• No results found

Een Merovingisch grafveld te Engelmanshoven

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een Merovingisch grafveld te Engelmanshoven"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ARCHAEOLOGIA

BELGICA

194

M. V

ANDERHOEVEN

EEN MEROVINGISCH GRAFVELD

TE ENGELMANSHOVEN

BRUSSEL 1977

(2)

r. 1 i 1 1 1 1 . 1 •·

.

1

'"'

-1 ' 1

EE MEROVI GISCH GRAFVELD TE ENGELMANSHOVEN

(3)

ARCHAEOLOGIA BELGICA Dir. Dr. H. Roosens

Studies en verslagen uitgegeven door de Nationale Dienst voor Opgravingen

Jubelpark 1 1040 Brussel

Études et rapports édités par le Service national des Fouilles

Pare du Cinquantenaire 1 1040 Bruxelles

©

Nationale Dienst voor Opgravingen D/1977/0405/3

(4)

ARCHAEOLOGIA

BELGICA

194

M. V

ANDERHOEVEN

EEN MEROVINGISCH GRAFVELD

TE ENGELMANSHOVEN

BRUSSEL 1977

(5)

INLEIDING

Het is te danken aan de heer Desneux, archivaris bij het Ministerie

van Buitenlandse Zaken, dat wij de ontdekking vernamen van

Mero-vingisch aardewerk, bij het uitbaten van een zandgroeve, te

Engelmans-hoven. Op verzoek van de Heer

J.

Breuer, Hoofd van de Dienst voor

Opgravingen, werd in samenwerking met baron Ph. de Schaetzen en

de heer M. Frère een klein onderzoek ingesteld. De eerste systematische

opgravingen hadden plaats van 21 s

e

ptember tot 17 oktober 1953 ; zij

werden voortgezet in 1954 van 20 september tot 3 decemb

e

r en in 1955

van 13 juni tot 13 oktober.

J; -=-GELMEN ENGELMA

7

v,;

---

.

--

-/ _ GELIN

'✓

0

0

O ~ 400m L _ -'-d 80 Fig. 1 - Situatiekaart

(6)

6 INLEIDING

Het grafveld was gelegen op de zuidwestelijke glooiing van een

heuvel (100 m boven de zeespiegel) die met een sterke helling afdaalt

naar een beekje, waarvan de bron in de nabijheid ligt ( fig.

1 ).

Het was

ingesloten tussen de gemeenten Groot-Gelmen, Klein-Gelmen en

Gelinden en lag in de noordelijke hoek van de gemeente

Engelmans-hoven (kadastrale percelen Sect. A nrs. 77-78 en 154

<<

Achter

Engel-manshovenbos

>>)

(fig. 2). De Romeinse weg Tongeren-Tienen loopt

ongeveer 2 km noordwaarts.

0 50m ...., co ~ ...., (J) (J) 0 co 77

ENGELMANSHOVEN

Sectie A

78

Fig. 2 ~ Uittreksel uit het kadaster.

Tijdens de opgravingen werden 60 graven blootgelegd (PI XV).

Er werden ook resten van een nederzetting uit de IJzertijd aangetroffen.

(7)

INLEIDING 7

Een eerste verslag verscheen in 1954; in onderhavige bijdrage worden enkele nieuwe dateringen vooropgesteld voor de eerste negen graven (1). De voorwerpen zijn in het Provinciaal Gallo-Romeins Museum te Tongeren bewaard.

Het is mij een aangename plicht een dankwoord te zeggen aan allen die tot de opgravingen en het samenstellen van het verslag hebben bijgedragen :

- De Heer Gouverneur en de Heren Leden van de Bestendige Depu-tatie van de Provincie Limburg voor hun bereidwillige tussenkomst; De Heer Desneux die de ontdekking van het grafveld bekend maakte ; De Heer M. Frère (

t)

en de leden van het Geschied- en Oudheid-kundig Genootschap van Tongeren;

De Heer Vandevoord, eigenaar van de grond ;

De Directeur en het personeel van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium voor het laboratoriumonderzoek van organische stoffen;

- De Heer Twiesselmann van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen voor de identificatie van de beenderresten; - De Heer Van Hoorne eveneens van het Koninklijk Belgisch

Insti-tuut voor Natuurwetenschappen voor de identificatie van hout-resten;

- De Heer M. Thirion van het Muntkabinet voor de determinatie van de munten;

De Heer H. Roosens, Directeur van de Nationale Dienst voor Op-gravingen, voor zijn talrijke raadgevingen en voor het opnemen van dit verslag in de reeks Archaeologica Belgica ;

De Heer

J.

De Meulemeester, voor zijn raadgevingen bij het op-stellen van het verslag ;

Mevrouw F. Piette, voor het tekenen van de voorwerpen en het samenstellen van de illustratieplaten.

( 1 ) Ptt. DE ScttAETZEN & M. VANDERHOEVEN, Merovingisch grafveld te Engelmanshoven, Het Oude Land van Loon IX, 1954, 15 vv. (= Archaeologia Belgica 18).

(8)

BESCHRIJVING VAN DE GRAVEN

GRAF 1 (Pl. I)

Kuil: 2,05 bij 1,35 m; diepte: 1,10 m. Kist: 1,65 bij 0,90 m. Beenderen in slechte toestand; de tanden wijzen op een ouderdom van 4 tot 8 jaar.

1. Biconische pot (h.: 14, 7 cm); lichtbruine klei; zacht gebakken; zwart, ge-effend oppervlak.

Ingedeukt, rechts aan het voeteinde.

2. Topbeker (h. : 14,7 cm); olijfkleurig glas met luchtbellen. Rechts aan het voeteinde.

3. Bronzen gesp met tong (1,7 cm).

4. IJzeren voorwerp, beugelbeslag ( 4,5 cm). Nrs. 3 en 4 tegen de linkerknie.

5. IJzeren voorwerp (4 cm), gordelbeslag ( ?). Ter hoogte van de rechter schouder. 6. Eenenzestig kralen :

1 tot 41. - Ringvormig, in gele glaspasta zonder versiering.

42 tot 61. - Glaspasta met versiering: 42. ringvormig, geel met bruine vlecht-band; 43-48. cilindervormig, bruin met blauwe vlechtvlecht-band; 49-55. cilin-dervormig, bruin met gele vlechtband; 56-59. cilindervormig, wit met groene vlechtband; 60-61. tonvormig, bruin met gele, gepunte vlechtband.

Rond de hals en op de borst. 7. IJzeren haak of nagel.

In de vulling, op borsthoogte. 8. Mesje (7 cm).

9. IJzeren ring (diam.: 4,9 cm). 10. IJzeren sleutel of haak. ll. IJzeren staaf of speld (9,5 cm).

Nrs. 8 tot 11 naast het linker dijbeen. 12. IJzeren staafje (5,4 cm).

Ter hoogte van de rechter schouder. GRAF 2

Kuil: aangesneden in het profiel van de zandgroeve; aflijning onduidelijk; br.: 1,10 m; diepte: 1,30 m. Kist: br.: 0,80 m; bodem komvormig.

GRAF 3 (Pl. I)

Kuil: 2,30 bij 1,52 m; diepte 1,30 m. Kist: 2,20 bij 1,30 m. Verstoord tot op het diepste niveau.

Bodemfragment van een biconische pot; lichtbruine klei; zwart, geëffend opper-vlak.

In de vulling, aan het voeteinde.

1

(9)

BESCHRIJVING VAN DE GRAVEN 9 GRAF 4 (Pl. I)

Kuil: 1,50 bij 1,07 m; diepte: 1,20 m. Twee in elkaar geplaatste kisten; de groot-ste: 1,20 bij 0,45 m, de kleingroot-ste: 0,85 bij 0,30 m; bodems komvormig. Beenderen in slechte toestand.

1. Biconische pot (h.: 10,5 cm); lichtgrijze tot lichtbruine klei; sporen van grijs-zwart, geëffend oppervlak; rolstempel versiering.

Links, aan het voeteinde.

2. Biconische pot (h.: 11,8 cm); lichtgrijze klei; zacht gebakken; geelbruin, ge-effend oppervlak; rolstempel versiering.

Rechts, aan het voeteinde. 3. IJzeren gesp (3,7 cm).

Op bekkenhoogte.

4. Pijlpunt (7,2 cm), gesloten huls. Langs het linker dijbeen. GRAF 5 (Pl. I)

Kuil: 2,70 bij 1,60 m; diepte 2 m. Kist: 1,95 bij 1 m. De kuil vertoonde aan het hoofdeinde, langs beide zijden en over gans de hoogte, een langwerpige uitsprong van 0,17 bij 0,10 m. Nagel in de .-ulling.

Lans (1.: 49,5 cm); gespleten huls, waarop twee bronzen nietkoppen met kerfrand. Rechts, aan het voeteinde.

GRAF 6

Kuil: 2 bij 0,70 m; diepte: 0,75 m. GRAF 7 (Pl. II)

Kuil: 2,45 bij 1,40 m; diepte: 1,90 m. Kist: 1,70 bij 0,70 m. Bodem van de kuil bedekt met een laag groen zand van ca. 1 cm dikte; in deze laag waren houtvor-mige takjes te herkennen.

1. Biconische pot (h.: 12,8 cm), grijze klei met grintverschraling; goed gebakken.

Links, aan het voeteinde.

2. Biconische pot (h.: 16 cm); bruine klei met grintverschraling; goed gebakken. Naast voorgaande.

3. Topbeker (h.: 11,1 cm); groen, olijfkleurig glas met luchtbellen; diagonale ribbels.

In de pot nr. 2.

4. Almandinfibula ( diam.: 2,8 cm). Geraamte in zilver; randzone met alman-dinen ingelegd op getralied goudblad; verdiept middenveld in twee gedeeld en bekleed met S-vormige filigraanwikkelingen.

5. Almandinfibula, gelijk aan de voorgaande.

Beide sierschijven op borsthoogte, de ene iets meer noordoostelijk dan de andere, in schuine stand, de almandinen naar onder.

6. Bronzen gesp (3,8 cm), sporen van ijzeren tong. Op bekkenhoogte.

7. egenendertig kralen :

(10)

10 BESCHRIJVING VAN DE GRAVEN

2 tot 37. - Glaspasta, zonder versiering: 2 tot 31. ringvormig, geel; 32. bico-nisch, wit; 33-34. vijfhoekig prisma, wit; 35-36. vijfhoekig prisma, bruin;

37. cilindervormig, bruin.

38-39. - Glaspasta, met versiering, 38. cilindervormig, bruin, wit en geel ge-aderd; 39. biconisch, bruin, wit geaderd en afgelijnd met gele band.

De gele kralen (2-31 ), in een cirkel, op halshoogte; de andere op borsthoogte. 8. Mesje (9,5 cm).

Links, op kniehoogte. GRAF 8 (Pl. III en IV)

Kuil: 3,10 bij 1,40 tot 1,70 m; diepte: 1,90 m. Kist: 2,40 bij 1 m; twee dwars-balken; op de bodem vergane houtresten. Beenderen in slechte toestand. Weste-lijk gedeelte verstoord.

1. Biconische pot (h.: 16,4 cm); lichtgrijze klei; zacht gebakken; donkergrijs, geëffend oppervlak.

Rechts, op kniehoogte.

2. Glazen schaaltje (h.: 4,5 cm); witgroenachtig glas met luchtbelletjes en slier-ten; onder de lip vier opgelegde draden in witte émail.

Omgekeerd in de biconische pot.

3. Bronzen schaal (diam.: 25,2 cm); omega-vormige handvaten aan ovale hecht-plaatjes bevestigd.

Omgekeerd, rechts aan het voeteinde; een handvat lag links aan het voeteinde. 4. Vier ijzeren banden van een houten emmer (diam.: 19,4 cm); hechtplaten met uitbuigende armen op brede, bovenste band bevestigd; handvat vervaardigd uit getorseerde staaf met verbrede, gleufvormige greep.

Rechts, aan het voeteinde.

5. Drie ijzeren banden van een emmer en een handvat van hetzelfde model als voorgaande.

In de voorgaande emmer. 6. Bijl (l.: 15 cm).

Rechts, aan het hoofdeinde. 7. Ango (l.: 93 cm).

Rechts, aan het voeteinde.

8. Lans (l.: 43,3 cm); gespleten huls met twee nietkoppen. Rechts, aan het voeteinde, tegen de ango.

9. Umbo (diam.: 16,8); rand met bronzen nietkoppen. Het handvat lag in de umbo; lange, ijzeren staaf in de verlening van het handvat.

Rechts van het voeteinde, het dak naar onder.

10. Bronzen schildtong van een gesp (l.: 3,8 cm); haak vervormd. In de plunderkuil.

11. Bronzen tangetje met middenplaatje (l.: 7 cm). In de plunderkuil.

12. Mesje en ijzeren nietkop. In de plunderkuil. GRAF 9 (Pl. II)

(11)

BESCHRIJVING VAN DE GRAVEN 11

1. Biconische pot (h.: 16,6 cm); geelbruine klei met micakorrels; zacht gebakken; grijszwart, geëffend oppervlak.

Rechts, aan het voeteinde. 2. Pijlpunt (1.: 10,1 cm).

Rechts van het hoofdeinde. 3. Pijlpunt (1.: 6,6 cm).

Naast de vorige.

4. Bronzen, schildvormige riemknijper. Op gordelhoogte.

5. Bronzen nietkop ( diam.: 2 cm).

Langs de rechter kistwand, op kniehoogte. 6. IJzeren staafje (1.: 4,2 cm).

Op kniehoogte.

7. Onbepaalde ijzeren voorwerpen. In de vulling.

GRAF 10

Kuil : aangesneden in het profiel van de zandgroeve ; aflijning onduidelijk ; br. : 1,25 m; diepte: 1,45 m.

GRAF 11 (Pl. IV)

Kuil: 1,50 bij 1 m; diepte: 1,30 m. Gestoord tot op het diepste niveau.

1. Drie scherven van een bi conische pot ( diam. : 14 cm); bruingrijze, korrelige klei.

Verspreid in het graf.

2. Onbepaald ijzeren voorwerp (1.: 4,5 cm). Links, op schedelhoogte.

GRAF 12 (Pl. V)

Kuil: 2,40 bij 1,50 tot 1, 70 m; diepte: 1,25 m. Sporen van kist aan het hoofdeinde; br.: 1 m. Verstoord tot op het diepste niveau.

1. Biconische pot (h.: 16 cm); lichtbruine klei; zacht gebakken; donkerbruin, geëffend oppervlak schouder versierd met ingedrukte figuurtjes, afwisselend met puntkringen; daaronder ingegrifte golvende lijnen.

Rechts, verspreid aan het voeteinde. 2. Zeven kralen.

1 tot 5. - Ringvormig, in glaspasta, zonder versiering: 1-4 geel; 5. groen. 6-7.-Glaspasta, met versiering: 6. balkvormig, bruin met witte banden; 7. ringvormig, bruin met witte golvende lijnen.

Op bekkenhoogte. 3. Mesje (1.: 5,7 cm).

Links van de kralen. GRAF 13 (Pl. V)

Kuil: 2,40 bij 1,20 tot 1,50 m; diepte: 1,30 m. Sporen van kist aan voeteinde; br.: 1,10 m. Verstoord tot op het diepste niveau.

(12)

12 BESCHRIJVING VAN DE GRAVEN

1. Biconische pot (h.: 15 cm); bruingrijze klei; zacht gebakken; grijs, geëffend oppervlak; rolstempelversiering.

Rechts, op kniehoogte.

2. Biconische pot (h.: 14,3 cm); grijze klei, zacht gebakken; donkergrijs geëffend oppervlak; rolstempel versiering.

Rechts, aan het voeteinde. 3. Fragment van een bronzen gesp.

Links, op bekkenhoogte. GRAF 14 (Pl. V)

Kuil: 2,60 bij 1,60 m; diepte: 1,70 m. Hoofdeinde doorwoeld door dieren. 1. Bico_ni~che pot (h.: 14,5 cm); donkergrijze klei; zacht gebakken;

rolstempel-vers1enng.

Links, aan het voeteinde.

2. Topbeker (h.: 12 cm); groenachtig glas met luchtbellen, verticale ribbels. Aan het voeteinde, rechts van de biconische pot.

3. IJzeren gesp (6,3 cm).

Aan het voeteinde, rechts van de topbeker. 4. Tweeëntwintig kralen:

1 tot 6. - Ringvormig in gele glaspasta, zonder versiering.

7 tot 22. - Glaspasta, met versiering: 7-11. ring- tot tonvormig, geel met bruine vlechtband; 12-16. ringvormig, wit met groene vlechtband; 17-22. ring-vormig, bruin met witte vlechtband.

Links, op polshoogte; drie op halshoogte. 5. Silex; gebruiksretouches op de rand.

In de biconische pot. GRAF 15 (Pl. VI)

Kuil: 2,80 bij 1,60 m; diepte: 1,60 m. Verstoord tot op het diepste niveau. 1. Bi conische pot (h. : 15,2 cm) ; grijze klei ; zacht gebakken; donkergrijs,

ge-effend oppervlak; ingegrifte golvende lijnen op de schouder. Gebroken ; aan het voeteinde.

2. Fragmenten van een biconische pot (h. : 12 cm); grijsbruine klei; goed ge-bakken; donkergrijsblauw, geëffend oppervlak; stempel versiering.

Aan het voeteinde, links van vorige pot. 3. Pijlpunt (1.: 9,2 cm).

Op borsthoogte. GRAF 16 (Pl. VI)

Kuil: 2,35 bij 1,90 m; diepte: 1,40 m. Hoofdeinde doorwoeld door dieren. 1. Lans (1.: 32,2 cm); gespleten huls met twee bronzen nietkoppen.

Rechts, aan het voeteinde, punt naar het noordoosten. 2. Fragment van een biconische pot (niet afgebeeld).

In de vulling.

3. Romeinse bronzen munt, Antoninianus van Gallienus, alleen keizer, Rome 260-268.

(13)

BESCHRIJVING VAN DE GRAVE 13

4. Romeinse bronzen munt, Antoninianus uit dezelfde tijd. Nrs. 3 en 4: op borsthoogte.

GRAF 1 7 (Pl. VI)

Kuil: 2,30 bij 1,40 m; diepte: 0,78 m.

Bic0nische pot (h.: 8,1 cm); lichtbruine klei; zacht gebakken; bruin, geëffend

oppervlak.

Aan het voeteinde, in het midden.

GRAF 18 (Pl. VI)

Kuil: 2, 15 bij 1,60 m; diepte: 0,80 m. Vertoord tot op het diepste niveau.

Fragment van een biconische pot; lichtgrijze klei; goed gebakken; donkergrijs,

geëffend oppervlak; rolstempelversiering.

In de vulling.

GRAF 19 (Pl. VI)

Kuil: 2,70 bij 1,60 m; diepte: 1,40 m. Verstoord tot op het diepste niveau;

voor-werpen in plunderkuil.

1. Fragmenten van een biconische pot; bruine klei; goed gebakken;

donker-bruin, geëffende deklaag; rolstempelversiering.

2. Fragmenten van ijzeren beslagstukken, afkomstig van een houten emmer.

GRAF 20 (Pl. VII)

Kuil: 2,65 bij 1,95 m; diepte: 1,50 m. Verstoord tot op het diepste niveau;

voor-werpen in de plunderkuil.

1. Fragment van een biconische pot; grijze klei (niet afgebeeld).

2. Fragmenten van ijzeren beslagbanden van een houten emmer. GRAF 21

Kuil: 1,80 bij 1,20 m; diepte: 1,05 m. GRAF 22

Kuil: 2,40 bij 1,50 m; diepte: 1,10 m. GRAF 23 (Pl. VII)

Kuil: 2,55 bij 1,70 m; diepte: 1,60 m.

1. Lans (1.: 39,5 cm); gespleten huls.

Rechts, aan het voeteinde, punt naar het noordoosten.

2. Twee pijlpunten (1.: 15 cm).

Rechts, op beenhoogte.

3. Pijlpunt (1.: 10,5 cm).

Links van de twee voorgaande.

4. IJzeren gesp (3,6 cm).

(14)

14 BESCHRIJVING VAN DE GRAVEN

5. Fragmenten van ijzeren beslagbanden (1.: 3,7; 3,5 en 3 cm).

In de vulling. GRAF 24 (Pl. VII)

Kuil: 2,55 bij 1,70 m; diepte: 1,60 m. Verstoord tot op het diepste niveau.

1. Bijl (1.: 16,5 cm).

Rechts, in de zuidwestelijke hoek, in de vulling. 2. IJzeren beslagplaat van een gesp (6,5 cm).

Op bekkenhoogte. GRAF 25 (Pl. VII en VIII)

Kuil: 2,50 bij 1,45 m; diepte: 2, 15 m. Kist: 2 bij 1,05 m. Gedeeltelijk vernield bij zandontginning.

1. Fragment van een biconische pot; donkergrijze klei; zacht gebakken ; zwart,

geëffend oppervlak, rolstempelversiering.

Rechts, aan het voeteinde.

2. Biconische pot (h.: 13,7 cm); bruingrijze klei; zacht gebakken, grijs geëffend

oppervlak; ingegrifte golvende lijnen.

Rechts, aan het voeteinde.

3. Glazen schaaltje (diam.: 7,3 cm); groengeel glas met luchtbelletjes. In pot nr. 2.

4. Beslagplaat van een ijzeren gesp (1.: 9,5 cm).

5. Fragment van mesje (1.: 4,5 cm).

Nrs. 4 en 5 lagen samen, links, op bekkenhoogte. 6. IJzeren sleutel of haak.

Links, aan het voeteinde.

GRAF 26 (Pl. VIII)

Kuil: 2,50 bij 1,70 m; diepte: 1,30 m.

1. Biconische pot (h. 12,2 cm); grijze klei; goed gebakken; donkergrijs, geëffend

oppervlak; rolstempelversiering. Rechts, aan het voeteinde.

2. IJzeren beslagbanden en handvat van een houten emmer. Rechts van de pot.

3. Bijl (1.: 19,5 cm).

Links, aan het hoofdeinde tegen de kuilwand.

4. Lans (1.: 44 cm); gespleten huls.

Rechts van de houten emmer, punt naar het noordoosten. GRAF 27 (Pl. VIII)

Kuil: 2,60 bij 1,70 m; diepte: 1,05 m.

1. Fragment van ijzeren beslagband.

2. Fragment van mesje.

(15)

BESCHRIJVING VAN DE GRAVEN 15

GRAF 28 (Pl IX)

Kuil: 2,50 bij 1,70 m; diepte: 1,50 m.

1. Lans; gesloten huls (l. : 26 cm).

Rechts, aan het voeteinde, pnnt naar het noordoosten.

2. Scramasax (l.: 36,9 cm).

Links, aan het hoofdeinde, tegen de kuilwand.

3. IJzeren gesp (br.: 6,3 cm).

Op bekkenhoogte.

GRAF 29 (Pl. IX)

Kuil: 2,90 bij 1,70 m. diepte: 1,50 m. Hoofd- en voeteinde doorwoeld door dieren.

1. Biconische pot (h.: 13,4 cm); grijze klei; zacht gebakken; zwartgrijs geëffend

oppervlak; stempel versiering.

Links, aan het voeteinde.

2. Drie pijlpunten (l.: 12,3 cm; 7,5 cm en 8,3 cm).

Op bekkenhoogte, in de storing.

GRAF 30 (Pl. IX)

Kuil: 2,10 bij 1,20 m; diepte: 1,30 m. Verstoord tot op het diepste niveau.

1. Biconische pot (h.: 11,6 cm); bruine klei; goed gebakken; bruinzwart, ge-effend oppervlak; golvende ingegrifte lijnen.

Links, op bekkenhoogte, gebroken tegen de kuilwand.

2. Fragmenten van een lans (l.: 23,7 cm).

Rechts, aan het voeteinde.

3. Vier hoekbeslagen van een koffertje met sluiting ( ?).

Rechts, aan het voeteinde, tegen de kuilwand.

GRAF 31 (Pl. X)

Kuil: 2,75 bij 1,80 m; diepte: 2,25 m. Kist: 2,10 bij 1,10 m. Bruine vlek op de

plaats van de schedel.

1. Biconische pot (h.: 15, 7cm); bruine klei; goed gebakken ; bruin, geëffend

opper-vlak; stempelversiering. Rechts, aan het voeteinde.

2. Top beker (h. : 11, 1 cm); groen glas met luchtbellen; vertikale ribbels; witte

emaildraad rond het ingesnoerde onderdeel.

In de biconische pot.

3. IJzeren gesp (hr.: 4,3 cm).

4. -lJzeren beslagplaat.

5. IJzeren handvatje.

6. Drie aaneengeroeste staafjes.

Nrs. 3 tot 6 samen aan het voeteinde, rechts van de biconische pot.

7. Almandinfibula in rozet-vorm( diam.: 3,2 cm); zilveren draagplaat; alman-dinen gevat in cellen werk in geel koper; weinig verdiept middenveld met

(16)

l

16 BESCHRIJVING VAN DE GRAVEN

8. Almandinfibula ( diam.: 3, 1 cm); almandinen op fijngetralied zilverblad, gevat in cellen in geel koper.

Beide sierschijven op de borst, de almandinen naar boven. 9. Negenenvijftig kralen:

1 tot 5.- Amber.

6 tot 48.- Ringvormig, in glaspasta, zonder versiering: 6-32. geel; 33. grijs;

34 tot 46. bruin ; 4 7 -48. zwart.

49 tot 59.- Glaspasta, met versiering: 49. ringvormig, zwart met witte zig-zag

lijn; 50. cilindervormig, bruin, wit geaderd en afgelijnd met gele banden ;

51. cilindervormig, bruin, wit en groen geaderd en afgelijnd met gele

ban-den; 52. tonvormig, bruin, wit gevlamd met gele punten; 53. biconisch,

bruin, blauw, geel en bruin gestreept; 54. tonvormig, blauw, geel en bruin

gestreept; 55. biconisch, bruin, geel geaderd, twee omlopende zwarte ban

-den; 56. biconisch, bruin met gele vlechtband; 57. balkvormig, afwisselend

bruine en witte zones ; 58. cilindervormig, afwisselend bruine en gele zones ;

59. balkvormig, millefiori met bruine randen. Op de borst.

10. IJzeren speld (1.: 5,3 cm); de kop bestaat uit een bruine kraal in glaspasta met

gele, golvende lijn. Op schedelhoogte. GRAF 32 (Pl. XI)

Kuil: 2,30 bij 1,80 m; diepte: 1,85 m. Verstoord tot op het diepste niveau. 1. Biconische pot (h.: 16,7 cm); bruingrijze klei; goed gebakken; grijs, geëffend

oppervlak; ingegrifte golvende lijnen. Links, aan het voeteinde.

2. Bronzen gesp (1.: 3,4 cm); afgebroken ijzeren tong.

3. Bronzen gesp (1.: 1,5 cm).

4. IJzeren staafje (1.: 3 cm).

Nrs. 2 tot 4 naast de pot.

5. Kraal in glaspasta, geel, zonder versiering. Rechts, aan het voeteinde.

GRAF 33 (Pl. XI)

Kuil: 2,50 bij 1,40 m; diepte: 0,90 m. Verstoord tot op het diepste niveau; tal

-rijke houtskoolresten in de vulling.

1. Fra&m~nten van een biconische pot ( diam.: 10 cm); bruine klei; rolstempel

-vers1enng.

In de storing, rechts, aan het voeteinde. 2. Vier kralen :

1 tot 3. - Ringvormig, in gele glaspasta, zonder versiering; 4. ringvormig, in gele glaspasta, met bruine vlechtband.

Op verschillende diepten in de storing. GRAF 34 (Pl. XI)

(17)

BESCHRIJVING VAN DE GRAVEN 17

Lans (l.: 23,5 cm); gespleten huls.

Rechts, aan het voeteinde, punt naar het noordoosten.

GRAF 35 (Pl. XI)

Kuil: 2,90 bij 1,80 m; diepte: 1,40 m. Op borst- en bekkenhoogte verstoord;

voeteinde doorwoeld door dieren. Twee nagels in de vulling.

1. Biconische pot (h.: 14 cm); lichtgrijze klei; goed gebakken; donkergrijs,

ge-effend oppervlak; rolstempelversiering.

In het midden, aan het voeteinde.

2. Biconische pot (h.: 16,7 cm); lichtbruine klei, goed gebakken; donkergrijs,

geëffend oppervlak; rolstempelversiering.

Links van de vorige.

3. Fragmenten van twee lansen; gespleten huls.

Een rechts, op beenhoogte; het tweede in de storing.

4. Fragmenten van umbo.

Aan het hoofdeinde, in de storing.

5. IJzerfragment (l.: 2,4 cm).

Links, op bekkenhoogte, in de vulling.

6. IJzerfragmenten.

Op bekkenhoogte, in de storing.

GRAF 36

Kuil: 2,65 bij 1,60 m; diepte: 1, 10 m.

GRAF 37 (Pl. XII)

Kuil: 2,20 bij 1,70 m; diepte: 1,60 m. Op borsthoogte en aan het voeteinde

door-woeld door dieren. Nagel in de vulling.

1. Pijlpunt (l.: 9,3 cm); gespleten huls.

2. Twee pijlpunten (l.: 10,2 en 8,7 cm); gespleten huls.

Nrs. 1 en 2, rechts, op schouderhoogte, punt naar het zuidwesten.

3. IJzerfragmenten (l.: 4 cm; 3,2 cm; 2,2 cm).

In de vulling, op borsthoogte.

GRAF 38 (Pl. XII)

Kuil: br. 1,40 m; diepte: 1 m. Voor de helft vernield. Nagel in de vulling.

1. Fragment van een biconische pot.

2. Fragment van lans, gesloten huls.

3. Fragment van pijlpunt, gesloten huls.

4. IJzerfragment.

Nrs. 1 tot 4 in de vulling.

GRAF 39 (Pl. XII)

Kuil: br. 2 m; diepte: 1,10 m. Gedeeltelijk vernield.

1. Fragmenten van een biconische pot; grijze klei ; goed gebakken ; zwartgrijs,

(18)

18 BESCHRIJVING VAN DE GRAVEN

In het midden.

2. Drie fragmenten van een biconische pot; bruinrode klei; zacht gebakken; zwartgrijs, geëffend oppervlak.

Tussen voorgaande.

3. IJzeren gesp en beslag met bronzen nietkoppen (1.: 10,5 cm).

3a. IJzeren tegenbeslag (1.: 7,2 cm); bronzen nietkoppen.

36. IJzeren rugbeslag (6 cm); bronzen nietkoppen. 4. Mesje (1.: 13,5 cm).

5. IJzeren beslagplaatje (1.: 6 cm).

Nrs. 3 tot 5 samen in het midden van het graf.

GRAF 40 (Pl. XII)

Kuil: 2,80 bij 1,95 m; diepte: 1,50 m. Verstoord tot op het diepste niveau. Drie scherven van een biconische pot; grijze klei; bruingrijs, geëffend oppervlak. Verspreid in de storing

GRAF 41 (Pl. XII)

Kuil: 2,80 bij 1,70 m; diepte: 1,10 m. 1. Pijlpunt (1.: 4, 7 cm).

Links, ter hoogte van het linker dijbeen; punt naar het zuidoosten.

2. IJzeren beslagplaatje (br.: 3,8 cm). Rechts van de pijlpunt.

3. IJzeren staafje.

Rechts van de beslagplaat.

GRAF 42 (Pl. XII)

Kuil: 2,40m bij 1,30m; diepte: 1,30m. Kist: 2 bij 0,90m. Nagels op de kist-aflijning.

Bijl (1.: 18 cm).

GRAF 43 (Pl. XIII)

Kuil: 2,80 bij 2 m; diepte: 1,25 m. Kist: 2,10 bij 1 m; acht nagels op de kist-aflijning. Verstoord tot op het diepste niveau.

1. Twee bronzen nietkoppen. 2. Mesje (1.: 8,5 cm).

Samen met de twee nietkoppen, links op bekkenhoogte, in de storing.

GRAF 44 (Pl. XIII)

Kuil: 2,40 bij 1,70 m; diepte: 1,45 m. Kist: 2 bij 0,90 m; 16 nagels op de kist-aflijning.

Bijl (1.: 16 cm).

Rechts, aan het hoof deinde.

GRAF 45 (Pl. XIII)

Kuil: 1,90 bij 1,20 m; diepte: 0,80 m. Lans; gesloten huls (1.: 39 cm).

(19)

BESCHRIJVING VAN DE GRAVEN 19

GRAF 46

Kuil: 2,40 bij 1,70 m; diepte: 0,85 m. Kist: 2 bij 0,90 m; zeven nagels op de kistaflijning.

GRAF 47 (Pl. XIII)

Kuil: 2,60 bij 1,90 m; diepte: 1,10 m. Kist: 2,30 bij 1, 10 m. 1. Scramasax (1.: 38 cm).

2. Lans (1.: 49 cm).

Nrs. 1 en 2 samen, rechts, op beenhoogte.

3. Gouden hangertje ( diam.: 1,4 cm). Draagplaat door filigraan draad omringd; in het centrum vijf cirkeltjes eveneens in filigraandraad; het oog is op de rug-zijde gesoldeerd.

Op borsthoogte.

4. Fragmenten van ijzeren beslagbanden. Links, aan het voeteinde, in de vulling. 5. Mesje (1.: 11,8 cm).

Links, op bekkenhoogte. GRAF 48 (Pl. XIII)

Kuil: 2,20 bij 1,40 m; diepte: 1,20 m. Fragment van een mesje (1. : 6,3 cm). Op bekkenhoogte.

GRAF 49 (Pl. XIII)

Kuil: 1,20 bij 0,80 m; diepte: 0,80 m. Nagels in de vulling. Fragmenten van ijzeren beslagplaat.

Aan het hoofdeinde. GRAF 50 (Pl. XIV)

Kuil: 1,80 bij 1,10 m; diepte: 1 m. Kist: 1,50 bij 0,70 m. In de vulling van de kist kwamen groengrijze vlekken, doorspekt met een grote hoeveelheid kleine, verpulverde nagels te voorschijn.

1. Biconische pot (h.: 7,7 cm); roodbruine klei; zacht gebakken. Links, aan het voeteinde.

2. Gouden sierschijf: ( diam.: 2,3 cm). Draagplaat ontbreekt; op de keerzijde

vier nietjes. Af geboord met getorste draad; randzone ingelegd met almandinen

en groene steentjes; verdiept veld bekleed met S-vormige draadwikkeling; umbo-vormig midden met drie lussen rakend aan centrale cel.

Op borsthoogte.

3. Kraal in donkerbruine glaspasta, afgeplat conisch; doorspekt met helgroene, donkergroene, helderbruine, oranje, gele, witte, donkerblauwe en rode vlekken. Iets meer zuidwestelijk dan de sierschijf.

GRAF 51

(20)

20 BESCHRIJVING VAN DE GRAVEN

GRAF 52

Kuil: 2,10 bij 1,40 m; diepte: 1 m.

GRAF 53 (Pl. XIII)

Kuil: 2,40 bij 1,40 m; diepte 1,90 m. Kist: 1,90 bij 0,80 tot 0,90 m; dwarsbalk

aan het voeteinde.

1. Fragment van mesje (l.: 7,4 cm).

2. Geelwitte silexlemmer met retouche (l.: 2,7 cm).

Nrs. 1 en 2, links, aan het voeteinde.

GRAF 54 (Pl. XIV)

Kuil: 2,10 bij 1,70 m; diepte: 1,55 m. Verstoord tot op het diepste niveau.

1. Fragmenten van een biconische pot; bruingrijze klei, zeer zacht gebakken ;

klaargrijs, geëffend oppervlak.

Links, aan het voeteinde.

2. Biconische pot (h.: 13 cm); bruine klei; goed gebakken; bruingrijs, geëffend

oppervlak.

Naast voorgaande.

3. Vijf kralen in glaspasta, met versiering: 1 tot 4. ringvormig, geel met bruine

vlechtband; 5. ton vormig, bruin met witte vlechtband.

Op borsthoogte.

GRAF 55 (Pl. XIV)

Kuil: diepte: 1,70 m; aflijning onduidelijk; aangesneden in het profiel van de

zandgroeve.

Fragmenten van een biconische pot; lichtbruine klei ; zacht gebakken ; donker-bruin, geëffend oppervlak; schouder versierd met ingedrukte figuren afgewisseld

met kringetjes.

Aan het hoofdeinde.

GRAF 56 (Pl. XIV)

Kuil: 2,20 bij 1,10 m; diepte: 0,60 m.

Pulletje; bruinrode klei ; zacht gebakken.

Links, aan het voeteinde.

GRAF 57

Kuil: 2 bij 1, 10 m; diepte: 0,80 m. GRAF 58 (Pl. XIV)

Kuil: 2 bij 0,80 m; diepte: 0,70 m. Verstoord tot op het diepste niveau.

1. Fragmenten van een biconische pot; bruingrijze klei; zacht gebakken ; grijs,

geëffend oppervlak (diam.: 15 cm). Links, aan het voeteinde.

(21)

BESCHRIJVING VAN DE GRAVEN 21

2. Fragmenten van een bord; rode klei; zacht gebakken; bruinwit, geëffend op-pervlak (diam.: 18 cm).

Naast de vorige fragmenten.

GRAF 59

Kuil: 2,20 bij 0,80 m; diepte: 0,80 m.

GRAF 60

Kuil: 1,90 bij 0,90 m; diepte: 1,35 m. Verstoord tot op het diepste niveau.

LOSSE VONDSTEN (Pl. XIV)

1. Bodemfragment van een biconische pot; lichtgrijze klei ; goed gebakken ; grijs, geëffend oppervlak.

2. Bodemfragment van een biconische pot; donkerbruingrijze klei; goed ge-bakken ; zwartgrijs, geëffend oppervlak.

(22)

1. Vaatwerk

Aardewerk

STUDIE VAN DE GRAFGIFTEN

Graven 1, 3, 4 (2 ex.), 7 (2 ex.), 8, 9, 11, 12, 13 (2

ex.),

14, 15 (2 ex),

16, 17, 18, 19, 20, 25 (2 ex.), 26, 29, 30, 31, 32, 33, 35 (2 ex.), 38, 39

(2 ex.), 40, 50, 54 (2 ex.), 55, 56, 58 (2 ex.) en losse vondsten 1 en 2.

Het aardewerk is goed vertegenwoordigd.

In

tweeëndertig graven

werden potten ontdekt, hetzij gaaf, hetzij in scherven. Behalve de schaal

in graf 58 en het pulletje in graf 56, behoren al de andere tot het

bi-conische type. Ze kwamen zowel in mannen-, vrouwen- als

kinder-graven voor en stonden meestal aan het voeteinde.

In

de geplunderde

graven 8 en 13 lagen ze op kniehoogte en in graf 50, eveneens

geplun-derd, op bekkenhoogte.

In

de bijzettingen 4, 7, 13, 15, 25, 35, 39, 54

en 58 kwamen er telkens twee voor. Opmerkelijk is dat op de

vijfen-twintig dateerbare biconische potten er achttien zijn die tot het type

Bla van Böhner behoren en in de

6e eeuw te plaatsen zijn (2).

Glas

Graven 1, 7, 8, 14, 25 en 31.

Het glazen vaatwerk is schaarser en behoort tot twee vormen :

vier topbekers (1,2; 7,3; 14,2 en 31,2) en twee schaaltjes (8,2 en 25,3).

De vier topbekers met weinig uitbuigende wand zijn verwant met een

glas uit graf 10 van Rosmeer (3); ze zijn meestal in de tweede helft van

de 6• eeuw te plaatsen. Het type schaaltje met opgelegde witte

email-draden uit graf 8 was in voege vanaf de 5• tot ca. het midden van de

6e

eeuw (4) en heeft paralellen in Trivières (5). Het tweede, uit graf 25,

mag ook in de

6e

eeuw gedateerd worden. De vorm wijst zelfs op de lste

helft van deze eeuw (6).

(2) K. BöHNER, Die Fränkischen Alterlümer des Trierer Landes; Berlin, 1958, 2 dln.

(3) H. RooSENS, G. DE BoE & J. DE MEULEMEESTER, Het Merovingisch grafveld van

Rosmeer (Archa-eologia Belgica 188) ; Brussel, 19ï6.

(4) F. RADEMACHER, Fränkische Gläser aus dem Rheinland, Bonner Jahrbücher 147, 1942,

Taf. 66, l.

(5) G. FAIDER-FEYTMANS, Les collections d'archéologie régionale du Musée de i'Vlaciemont

-Il Les néccopoles mérovingiennes; Mariemont, 19ï0, dl. 2, Pl. 14.

(23)

STUDIE VAN DE GRAFGIFTEN 23

Brons

Het bekken uit graf 8 is het enig stuk bronzen vaatwerk dat het

grafveld opgeleverd heeft. Dit type van bekken, met of zonder voet,

met omega-vormige handvaten en ovale hechtschijfjes, heeft een groot

verspreidingsgebied (7). De meeste exemplaren kunnen in de 6• eeuw

gedateerd worden

en

komen vooral voor in rijke graven die in de eerste

helft van deze eèuw te plaatsen zijn (8).

Hout

Graven 8 (2 ex.), 19, 20, 23, 26, 27, 47, 49.

Opmerkelijk voor dit grafveld is het hoog aantal houten emmers

met ijzeren beslagbanden. Voor zover wij het konden nagaan, behoren

ze tot het grafmeubilair van mannengraven. Ze staan meestal in graven

uit de 6

eeuw

(9)

:

2. Wapens

Graven 4, 5, 8, 9, 15, 16, 23, 24, 26, 28, 29, 30, 34, 35, 37, 38, 41, 42,

44, 45, 47.

Van de 60 graven bevatten

er

21

wapens

of fragmenten ervan. Dit

is een derde van de bijzettingen

en

komt overeen met de cijfers van het

grafveld

van

Hamoir. Het graf 8 (ango, lanspunt, bijl

en

umbo) is het

belangrijkste wapengraf.

In

twee

graven

(28 en 47) kwamen

een

lans en

een scramasax samen voor; vijf graven bevatten alleen

een

lans (5, 16,

30, 34 en 45) en drie een bijl (24, 42 en 44).

In

twee gevallen was de lans

vergezeld van een umbo (8 en 35).

In

acht bijzettingen werden

pijl-punten aangetroffen (4, 9, 15, 23, 29, 37, 38 en 41); in vier van deze

gevallen telkens drie exemplaren (9, 23, 29

en

37). De meest

voor-komende wapens zijn aldus de lans en de pijlpunt.

Scramasax

De enige exemplaren

van

dit wapentype kwamen aan het licht in

graven 28

en

4 7, telkens vergezeld

van

een lans met gesloten huls.

Beide scramasaxen behoren tot het type B

van

Böhner, dat in de 7e

eeuw geplaatst wordt (10).

(7) Korte bibliografie in PH. DE ScHAETZEN & M. VANDERHOEVEN, o.c., 34.

( 8) R. PrnLING, Die Gräberfelder von Krefeld-Gellep, Ausgrabungen in Deutschland ; Mainz,

1975, dl. 2, 177, Abb. 10, 9 a. - P. LA BAUME, Das fränkische Gräberfeld von Junkers

-dorf bei Köln; Berlin, 1967, Taf. 4, G. 41. 12. - 0. DoPPELFELD, Das fränkische Frau~n

-grab unter dem Chor des Kólner Dames, Germania 38. 1960, Taf. 24, 31.

(9) K. BöHNER ,o.c., dl. 1. 69-70.

(24)

24 STUDIE VAN DE GRAFGIFTEN

Lansen

Graven 5, 8, 16, 23, 26, 28, 30, 34, 35 (2 ex.), 38, 46 en 47.

De meest voorkomende lansen zijn die met gespleten huls (graven

5, 8, 16, 23, 26, 34, 35). Ze zijn chronologisch ouder dan die met

sloten huls en worden in de 6e eeuw geplaatst (11 ). De lansen met

ge-sloten huls, die vanaf het einde van de 6• eeuw in gebruik waren, zijn

met vier exemplaren vertegenwoordigd (graven 28, 38, 45 en 4 7).

In

het gestoord graf 35 werden fragmenten van twee hulsen gevonden; er

rijst twijfel of beide fragmenten tot het graf behoren.

Umbo's

Het grafveld heeft maar twee umbo's opgeleverd. Deze van graf 8

behoort tot het type A2 van Böhner, dat meestal in de 6• eeuw

voor-komt (12). Het exemplaar van graf 35 is te fragmentair om te dateren;

de aanwezigheid van een lans met gespleten huls, wijst op de 6

eeuw.

Ango

De ango met gespleten huls en punt met twee vleugels van graf 8

mag tot het vroegste type gerekend worden. Het komt hoofdzakelijk

voor in graven van het einde van de 5

en van de eerste helft van de

6

eeuw (13).

Bijlen

Graven 8, 24, 26, 42 en 44.

De bijlen uit graven 24, 26, 42 en 44 zijn van het type dat

alge-meen in de

6c

eeuw voorkomt (14). Dat van graf 8 daarentegen behoort

waarschijnlijk tot het type van de francisca, wat niet duidelijk uitkomt

wegens de beschadiging van het blad.

Pijlpunten

Graven 4, 9 (3 ex.), 15, 23 (3 ex.), 29 (3 ex.), 37 (3 ex.) en 41.

Zeven graven hebben pijlpunten opgeleverd.

In

het graf 23

kwa-men ze sakwa-men voor met een lans. Zowel het type met gesloten als met

(11) !BID., 146 VV.

(12) !BID., 138 VV.

( 13) IBID., 160 vv. - R. PIRLING, Das römisch-[ränkische Gräbcr[eld von Krefeld-Geilep

1960-1963; Berlin, 1974, dl. 2, Taf. 45, 1 ; Taf. 55, 1 en Taf. 83, 1.

(25)

■-STUDIE VAN DE GRAFGIFTEN 25

gespleten huls was vertegenwoordigd.

In

vier graven lagen er telkens

drie exemplaren.

3. Sieraden

Kralen

Graven 1, 7, 12, 14, 31, 32, 33, 50 en 54.

In

negen bijzettingen werden kralen aangetroffen, dat is amper

1/lüe van de onderzochte graven. Vijf graven waren gestoord en alleen

resten van de halssnoeren waren nog aanwezig. Bij de niet gestoorde

kwamen de omvangrijke snoeren samen met glazen topbekers voor

(graven

1,

7 en 31).

In

de vier niet geplunderde graven

lagen

de kralen

op hals-

en

borsthoogte.

Fibulae

Drie vrouwengraven

-

7, 31 en 50

-

bevatten

vijf

sierschijven;

elk twee zilveren in de graven 7 en 31

en een

gouden in graf 50. Ze lagen

steeds tussen de kralen

van

de halssnoeren ter hoogte van de borst.

De beide schijffibulre met verdiept middenveld van graf 7 zijn van

het-zelfde

type.

Zij vertonen veel gelijkenis met de rozetfibula uit Rill (15).

Graf 31 bevatte twee almandin-fibulre van verschillend

type:

een

rozet-en

een schijffibula. De rozetfibula is van het type Böhner C9 (16). De

sierschijf van graf 50, uit goudblad

vervaardigd,

met verdiept

midden-veld, umbovormige

verhoging

en filigraanversiering, behoort tot

een

type dat meestal in de

eerste

helft van de 7

eeuw

voorkomt.

Hangertje

In

het wapengraf 47 lag een gouden hangertje op borsthoogte.

Zulke

juweeltjes

zijn eigen aan bepaalde vrouwengraven. De

eigen-aardige manier waarop het oog aan het hangertje van Engelmanshoven

is bevestigd, laat vermoeden dat het heraangepast werd om voor

een

bijzondere reden door

een

man te worden gedragen .

4. Gespen en riembeslagen

Brons

Graven 1, 7, 8, 9, 13, 32.

( 15) A. STEEG ER, Der fränkische Friedhof in Rill bei Xanten. Bonner Jahrbiicher 148, 1943,

274 en Taf. 47, 2.

( 16) K. BöHNER, o.c., 95-96.

1

(26)

26 STUDIE VAN DE GRAFGIFTEN

Graf 1 bevatte een eenvoudig rechthoekig gespje en graf 7 een

ovaalvormige met resten van een ijzeren doorn. Deze laatste gesp

be-hoort waarschijnlijk tot het type Böhner A6 en dateert uit de 6

°

eeuw (17)

In de vulling van het gestoord graf 8 werd een schildtong met een

op-zettelijk verbogen haak gevonden. Gespen met dergelijke schildtong

behoren ook tot Böhner's type A6. Graf 9 bevatte een riemknijper,

eigen aan de

6c

eeuw; in dezelfde tijd zijn ook de twee kleine

schoen-gespen van het gestoorde graf 32 te plaatsen.

IJzer

Graven 4, 14, 23, 24, 25, 28, 31, 39 en 41.

Ovale gespen zonder beslagplaat werden in graven 4, 14, 23 en 31

gevonden. De graven 24, 25 en 41 leverden beslagplaten op. Gespen

met beslagplaten, voorzien van bronzen nieten of sporen ervan,

kwa-men in graven 28 en 39 te voorschijn

.

Ze zijn kenmerkend voor de late

6

en voor de 7

eeuw (18).

5. Gebruiksvoorwerpen

Messen

Graven 1, 7, 8, 12, 25, 27, 39, 43, 47, 48, 53.

Silex

Graven 14 en 53.

Spelden

De graven 1 en 31 bevatten elk een ijzeren speld. Die van graf 1

lag samen met enkele andere voorwerpen naast het linker dijbeen. In

graf 31 lag de speld, waarvan de kop uit een kraal in bruine glaspasta

bestaat, ter hoogte van de schedel.

Tangetje

In

de vulling van het geplunderd mannengraf 8 werd een bronzen

tangetje aangetroffen. Tussen de twee armen bevindt zich een plaatje

van dezelfde lengte.

(17) foJD., 181 VV. (18) !Bw., 204.

(27)

STUDIE VAN DE GRAFGIFTEN 27

Kleingoed

Naast het linker dijbeen, in graf 1, lagen enkele ijzeren voorwerpen

die op een houten koffertje wijzen, alhoewel geen spoor ervan

zicht-baar was. Ook in graf 30 duiden de vier ijzeren hoekbeslagen op de

mogelijke aanwezigheid van een houten koffertje. De vorm van de

ijzèren staafjes van graf 25 zou op een sleutel of haak kunnen wijzen;

dit veronderstelt de aanwezigheid van een houten koffertje. De drie

staafjes in graf 31 waren aan een ringetje opgehangen; het

zijn

vvaar-schijnlijk toiletbenodigdheden.

(28)

CHRONOLOGIE

Graf 1

-

Biconische pot, type Böhner Blb

-

Topbeker: Ze helft

6e eeuw.

Datering : Ze helft 6e eeuw.

Graf 4

-

Biconische pot nr. 1, type Böhner Bla.

Biconische pot nr. 2, type Böhner B3a.

Datering: tweede helft 6e eeuw.

Graf 5

-

Lans, type Böhner A4: 525-600.

Graf 7

-

Twee biconische potten type Böhner Bla

-

Topbeker:

tweede helft 6e eeuw

-

Twee sierschijven: (tweede helft

6e eeuw).

Datering: tweede helft 6e eeuw.

Graf 8

-

Biconische pot type Böhner Bla

-

Glazen kommetje:

Ze helft Se - le helft 6e eeuw

-

Bronzen schaal: le helft

-midden 6e eeuw

-

Ango: le helft 6e eeuw

-

Lans, umbo

en schildtong van gesp: 6e eeuw.

Datering: rond 525.

Graf 9

-

Biconische pot, type Böhner Bla.

Graf 12

-

Biconische pot, type Böhner Bla.

Graf 13

-

Twee biconische potten, type Böhner Bla.

Graf 14

-

Biconische pot, type Böhner B la

-

Glazen top beker:

cfr.

1.

Datering: tweede helft 6e eeuw.

Graf 15

-

Twee biconische potten, type Böhner Bla

Graf 16

-

Lans, type Böhner A4: 525-600.

Graf 17

-

Biconische pot, type Böhner B 1 b.

Graf 23

-

Lans, type Böhner A4: 525-600.

Graf 25

-

Biconische pot nr. 2, type Böhner Bla -

Glazen schaaltje:

le helft 6e eeuw.

Datering: le helft 6e eeuw.

Graf 26

-

Biconische pot, type Böhner Bla

-

Lans, type Böhner

A4: 525-600.

Datering: tweede helft 6e eeuw.

Graf 28

-

Lans, type Böhner B 1

-

Scramasax type Böhner

B.

(29)

1 1 1 1 1 CHRONOLOGIE

Graf 29

-

Biconische pot, type Böhner Bla.

Graf 30

-

Biconische pot, type Böhner Bla.

29

Graf 31

-

Biconische pot, type Böhner Bla

-

Glazen topbeker:

tweede helft 6e eeuw

-

Twee sierschijven : Ze helft 6e eeuw.

Datering: tweede helft 6e eeuw.

Graf 32

-

Biconische pot, type Böhner Blb.

Graf 34

-

Lans, type Böhner A4: 525-600.

Graf 35

Biconische pot nr. 1, type Böhner Blb.

Biconische pot nr. 2, type Böhner Bla.

Graf 45

Lans, type Böhner Bl: 7e eeuw.

Graf 47

-

Scramasax, type Böhner B: 7e eeuw.

Graf 50

-

Biconische pot, type Böhner B 1 b

-

Sierschijf, type Böhner

DZ.

Datering: eerste helft 7e eeuw.

Graf 54

-

Biconische pot, type Böhner Blb.

(30)

SLOTBESCHOUWINGEN

Bij de beoordeling van het archeologisch materiaal mogen wij twee

zaken niet uit het oog verliezen : bijna de helft

van

de graven was van

oudsher geplunderd of door recente vergravingen verstoord; een

aan-tal niet te bepalen graven was door de ontginning van de zandgroeve

vernield. De zestig onderzochte graven geven aldus een onvolledig

beeld van wat in werkelijkheid het grafveld van Engelmanshoven

be-tekende en zijn niet bruikbaar voor een schatting van de Merovingische

bevolking.

Aan de hand van de wapens konden 21 graven aan mannen worden

toegeschreven en de kralen lieten toe 9 vrouwengraven te bepalen.

Twee kindergraven konden herkend worden aan de afmetingen van de

kisten: graf 1 was van een jong meisje en graf 4 vermoedelijk van een

jongetje.

In

tien graven werden geen grafgiften gevonden en twintig

bijzettingen konden niet in aanmerking komen voor de toeschrijving

aan een man of aan een vrouw.

De algemene oriëntering van de kuilen was zuidwest-noordoost;

ze lagen min of meer in rijen. Door de zandige grond waren de skeletten

grotendeels vergaan. Alleen in de graven 1, 4, 8 en 31 waren de resten

te herkennen. De tanden in graf 1 wijzen op een ouderdom van 4 tot 8

jaar. De spreiding van de grafgiften wijst op de ligging van het hoofd in

het zuidwesten.

In

een derde van de graven waren aflijningen van

houten kisten zichtbaar en in de graven 8 en 53 sporen van

dwars-balken. Het kindergraf 4 bezat twee in elkaar geplaatste kisten, waarvan

de bodems komvormig waren en op uitgeholde boomstammen kunnen

WlJZen.

In de zevenentwintig graven die in aanmerking kwamen voor

datering, werden het aarden en glazen vaatwerk, alsook de wapens en

de sieraden weerhouden. De grote meerderheid behoort tot de 6e eeuw ;

enkele kunnen in de overgangsjaren van de 6e tot de 7e eeuw en een

minderheid in de 7e eeuw geplaatst worden.

Bij de mannengraven is graf 8 ongetwijfeld het belangrijkste.

Al-hoewel het gedeeltelijk geplunderd was, bewees het meubilair dat de

afgestorvene tot de leidende stand behoorde ; het is tevens het oudste

graf. Het kan vrij goed in een reeks van gelijktijdige adellijke graven

geplaatst worden, waarvan wij enkele goed gedateerde voorbeelden uit

(31)

SLOTBESCHOUWINGEN 31

het Rijnland kennen (19). Zij hebben alle ongeveer eenzelfde

combi-natie van wapens en voorwerpen (20). Een gelijktijdig vrouwengraf

werd niet ontdekt. Verschillende graven bevatten pijlpunten, al dan

niet vergezeld van andere wapens ; in vier graven kwamen er telkens

drie te voorschijn. De overige mannengraven behoren tot een lagere

klasse en bevatten alleen een of twee wapens, meestal een lans, een bijl

of pijlpunten (nrs. 5, 9, 16, 23, 26, 28, 34, 41, 42, 44, 47 en 45).

Uit de tweede helft van de 6e eeuw dateren vier rijke vrouwen

-graven (nrs. 1, 7, 14 verstoord en 31), waarvan de inhoud onder mekaar

een grote gelijkenis vertoont. l\t1en mag aannemen dat deze vrouwen

ook tot de leidende stand behoorden.

Wat de begrafenisgebruiken betreft, stelden wij vast dat een derde

van het aantal onderzochte graven voorzien waren van houten kisten.

Zij kwamen zowel in rijke als in arme graven voor ; in één geval werd

de aanwezigheid van een kist waargenomen in een graf zonder bijgaven

(nr. 46). Het kindergraf 4 bezat twee in elkaar geplaatste kisten die op

het gebruik van uitgeholde boomstammen wezen. De komvormige

bodem van de kist uit graf 2 kan ook wijzen op een dergelijk gebruik.

In

zijn geheel vertonen de bijzettingen van Engelmanshoven al de

kenmerken van een klassiek Merovingisch grafveld.

( 19) R. PIRLING, Ausgrabungen in Deutschland, o.c., Abb. 9 en 10. - ID., Krefeld-Gellep 1960

-1963, o.c., Taf. 55. - H. AMENT, Fränkische Adelsgräber von Flonheim; Beriin, 1970, Taf. 28 en 29.

(20) In het eerst gepubliceerde gedeeltelijk verslag hadden wij dit graf in het begin van de 6° eeuw geplaatst (PH. DE SCHAETZEN & M. VANDERHOEVÉN, o.c., 34). Deze d'atering werd betwist door A. Dasnoy (Anna/es Soc. arch. Namur XLVIII, 1955, 30). maar bijgetreden door R. Koch (Fundberichte aus Schwaben 18/1, 1967, 252 vv.) en door

(32)

'

I HOUDSTAFEL

Inleiding

5

Beschrijving

v

an de graven

8

Studie van de grafgiften

22

1.

Vaatwerk

22

·'1• 1, '

2.

Wapens

23

11.

3

.

Sieraden

25

I:.! 4.

Gespen en riembeslagen

25

'

5.

Gebruiksvoorwerpen

26

' ~ 1 J

Chronologie .

28

Slotbeschouwingen

30

1

1

11

'

1-l '

i

i}

N.V. Me.che:lsc Drukke.rijen

(33)

! . . .... -·-· . . ···-···-···-···• ... ·--· !

i

8

10Y

,

~?

~ r , • 3

0~:

9 4c=

~

v&~~

2 .5 0

0

• 12 1 l '···-.i

r

-4 6

û

1-41 42 43-48 49-55 3 C.O(JC L't)['(Jf/C"Cr<" o !t";.i.,cr~ _ ... öoo 2 -4 Pl. I 1

3

I

7

rrrfJ

Q!'J 56-59 2 11 -

.

8 60-61

---·

··

·,

~

~~,

0

Q

,

·

□·

'.~-

·:0. .,

.

. ·. ,' ---. -':" . 10 CO OtHfltDfltil~t l,~'il~llt UCllîH,llttU.tt~t ~ rtccr c:rc~rrHc.cucctu 9 4

5 s. 1/1 : 1, 6. 2/3: 1, 3; 4, 3. 1/3: 1, 1, 2, 4-5, 7-12; 3; 4, 1, 2, 4; 5.

(34)

Pl. II 4 5 .·.• 8 6 3 7

Q

1:~\\\\\\\\.

0

t~\\\\\\•\I\\\\~ l//ll/111/111111111 " 2-31 32 33•36 37 38

9

-

-2 7

-

--3 S. 1/1: 7, 7. 2/3: 7, 4-6; 9, 4, 5. 1/3: 7, 1-3, 8; 9, 1-3, 6, 7.

(35)

8

10 ... 11

-

-12 12 9 ~ ~ 4 : a~rt:...,,.., . 1 \"""".. ____./ _ _ •'lal&·

s

.

2/3 : 8, 10. 1/3: 8, 2, 4, 5, 9, 12. 9 )/ \ . 5 Pl. III

~

1 1 1 1

~

9 1 ' 1

::

::

.

: <

~

(36)

0 -8 3

11

2 7 S. 2/3 : 8, 11. 1 /3 : 8, 1, 3, 6-8 ; 11. 1. 2.

8

oc..::iooor ooooor Gi:;).~'\:)t), 'lO~OClr CJOOOLJC 000 c;>OO COC101j' \QO~~~,. Oooo 0-;: 0 01;,o r:, ,,,.,.,,' ---/ Pl. IV 11

(37)

14

or:u,non ~ocooo ooonoo 0 " ' M C l 0 f f l 0 " " " ' oor;;rJOncnna 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 ocor.,"acc,0000

13

3

Qc,,'Q.c,o (}.!J ~[,'to Or ':>ODOOoO~'t::"§

ooosiwooooocr JooooooP-L:i.~

OOClfl[l(lC."ClO"fll 10t:,,.'ÇL)(: POD

oc1cinoCl~"°o" nû C7A.;§II0O0f1

ç>.a,010000 DOO!lO ,'.::JOOD rollO

-.c:,.~ roo o o oo nr' .:i•Ocirr:IJ~o

12

2

0

mm

1-5 6 2

~h

1

fffrf

llfUlfD@M"11

\111~

1111

~

4

0

~

.

~

1-6 7·11 12-16 S. 1/1: 12, 2; 14, 4. 2/3 : 13, 3 ; 14, 3 ; stempels. 1/3: 12, 1, 3: 13, 1, 2; 14, J, 2. Pl. V 3 7 3

~

17•22

(38)

Pl. VI

15

3

17

18

· 19

'

3-4 .

0

~

ii'. ;•: :·· -

..

;

i

,~

2 S. 1/1: 16, 3-4. 2/3: stempel, 1/3: 15, 1-3; 16, 1; 17; 18; 19, 1,2.

(39)

Pl. VII ·~ : ' 5 24 5 6 3 4 . 24, 2. S. 2/3: 2 , ,

(40)

_ _ _ ,/✓~~ 1 ,\\W Il Il J.-'\.'\.~\ \111 l \\ 1 ' 1 1 1 I I l I I l 111 1 '1 1 1 llll\11111

,,

..

,

...

,,

27

~

tJ

2 S. 2/3: 25 • 4. , stempels.

26

v:1

··.· 1

~1

··;:.,,l l .. : ;,'.• 0

}~

4

(41)

3 2

30

3

s

.

2/3: 28 ' 3. , stempel. 1/3 . · 28 ' 1,2 ; 29 1 ' ' 2 ; 30, 1-3. ' .-:·

·

\

...

,·•.

I":\.. ~"'~ ....=-~--.c::._::. -/ Pl. IX :;~

t

\.

::/ .. 2

(42)

9 1·5 54 0 50cm '=-~=-ocd ··· ··-··· .. .... ... ··· .. ··· ···• ··· ... ··· -· ··· ... ··~--.

!

'

1

'

.

/

11 ··•·•• • • • · ••••••••••••••••• • • •••• • • • • • • • • • • • • •• ••••••••••• . . •••••• .. ••• . . . . •••••·•••• . . ••••M•••"' . . ,o,o•••••••.: i 4

_J

0

6-48 49 50 55 56

31

51 57-58 S. 1/1: 31, 9. 2/3: 31, 3, 4, 7, 8; stempel. 1/3: 31, 1. 2. PI. X 3 8 7 52 53 59

(43)

35

I

4

~

~

3 2 4 5

0

32

33

S. 1/1: 32, 5; 33, 2. 2/3: 32, 2, 3; stempel. 1/3: 32, !, ➔; 33, 1; 34; 35, 1, 4. Pl. XI

34

2 .

0

1·3 4 2

(44)

Pl. xrr

37

38

40

2 3 2

39

0

3 5

\J

, 4 2

41

42

,

\.:'.

"--

~LJ

'.'( ~ ,,

-

-'p;/7 ! 2 S. 2/3: 39, 3; 11, 2. 1/3: 37, 1-3; 38, 1-4; 39, 1, 2, 4, 5; 41, l, 3; 42.

(45)

PI. XIII

47

44

45

l

4 3

43

-

-2

48

49

53

2

ID

1 . .

-

-. . .

~

\U1

~

0---"

s. 2/3 : 43, 1 ; 47, 3. 1/3: 43, 2 ; 44; 45; 47, 1, 2, 4, 5; 48; 49; 53.

(46)

3

50

2

58

2 0 3. 54, 3. S. 1/1: 5 , , 2/3: 50, 2. PI. XIV

55

56

1 •-4 5

<J)

54

2 1 & 2. 2 . losse vondsten -5 . 56 ; 58, 1. ' 1 2; :, ' 50 1 · 54, , 1/3: · '

(47)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Parallel to the last project, we envisioned such a biaryl- functionalized core to be a promising candidate for developing the first bis-phosphine ligand based on

To achieve this aim, the following objectives were set: to determine the factors that play a role in the pricing of accommodation establishments; to determine

centred process in which a mental health or legal professional with mediation training and experience assists high-conflict co-parents in creating or implementing parenting plans,

Navrae by 'n aantal groot nywerhede wat, volgens my mening bo die gemiddel- de Suid-Afrikaanse nywerheid, aandag aan navorsing bestee, het aan die lig gebring dat tussen 2,2

Percentage copper dissolution as a function of leaching time and glycine concentration for tests performed at 60°C, with pure oxygen as oxidant.. (a) Percentage

In bijlage 3a en 3b staan de resultaten van de beoordeling door de commissie. De rassen Ballerina en Ace White zijn, i.v.m. het feit dat deze tijdens de beoordeling nog niet

VAN DORP EN VELD.. Bijna v.an die.. pMr mondstande, ) Soos die gesiei:i... gebruik ons in die begin gewoonlik