• No results found

BOSRECHTEN en BOSGEBRUIK

VAN DE NEGENTIENDE EEUW

2. BOSRECHTEN en BOSGEBRUIK

2.1. INLEIDING

De oudste vermeldingen van het voorkomen en het gebruik van bos in de Nederlanden treft men aan in oorkonden uit de achtste en negende eeuw. De eerste vermeldingen geven ons nauwelijks informatie. De loca- tie van de genoemde bossen is vaak niet meer te achterhalen, terwijl het werkelijke bosgebruik aan onze waarneming wordt onttrokken om- dat de vermeldingen veelal slechts de eigendomssituatie weergeven zonder verdere op- en aanmerkingen. In de eigendomssituatie zijn twee varianten te onderscheiden. De eerste behelst het eigendom van het bos als zodanig- de eigenaar was tevens bezitter van het bos in al zijn hoeda- nigheden, inclusief de bosrechten. De tweede variant omvat de situatie waarin de bezitter van de gebruiksrechten van het bos niet tevens de eigenaar is van het bos. Deze laatste is er dan toe overgegaan zijn eigen rechten op het bos geheel of gedeeltelijk aan derden over te doen, ge- dwongen of uit vrije wil. Deze verschillen in eigendomssituaties leidden uiteindelijk via allerlei wegen tot de diverse vormen van bosbeheer zoals wij die aan het begin van de vijftiende eeuw aantreffen. De verschillende afleidingen die tot deze vormen geleid hebben vallen buiten het kader van dit boek; zij behoren tot het domein van de rechtshistorie. Op de grens tussen deze laatstgenoemde discipline en de bos(gebruiks)geschie- denis bevindt zich de ontwikkeling in de bos(gebruiks)rechten. Deze rechten worden voor de eerste maal in de achtste eeuw impliciet vermeld. In latere tijden komen meer expliciete vermeldingen voor, waarbij het vervalsen van oorkonden om bepaalde rechten veilig te stellen door de belanghebbenden niet werd geschuwd. Uit de latere vermeldingen van de bosrechten laat zich weliswaar het bosgebruik in meer of mindere mate reconstrueren, van het werkelijke bosbeheer kan dit helaas niet ge- zegd worden. Tot aan het moment, waarop men begon met het vastleg- gen van de rechten en plichten van de individuele bosgebruikers-het ontstaan van marke- en malenorganisaties was intussen een feit - be- schikken we nauwelijks over materiaal, waaruit kennis over methoden en werkwijzen bij het bosbeheer afgeleid kan worden.

Vanaf ongeveer het midden der vijftiende eeuw is ons voldoende ge- schreven bronnenmateriaal overgeleverd om tot op zekere hoogte con- clusies te kunnen trekken over het hoe en waarom van het bosgebruik en de daarbij gebruikte methoden. Marke- en maleboeken, wijsdommen en de oudste vormen van wat later overheidswetgeving genoemd zou worden, samen met bijvoorbeeld rapporten over de toestand in den lande bieden ons de gelegenheid om het toenmalige bosgebruik in voldoende mate te reconstrueren. Het bos is dan echter binnen de grenzen van het huidige Nederland al belangrijk in omvang en importantie afgenomen.

Waarschijnlijk is het ook daaraan gelegen, dat de 'overheidswetgeving' in vergelijking met de ons omringende landen, inclusief de Zuidelijke Nederlanden, is achtergebleven. Een overkoepelende boswetgeving van de zijde van de overheid - eerst de regionale in de verschillende gewesten, later ook in het Koninkrijk der Nederlanden - blijft feitelijk tot in de twintigste eeuw uit. Het is dan ook duidelijk, dat in dit hoofdstuk verre- weg de meeste nadruk valt op de wijsdommen, male- en markerechten, die de faéto kunnen worden beschouwd als vastlegging van reeds be- staande rechten en plichten van de locale bevolking, en die veelal zijn gebaseerd op gewoonterecht.

In het midden van de zestiende eeuw ontstaan de eerste 'flora's', kruid- boeken, waarin men de tot dan aanwezige kennis omtrent de flora, en dus ook van inheemse en exotische boomsoorten, samenvat. Te- gelijkertijd intensiveert zich tevens de stroom van geschreven en soms gedrukte archivalia waaruit bosgebruik en '-beheer' kunnen worden ge- reconstrueerd. Dit beeld continueert zich in de zeventiende eeuw. Aan het eind van die eeuw en het begin van de achttiende ontstaan in het buitenland, met name de Duitse landen, de eerste publicaties over 'mo- derne' vormen van bosbeheer. Vanaf het midden der achttiende eeuw kunnen wij bosgebruik en -beheer afleiden uit min of meer wetenschap- pelijke verslagen en publicaties. Van dan af aan staan ons drie vrij onaf- hankelijke informatiestromen betreffende bosbeheer en -gebruik ter be- schikking: een 'botanische' lijn, waaruit informatie kan worden gewon- nen betreffende geïntroduceerde soorten, en dus kan worden afgeleid welke inheemse en uitheemse boomsoorten de bosbouwers avant la let- tre ter beschikking stonden; de stroom overgeleverde wettelijke maatre- gelen en beperkingen van allerlei slag en soort, waaruit vaak de wer..: kelijke toestand van het Nederlandse bos kan worden gereconstrueerd, evenals het bosgebruik; en de min of meer wetenschappelijke literatuur bestaande uit wetenschappelijke publicaties betreffende bomen, bos en bosbouw in Nederland. Uiteraard kunnen deze drie informatiestromen niet strikt van elkaar worden gescheiden. De negentiende eeuw vertoont dezelfde situatie, waarbij dan wat meer de nadruk komt te liggen op de overheidsrapporten betreffende de toestand van de bossen ten koste van de uitmarke-en malewetgeving en -boeken te winnen informatie.

In dit hoofdstuk komen aan de orde de bosrechten en de ontwikkeling van deze rechten in de tijd, het bosgebruik in zijn diversiteit, het hout- gebruik en de gevolgen van de diverse vormen van bosbeheer door de eeuwen heen.

2.2. BosREcHTEN

Het begrip Foreest

HOOFDSTUK 2

Het begrip foreest gaat terug tot op rechtsbronnen uit de Frankische tijd. Over de Frankischeforeestenen hun belang en betekenis vindt men in de literatuur van grofweg de laatste honderd jaar een menigte van allerlei, deels reeds lang weerlegde, beschouwingen en meningen. Hoewel men over het ontstaan van deze foreesten tot een communis opinio geko- men is, en men hun ontstaan met de Frankische koningen in verband brengt, bestaan over het doel en de zin van de foreesten nog vele menin- gen, waarbij onenigheid over de eraan verbonden rechten de zaak er niet duidelijker op maakt.1

Als oorzaak van de verwarring moet de aanname gelden, dat het Fran- kisch-latijnse rechtsbegrip 'forestis' identiek zou zijn met het veel later in de geschiedenis verschijnende woord 'banforst', dat de betekenis had van een voor de koninklijke oflandsheerlijke jacht gereserveerd stuk bos. De omstandigheid, dat in Engeland en elders op de Britse eilanden het woord 'forest' ook deze betekenis had, heeft aan de verwarring zeker bijgedragen.2 De schijnbare synonimiteit van het begrip 'forest' en 'fores-

tis' met bos of woud, in combinatie met de gelijkstelling van het woord 'ban' met verbod, heeft waarschijnlijk geleid tot de overtuiging, dat wan- neer men in een oorkonde geconfronteerd werd met het woord 'forestis', men ogenblikkelijk aan mocht nemen met een voor de landsheerlijke jacht gereserveerd bosgebied te maken te hebben. 3 De 'Markgenossen-

schaftstheorie', inhoudende dat de marken en malen letterlijk oeroud zouden zijn, en dat al het niet gemeenschappelijke grondbezit afkomstig zou zijn uit het ontnemen van de betrokken landerijen aan de gemeen- schappelijke eigenaars, heeft zeer zeker aan de misverstanden rondom het begrip 'foreest' bijgedragen.4 De conclusie, dat de marken en malen

eerst in de loop van de dertiende à veertiende eeuw ontstaan moeten zijn,is eerst van latere datum,5 en is geformuleerd na de ontdekking, dat

'foreest' en 'banwald' verschillende begrippen moesten inhouden. 6 De

'Markgenossenschafstheorie' paste uiteraard uitstekend in het beeld van de aan de oorspronkelijke gemeenschappelijke eigenaars door de lands- heren ten behoeve van hun jachtgenot ontstolen landerijen en bossen. De koning c.q. de landsheer zou dan door de betreffende gebieden tot 'foreest' te verklaren deze tot zijn eigendom hebben gemaakt, en aan het algemeen nut hebben onttrokken. Deze mening overheerst volledig de literatuur in de negentiende eeuw.7

In de loop van de negentiende eeuw maakten ook de taalwetenschap- pen grote vorderingen. In de etymologie ontstond in die tijd de mening, dat het woord 'forestis' in het begin beslist niet identiek geweest kon zijn met een begrip als bos.8 Maar ook anderen dan taalonderzoekers

begonnen te twijfelen aan de vermeende synonimiteit van 'foreest' met bos. Een belangrijke publicatie hierover verscheen in 1908. 9 Hoewel zich

eeuwse opvattingen over de relatie tussen 'Markgenossenschaftstheorie' en 'foreesten' bleek de conclusie onvermijdelijk. 'Forestis' kon in den be- ginne niets anders betekend hebben dan een nauw omgrensd gebied be- staande uit wel en niet in cultuur gebrachte gronden, waaronder ook bossen. Tegelijkertijd met deze constatering kwam echter wel een ander - en voor ons zeer belangrijk - aspect naar voren: het begrip 'Jorestis' hield niet zozeer eigendom in, maar tevens een verzameling (bos)gebruiksrechten. Deze, waaronder het recht op akeren, het. recht op houtslaan, het recht op visvangst en op ontginning van niet in cultuur zijnde gronden, behoor- den in hun totaliteit de koning toe. Hoewel sommigen deze theorie nog immer te vuur en te zwaard bestrijden kan zij als overtuigend worden aanvaard.10

Sinds de zevende eeuw komt men meer en meer in oorkonden van Frankische heersers de woorden 'forestis (nostra)' tegen. De desbetreffen- de oorkonden dienden meestal om koninklijke of landsheerlijke rechten in gebieden, die woest en verlaten liggen, nader te omschrijven enjof te bevestigen. Dergelijke gebieden worden dan ook steevast aangeduid in termen als 'vastus', 'eremus', 'solitudo' of 'in deserto'. Zo komen wij uit een reeks oorkonden van de hand van de Frankische koning Sigibert 111 te weten, dat het klooster Stavelot-Malmedy 'in foreste nostra nuncu- pante Arduinna' na toestemming tot vestiging ter plekke van hem even- eens zijn goedkeuring verkreeg voor het ontginnen van een stuk woeste grond ter plaatse. De koning laat echter, om elk misverstand omtrent het niet in cultuur zijnde deel van de omgeving te voorkomen, uitdruk- kelijk in de acten opnemen '...in locis vaste solitudinis, in quibus caterva bestiarum germinat', en 'in vasta heremi Ardenensis', 11 zodat hij de rech-

ten hierop in eigen hand houdt. Op deze en vergelijkende manieren putte de Frankische vorst uit zijn overgeërfde rechten, het 'ius eremi', dat zijn recht op alle niet bebouwde en 'herenloze' gronden inhield, en dat op het Galloromaanse recht terugging.

Vanaf de eerste maal dat het woord 'forestis' in oorkonden optreedt kan men, op grond van het feit dat het begrip betrekking heeft op 'alles wat buiten ligt', niet alleen bos met 'forestis' synoniem beschouwen, maar ook de jacht, de visvangst of de wateren.12 Immers, in een reeks oorkon-

den, tot ver in de late middeleeuwen, worden ookjacht en wateren onder het begrip verstaan, getuige de volgende frasen: 'forestis aquatica', en '...forestem piscationibus atque venationis'.13 'Forestis' is dus niet uitslui-

tend een geografisch geheel van onbebouwde en woeste landerijen onder direct gezag van de koning, maar ook van toepassing op de wateren. Een en ander is dan ook slechts met behulp van het opvatten van de term 'forestis' als rechtsbegrip onder één noemer te krijgen. In dit rechts- begrip zijn dan de gebruiksrechten inbegrepen. In de voorkomende ge- vallen, waarin het woord 'forestis' verbonden werd met jacht, visvangst, enz., enz., duidde het ook op rechtsverhoudigen. Daaruit valt ook te verklaren, dat bossen, die in eerste instantie als 'silva' (het 'echte' 26

Latijnse woord voor bos) in oorkonden vermeld werden in latere exem- plaren onder het rechtsbegrip 'forest' gebracht zijn, en vervolgens afwis- selend of gelijktijdig 'forestis nostra' en 'silva nostra' genoemd werden.14

Daar echter bossen en beboste terreinen binnen het begrip 'forestis' ver- reweg het eenvoudigst geografisch te omschrijven en voor de landsheren van het grootste belang waren, heeft zich in de loop der tijden een veren- ging van het begrip gemanifesteerd. 'Forestis' werd synomiem met bos,ll> Dat er zelfs een verenging plaatsvond waarbij het begrip 'forestis' iden- tiek werd met het begrip 'banwoud' vond zijn oorzaak in het overwegen- de gebruik van de bossen voor de jacht.16 De bovengenoemde begripsver-

nauwingen hielden tegelijkertijd een concentratie in van de in het oor- spronkelijke begrip 'forestis' ondergebrachte rechten op de geografisch begrensde bossen en bosterreinen. Tot in de negentiende eeuw bleven dergelijke rechten aan bossen en hun eigendom respectievelijk bezit ver- bonden.

Het wegschenken van rechten, al dan niet met bijbehorende gronden, door de Frankische koningen en later de landsheren betekende dat de desbetreffende terreinen niet langer herenloos waren maar dat de rechten -en soms dus ook het eigendom- iemand rechtens (!) toekwamen. Dit houdt niet automatisch in dat dergelijke terreinen 'in roulatie' gebracht werden. Immers- zoals ook de aanhangers van de 'Markgenossenschafts- theorie' verkondigen-, dit is afhanklijk van degene(n) aan wie de schen- king(en) werd(en) gedaan. Betrofhet een schenking aan de geestelijkheid dan kon dit betekenen dat het geschonkene juist niet in roulatie werd gebracht maar- integendeel- in een dode hand terecht kwam. Op deze manier kon een terrein voor eeuwen aan de roulatie onttrokken blijven.

Het feit dat aan vele schenkingen een of andere 'organisatie' 17 verbon-

den werd, die aan het ontginnen van de vele 'woeste gronden' deel had, duidt er sterk op, dat de landsheren door middel van schenkingen de hun rechtens toekomende 'woeste gronden' stelselmatig in cultuur brach- ten, ter vergroting van de welvaart van hun landen.18 Dat hierdoor de

vestiging van de eigen macht ter plekke een sterke stimulans kreeg, was een zeer aangenaam en weloverwogen gevolg van deze politiek.19

Resumerend: de tot het begin van onze eeuw algemeen aanvaarde me- ning dat het woord 'forestis' synoniem zou zijn met 'banwoud', of met bos in het algemeen, moet als onjuist worden beschouwd. Het feit dat we met 'forestis' waarschijnlijk met een Frankisch neologisme te maken hebben waarmee men een bepaalde rechtstoestand omschreef, brengt ons tot de slotsom, dat het begrip niet zozeer een geografisch omlijnd geheel inhield, maar daarnaast tevens een verzameling van rechten omvatte. De door het begrip 'forestis' begrensde (gebruiks)rechten beperkten zich dan tot die terreinen, die als zijnde zonder eigenaar, herenloos, moesten worden beschouwd. Hieronder worden dan niet alleen bossen verstaan, maar evenzeer andere woeste en verlaten gronden, viswateren, etc. Naar- mate het belang van de bossen binnen het 'forestis'-begrip toenam, mani-

festeerde zich een vernauwing van de oorspronkelijke betekenis totdat 'forestis' inderdaad synoniem werd met bos, zowel in geografische, als in juridische zin. In enkele delen van Duitsland, tenslotte, gaat de om- vangsbeperking van het begrip nog verder, en werd 'forestis' vrijwel sy- nomem met 'koninklijk jachtwoud'. In dit werk echter gaan wij tot ver- dere abstrahering van het begrip 'forestis' over. Onder 'forestis-begrip' verstaan wij verder het geheel aan rechten die op welke wijze dan ook en door wie dan ook met het gebruik en beheer van bossen en woeste gronden verband houden. Het begrip Foreest als uitgangspunt

Naarmate de tijd voortschrijdt vinden we steeds meer 'forestes' in com- binatie met villae of fisci20 genoemd, die nauw verbonden zijn met de bij het 'forestis'-begrip behorende rechten.21 Dit vloeit voort uit de ont- wikkeling, waarbij uiteindelijk de verschillende rechten en eigendom- men, die zich oorspronkelijk in één hand bevonden, over vele rechtheb- benden en eigenaars verdeeld raken. Door allerlei factoren werd het mo- gelijk, dat eigendom en gebruiksrechten van elkaar gescheiden raakten. In Nederland zou dit leiden tot opmerkelijke verschillen, met name tus- sen de gebieden ten noorden en ten zuiden van de grote rivieren.22 Dat de diverse gebruiksrechten in verschillende handen kwamen, tesamen met het vóórkomen van villae, fisci of curtes, 23 dwingt ons tot de gedach- te, dat het gebruik en beheer van 'foreesten' kennelijk al in een vroeg stadium vergaand geregeld waren. In de nabijheid van 'foreesten' - zo leren ons enige blikken op de kaart, bijvoorbeeld die van de Veluwe24 - bevond zich vaak een netwerk van villae,25 curtes en comprehensio- nes.26 Uit schenkingen en uit de toestemmingen om tot ontginning over te gaan, ontleenden deze tot het 'forestis'-begrip behorende gebruiks- rechten. Voor deze rechten was men echter wel betaling verschuldigd.27 In de loop der tijden ziet men het verschijnsel toenemen, dat niet de oorspronkelijke landsheer of zijn opvolgers uiteindelijk deze betalingen inden, maar dat deze terechtkwamen bij de nieuwe eigenaars, kloosters, een nieuwe landsheer, enz. De rechten, zowel van eigendom als vange- bruik, konden via schenkingen, verervingen, usurpaties, confiscaties of insubordinaties - een uitgebreide behandeling van de werkelijke juridi- sche ontwikkelingen valt buiten het kader van dit boek- van eigenaar of belanghebbende veranderen.

Naast de woeste en wilde terreinen, waarop de landsheer direct of indi- rect aanspraak maakte, en waarop de rechtsinhoud van het begrip 'fores- tis' van toepassing was, bevonden zich in den lande ook gebieden en terreinen, die particulier eigendom waren. Bij 'particulier' moeten we dan ook denken aan de mogelijkheid van gemeenschappelijk eigendom. De oorkonden getuigen hier, zij het mondjesmaat, van. Als vrij vroeg voorbeeld kunnen we een oorkonde aanhalen uit het jaar 801, waarin in de buurtschap Engeland onder Apeldoorn 'een hoeve en het twaalfde deel van het bos Braclog, met de weiden en alle gebruiksrecht, dat vol-

gens (volks)recht bij die hoeve behoort'28 geschonken werd. Het ging

hier dus om een hoeve, waarschijnlijk één van de twaalf ter plekke, die inclusiefbijbehorende rechten èn eigendommen aan een ander als schen- king werd overgedragen.29 Dit bezit behoorde niet tot de landsheerlijke

domeinen, en was (derhalve) particulier. Maar er was meer aan de hand in een dergelijk geval. Een regeling als deze, waarbij ook alle (gebruiks)- rechten werden overgedragen, impliceert de aanwezigheid van één of andere vorm van rechtsordening. Het ontstaan hiervan is echter in het algemeen in nevelen gehuld.30 Daarmee samenhangend is ook het proces van bundeling van eigendoms- en gebruiksrechten op woeste gronden, die buiten het directe gezag van de landsheer vielen, gespeend van dui- delijkheid. Er zijn echter tenminste twee wegen, waarlangs de latere buurschappen, marken en gemeynten de (gebruiks)rechten waarover zij konden beschikken hebben verkregen: op grond van landsheerlijk ge- bruik van de rechten krachtens het 'forestis'-begrip door de landsheer, en via ontwikkelingen van particulier bezit, dat niet in de zin van dit begrip onder de landsheerlijkheid viel. Wij illustreren dit aan de hand van ontwikkelingen op de Veluwe.

Tot in de vijftiende eeuw hanteerde c1e hertog van Gederland de tot het 'forestis'-begrip behorende rechten, om zijn onderdanen voor bepaal- de zaken toestemming te verlenen. Zo vergafhij het visrecht op de IJssel in 1414 aan de 'buren' van Empde en Tonden onder Brummen,31 een

recht, waar hij krachtens het 'forestis'-begrip over kon en mocht beschik- ken. Met betrekking tot bossen maakte deze landsheer eveneens zo nu en dan gebruik van zijn rechten om over alle herenloze terreinen te be- schikken. In 1359 stond hij toe, het bos in Lopen en de Wiggere maal- schap te verdelen onder de geërfden, het hout te verkopen of tot houts- kool te verbranden en van de bosgrond en de heidevelden korenland te maken, waarvan de hertog zelf echter wel tienden zou beuren.32 Deze

GERELATEERDE DOCUMENTEN