6 zeugen per 145 zeugen groep zeugen

materiaal halen 450 450

werklijst nakijken 0,20 0,25

naar/van afdeling lopen naar zeug in aanbindbox naar zeug in voerligbox in oor prikken

druppel bloed opzuigen translet in houder zetten

naar cupjes etc. lopen 0,64 bloed in cupjes druppelen 0,15 cupjes afsluiten (strip) 0,20 “plattegrond” invullen 0,47 sticker op ‘plattegrond’ 0,09 sticker op zeugekaart 0,lO

verzendklaar maken 0,60 0,29 0,61 0,43 O,l5 0,18 3,07 9,00 3,66 88,45 2,58 62,35 0,90 21,75 1,08 26,lO subtotaal 19,94 297,99 toeslagen (25%) 4,99 74,50 TOTAALTIJD /WEEK 24,93 372,49

N.B. In de berekening is er vanuit gegaan dat de zeugen zijn gehuisvest in voerligboxen. Uit de waarnemingen blijkt dat de werktijd bij aangebonden zeugen iets korter is. Dit komt door de betere bereikbaarheid van de zeugen en doordat ze beter met de kop gefixeerd zijn. De zeugen worden dan voor de monstername niet losgemaakt. Hier-door is de benodigde werktijd voor 6 zeugen ongeveer 2,4 minuut korter en per 145 zeugen 58 minuten korter dan in de tabel is berekend.

(25)

BIJLAGE 4

APPENDIX 4

Arbeidstijden voor nemen van bloedmonsters bij biggen met behulp van Translet?

Required time for taking bloodsamples from piglets with Translet@,

handeling

waargenomen tijd per berekende tijd per zeug of groep zeugen zes zeugen selecteren van te

bemonsteren zeugen

1,27 254

materiaal halen 3,75 3,75

naar/van de stal lopen 2,64 2,634

naar andere afdeling 0,84 0,84

naar bepaalde zeug 0,35 2,lO

big vangen 0,32 1,92

in oor prikken 0,35 2,lO

druppel bloed opzuigen 0,22 1,32

translet in houder zetten 0,09 0,54

bloed in cupjes druppelen 0,23 1,38

cupjes afsluiten (strip) 0,28 0,28

“plattegrond” invullen 0,47 0,47

sticker “plattegrond”op 0,08 0,48

sticker zeugekaartop 0,14 0,84

verzend klaar maken 0,60 0,60

subtotaal 21,90

toeslagen (25%) 4,38

TOTAALTIJD / WEEK 26,28

N.B. Bij de berekening is er vanuit gegaan dat de zes tomen die gemiddeld per week bemonsterd moeten worden over twee kraamafdelingen zijn verspreid en dat één big per toom wordt bemonsterd.

(26)

BIJLAGE 5

APPENDIX 5

Tabel 7:

Arbeidstijden voor het nemen van biestmonsters zonder en met gebruik van

big-genkisten, in minuten en centiminuten.

Table 7: Required time for taking collostrum samples with and without putting the piglets in

crates (in minutes and centiminutes).

handeling

zonder kist, 3x/dag tijd/keer tijd/week met kist, tijd/keer 1 x/dag tijd/week materiaal halen

naar zeugen lopen

0,25 1,75 0,25 1,75

0,oo 0,oo 1 ,oo 6,00

kist in hok zetten biggen in kist hok in en uitgaan uier masseren zeug melken

nummer op beker schrijven kist uit hok halen

terug lopen 9,00 3,00 0,28 1,68 0,28 1,68 0,46 2,763 1,61 9,66 1,17 7,02 1,35 8,lO 0,ll 0,66 0,ll 0,66 0,30 1,80 0,77 4,62 0,77 4,62 materiaal laboratorium 0,59 3,54 0,59 3,54

nummer op sticker schrijven 0,07 0,42 0,07 0,42

biest in buis gieten 0,27 1,62 0,27 1,62

stabilisator erbij 0,30 1,80 0,30 1,80

sticker buis plakkenop 0,12 0,72 0,12 0,72

buisjes in koelkast 0,44 2,64 0,44 2,64

laboratorium opruimen 0,42 2,52 0,42 2,52

materiaal voor versturen 0,40 0,40 0,40 0,40

plakband om buisjes 0,17 1,02 0,17 1,02

verzend klaar maken 0,96 0,96 0,96 0,96

su btotaal/week 34,13 61,91

toeslagen (20%) 6,83 12,38

TOTAALTIJD /WEEK 40,96 74,29

Bij het gebruik van biggenkisten is er vanuit gegaan dat de biggen speciaal voor het mel-ken in kisten gezet moeten worden. De tijd voor het halen van de kisten is geschat op 1,5 minuut per kist, de tijd voor het vangen van een toom jonge biggen op 0,5 minuut. Wan-neer het melken wordt gecombiWan-neerd met een handeling aan de biggen (bijvoorbeeld cou-peren of tandjes knippen) hoeft de tijd voor het vangen en in of uit de kisten plaatsen van de biggen niet te worden meegerekend. De totaaltijd is dan ongeveer 60 minuten per week.

De methode 3x per dag is alleen geschikt voor een veehouder die alle geboorten contro-leert om eventueel hulp te bieden. De monsters kunnen dan tegelijk genomen worden, Hier is dus geen tijd berekend voor ‘naar de zeug’ lopen.

De post ‘terug lopen’ komt bij beide methoden zes maal voor (zes worpen per week). Ook moet bij beide methoden dagelijks materiaal gehaald worden; men weet immers niet van te voren wanneer een zeug gebigd heeft. Er wordt vanuit gegaan dat de veehouder die de methode 3x per dag toepast het materiaal onder handbereik binnen de afdeling bewaart.

(27)

REEDS EERDER VERSCHENEN PROEFVERSLAGEN

PUBLISHED RESEARCH REPORTS

proefverslag P 1.12

“Vergelijking van brijvoedering m.b.v. een volautomatische brijvoerinstallatie met droogvoedering via de droogvoerbak” proefverslag P 1.13

“Methode voor een economische evaluatie van bedrijfsaanpassingen in de varkens-houderij”

proefverslag P 1.14

“Praktijkonderzoek naar groepshuisvesting van zeugen in combinatie met een kracht-voerstation”

proefverslag P 1.15

“Het voeren van Corn-Cob-Mix in brijvorm aan mest.varkens”

proefverslag P 1.16 “Het mesten van beren” proefverslag P 1.17

“Vergelijking van twee brijvoersystemen en twee water/voerverhoudingen voor mest-varkens”

proefverslag P lm18

“Het effect van direct beercontact bij gel-ten”

proefverslag P. le19

“Ervaringen met grondbuisventilatie in een kraamafdeling”

proefverslag P. 1.20

“Huisvesting van gespeende biggen buiten het kraamopfokhok”

proefverslag P. 1.21

“De invloed van de voersoort tijdens de zoog- en opfokperiode op de opfokresulta-ten van biggen”

proefverslag P. 1.22

“Voorstudie naar mogelijkheden van pro-cesbesturingen in de varkenshouderij in de jaren negentig”

proefverslag P 1.23

“Vergelijking van drie- met viermaal daags voeren van mestvarkens m.b.v. een vol-automatische brijvoerinstallatie”

proefverslag P 1.24

“Opfok- en mesterijresultaten van beren en borgen”

proefverslag P 1.25

“Drinkwatervoorziening voor gespeende biggen”

proefverslag P 1.26

“Nestverwarmingssystemen voor zogende biggen: gebruikservaringen en energiever-bruik”

proefverslag P 127

“Beroepsuitoefening door varkenshouders” proefverslag P 1.28

“Verschillen tussen praktijkbedrijven in voe-ding van zeugen en biggen”

proefverslag P 1.29

“Economische verkenningen naar het per-spectief van poliklinische kraamhokken” proefverslag P 1.30

“Invloed van de voerverdeling tijdens de dracht op de produktieresultaten van zeu-gen”

proefverslag P 1.31 “Afleveren mestvarkens” proefverslag P 1.32

“Waterverbruik bij onbeperkt gevoerde var-kens”

proefverslag P 1.33

“Lysine- en energiegehalte in vleesvarkens-voer”

proefverslag P 1.34

“Invloed van voeding van biggen en slacht-varkens op groei en karkaskwaliteit” proefverslag P 1.35

“Opfok gespeende biggen” proefverslag P 1.36

“Inseminatie van opfokzeugen bij eerste bronst of tweede bronst”

proefverslag P 1.37

“Vergelijking tussen twee

(28)

systemen en werkgan gven tilatie

.

v

bl1

mest-varkens”

proefverslag P 1.38

“Wel of niet aanbinden van zeugen kraamopfokhok”

n het

proefverslag P 1.39

“Periodiek werk op zeugenbedrijven, het weekschema en alternatieven”

proefverslag P 1.40

“Bedrijven met Scharrelvarkens. Een enquAjAte onder bedrijven met scharrelvar-kens in 1988”

proefverslag P 1.41

“Kwaliteitsverschillen bij biggen en vlees-varkens”

proefverslag P 1.42

“Opfok van gespeende biggen” proefverslag P 1.43

“Klimaatsnormen voor varkens” proefverslag P 1.44

“Kwaliteitsverschillen bij biggen en moge-lijkheden tot meten en uitbetalen”

proefverslag P 1.45

“Brijvoedering gespeende biggen” proefverslag P 1.46

“Ruwe celstofrijke voeders voor dragende zeugen”

proefverslag P 1.47

“Toepassing van biobedden in de varkens-houderij”

proefverslag P 1.48

“Toevoeging van Calprona-P aan biggen-voeders”

proefverslag P 1.49

“Ontsloten gerst en Borcilac in biggenvoe-ders”

proefverslag P 1.50

“De invloed van het aantal zaadcellen per inseminatie op de reproduktie-resultaten bij varkens”

proefverslag P 1.52

“Invloed van granen in het voer op de pro-duktiviteit van zeugen”

proefverslag P 1.53

“Lysine- en eiwitgehalte in vleesvarkensvoer bij driefasenvoedering”

proefverslag P 1.54

“Praktijkonderzoek naar groepshuisvesting van drachtige zeugen anno 1990”

proefverslag P 1.55

“Buitenopslag van varkensmest” proefverslag P 1.56

“Vergelijking brijbak/droogvoerbak bij gespeende biggen”

proefverslag P 1.57

“Hokvorm en hokuitvoering voor groeiende varkens; een synthese”

proefverslag P 1.58

“Praktijkervaringen met de K2 stal” proefverslag P 1.59

“De invloed van een zoogperiode van 3’5 en 4’5 weken op vermeerdering, opfok en mesterij van varkens”

Exemplaren van proefverslagen kunnen worden verkregen door f 7’50 per verslag over te maken op postgirorekeningnummer 51.73.462 ten name van het Proefstation voor de Varkenshouderij, Lunerkampweg 7, 5245 NB ROSMALEN, onder vermelding van het gewenste verslagnummer.

U kunt zich ook abonneren op het periodiek PRAKTIJKONDERZOEK VARKENSHOUDE-RIJ. U ontvangt dan 6 keer per jaar een periodiek met daarin de resultaten van het onderzoek. U heeft dan de mogelijkheid om onderzoeksverslagen gratis te bestellen. Bovendien ontvangt u de jaarverslagen van de regionale proefbedrijven en het Proefsta-tion gratis. U kunt zich hierop abonneren door f 45,- over te maken op postgiroreke-ningnummer 51.73.462 ten name van het Proefstation voor de Varkenshouderij, Lunerkampweg 7’5245 NB ROSMALEN, onder vermelding van POV, Nieuw abonne-ment.

proefverslag P 1.51

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wel is er voor het Nationaal Landschap Middag Humsterland een vergelijking gemaakt tussen de resultaten van de detectie van opgaande beplanting met object georiënteerde classificatie

Lastly, the remedial actions would call upon institutions of higher learning in South Africa to pursue intentionally and very vigorously internationalisation

solving the CR transport equation; second, the heliospheric magnetic field, the wavy HCS and the propagating diffusion barrier are described; third, the diffusion coef ficients and

Na optimalisatie van de hydrologische parameters van de modellen door gebruik te maken van gemeten grondwaterstanden wordt met het gedetailleerd model ANIMO de beste resultaten

oplosbar® voodingaaouten «ij» woinig aanwaaiDo eiJfora voor sta^posii»« on «aangaan sijxt norwaal« Do ©iJfora voor ijaer on alraalniusi aijn gun «fei g laag» Vm «tiruktuur

ongeplande lozingen in het voorjaar (overloop vuilwatertank door technische storing aan ontsmetter);. • Na + concentratie loopt daarna iets op:

Het bedrij fs- grootte probleem is extra complex, om- dat dit begrip bij velen een verschillen- de betekenis en inhoud heeft (SlTTOM, 1961). Het probleem klemt temeer, nu thans

Met deze methode wordt met behulp van een thermokoppelpsychrometer de relatieve vochtigheid bepaald van de lucht, welke met het te meten object in dampspanning se venwicht i s..