• No results found

Historia forestis : Nederlandse bosgeschiedenis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Historia forestis : Nederlandse bosgeschiedenis"

Copied!
1087
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

llllJ20;,

106o

(3)

Promotoren: dr. A.M. VAN DER WounE,

hoogleraar in de Agrarische Geschiedenis

ir. A.

vAN MAAREN,

hoogleraar in de Boshuishoudkunde !nJH.IOTHEEK

'

r

'.

- t

'- fl,

·-< ..J

(4)

JAAP BUIS

HISTORIA FORESTIS

Nederlandse bosgeschiedenis

Proefschrift

ter verkrijging van de graad van doctor in de landbouwwetenschappen, op gezag van de rector magnificus, dr. C. C. Oosterlee,

in het openbaar te verdedigen op woensdag 27 november 1985 des namiddags te vier uur in de aula

(5)

Dit proefSchrift verschijnt tevens als A.A.G. Bijdragen 26 en 27 (Wageningen 1985) ISSN 0511-0726

en als

deel XIV in de reeks HES Studia Historica (HES Uitgevers B.V.; Utrecht 1985) ISBN 90 6194125 3 (compl.)

ISBN 90 6194 285 3 (deel I) ISBN 90 6 I 94 295 0 (deel 11)

©

1985 Landbouwhogeschool, Wageningen en HES Uitgevers B.V., Utrecht.

Behoudens uitzondering door de Wet gesteld mag zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende(n) op het auteursrecht, c.q. de uitgever van deze uitgave, door de recht- hebbende(n) gemachtigd namens hem (hen) op te treden, niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd enfof openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of anderszins, hetgeen ook van toepassing is op de gehele of gedeeltelijke bewerking. De uit- gever is met uitsluiting van ieder ander gerechtigd de door derden verschuldigde vergoe- ding voor kopiëren, als bedoeld in artikel 17 lid 2, Auteurswet 1912 en in het K.B. van

20juni 1974 (Stb. 351) ex artikel 16b Auteurswet 1912, te innen en{of daartoe in en buiten rechte op te treden.

No part of this hook may he reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher.

(6)

DESCRIPTION OF CONTENTS

Buis, jaap (1985), Historia Forestis, Nederlandse bosgeschiedenis, 2 dln, 1: Bosgebruik, bosbeheer en boswetgeving tot het midden van de negentiende eeuw; 11: Houtmarkt en houtteelt tot het midden van de negentiende eeuw(Historia Forestis, The History ofDu tch Forests, 2 vols, 1: Use offorests and woodlands, forest managementand forest legislation until the middle of the nineteenth century; 11: Timber market and tree cultivarion until the middle ofthe nineteenth centuryf. Published as doctoral thesis, Agricultural University Wageningen, 2 vols; A.A.G. Bijdragen 26 and 27 (ISSN 0511-0726): and by HES Uitgevers B.V., P.O. Box 129, 3500 AC Utrecht, the Netherlands (ISBN 9061941253 the set of two vols; ISBN 9061942853 vol I; ISBN 9061942950 vol Jl). 1012 p

+

regs, 7 tables, 8 figs, 1000 refs, 5 app, German summary.

General study on the history ofDutch forests. Various aspects ofthe history ofwoodlands, forests and forestry. Analysis of various types of use and misuse of forests and woodlands by communities, local populations, Jandowners and local managers. Local forest manage- ment and forest legislation in the Dutch provinces. Timber supply for Dutch shipyards. Analysis of the development of prices of timber, firewood, and other forms of fuel and the interaction between them. Attention to demographical developments influencing the need for wood and forest products. Description of the introduetion of exotic tree species from north America into the United Provinces and the position of the Netherlands as gateway to western Europe. The development of Dutch gardening in relation to French and English influences and of the use of diverse tree species in different types of gardens. Development ofDutch forestry science as a reflection oftemporary trends in the German States, in France and in Britain. Description of cultivarion of various tree species and the use that was made of them. Analysis of the attitude of men and society to nature in general and woodlands specifically, and of the attitude to the threat of wood shortage in the Nether- lands.

Free descriptors:

agricultural history, forest legislation, forest management, gardening, history of Dutch forests, history ofDutch forestry, horticultural history, medica!use of tree products, social structure countryside, tree cultivation.

(7)

I N H O U D Lijst van tabellen

Lijst van grafieken en diagrammen Lijst van bijlagen

1. P R O L O O G

1.1. KADER, BEGRIPPEN EN PROBLEEMSTELLING 1 1.2. KLEINE NEDERLANDSE BOSGESCHIEDENIS 7

D E E L I. B O S G E B R U I K , B O S B E H E E R EN B O S W E T G E V I N G T O T H E T M I D D E N V A N DE N E G E N T I E N D E E E U W 2. B O S R E C H T E N E N B O S G E B R U I K 2.1. INLEIDING 23 2.2. BOSRECHTEN 25

Het begrip Foreest 25 Het begrip Foreest als uitgangspunt 28

Forestis en marken en buurschappen 30

Forestis en gemeynten 31

2.3. BOSRECHTEN EN BOSGEBRUIK BENOORDEN DE RIVIEREN . . . . 32

Algemeen 32 Marken en malegenootschappen 35

Marken op de Veluwe 36 Marken in Oost Gelderland en Overijssel vóór 1500 56

Marken in de Graafschap Zutphen na 1500 62

De Berghse bossen 70 Marken in Overijssel na 1500 77

De Marke van Losser 85 De Hof te Espelo 93 Buurschappen in Drenthe 102

Buurschap of marke? 102 Buurwilkeuren 104 Goorspraken 117 Andere marke-achtige omstandigheden 120

Friesland en Groningen 121 Utrecht en Het Gooi 124

HetGooiseBos 154 Recapitulatie van de situatie benoorden de rivieren 161

2.4 BOSRECHTEN EN BOSGEBRUIK BEZUIDEN DE RIVIEREN 164

Gemeynten en de costuymen en wijsdommen 164

(8)

Recapitulatie van de situatie bezuiden de rivieren . . . . . . . . . 189

2.5.

DE BOSGEBRUIKSRECHTEN IN NEDERLAND EN NooRDWEST EUROPA VERGELEKEN. . . . . 192

Vergelijking binnen Nederland. . . . . . . 192 Vergelijking buiten Nederland . . . . . . . 196

2.6.

SAMENVATTING VAN BOSRECHTEN EN BOSGEBRUIK 205

2.7. CoNCLUSIES . . . 218

3. BOSBEHEER EN BOSWETGEVING

3.1. INLEIDING . . . 221

3.2. BosBEHEER vóóR 1400 . . . 223

Hiërarchische structuur en 'forestis-begrip' . 223

Hiërarchie binnen het Frankische bosbeheer . 223

Het tijdperk van de grote scheiding: 1200 1400 227

De marken en de gemeenschappelijk beheerde en gebruikte

gronden . . . . . . . . . . . . . 228

Landsheerlijk beheerde gronden 234

Samenvatting . . . . . 244

3.3. BosBEHEER NA 1400 . . . . .

Gemeenschappelijk beheerde gronden: hiërarchie en besluitvor- 245

ming. . . . . . . . . . . 245

Vrije marken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 245 Grondheerlijke marken . . . . . . . 266 Gemeenschappelijk beheerde bossen: bosherstellende maatregelen 273 Landsheerlijke bossen: hiërarchie . . . . . . 293 Landsheerlijke bossen: bosherstellende maatregelen . . . 302

3.4. BoswETGEVING . . . 343

Maatregelen tegen hOutdiefStal en andere vormen van bosverwoesting hoofdzakelijk in Gelderland, ca. 154o-ca. 1795 . . . . . . . . . . . . 344 Boswetgeving tussen ca. 1795 en 1810: de Bataafse Republiek en het Koninkrijk Holland . . . . . . . . . . . . 358 De keizerlijke wetgeving, 181{}-1813 . . . . . . . . . . . . . 362 Andere aspecten van de boswetgeving: zandverstuivingen en ontgin- ningen ... 369

Maatr gelen tegen zandverstuivingen, hoofdzakelijk in Gelder-

land . . . . . . . . . . . . . . 369

Ontginningen en boswetgeving . . . . . 389 Samenvattingvan boswetgeving . . . . . . . . . . . 416

3.5. SAMENVATTING VAN BOSBEHEER EN BOSWETGEVING 420

3.6. CoNCLUSIES . . . 428

Bijlagen bij deel I Noten bij deel I

431 437

(9)

DEEL II. HOUTMARKT EN HOUTTEELT

TOT HET MIDDEN VAN DE

NEGENTIENDE EEUW

4. DE HOUTBEHOEFTE

4.1. INLEIDING . . . . 475

4.2. DEMOGRAFISCHE ONTWIKKELINGEN . . . . 475

Het noorden en het westen . . . . . . . . . . . . . . . . . 476

Hetoosten ... 476 Hetzuiden ... 477 De globale ontwikkeling ... 479 4.3. DE HoLLANDSE SCHEEPSBouw ... 480 4.4. SAMENVATTING ... 484 5. DE HOUT- EN BRANDSTOFMARKT 5.1. INLEIDING . . . . . . . . . . . . . . . 487

5.2. DE ONTWIKKELING VAN DE NEDERLANDSE HOUTMARKT IN DE TIJD ... 487

De eerste periode (tot ca. 1600) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 487

De tweede periode (ca. 1600-ca. 1750) . . . . . . . . . . . . . 488

De derde periode (ca. 1750-ca. 1800) ... 493

De seculaire trend . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 493

De relatieve prijsontwikkeling . . . . . . . . . . . . . . . . 495

Slotopmerkingen en conclusies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 503

5.3. DE HOUTINVOER: EEN VERKENNING . . . . . 505

Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 505

De Rijnse houthandel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 505

De Noordse houthandel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 509

Dekwantitatieveverhouding. . . . . . . . . . . 512

Conclusie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 517

6. BOMEN, BOS EN MAA TSOHAPPIJ 519 7. BOOMTEELT EN MODE 7.1. AMERIKAANSE EXOTEN IN DE NEDERLANDEN, 1576-1776 . . . 529

Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 529

Een aarzelend begin . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 530

Hoogtepunt van de Franse invloed . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 531

Overgangsperiode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 535

De Engelse periode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 536

De Nederlandse connecties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 539

Samenvatting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 549

7.2.

MODE, BUITÈNPLAATSEN EN LANDGOEDEREN ... 551

Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 551

Oorsprong van de buitenplaatsen- eerste ontwikkeling . . . . . . . . 551

De formele tuinaanleg in Frankrijk . . . . . . . . . . . . . . 553

Bomen als stijlelement in de formele aanleg . . . . . . . . . . 553

(10)

De elementen van de Engelse landschapsstijl . . . De landschapsstijl in de Republit;k tot ca. 18QO .

Bosoppervlak en landschapsstijl in de Republiek . Samenvatting . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

8. HET DENKEN OVER BOOM- EN BO TEEL T TOT CA.1800

8.1. INLEIDING ... . 8.2. LITERATUUR EN KENNIS OVER BOS- EN BOOMTEELT

VAN CA. 1300 TOT CA. 1800 . . . . Inleiding ... . Bosbouwkundige literatuur onder invloed van de Antieken Hanns Carl von Carlowitz enJohn Evelynn ... .

De kameralisten als grondleggers van de 'wetenschappelijke' bos-

557 559 561 562 563 564 564 565 574 bouw ... · · · 576

Kameralistische en andere invloeden op de Nederlandse bosbouwlite- ratuur ... ·. . . . . . . . · ' Na de kameralisten:de 'Forstliche Klassiker'.

Samenvatting . . . . 8.3. EEN NIEUWE WIJZE VAN BOSBOUW?.

Inleiding ... . De fysiocraten . . . . . . . . . . . Een Nieuwe Wijze van Landbouw Heren en Boeren

Samenvatting . . . . . . . . . . .

9. BOOM- EN BOSTEELT TOT HET MIDDEN VAN DE NEGENTIENDE EEUW

9.1. INLEIDING ... . 9.2. DE CULTUURVOORBEREIDENDE MAATREGELEN Grondbewerking . . . . . . . . Ontwate ng en ontsluiting . Wallen en singels . . . 9.3. DE BEDRIJFSVORMEN .· ... Opgaand bos . . . Middenbos ... . Hakhout ... . Eikehakhout . Elzehakhout . Berkehakhout Essehakhout . lepehakhout . . Esdoornhakhout . 580 582 586 589 589 590 593 598 604 607 607 607 613 619 625 625 631 636 637 647 652 655 657 658 Wilgehakhout .... . 660 Beukehakhout .... . 669 Acaciahakhout . . . 669 Paardekastanjehakhout 673 Populierehakhout . . . 673 Samenvatting . . . . . 674 9.4. DE CULTUURVERZORGENDE MAATREGELEN. 676 Het plantmateriaal . . . . . . . . . . . . . . . . 677

(11)

Het planten . . . . . . . . . . 684

Weersgesteldheid en benodigde arbeidskracht 684

Plantgaten . . . . . . . . . . 685

Rooien (zonder kluit of met kluit) en inkuilen. 686

De manier van planten . . . 690

Het zaaien . . . . . . . . . . . . . 692 Bemesten . . . . . . . . . . . 693 Onkruidbestrijding . . . . 697 Dunningswerkzaambeden 700 Snoeien . . . . . 707 De houtoogst . . . . . . . 718 Samenvatting . . . . . . . 720 9.5. DE BOOMSOORTEN . . . . . 725

Acacia ( Robinia pseudoacacia L.) 726

Berk (Betulaspp.) . . . . . . . 729

Beuk (Fagus sylvatica L.) en Haagbeuk (Carpinus betulus L.) . 735

Dennen (Pinus spp., Picea spp. en Abies spp.) 745

Pinus sylvestris L. . . . 746

Pinus strobus L. . . . . 785

Picea abies (L.) Karst. 788

Abies alba Mill. . . . . 796

Andere 'dennen' . . . 798

Eik ( Qltercus spp.) . . . . . . . . . . . . 802 Zomereik ( Q]tercus robur L.) en wintereik (Q; petraea Lieblein) . 802

Andere eiken . . . 823

Els (Alnusspp.) . . . . 823

Es ( Fraxinus excelsior L.) 833

Esdoorn ( Acer spp.) . . 839

Iep (Ulmus spp.) . . . . 844

Kastanje: Paardekastanje (Aesculus hippocastanum L.) en

Tamme Kastanje (Castanea sativa Mill.) . 851

Larix ( Larix decidua Mill.; L. europaea DC.) . 859 Linde ( Tilia spp.) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 868 Populier (Populus spp.) . . . . . . . . . . . . . . 871 Wilg (Salixspp.). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 885

9.6. DE NEDERLANDSE KENNIS OVER BOOM- EN BOSTEELT

INTERNATIONAAL BEZIEN ... . 891

10. EPILOOG: DE SAMENHANG

10.1. INLEIDING . . . 895

10.2.DE HOUDING VAN DE MENS TEN OPZICHTE VAN HET BOS 895

10.3.DE REACTIES OP DE 'HOUTNOOD' 903

10.4.DE INDIVIDUELE INVLOED 907

10.5.SLOTSTELLING 919

(12)

Tabellen bij deel 11 . . . Naten bij deel 11 . . . 943

Geraadpleegde archieven . . . . ... 989 Geraadpleegde literatuur . . . 991

Zakenregister Plaatsnamenregister Personenregister

(13)

LIJST VAN TABELLEN

1. Absolute en relatieve jaarprijzen van brandhout en van delen in Amsterdam, 160()-.1712. Basisperiode 1682-'88 = 100 ... 925 2. Absolute en relatievejaarprijzen van Noors hout en van klein hout in Amster-

dam, 160()-.1612. Basisperiode 160()-.'12 = 100 ... 927 3. Relatieve jaarprijzen van turf en van brandhout en de jaarlijks voortschrijdende

vijfjaarlijkse gemiddelden van deze prijzen in West-Nederland, 1462-1800. Ba-

sisperiode 1721-'45 = 100 ... 928

4. Relatieve jaarprijzen van kapbalken (Noordeuropees naaldhout) en de jaarlijks voortschrijdende vijfjaarlijkse gemiddelden van deze prijzen op de Amsterdamse houtveilingen, 1717-1800. Basisperiode 1721-'45 = 100 ... 938 5. Aanbod van kavels kapbalken (Noordeuropees naaldhout) op de Amsterdamse

houtveilingen, 1721-1807.Jaartotalen van het aantal kavels ... 940 6. Door de Sont vervoerd hout, 1671-1783. Totalen per (tienjaarlijkse) periode

in stuks hout enfofin lasten hout . . . . . . 941 7. Totale houtimport in de Noordelijke Nederlanden 1803-1809. Jaartotalen in

stuks ... 941

LIJST VAN GRAFIEKEN EN DIAGRAMMEN

1. De ontwikkeling van het inwonertal sinds 1500 in Holland, Friesland, Overijssel en Veluwe en van het huidige Nederland ... . 478

2. 3. 4. 5. 6. 7A. 7B.

Relatieve prijzen van turf en van brandhout in West-Nederland, 1462-1800. Jaarlijks voortschrijdende vijfjaarlijkse gemiddelden. Basisperiode 1721-'45 =

100 ... . 490 De prijsontwikkeling van brandhout en van (in hoofdzaak) niet-oogstproducten te Amsterdam, 155()-.1800. Gemiddelde prijsindex per vijfentwintigjarige perio- de. Basisperiode 1721-'45 = 100 ... . 496 Relatievejaarprijzen van kapbalken ( Noordeuropees naaldhout) op de Amster- damse houtveilingen, 1717-1807, en de vijfjaarlijkse gemiddelde indexcijfers van niet-oogstproducten op de Amsterdamse goederenbeurs. Basisperiode

1721-'45 = 100 ... . 498

De prijsbeweging van brandhout te Parijs, 1726-1789. Relatieve jaarprijzen.

Basisperiode 1771-'89 = 100 ... . 499

Brandhoutprijzen in Württemberg, 159()-.1840. Absolute prijzen in Württem- bergse guldens perKlafter ( = 2,37 Festmeter). Tienjaarlijkse gemiddelden .. 499 Houtimport in de Noordelijke Nederlanden uit de Baltische staten via de Sont (1671-1790) en uit de Baltische staten plus uit Noorwegen (1801-1810). Totaal aantal stuks hout per tienjaarlijkse periode ... . 515 Aanbod van kavels kapbalken (Noordeuropees naaldhout) op de Amsterdamse houtveilingen, 1721-1810. Totaal aantal kavels per tienjaarlijkse periode ... 515

(14)

LIJST VAN BIJLAGEN

1. Teksten betreffende het akeren in Veluwse bossen na 1500. . . . . 431 2. Bepalingen betreffende het weiden van vee in Veluwse bossen na 1500. . 432 3. Maatregelen betreffende strooisel- en plaggenwinning op de Veluwe . . 433 4. Houtsortimenten, genoemd in de Veluwse markerechten . . . 435 5. Enige houtverkoop- en houtuitvoerbepalingen uit de Veluwse markerechten . 436

(15)

1. PROLOOG

1.1. KADER, BEGRIPPEN EN PROBLEEMSTELLING

Naast velerlei vraagstukken van specifiek en algemeen economische en sociale aard met betrekking tot de plaats van de landbouw, de boeren- stand en het platteland in de ontwikkeling van de Nederlandse samenle- ving kan binnen de agrarische geschiedenis ook een aantal deelgebieden worden onderscheiden, die in nauw verband staan met onderdelen van de agrarische productie. Eén van de minst bestudeerde van deze onder- delen is de geschiedenis van het gebruik van het bos en van de bosbouw.

Onderzoek naar de geschiedenis van het Nederlandse bos, het gebruik en de betekenis ervan binnen de Nederlandse samenleving houdt het bestuderen in van soms ver uiteen liggende aspecten van de agrarische geschiedenis, de boshuishoudkunde en de bosteelt. Deze aspecten behel- zen bijvoorbeeld bosbeheer en planning, bos- en boomteelt, techniek, boswetgeving, economische en sociaal-mentale motivaties en specifieke details als heidebebossingen en bestrijding van zandverstuivingen. Al deze aspecten komen in dit werk in meer of mindere mate aan de orde. Hierbij wordt de nadruk gelegd op de periode tussen circa het jaar 800 en het midden van de negentiende eeuw. Een motivering voor deze gren- zen in de tijd vindt men verderop in deze inleiding.

Doel van het onderzoek was het opsporen van de grote lijnen in de geschiedenis van het Nederlandse bos, van het gebruik ervan, en van de bosteelt in Nederland. Zonder overdrijving kan worden gesteld, dat een dergelijk werk over dit onderwerp ontbreekt. Dit boek poogt in die leemte te voorzien. Het beoogt afte rekenen met de tot voor kort algeme- ne veronderstelling, dat gegevens om te kunnen komen tot een algemene kennis van de geschiedenis van het Nederlandse bos vóór 1800 zouden ontbreken. De rudimentaire staat van deze kennis werd echter wel dui- delijk geïllustreerd aan de hand van de Bibliografie van de Nederlandse Bos- bouwgeschiedenis, die in 1967 door de Afdeling Agrarische Geschiedenis van de Landbouwhogeschool te Wageningen werd gepubliceerd. Het be- staan van een aantal op zich goede, maar te incidentele en geïsoleerde studies, vermocht aan deze situatie nauwelijks iets te veranderen. Eerst aan het eind van de jaren zeventig werd het duidelijk, dat het schrijven van een algemene geschiedenis over de Nederlandse bossen en het bos- gebruik wel degelijk tot de mogelijkheden behoorde.

Met het onderzoeken en uitwerken van de grote lijnen in de geschiede- nis van het Nederlandse bos en het gebruik ervan wordt beoogd een algemeen kader te scheppen, waarbinnen in de toekomst verdere studies over boscomplexen of andere aspecten van de geschiedenis van de bos- bouw in Nederland geplaatst kunnen worden. Door deze benadering hoopt dit werk een bijdrage te leveren aan een beter inzicht in de be-

(16)

heersaspecten, welke in het kader van behoud en beheer van landschap- pen een rol spelen. Tevens hoopt deze studie een bijdrage te leveren aan de inzichten over de structuur van de relatie tussen bossen, bos- gebruik en bosbeheer, een structuur die zich niet tot de Nederlandse verhoudingen beperkt, maar zich uiteraard ook over onze grenzen uit- spreidt.

Desalniettemin blijft onderzoek naar de geschiedenis van bomen, bos, bosbouw en maatschappij in Nederland noodzakelijk. Terugvallen op literatuur en eerdere studies is nog steeds niet mogelijk. Met dit werk is een basis gelegd, maar ook niet meer dan dat. Het in dit werk gegroe- peerde materiaal geeft aanleiding tot de vorming van een aantal hypo- thesen die op grotere schaal uitgewerkt zouden moeten worden. De lezer late zich niet verleiden om door de in veler ogen ongetwijfeld overweldi- gende menigte van details te veronderstellen dat het gebodene verder onderzoek overbodig zou maken. Niets is minder waar. Met name op het gebied van het archiefonderzoek dient nog veel werk verzet te wor- den.

Het woord bosgeschiedenis lijkt zijn inhoud dermate eenduidig aan te geven, dat een nadere inhoudelijke beschrijving op het eerste gezicht overbodig schijnt. Toch is dit niet juist. Bij nadere beschouwing komt alras naar voren, dat de term bosgeschiedenis alles behalve duidelijk en eenduidig is. In de letterlijke betekenis van hèt woord omvat bosgeschie- denis de geschiedenis van het bos. Met betrekking tot de werkelijke in- houd van de term bosgeschjedenis een wat kleurloze omschrijving. Deze werkelijke inhoud van de term bevat immers de geschiedenis van de rela- tie tussen bos, mens en samenleving. Deze relatie komt in de term en in het woord bosgeschiedenis niet tot uitdrukking.

Als alternatief voor het woord en de term bosgeschiedenis zou men zich bosbouwgeschiedenis kunnen denken. Bij het gebruik ervan wordt ech- ter voorbijgegaan aan het feit, dat bosbouw een fundamenteel andere betekenis heeft dan omgaan met bos. Onder bosbouw dient men te ver- staan alle handelingen die tot doel hebben bos en bebossingen in stand te houden, al dan niet onder gelijktijdige bevrediging van de behoefte aan producten die binnen de menselijke samenleving aanwezig is. Vat men bosbouw als zodanig op, dan komt men al snel tot de conclusie dat gedurende het grootste gedeelte van de periode waarover men bos- geschiedenis wil schrijven, een dergelijke bosbouw niet bestond. Bosbouw als hiervoor beschreven is een product van wetenschappelijk denken uit ongeveer de laatste tweehonderdvijftig jaar. Sinds ongeveer twee eeuwen werd dit ook werkelijk in de praktijk toegepast. Er bestond eeuwenlang geen doelgerichte planning voor het voortbestaan van het bos. Men be- nutte het naar believen voor voordelig lijkende doeleinden, zodat het bos kans liep door roofbouw of verwoesting ten onder te gaan. Pas de laatste paar eeuwen is er sprake van een min of meer geregelde bosbouw.

2

(17)

Hieruit volgt dat ook de term bosbouwgeschiedenis voor het beschrijven van de in de loop der geschiedenis op het bos inwerkende factoren niet geschikt is, immers de huidige 'moderne' bosbouw is de voorlopige sluit- steen van een eeuwenlange ontwikkeling waarin de meest uiteenlopende factoren een rol gespeeld hebben.

Vanafzijn ontstaan heeft de mens het bos gebruikt. Eerst op onopval- lende wijze, later steeds vaker op ingrijpende wijze, tenslotte op een fun- damenteel irreversibele manier. Vaak heeft dit ingrijpen in de levens- gemeenschap bos tot desastreuze gevolgen geleid. Dit gehele proces vormt het object van deze studie waarin wij de geschiedenis van de rela- tie bos-mens-maatschappij op papier willen zetten. In feite wordt dan de geschiedenis van het bosgebruik geschreven. Hoewel bosbouw zoals in het voorgaande omschreven in beginsel niet tot bosgebruik hoeft te leiden, gebeurt dat heden ten dage zonder uitzondering. Het is derhalve geen onlogische stap ook de 'moderne' bosbouw onder bosgebruik te rangschikken. Het is dan ook goed mogelijk de geschiedenis van de rela- tie bos-mens-maatschappij onder te brengen onder de term bosgebruiks- geschiedenis.

Het woord bosgeschiedenis is in de loop der tijd in de Nederlandse taal ingeburgerd. Derhalve is het zinvol het woord te handhaven en aa_.n te geven, wat onder de term dient te worden verstaan. Onder bosgeschiede- nis in uitgebreide zin wordt bosgebruiksgeschiedenis verstaan. Onder bos- geschiedenis in enge zin wordt dan de geschiedenis van een bos als entiteit ter plekke verstaan, letterlijk de geschiedenis van een bos. Bosgeschiedenis

kan in het algemeen gedefinieerd worden als de wetenschap, die de in tijd en plaats wisselende betrekkingen tussen mens en maatschappiJ enerzijds en de levens- gemeenschap bos anderzijds bestudeert. Doel is het opsporen van de grote lijnen in de ontwikkelingen van het bos als resultante van het bos als natuurlijke levensgemeenschap en de beïnvloeding ervan door mens en maatschappij.

Bosgeschiedenis in uitgebreide zin laat zich als volgt onderverdelen: - Bosgeschiedenis in enge zin;

- Geschiedenis van de boswetgeving; en - Bosbouwgeschiedenis.

Wat onder bosgeschiedenis in enge zin respectievelijk onder bosbouw- geschiedenis wordt verstaan is in het voorgaande aangegeven. De ge- schiedenis van de boswetgeving kan als 'missing link' tussen de beide wor- den gezien. Naarmate in de loop der tijd het bos meer en meer door het menselijk handelen bedreigd werd, en de bosproducten steeds schaar- ser werden, werd, men er toe gedwongen het bosgebruik aan banden te leggen. Deze regels werden ondergebracht in bepalingen van de meest uiteenlopende aard, samen te vatten als bosgebruiksbepalingen met veelal kracht van wet. In deze bepalingen verschijnen ook de vroegste voorbeel- den van pogingen om tot een op behoud van het bos gericht beheer

(18)

te komen. Deze zijn op te vatten en te beschouwen als voorlopers van

bosgebruiksregelingen in modem-bosbouwkundige zin. Als zodanig behoren deze regelingen en bepalingen zowel tot bosgeschiedenis in enge zin als tot de bosbouwgeschiedenis, omdat zij doorgaans op een duidelijk gedefi- niëerd bosgebied betrekking hebben en ook vanwege hun verwantschap met het 'moderne' bosbeheer. De regelingen zijn echter vaak van strikt juridische aard. Het behoren tot zowel bosgeschiedenis in enge zin als tot de bosbouwgeschiedenis in combinatie met hun afWijkende (juridi- sche) karakter rechtvaardigt het onderbrengen in een aparte groep in de onderverdeling.1

Ingevolge de definitie die in het voorgaande aan bosgeschiedenis is gegeven, begint de bosgeschiedenis op het tijdstip, waarop de eerste mens voor de eerste maal invloed deed gelden in het ecosysteem bos. Dit is in prehistorische tijden reeds het geval geweest. Tot voor enkele decennia was de stand van de wetenschap niet zo gevorderd, dat men in de bos- geschiedenis verder terug kon gaan dan tot het moment, waarop geschre- ven bronnen ons over omstandigheden en gebruik van bossen beginnen in te lichten. In de praktijk kwam dat er op neer, dat men niet verder in de tijd kon terug gaan dan tot ongeveer het begin van onze jaartelling, voor zover het ons deel van Europa betreft tenminste. In de voorbije decennia ontwikkelde de wetenschap zich zo ver, dat het tijdstip van waar af aan men bosgeschiedenis kan beschrijven, aanzienlijk verder terug in het verleden kwam te liggen. Pollenanalyse en paleobotanie maakten het mogelijk, om grote tijdsspannen in de prehistorie te kunnen overzien. Veranderingen in prehistorische tijden in de (boom)soortensa- menstelling, zoals bijvoorbeeld door de ijstijden veroorzaakt, konden worden beschreven. In het tijdvak, dat paleobotanisch en dendrochrono- logisch onderzoek nu hebben ontsloten, ligt ook het moment, waarop de mens begon met zijn ingrijpen in het samenspel der natuur. Deze relatief nieuwe takken van wetenschap geven ons meer en betere infor- matie over de omstandigheden in het bos in vroeg-historische tijden, dan aan de geschreven overleveringen ontleend kon worden. Het is duidelijk, dat bosgeschiedkundig onderzoek betreffende de vroegste voorbeelden van menselijk ingrijpen in de levensgemeenschap bos en paleobotanisch en dendrochronologisch onderzoek elkaar hier overlappen. Er is hier dus sprake van een grensgebied tussen de respectieve disciplines. Nog verder terug in de tijd, voorbij het oudste moment van menselijk ingrijpen in het bos, ligt het exclusieve domein van de paleobotanie en haar hulpwe- tenschappen.

De samenhang geschiedenis - bosgeschiedenis

De werkwijze van de bosbouwhistoricus is niet principiëel te onder- scheiden van die van historici werkzaam in andere disciplines binnen de historische wetenschappen. Archiefonderzoek, bronnenonderzoek, bi- bliotheekonderzoek behoren tot het werk van zowel eerst- als laatst-

(19)

genoemden. De congruentie tussen bosgeschiedenis en geschiedenis in het algemeen komt ook tot uiting in de wijze van rapportage van de bevin- dingen en resultaten. In zijn werkwijze volgt de bosgeschiedkundige in het algemeen eveneens de 'echte' historicus. Het belangrijkste verschil is uiteraard de plaats van de menselijke samenleving in het geheel. Staat deze bij de 'gewone' geschiedbeoefening min of meer centraal, bij bos- geschiedenis ligt het bos in al zijn historische facetten in het centrum van de belangstelling, en behoort de menselijke samenleving tot de peri- ferie.

De behoefte aan kennis van historische ontwikkelingen en samenhan- gen zal in weinig wetenschappen zo groot zijn als in de bosbouwweten- schappen. Planningstermijnen strekken zich soms over meer dan de leng- te van een mensenleven uit. Overal in de bosbouw wordt verdergewerkt op basis van hetgeen onze voorouders ons hebben nagelaten. Over vele problemen bestaat onzekerheid. Deze onzekerheid treedt vooral daar op, waar men niet in staat is het huidige beeld en de hedendaagse omstandig- heden uit het verleden te verklaren. Veel meer dan in elk ander arbeids- veld werken ervaringen, successen en misslagen uit soms lang vervlogen tijden door in het heden. Bosbouwhistorische kennis toont ons ervaringen uit het verleden, zowel de goede als de slechte. De gevolgen van de bos- verwoesting die zich tot in de negentiende eeuw uitstrekten zijn bijvoor- beeld bij lange na nog niet overwonnen. De constatering dat men van ontwikkelingen en gebeurtenissen in de geschiedenis afhankelijk is be- hoort te leiden tot een groter verantwoordelijkheidsgevoel bij bosbeheer- ders en -eigenaars over eigen handelen ten opzichte van toekomstige ge- neraties. Een maatregel kan een eeuwenlang effect veroorzaken. Elke na- latigheid werkt uit het heden via de geschiedenis door naar de toekomst, ook wanneer de effecten niet binnen korte tijd duidelijk zijn. Net als politici zouden moeten doen, dienen bosbeheerders rekening te houden met toekomstige gevolgen op lange en langere termijn van hun handelen en besluiten. De bedoelingen en voorstèllingen bij het aanleggen van een bosperceel, waaruit we nu kunnen oogsten, de technische middelen die gebruikt werden, de mensen die zich met dit alles bezighielden, alles en allen zijn reeds lang geschiedenis geworden. Slechts het resultaat in de vorm van een hedendaags bos is overgebleven. Wij worden dan ook geconfronteerd met bosbestanden, die niet aan ónze verwachtingen vol- doen, maar die uitstekend beantwoorden aan het verwachtingspatroon van voorgaande beheerders die daarmee vanuit hun uitgangspunten dachten te voldoen aan de behoeften van de menselijke samenleving. Het begrijpen van de ontwikkeling, met daaraan gekoppeld een heden- daags antwoord, is een doel dat beoefening van de bosgeschiedenis zich dient te stellen.

Bij bosbeheer dient men zich tevens uitermate goed te realiseren, dat de menselijke invloed op het bos veel verder terug reikt dan een enkele of enkele generaties bos. Iedere periode heeft op haar eigen wijze op

(20)

het bos en bosbestand ingewerkt, tot voor tweehonderdjaar evenwel vrij- wel uitsluitend in negatieve zin. Resultaat van deze eeuwenlange be- ïnvloeding is dan ook, dat de soortensamenstelling van het hedendaagse bos mijlenver afstaat van die van het natuurlijke bos, het niet door men- senhand beïnvloede oerwoud.

Elke tak van de bosbouwwetenschap heeft haar eigen historische ach- tergrond. Elke tak heeft de geschiedenis dan ook nodig om haar eigen problemen in de juiste historische context te zien, en vanuit deze achter- gronden te handelen. Of het nu gaat om bosteelt, bosbeheer, bosbouw- techniek of bospolitiek, geen dezer takken van bosbouwwetenschap kan het zich veroorloven het verleden het verleden te laten en belangrijke feiten in de geschiedenis te ignoreren zonder zichzelf en bovenal toekom- stige generaties te kort te doen. Maar het is de taak van de bosgeschiede- nis in uitgebreide zin om alle details op de diverse werkterreinen binnen de bosbouwwetenschappen met elkaar te verbinden en in een groter samenhangend geheel onder te brengen. Zij toont ons tevens, dat sommi- ge problemen in onze ogen vaak immens lijken juist door het ontbreken van afstand in de tijd. Maar zij toont ons tevens, dat in de huidige wereld zich processen voltrekken die zich in onze eigen omgeving in het verleden als rampzalig ontpopten. De schaal waarop deze processen voortgaan is echter veel groter dan die uit onze 'eigen' historie. Het is de taak van de hedendaagse bosbouwers om vanuit het historisch perspectief naar de toekomst toe te handelen.

Vanwege het feit, dat geen van de namen 'bosgeschiedenis', 'bosbouw- geschiedenis' en dergelijke, wellicht met uitzondering van 'bosgebruiks- geschiedenis' de inhoud van de volgende bladzijden volledig dekt, is ge- kozen voor de titel Historia Forestis. Aan deze keuze lagen ook andere motieven ten grondslag. Het begrip 'forestis' speelt in het grootste gedeel- te van het werk een belangrijke rol. Het is niet vrijblijvend om op te merken, dat het gebruik van deze term in een andere context plaatsvindt, dan waarin bijvoorbeeld mediaevisten deze gebruiken. Het woord 'fores- tis' schijnt een frankisch neologisme te zijn. Maar ook in het geval dat dit onjuist zou blijken te zijn, hangen wij het gebruik van het woord 'forestis' aan. Wij geven er het geheel van rechten, plichten en gebruiken mee aan, dat aan bos en bomen verbonden was. Het bos is dermate veelzijdig, dat kennelijk deze rechten, plichten en gebruiken in een enkele of in weinige handen dienen te blijven, wil het bos uiteindelijk de tand des tijds doorstaan. Dat dergelijke rechten bij Frankische Forcesten aan deze beperking voldeden, heeft in onze overwegingen een rol gespeeld om tot gebruik van dit door ons als zodanig voor de eerste maal gebruikte begrip met déze betekenis en met die naam over te gaan.

Een ander argument was de overeenkomst tussen 'forestis' en de in de ons omringende landen gebruikelijke namen 'forest', 'forêt' en 'Forst'. Bij de inhoud van het begrip 'forestis', zoals dit in dit werk wordt ge- bruikt, wordt de samenhang tussen met name wat de Engelsen 'a forest'

(21)

noemen en de inhoud van àns 'forestis-begrip' duidelijk. Wij trachten met ons gebruik van het begrip ook internationaal enige orde in de chaos van de nomenclatuur te scheppen, tenminste voor wat de Nederlandse taal betreft.

1.2. KLEINE NEDERLANDSE BOSGESCHIEDENIS

Dit werk geeft geen bosgeschiedenis in engere zin. Om aan dit 'be- zwaar' enigszins tegemoet te komen, menen wij er goed aan te doen ons werk te beginnen met een 'kleine Nederlandse bosgeschiedenis'. Deze kleine Nederlandse bosgeschiedenis kan men als referentiekader gebrui- ken om elders in dit werk vermelde feiten en ontwikkelingen in een groter geheel te kunnen plaatsen. Ook kan men deze bosgeschiedenis gebruiken als wegwijzer naar andere delen van ons werk. Niet alle in de kleine bosgeschiedenis vermelde feiten vinden elders in ons werk wederom een plaats. Reeds daarom is het opnemen van de volgende bladzijden ge- rechtvaardigd. Men dient deze bladzijden evenwel niet als een 'non plus ultra' te beschouwen. Zij bevatten slechts een bloemlezing van alle met betrekking tot bossen bekende gegevens, en pretenderen bepaald geen volledigheid.

In de volgende alinea's exposeren wij daarom een panorama van Ne- derlandse bossen in historisch perspectief. De meeste van deze bossen verdwenen in de loop der geschiedenis. Andere bleven tot op heden in stand. De meeste bossen was dit lot niet beschoren. A priori stellen wij vast, dat bebossingen op grote schaal eerst in de negentiende eeuw plaats- vonden. Op fysiocratische ideeën voortbouwend en met nieuwe bos- bouwkundige kennis toegerust, brak toen de tijd aan waarin het Neder- landse bosareaal niet langer stabiel bleef of zelfs afnam, maar waarin dit oppervlak weer groeide. Veel van die nieuwe bossen, zo niet alle, . vonden een plaats op gronden die in een eerder stadium in de geschiede- nis ook al met bos waren bedekt.

De hierna geëxposeerde kleine bosgeschiedenis is gebaseerd op een aantal studies. In hoofdzaak werd voortgebouwd op het overzicht dat door Blink in diens Woeste gronden werd gegeven. Waar andere auteurs het basismateriaal leverden, wordt dit in de noten expliciet aangegeven.2

Niet al hetgeen hier gegeven is, vindt een verdere uitwerking in de andere hoofdstukken van dit werk. Waar zulks echter wel het geval is wordt hiernaar, wederom in de vorm van een noot, verwezen. In dîe gevallen waarin men verdere informatie over een in deze kleine Nederlandse bos- geschiedenis gegeven feit wenst, verdient het aanbeveling deze via de noten in de volgende hoofdstukken op te zoeken. Een uitputtende infor- matie kan men slechts verkrijgen door hierop alle genoemde bladzijden na te slaan. Een naar verdere informatie verwijzende noot wordt met een asterisk aangegeven.

(22)

De Nederlandse bosgeschiedenis begint op het moment waarop over het bos binnen onze grenzen voor de eerste maal melding werd gemaakt. Dit moment is enigszins voor discussie vatbaar. Zo kan men de Romeinse geschiedschrijvers beschouwen als degenen die voor de eerste maal over het Nederlandse bos schreven. Wij gaan aan hen echter voorbij. Hun plaatsaanduidingen zijn te onzeker om hieraan veel waarde te hechten. Dit euvel blijft ons helaas ook gedurende de eerste eeuwen na de vroegste vermelding van bos binnen de grenzen van het hedendaagse Nederland achtervolgen.

De momenteel bosrijkste provincies van ons land, Gelderland en Over- ijssel, hebben een bewogen bosgeschiedenis achter de rug. Van de ge- schiedenis van de bossen in Gelderland is evenwel meer bekend dan van die van Overijssel. Dit is in het bijzonder het gevolg van onderzoekingen van met name Martens van Sevenhoven en Beelaerts van Blokland. Maar ook de bosbeheersstructuur die men in het verleden in Gelderland kende staat een diepgaander en eenvoudiger onderzoek toe dan die in de Overijsselse gewesten. Dit komt tot uitdrukking in een relatieve veel- heid van publicaties, waarop het volgende dan ook grotendeels is geba- seerd.3 De veelheid noopt ons om de Gelderse bosgeschiedenis te splitsen in die van de domeinbossen, particuliere bossen en marke- en malebos- sen.

Tijdens de Republiek kende men in Gelderland de volgende domei- nen: het Nederrijkswald ten zuiden van Nijmegen, de Oosterbeekse en Doorwerthse heggen tussen Arnhem en Wageningen, het Ruurlose broek en het domein Schuilenburg. Onder de domeinbossen werd de eerste plaats ingenomen door het Nederrijkswald. Dit wald vormde oorspron- kelijk een deel van het Rijkswald, te samen met het thans op Duits grond- gebied gelegen (Over)Rijkswald. Dit Rijkswald in zijn geheel behoorde tot de residentie van de Duitse koningen op de burg van Nijmegen. Na- dat in 1247 de burg aan de graaf van Gelre werd verpand brak een tijd aan van herhaaldelijke geschillen tussen Gelre en Kleef over de juris- dicties en de gebruiksrechten in het wald. Elk van deze graafschappen wist zijn deel zeker te stellen. In de veertiende eeuw bestond het Wald uit eikenbomen, en men kon er wilde paarden in aantreffen. Het Wald was ook hofleverancier van brandhout. De hertog zag in het bos echter tevens een belangrijke bron van inkomsten. Dit leidde tot een feitelijke uitverkoop van het bos.4

*

Als het bos in 1543 krachtens het verdrag

van Venlo in Habsburgse handen komt, stelde het ook in ogen van tijdgenoten nog slechts weinig voor. In het midden van de zestiende eeuw deed men verwoede pogingen het Wald weer in zijn oude luister te her- stellen. Slechte voorbereidingen en bosweide in het wald deden deze po- gingen mislukken.6

*

Tot in de achttiende eeuw vond verder geen poging

tot verbetering van het bos plaats. In de achttiende eeuw nam men van tijd tot tijd de schop weer op en trachtte onder andere met nieuwe methoden het bos weer goed te beheren en te herstellen. Een aantal suc-

(23)

cesjes boekte men hierbij zeer zeker, maar door de bank genomen bleef het resultaat onder de maat.6

*

Toen het Nederrijkswald uiteindelijk in

de jaren dertig van de negentiende eeuw als domein door het Amortisa- tiesyndicaat werd verkocht, resteerden er nog slechts struiken en heide. De naam bos was dit geheel in ieder geval niet meer waardig.

De domeinbossen tussen Arnhem en Wageningen,7 werden in twee

afzonderlijke delen onderscheiden, de Oosterbeekse en de Doorwerthse heggen enerzijds, en de Moft anderzijds. De Moft vormde een aaneenge- sloten geheel. De westgrens was niet ver ten oosten van Bennekom en Wageningen gelegen. Tussen de Oosterbeekse en de Doorwerthse heggen waren de bezittingen van de heer van Doorwerth gelegen. Met hem kwam het domeinbeheer in de loop der tijd stroomlijning van de grenzen overeen door verschillende malen tot gebiedsruil over te gaan. De bossen tussen Arnhem en Wageningen deden vooral dienst als brandhoutleve- rancier aan het sinds 1543 stadhouderlijke hof te Arnhem. Het beheer van het Moftbos was sinds 1500 in handen van de rentmeesters van de domeinen op de Veluwe. Voordien en ook nog gedurende enige jaren in de zestiende eeuw berustte het beheer in handen van bosmeesters. Veel succes hadden zij niet. Nog afgezien van de tegenwerking die zij ondervonden bij de uitoefening van hun taak,8

*

werden zij geconfron-

teerd met gebruiksrechten op het bos van omwonenden. Omstreeks 1560 heeft men nog overwogen om het bosgebruik terug te dringen, maar deze poging liep op niets uit. In de zeventiende eeuw vindt men in de rentmeestersrekeningen nog slechts sporadisch posten waarin melding wordt gemaakt van inkomsten uit verkoop van (brand)hout uit de Moft. In die eeuw begon men ook met het in erfpacht uitgeven van gedeelten ervan. Het weinige akkermaalshout dat resteerde is vanaf 1676 telkens weer voor langdurige perioden aan particulieren verpacht geweest.

Ook de heggen onder Gosterbeek werden in 1676 verpacht, voor een periode van twintig jaar. Na afloop van deze termijn nam de rekenkamer in Arnhem het beheer weer op zich. In de achttiende eeuw poogde men hier evenals in het Nederrijkswald het beheer te verbeteren en het bos- bestand door herinplant te doen toenemen. Nog minder dan in het wald het geval was boekte men hierbij succes. Vanafhet midden van de acht- tiende eeuw liet men vernieuwingen en pogingen tot een beter beheer voorgoed achterwege.

De belangrijkste ontwikkeling in het particuliere bosbezit begon in de tweede helft van de zeventiende eeuw. Vanafdat moment begon de adel met de aanleg van sterrebossen bij hun buitens. Iets later werden zij door de patriciërs gevolgd. In de achttiende eeuw ontwikkelde deze trend zich tot de aanleg van gehele buitenplaatsen. Voorbeelden waren onder andere het Klarenbeekse bos, het in 1685 door de Arnhemse schepen Harskamp aangelegde bos bij de Vijverberg, en Zijpendaal, aangelegd door de secretaris van Arnhem, Hendrik Willem Brantsen. Ook dient het op grond van de voormalige marke onder Rheden aangelegde goed

(24)

Rhederoord genoemd te worden. Dit buiten kwam in later jaren· door verhuwelijking eveneens in bezit van de familie Brantsen. Geen van deze buitens echter kon werkelijk in de schaduw staan van de bezittingen van de Oranjes, waarvan het hof te Dieren in dit kader het belangrijkste was.

Bij het hof te Dieren was sprake van twee 'Plantagies', een oude en een nieuwe. De oude werd na 1728 aangelegd op het terrein van het voormalige Ellekomse bos. De nieuwe werd aangelegd op de gronden van het oude Dierense bos, rond het midden van de achttiende eeuw. Daarna wenste men op grotere schaal met bebossing verder te gaan, nadat men zich tot dan toe had beperkt tot de aanleg van sterrebossen en allées. Een gedeelte van deze oudere aanleg had echter nog sterk te lijden onder niet afgekochte bosgebruiksrechten van de voormalige mar- kegenoten. Men won advies in bij de gebroeders Brantsen. Dezen ant- woordden met alle kennis die zij in huis hadden. Hoewel deze kennis beslist 'up to date' te noemen is, leidde uitvoering van de plannen niet tot bijzondere resultaten. Plannen uit 1792 om 100 morgen (ongeveer zeventig hectare) ongecultiveerde heidegrond te bebossen werden niet uitgevoerd, evenmin als plannen om het Onzalige bos en de Essop te verbeteren.9

Het Rhederoord werd in de zeventiende eeuw gekocht door Willem Everwijn, lid van een Arnhemse patriciërsfamilie. Het bezit werd in de loop der tijd uitgebreid door aankoop van percelen uit de Rheder en Wortbreder bossen. In 1734 kwam het goed in het bezit van Willem Reinier Brantsen, door zijn huwelijk met Nalida Everwijn. Deze Brant- sen maakte van de bosbouw zijn 'voornaamste amusement'. Hij beproef- de vele bosbouwkundige methoden, en experimenteerde ook met het po- ten en telen van verschillende soorten dennen en sparren. Hij importeer- de zelf zaden, en kreeg ze van deze en gene cadeau. Het was deze kennis, die hem de antwoorden verschafte op de door de Oranjes op het hof te Dieren gestelde vragen. Daaraan zal zeker een belangrijk verschil in kwaliteit tussen de bossen op Rhederoord en die rond het hof debet zijn geweest.10

*

Tot slot komen wij bij onze gang door Gelderland bij de marke- en malebossen. De meeste malebossen bevonden zich op de Veluwe. Het Arnhemmerbos of -holt11

*

strekte zich uit tot voor de poorten van de

stad. In 1482 al werd een gedeelte van de mark onder de geërfden ver- deeld. Het zogenaamde buitenholt bleef over, maar het bestond voor het grootste gedeelte uit heide. Ook tot de in 1359 verdeelde Lopener- mark ten westen van Arnhem zou een gemeenschappelijk bos behoord hebben. Achter Roosendaallag het Velperholt, dat werd opgelost in het domein van Roosendaal. De Rheder en Wortrederbossen12

*

verdwenen

in de zeventiende eeuw als bos van de kaart, hoewel men met strenge maatregelen en radicale gebruiksverboden nog getracht had de bossen te redden. Nadat deze bossen verdwenen waren verkochten de marke- 10

(25)

genoten delen van de bossen aan onder andere de prins van Oranje (Wil-

lem lil) en aan de eigenaren van Rhederoord. Prins Willem II was in

1648 begonnen met de aanleg van een wildbaan met bijbehorend hof te Dieren, waartoe hij van de heer van Middachten delen van het Mid- dachterbos en het aangrenzende Tasselt kocht, evenals de rechten van geërfden van het Onzalige bos en het Ellekomse bos. Het Middachterbos was oorspronkelijk eveneens een voormalig bosmaalschap, maar ten tijde van de overeenkomst tussen Willem II en de heer van Middachten was dat al geruime tijd geschiedenis.

De belangrijkste en langst intact gebleven maalschappen treffen wij aan in het hart van de Veluwe, onder de tegenwoordige gemeentes Apel- doorn, Epe, Ermelo, Putten en Ede. In de buurtschappen Loenen en Silven was ten zuiden van Apeldoorn het Loener- of Silverholt gelegen. Het holtrichterschap kwam daar oorspronkelijk de hertog toe, in zijn hoedanigheid als bezitter van het hof te Loenen, maar in de loop van de zestiende eeuw kwam het aan de eigenaars van het huis Ter Horst. Onder Beekbergen lagen het Spelderholt, het Engelanderholt of de Brug- gelermarke, het Ugcheler bos en de Lierder mark, de laatste beter be- kend als het Beekbergerwoud. Ten tijde van de verdeling van dit woud, in het midden van de vorige eeuw, bestond het nog uit moerassig, waar-· schijnlijk secundair oerbos. Het Spelderholt, ten zuidwesten van Beek- bergen, bestond echter al sinds het midden van de zeventiende eeuw uit waardeloze gronden, grotendeels zandverstuivingen. Ook het En- gelanderholt deed rond die tijd zijn naam geen eer meer aan.

Niet alle marke- en malebossen gingen in de loop der tijd ten onder. Een voorbeeld hiervan is het Ugcheler bos, dat pas in de laatste jaren van de negentiende eeuw werkelijk met vernieling werd bedreigd door verkoop door de gerechtigden in het bos. Direct in de buurt van Ugehe- len bevond zich het goed Hoog Buurlo, waarbij een zeer vroeg vermeld bos behoorde. Dichtbij Apeldoorn was ook het Orderbos gelegen, dat eveneens in het midden van de zeventiende eeuw nog slechts uit heide, groenland en struiken bestond. Verder bevonden zich in die contreien nog twee bosmarken, die nu deel uitmaken van het Kroondomein, te weten het Hoogsoerense bos en de Hoogsoerense heegde. Willem V liet in 1766 deze marken aankopen en voegde ze toe aan zijn bezittingen rond het Loo. Ook het voormalige Asselter of Astelter bos werd in deze bezittingen opgenomen. Dit bos werd in 1692 al door Willem III aan- gekocht. In het contract wordt dit bos nadrukkelijk omschreven als een heideveld.

Onder Ermelo liggen nog het Vierholter bos, en het Elspeter en Speul- derbos. Beide bossen komen voort uit maalschappen die reeds in de zeventiende eeuw gedeeltelijk desintegreerden en in verschillende han- den overgingen. Het Speulderbos bevatte veel opgaand hout en leverde belangrijke opbrengsten op voor de geërfden.13 Ook het Kootwijkerbos

(26)

doorn en Barneveld, gingen in verschillende handen over en kwamen tenslotte als heidevelden of nog erger aan het begin van deze eeuw in handen van Staatsbosbeheer. In de gemeente Putten vindt men het Sprielder bos, direct aan het eerdergenoemde Speulder bos grenzend. Dit Sprietder bos grenst ook aan het Putter bos, dat er volgens de marke- baeken in het beheer zeer nauw aan verbonden lijkt te zijn geweest.

· Onder Ede bevonden zich het Eder bos, het Wekeromse bos en het Otterloose bos. In de loop van de negentiende eeuw werd het geheel door aankopen eigendom van baron van Reeekeren van Twickel, die als eigenaar van het huis Kernheim ook het erfrichterschap bezat. Het Otterloose of Aanstoter bos behoorde reeds rond 1700 aan verschillende eigenaren toe, waaruit men moet concluderen dat van werkelijke marke- verhoudingen waarschijnlijk geen sprake meer was.

In het kwartier Zutphen, de Graafschap, kan men nog de Berghse en Dirlammer bossen aantreffen.14* Hiertoe behoren de Zeddammer, Lengeler en Stokkumer bossen, het Gorterbos en de Beekermarke. Al deze oorspronkelijk markebossen kwamen in de loop der tijd in één hand, en behoren tot de landerijen van het huis Bergh. Specifiek tot het Dirlam- mer bos behoren het Loler bos, het Milsterwalt en het Waverio bos. Als gemeenschappelijk bezit telden deze bossen al in de zeventiende eeuw niet meer mee. Verder kon men in de Graafschap hier en daar nog sporen van bosmarken aantreffen. Hiertoe moet men onder andere rekenen het Silvolder bos, dat zeker in de eerste helft van de zeventiende eeuw nog een bosmarke geweest moet zijn.

Ook het midden en oosten van OveriJssel was gedurende de middel- eeuwen nog een bosrijk gebied. In de zeventiende eeuw resteerde van deze bosrijkdom nog slechts weinig. Voorbeelden van de gang van zaken vindt men in de geschiedenis van het beheer van het hof te Espelo en de marke van Losser.16* Als oudste vermelding van bos moet het foreest Fulnaho in 943 worden opgevat.

Ook voor Drenthe gold waarschijnlijk dat het met veel bossen was over- dekt.16 In ieder geval wijzen vermeldingen van foreesten, met name het Pagus forestensis, sterk in die richting. Verreweg de belangrijkste bron van bosverwoesting in Drenthe zal het oorlogsgeweld zijn geweest. De beginjaren van de tachtigjarige oorlog gaven veel militaire activiteit in Drenthe te zien. Deze 'troebelen' moet men beschouwen als de oorzaak van de bosverwoesting, waarvan in 's landschaps placcaten van

1608-1609 en 1612 melding wordt gemaakt.17* Maar ondanks pogingen uit latere jaren om her te bebossen en het steeds weer vernieuwen van wetten tegen bosverwoesting, resteerden er aan het einde van de acht- tiende eeuw nog slechts een gering aantal bossen van enige omvang. Be- halve het Asser bos en het Norgerholt en bosjes rond Schier bij Havelte, Hultinge bij Uffelte en bij Exlo, Odoorn en vooral Zeyen bestond er in Drenthe weinig meer wat de naam bos waardig was. Enige bebossing bevond zich ook rond dorpen waar zich havezathe of een buitenplaats

(27)

bevond. Als zodanig moet enige bebossing rond Havelte, Ruinen, Ansen, Westervelde, Eelde en Noordlaren worden genoemd.

Een lange geschiedenis heeft het Norgerholt achter de rug. In 1683 was al van min of meer geregelde exploitatie sprake. Hierin speelde een enkele familie een belangrijke rol. In 1683 was Warmolt Lunsingh rent- meester van het voormalige klooster Dickninge. Onder zijn beheer viel ook het Norgerholt. Hij liet uit Oosterwolde (Stellingerwerf), waar- schijnlijk door toedoen van zijn neven Barels aldaar, 340 telgen en 1300 berken komen. In het holt kan men nog steeds een wal aanschouwen die om een kwekerij gelegen moet hebben. Uit deze kwekerij zal in 1700 het plantmateriaal gekomen zijn, waarmee het bos in dat jaar werd in- geplant. Steeds weer kapte men, en pootte opnieuw in. Pas in 1962 ver- kochten de gezamenlijke eigenaren het bos aan de Vereniging tot behoud van natuurmonumenten.ls

In Groningen trof men in de middeleeuwen eveneens verschillende bos- sen aan. In 1156 werd melding gemaakt van het Groningse bos, en even- eens uit de twaalfde eeuw dateert een vermelding over een in nabijheid van de stad Groningen gelegen bos 'Hackewalda'. In latere eeuwen vin- den wij een werkelijke bosexploitatie feitelijk alleen maar rond het kloos- ter Ter Apel, als restant van een bosrijk gebied gelegen rond Westerwol- de.19*

Ook Friesland lijkt nog in de middeleeuwen over enig bos te hebben beschikt. Zo vindt men de vermelding van het Baduhennawoud, waar- van tot op heden de exacte ligging niet is achterhaald. Het Kreiler bos, volgens kronieken gelegen tussen Stavoren en Enkhuizen, verdween in de golven van de Zuiderzee. Het wordt niet onmogelijk geacht, dat dit bos zich uitstrekte tot aan Woudsend. Deze plaats kan aan dit bos zijn naam hebben te danken. Te denken geeft ook het feit, dat zich onder Heeg eenjachtslot bevond.2o

Behalve op de zandruggen in Zevenwouden en in Gaasterland kende men in Friesland in de zeventiende eeuw geen bossen van betekenis meer. Om aan de situatie enigszins het hoofd te bieden werd in 1673 het gebod uitgevaardigd dat een ieder gelastte voor iedere twee gevelde bomen drie nieuwe exemplaren te planten. In de zeventiende en achttiende eeuw deed één bos van zich spreken: het Oranjewoud. Dit woud was een parti- culiere bezitting van de Oranjes. In 1664 liet Albertina, een dochter van Frederik Hendrik, tussen Bronginga en Oudeschoot heidevelden ontgin- nen en daarop dennen, eiken, eikehakhout en lanen aanleggen. Tevens bouwde men ter plekke een landhuis. Johan Willem Friso en Willem IV breidden de bossen en het huis verder uit. Hun activiteiten kregen navolging. De streek was in de eerste helft van de achttiende eeuw al bekend om zijn mooie bospartijen en lanen. Onder de regering van Wil- lem IV kende het Oranjewoud zijn laatste bloei. Na diens dood ging het snel bergafwaarts met het goed. De luister van het bos begon te tanen en onder de Franse bezetting werden de bezittingen verkocht en versnip-

(28)

perd.

HOOFDSTUK 1

De naam van het gewest Holland wijst volgens sommigen op een grote bosrijkdom in het verleden. Vele andere namen zouden eveneens op een dergelijke rijkdom wijzen. Al de bossen en wouden zijn echter reeds lang in het niets verdwenen. De reigersbossen, die men tot een vrij recent verleden nog hier en daar kon aantreffen, waren waarschijnlijk de laatste overblijfselen van de moerasbossen. Een voorbeeld van zo'n moerasbos bevond zich in de veertiende eeuw nog ten westen van Gouda, tussen de Hollandse IJsselende Gouwe, tot aan Moordrecht en Waddinxveen. Het bos bevatte zowel bouw- als brandhout. Zo voorzag het bos het hof te Schoonhoven van brandhout. Na de brand van Gouda (1361) lietJan van Blois, vrijheer van Breda, zes morgen bos kappen, om door verkoop over geldmiddelen te kunnen beschikken, en om tevens voor benodigd bouwhout te zorgen.

In Holland kon men tussen Rijn, IJssel en Schie veel reigersbossen aantreffen in streken, die later werden uitgeveend. De graven van Hol- land bezaten een reigersbos in de Bijlmermeer, bij Ouderkerk aan de Arnstel (het tegenwoordige Amsterdam Zuidoost). In 1480 bevond zich bij Nieuwerkerk aan de Amstel nog een bos, waaruit men meibomen weghaalde. Ook in 1516 werd nog van dit gebruik melding gemaakt. Echter niet alleen aan de landzijde van de duinen bevonden zich bossen. Er bestaan aanwijzingen, dat de duinbossen zich in de tijd dat de duin- strook breder was verder naar het westen uitstrekten. Zo vermeldde Ha- drianus Junius de restanten van een bos op het strand van Texel. Ver- scheidene berichten zijn ons overgeleverd van vissers die hun netten be- schadigden aan onderzeese bosrestanten. Ook ter plekke van de Houds- bosse zeewering zou zich bos hebben bevonden.

De binnenduinrand werd gedurende lange tijd opgevat als "s Graven Wildernissen'.21

*

Het is niet onmogelijk dat een deel van de duinbossen

moet worden beschouwd als het bij Tacitus vermelde Nemus-Sacrum, het Schakenbos. In dit bos beraamde Claudius civilis in de eerste eeuw de Bataafse opstand tegen de Romeinen. Ook het in verschillende bron- nen genoemde Woud zonder genade zou volgens sommigen in de binnen- duinrand moeten worden gezocht, maar ook hierover kan niets met ze- kçrheid worden vastgesteld. V naf de veertiende eeuw begon men de verschillende delen van de Wildemissen met onderscheiden namen aan te duiden. In de streek rond 's Gravenhage kende men al de Houte, de Myente, de Berkenrijs, het Oude Bos, het Korte bos en het Schaken- bos. Het Oude en het Korte bos zouden ten westen van Den Haag heb- ben gelegen, het Schakenbos ten noordoosten, het Berkenrijs op de Waalsdorper vlakte en de Myente te Eikenduinen.

Een bijzondere ontwikkeling maakte het Haagse bos door.22

*

Tot in

de zestiende eeuw heette het gebied ten noorden van Den Haag nog steeds 'Wildemisse'. Het verdiende in de veertiende, vijftiende en zestien- de eeuw waarschijnlijk nog niet de naam bos. Op de lage veengronden

(29)

werd tot 1533 voor het grafelijk hof turf gestoken. Bij deze turfStekerij ontzag men het eventueel aanwezige houtgewas niet. Door het voortdu- ren van het steken waren sommige gedeelten in het terrein drassig gewor- den. Deze delen vulde men vervolgens op met duinzand. Op deze wijze ontstonden verschillende vlakten, die men onder andere met els beplant- te. Zo verving men langzamerhand het gehele oorspronkelijke bos door een nieuw, dat verder als het Haagse bos door het leven zou gaan. Het Haagse bos werd pas vanaf de vijftiende eeuw werkelijk als zodanig be- heerd. Men liet plantmateriaal van elders aanrukken. In de zestiende eeuw ging men hiermee voort. De zorg die men in de vijftiende eeuw voor het hout droeg bestond vooral uit het zaaien van eikels en het ver- planten van eikestekken. Reeds in het midden van die vijftiende eeuw werden deze maatregelen reeds vermeld in een ordonnantie. 23

*

Aan het

eind van die eeuw werd op relatief grote schaal plantmateriaal van elders aangekocht, uit Brabant, uit het Gooi, het Haarlemmerhout, uit Utrecht en zelfs uit Brugge.

Niet alleen de jacht en het overmatig bosgebruik deden het Haagse bos achteruitgaan, ook stormen droegen hieraan bij. Stormjaren voor het bos waren onder andere 1464, 1480, 1482, 1493, 1532, 1576 en 1596. Daarnaast werd het bos bedreigd door de geldnood van prins Willem van Oranje. In 1574 werd Den Haag door de Spanjaarden bezet. Onder deze bezetting leed de omgeving nauwelijks, en van een bedreiging van het bos was geen sprake. Anders werd dit twee jaar later, in 1576. De prins, geruggesteund door de Staten van Holland, nam het besluit om het bos, zowel de opstand als het terrein waarop het bos zich bevond, te verkopen. Twee jaar na Leiden was Den Haag in last. De Haagse burgerij kwam in het geweer, en in april 1576 kwam men tot een ver- gelijk, dat zijn neerslag vond in de Acte van Redemptie. De Haagse burgerij diende zorg te dragen voor betaling van een grote som gelds, moest daarnaast de waarde van de omgesmolten kerkklokken aan de prins kwijtschelden en daarboven gedane leningen aan hem in giften omzetten. Het bos bleef behouden. Aan het einde van de achttiende eeuw, en in de laatste Napoleontische jaren werd het Haagse bos nog- maals bedreigd door financiële perikelen. In 1795 haalde een voorstel dat beoogde om het bos uit te rooien, te gelde te maken, en de grond in bouwland om te zetten het op het nippertje niet in de Nationale Con- ventie. De val van keizer Napoleon, tenslotte, verhinderde de in een ver- gevorderd stadium verkerende plannen om het bos ter delging van een gedeelte van zijn schulden om te hakken en te verkopen.

Andere bossen langs de binnenduinrand gingen echter te gronde. Een voorbeeld hiervan is het Schakenbos, gelegen tussen Veur en Voorscho- ten. Nog in 1569liet Philip van Ligne, heer van Wassenaar, Voorschoten en Schakenbos, een kaart van het bos maken. Toen zou het geheel nog een oppervlakte van ongeveer veertig hectaren hebben gehad. Net als vele andere bossen in deze contreien viel ook dit bos in de zestiende eeuw

(30)

onder mensenhand.

HOOFDSTUK 1

Een merkwaardige geschiedenis tegen deze achtergrond van ver- dwijnende bossen vormt die van de Haarlemmerhout.24

*

Als naam al

bekend in de dertiende eeuw beleefde de hout in 1428 voor de eerste maal zijn ondergang. De Haarlemmers wilden door vernieling van de Hout de troepen vanJacaha van Beieren beletten zich in het bos te neste- len. Het werd weer ingeplant. Bij de belegering van Haarlem in

1572-1573 viel de Hout wederom door oorlogsgeweld. In 1583 werd door het Haarlemse stadsbestuur bij de Staten van Holland een request ingediend om de plaats waar het bos had gestaan weer te mogen inplan- ten. Het verzoek werd ingewilligd. Vanaf dat moment zien wij op gere- gelde tijden delen aangelegd of veranderd worden. In 1603 bijvoorbeeld werd de laan aangelegd, die het bos zou scheiden in de Nieuwe of Grote Hout en de Oude of Kleine Hout. In 1664 werd de Lindenlaan aan- gelegd die vanaf 1788 de naam Spanjaardslaan zou dragen. Verder wer- den in 1703 en 1754 nog nieuwe delen aangelegd en beplant.

De duinen en wildernissen in Holland waren grotendeels grafelijk do- mein. Al in de vijftiende en zestiende eeuw besteedde men veel zorg aan deze domeinen, zoals onder andere uit de Hollandse boswetgeving blijkt. Een samenvatting van deze verordeningen vindt men in het in 1605 ver- schenen werk van Paulus Merula, Placaten en Ordonnantiën op het Stuk der Wildernissen. Niet de toestand van de in de duinvalleien en de binnenduin- rand aanwezige bossen stond echter in deze wetgeving centraal. De jacht speelde de hoofdrol. Daarvoor was het niet tot verstuiven overgaan van de duinen belangrijk. Ook om de achter de duinen gelegen landerijen tegen oversty.iven te beschermen, ging men er al vroeg toe over om maat- regelen tegen het verstuiven te nemen. Bekend zijn onder andere ordon- nanties van de hand van Maximilliaan van Oostenrijk en Karel V, waar- in helmbeplanting werd gelast. Daarnaast treft men veelvuldig bepalin- gen aan, die gericht waren tegen het halen van 'geil, doorens en ruigten' door de bevolking van de zeedorpen. Voor deze was dit overigens één van de zeer weinige manieren om aan brandstof te komen, en de maatre- gelen sorteerden dan ook nauwelijks effect. Ook duinweide door vee dat aan de ingezetenen van de zeedorpen toebehoorde richtte veel schade aan. De vernietiging van de bossen liet de overheid echter niet koud. In 1517 vaardigde Karel V het 'Placcaet Generad op 't Stuk der Hout- vesterye' uit.25

*

Dit placcaat noch de vernieuwingen ervan uit later jaren

leverden veel resultaat op.

In Zeeland werd vanouds veel darink gedolven. Darink is een laagveen dat men als brandstof kon gebruiken, maar waaruit men ook zout kon winnen. Het ciarinkdelven verwoestte echter zoveel land, dat in 1515 een placcaat werd uitgevaardigd, waarbij dit gebruik werd verboden. Om te voorkomen dat de Zeeuwen een tekort aan brandstof zouden krijgen werd het hen toegestaan om langs wegen tot eigen voordeel en gebruik bomen te planten. Van dit nieuw verkregen recht - een variant

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien koper een notaris wenst aan te wijzen die kantoor houdt buiten voormeld werkgebied zijn de eventuele aanvullende kosten van die notariskeuze zoals bijvoorbeeld eventuele

Wat ter wereld ziet God dan toch in de mens, Dat Hij wordt de ‘Man aan het kruis’.. De Farizeeërs samen, ja ze kijken

van reizen; voornoemde diensten worden ook verleend via elektronische weg, waaronder Internet“ en klasse 43 “het verschaffen van informatie op het gebied van tijdelijke

Wanneer maatregelen niet inpasbaar zijn of onvoldoende effectief zijn, dient voor de betreffende woningen een hogere waarde procedure te worden doorlopen.. Daarbij is het van belang

AFWERKING IN DE SPEELSE WOONWIJK TUINDORP IN OUDERKERK AAN DE AMSTEL Deze tussenwoning is prachtig gestyled en voorzien zeer ruime slaapkamer met aangrenzend de nieuwe luxe

De gevraagde vergunning aan Gemeente Amsterdam, Stadsdeel Zuidoost, Anton de Komplein 150, 1102 CW Amsterdam, te verlenen voor het uitvoeren van de volgende handelingen in een

Daarnaast zijn alle bij het A+O fonds bekende netwerken via een mail benaderd over zaken als doel van het netwerk, oprichtingsdatum, activiteiten, resultaten, succes-

In deze PBLQatie hanteren we een aanpak die is gebaseerd op de samen- hang tussen de burger en zijn digitale vaardigheden, het beleid dat de overheid voert bij het inrichten van