• No results found

Resocialisatie op de schop ‘Een onderzoek naar de verhouding tussen de nieuwe regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling en het resocialisatiebeginsel’ 

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Resocialisatie op de schop ‘Een onderzoek naar de verhouding tussen de nieuwe regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling en het resocialisatiebeginsel’ "

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Universiteit van Amsterdam Faculteit der Rechtsgeleerdheid

Resocialisatie op de schop

‘Een onderzoek naar de verhouding tussen de nieuwe regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling en het resocialisatiebeginsel’

Laura van Dieren

Studentnummer: 10794395 Laura.van.dieren@student.uva.nl Mastertrack: Strafrecht

(2)

Abstract

In dit onderzoek wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, zoals bedoeld in de Wet Straffen en beschermen,

verenigbaar is met het resocialisatiebeginsel. Binnen deze nieuwe wet wordt de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling gekoppeld aan het vertonen van ‘goed gedrag’ binnen detentie. Voor het onderzoek is gekeken naar het geldende recht, de nog in de voeren wet Straffen en beschermen, het Europeesrechtelijk kader omtrent het resocialisatiebeginsel en geuite kritiek afkomstig uit de rechtspraktijk.

In deze masterscriptie wordt geanalyseerd hoe het huidige recht is vormgegeven en wat de gevolgen zijn bij invoering van de nieuwe regeling voor de voorwaardelijke

invrijheidstelling. Hierbij wordt gekeken naar wetgeving, jurisprudentie en literatuur, maar ook naar (neuro)psychologisch onderzoek om het gedrag van gedetineerden binnen detentie te analyseren.

Uit dit onderzoek blijkt dat Nederland op enkele vlakken voldoet aan het

resocialisatiebeginsel. De invulling van het Nederlandse detentiestelsel laat echter te wensen over, want de omgeving waar gedetineerden zich begeven is versoberd waardoor

gedetineerden niet gestimuleerd worden om ‘goed gedrag’ te vertonen. Hierdoor is het mogelijk dat gedetineerden niet voor alle resocialisatieactiviteiten in aanmerking komen. Als het koppelen van ‘goed gedrag’ aan de nieuwe regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling plaatsvindt, zullen gedetineerden veelal ook niet in aanmerking komen om voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld. Deze gedetineerden zullen zonder enige begeleiding of justitieel toezicht terugkeren in de maatschappij. Voor deze groep gedetineerden wordt niet voldaan aan het resocialisatiebeginsel.

Aan het einde van dit onderzoek zijn verschillende aanbevelingen geschreven om de nieuwe regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in overeenstemming te brengen met het resocialisatiebeginsel. Deze aanbevelingen zijn gericht op de invulling van het

detentiestelsel in Nederland door ‘goed gedrag’ te belonen en niet te bestraffen en de periode van voorwaardelijke invrijheidstelling variabel te maken om zo gedetineerden te stimuleren om te werken aan gedragsveranderingen. Hierdoor zullen meer gedetineerden succesvol terug kunnen keren in de maatschappij.

(3)

Voorwoord

Gedurende mijn hele bachelor Rechtsgeleerdheid heb ik interesse in het strafrecht gehad. Aan het einde van mijn bachelor periode heb ik daarom besloten om mij als medewerker aan te sluiten bij het Juridisch Spreekuur Gedetineerden (hierna: JSG). Het JSG verzorgt juridische spreekuren aan gedetineerden in verschillende gevangenissen in Nederland. Tijdens deze spreekuren heb ik veel verschillende gedetineerden gesproken en allerlei problematiek gezien. Denk hierbij aan verslaving, laag intelligentieniveau of psychische problemen. Door het verzorgen van deze spreekuren ben ik mij steeds meer gaan verdiepen in het Nederlandse detentiesysteem. Vandaar dat ik heb besloten om mijn scriptie te schrijven over de nieuwe regeling voor de voorwaardelijke invrijheidstelling uit de nieuwe Wet Straffen en

beschermen. In mijn masterscriptie heb ik daarom ook eigen ervaringen en inzichten uit de praktijk verwerkt.

(4)

Inhoudsopgave 1 – Inleiding ... 6 1.1 Aanleiding ... 6 1.2 Probleemstelling ... 6 1.3 Onderzoeksvraag ... 7 1.4 Onderzoeksopzet en deelvragen ... 7 1.5 Methodologie ... 9 1.6 Relevantie ... 9 1.6.1 Maatschappelijke relevantie ... 9 1.6.2 Wetenschappelijke relevantie ... 10

2 – Regeling voorwaardelijke invrijheidstelling ... 11

2.1 Inleiding ... 11

2.2 Huidige regeling voor de voorwaardelijke invrijheidstelling ... 12

2.3 Regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling uit Wet Straffen en beschermen ... 13

2.4 Tussenconclusie ... 15

3 – Het resocialisatiebeginsel ... 16

3.1 Inleiding ... 16

3.2 Internationale verdragen ... 17

3.2.1 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten ... 17

3.2.2 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden ... 18

3.3 UN Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners en The European Prison Rules .. 21

3.4 Penitentiaire beginselenwet ... 23

3.5 Systeem promoveren en degraderen ... 24

3.6 Tussenconclusie ... 25

4 – Het resocialisatiebeginsel in de Nederlandse detentiesetting ... 27

4.1 Huidige regeling in de praktijk ... 27

4.2 Kritiek op de Wet Straffen en beschermen ... 28

4.3 Is ‘goed gedrag’ mogelijk binnen detentie? ... 32

4.4 Straffen versus belonen binnen detentie ... 37

4.5 Tussenconclusie ... 38

5 – Conclusie ... 39

Bronnenlijst ... 44

(5)

Lijst van afkortingen

CVv.i, – Centrale Voorziening Voorwaardelijke Invrijheidstelling

CPT – European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment

EPR – European Prison Rules

EVRM – Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de mens en fundamentele vrijheden

EHRM– Europees Hof voor de Rechten van de Mens

IVBPR- Internationaal Verdrag inzake de burgerrechten en politieke rechten JSG – Juridisch Spreekuur Gedetineerden

Sv – Wetboek van Strafvordering Sr – Wetboek van Strafrecht

(6)

1 – Inleiding

“Men are sent to prison as a punishment, not for punishment” (Paterson, 1951) 1.1 Aanleiding

Op dinsdag 23 juni 2020 stemde de Eerste Kamer in met het wetsvoorstel Straffen en

beschermen. Een van de meest opvallendste aspecten uit dit wetsvoorstel betreft de wijziging van de regeling voor de voorwaardelijke invrijheidstelling.1 Gedetineerden komen onder het nieuwe stelsel van voorwaardelijke invrijheidstelling niet meer van rechtswege vrij, terwijl dit onder de oude regeling nog wel het geval is. De periode van voorwaardelijke

invrijheidstelling wordt in de nieuwe regeling gemaximeerd tot twee jaar. Het Openbaar Ministerie zal per gedetineerde een afzonderlijke beslissing nemen over eventuele toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Er zal per individueel geval bekeken worden of de invrijheidsstelling van de gedetineerde ‘mogelijk en verantwoord’ is.2 De wetswijziging zal naar alle waarschijnlijkheid intreden op 1 mei 2021.3

1.2 Probleemstelling

Op de nieuwe regeling is veel kritiek geuit. Zo zijn er noch in de wetenschap, noch in de rechtspraktijk specifieke klachten geuit over het huidige systeem van de voorwaardelijke invrijheidstelling.4 Volgens het huidige kabinet valt het echter moeilijk uit te leggen aan de maatschappij, slachtoffers en nabestaanden dat gedetineerden onder de huidige regeling een derde van hun straf buiten de gevangenis doorbrengen. Met de Wet Straffen en beschermen wordt door het kabinet beoogt het rechtsgevoel in de maatschappij te herstellen en hiermee het strafrecht geloofwaardiger te maken.5 Uit de memorie van toelichting bij de Wet Straffen en beschermen blijkt duidelijk het doel van de nieuwe regeling: de straf moet optimaal benut worden om recidive te voorkomen en de maatschappij te beschermen.6 Als iemand een lange tijd gedetineerd is, moet de tijd goed worden benut. Voortaan geldt vanaf dag één: “aan de bak, in de bak.”7

1 B. Mulder & S. Jansese, ‘De herziening van de regeling voorwaardelijke invrijheidstelling’, NJB 2018/3, p. 12. 2 Kamerstukken II 2018/19, 35 122, nr. 2, p. 1.

3

https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2020/06/23/wet-straffen-en-beschermen-aangenomen-door-eerste-kamer.

4 B. Mulder & S. Jansese, ‘De herziening van de regeling voorwaardelijke invrijheidstelling’, NJB 2018/3, p. 12. 5 Kamerstukken II 2018/19, 35 122, nr. 3, p.1 (MvT).

6 Kamerstukken II 2018/19, 35 122, nr. 3, p. 5.

(7)

De wet legt hierbij de nadruk gelegd op de gedachte dat ‘goed gedrag’ dient mee te spelen in de beslissing over de voorwaardelijke invrijheidstelling, wat inhoudt dat een gedetineerde een zodanige opstelling moet hebben dat hieruit een bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving blijkt.8 Het begrip ‘goed gedrag’ zal verder in hoofdstuk 3 uitgebreid worden behandeld. De nadruk op ‘goed gedrag’ kan hier op gespannen voet komen te staan met het resocialisatiebeginsel. De vraag is hoe het Nederlandse detentiesysteem bijdraagt aan het creëren van een omgeving waarin ‘goed gedrag’ gestimuleerd wordt en waardoor de resocialisatie van gedetineerden goed verloopt.

Uit verschillende internationale en nationale bepalingen vloeit het resocialisatiebeginsel voor gedetineerden voort. Het resocialisatiebeginsel heeft als doel om de tenuitvoerlegging van detentie zoveel mogelijk te benutten om gedetineerden voor te bereiden op hun terugkeer in de samenleving. In het verlengde hiervan ligt de voorwaardelijke invrijheidstelling, omdat deze regeling beoogt gedetineerden zo goed mogelijk te laten terugkeren in de samenleving door middel begeleiding en justitieel toezicht bij hun voorwaardelijke invrijheidstelling.9

1.3 Onderzoeksvraag

Om te bezien of Nederland door de wijzigingen van de regeling van voorwaardelijke

invrijheidstelling nog zal voldoen aan het resocialisatiebeginsel wordt antwoord gegeven op de volgende vraag:

‘In hoeverre is de regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling als bedoeld in de Wet Straffen en beschermen verenigbaar met het resocialisatiebeginsel?’

1.4 Onderzoeksopzet en deelvragen

Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden, wordt in hoofdstuk 2 antwoord gegeven op de volgende deelvragen: ‘Hoe zie de huidige regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling eruit? en ‘Hoe ziet de regeling voorwaardelijke invrijheidstelling in de Wet Straffen en beschermen eruit?’

8 Artikel 1 sub v Pbw.

(8)

In dit descriptieve hoofdstuk wordt het geldende recht uiteengezet. Hiertoe wordt onder andere gekeken naar de bronnen omtrent deze regeling zoals de wetgeving, de memorie van toelichting en literatuur. Daarna wordt de nieuwe regeling en de veranderingen die dit met zich meebrengt besproken.

In hoofdstuk 3 wordt antwoord gegeven op de vraag: ‘Welke verplichtingen heeft Nederland op basis van het resocialisatiebeginsel uit internationale en nationale bepalingen?’

In dit hoofdstuk wordt het juridische kader met betrekking tot het resocialisatiebeginsel besproken. Daarbij wordt nagegaan hoe dit beginsel dient te worden geïnterpreteerd en welke vereisten voortvloeien vanuit internationale en nationale bepalingen. Hiertoe worden het Internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden besproken. Daarnaast komen specifieke regels omtrent de detentiesetting aan bod, zoals de UN Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners en The European Prison Rules. Verder wordt de

Nederlandse wetgeving over het resocialisatiebeginsel uiteengezet.

In hoofdstuk 4 vindt een analyse plaats aan de hand van het bovengenoemde wettelijke kader. Hierbij worden de kritiekpunten op de nieuwe regeling besproken en wordt het onderzoek van de Erasmus Universiteit naar het huidige systeem van de voorwaardelijke invrijheidstelling gebruikt om te beschrijven hoe de regeling in de praktijk uitwerkt. Verder komen de detentieomgeving in Nederland en de gevolgen hiervan voor gedetineerden ter sprake. De vraag hierbij is of het mogelijk is om ‘goed gedrag’ te vertonen in de Nederlandse

detentiesetting.

Dit onderzoek sluit af met een conclusie en met aanbevelingen voor de nieuwe regeling voor de voorwaardelijke invrijheidstelling in het licht van het resocialisatiebeginsel.

(9)

1.5 Methodologie

Dit onderzoek is evaluerend van aard. In deze masterscriptie wordt namelijk bekeken hoe het huidige recht is vormgegeven en wat de gevolgen zijn bij invoering van de nieuwe regeling voor de voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit zal worden geanalyseerd aan de hand van wetgeving, jurisprudentie en literatuur. In hoofdstuk 4 zal daarnaast een analyse worden gemaakt op juridisch vlak en vindt hier een multidisciplinair literatuuronderzoek plaats door middel van (neuro)psychologisch onderzoek.

1.6 Relevantie

1.6.1 Maatschappelijke relevantie

Het kan een van de meest ingrijpende gebeurtenissen zijn in het leven van een persoon om in een detentiesetting terecht te komen. De gevolgen hiervan kunnen veel impact hebben. Hierbij is resocialisatie van groot belang. 10 Voor gedetineerden is een regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling nodig om een voorspoedige terugkeer in de samenleving mogelijk te maken, waarbij ze onder toezicht en begeleiding steeds meer vrijheden ervaren.

In het verlengde hiervan moet de nieuwe regeling erop toezien om recidive te voorkomen en om de maatschappij te beschermen.11 Dit onderzoek geeft hierop antwoord en zal beoordelen of het doel van de wet hierop daadwerkelijk mee wordt bereikt. Indien gedetineerden niet op een goede manier resocialiseren en terugkeren in de vrije samenleving, kan dit van negatieve invloed zijn op deze samenleving. Het is dus van belang dat de voorwaardelijke

invrijheidstelling het mogelijk maakt voor gedetineerden om goed te kunnen resocialiseren. Het is daarom belangrijk om te beoordelen of er recht wordt gedaan aan het

resocialisatiebeginsel bij de invoering van de nieuwe regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

10 A.J.E. Dirkzwager, P. Nieuwbeerta & J.P.S. Fiselier, ‘Onbedoelde gevolgen van vrijheidsstraffen’, Tijdschrift

voor Criminologie 2009, 51(1), p. 30-34.

(10)

1.6.2 Wetenschappelijke relevantie

Uit rechtswetenschappelijke hoek is veel kritiek geuit op het invoeren van de nieuwe regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling.12 De vraag is echter wat er wat er nu echt verandert in de praktijk. Dit onderzoek zal de verschillen tussen de huidige regeling en de nieuwe regeling naast elkaar leggen en concluderen wat er daadwerkelijk gaat veranderen. Bekeken wordt of de kritiek uit de rechtswetenschappelijke wereld terecht is. Dit onderzoek draagt daarom bij aan het wetenschappelijke debat over de nieuwe regeling.

Bezien wordt of de nieuwe regeling voldoet aan het resocialisatiebeginsel door op basis van internationale verdragen en Nederlandse wetgeving te kijken naar de inhoud van het

resocialisatiebeginsel. Er is nog weinig over bekend of de nieuwe regeling verenigbaar is met het resocialisatiebeginsel zoals dat wordt uitgelegd in internationale verdragen. Dit onderzoek zal deze leemte opvullen. Daarnaast draagt dit onderzoek bij aan de rechtswetenschap door aanbevelingen te doen over de nieuwe regeling.

12 De Nederlandse orde van advocaten (NOvA): Wetgevingsadvies,

https://www.advocatenblad.nl/2018/06/19/nova-trek-wetsvoorstel-voorwaardelijke-invrijheidstelling-in/ ; Raad voor rechtspraak: ‘Verander systeem voorwaardelijke invrijheidstelling niet zomaar’,

https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Raad-voor-de-

rechtspraak/Nieuws/Paginas/wetsgevingsadvies-voorwaardelijke-invrijheidsstelling.aspx#:~:text=Raad%3A%20'Verander%20systeem%20voorwaardelijke%20invrijheidstelling %20niet%20zomaar',Raad%20voor%20de&text=De%20Raad%20voor%20de%20rechtspraak,invrijheidstelling %20wordt%20aangepast%2C%20te%20heroverwegen.

(11)

2 – Regeling voorwaardelijke invrijheidstelling

In paragraaf 2.1 wordt een inleiding gegeven over de verschillende soorten regelingen van voorwaardelijke invrijheidstelling die Nederland kent of gekend heeft. In paragraaf 2.2 wordt de nu nog geldende regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling besproken. Daarna wordt in paragraaf 2.3 de nieuwe regeling onder de wet Straffen en beschermen besproken. Er zal worden afgesloten met een tussenconclusie.

2.1 Inleiding

Binnen het strafrecht is de regeling betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling vaak onderwerp van discussie geweest. Het is ook niet de eerste keer dat deze regeling aan veranderingen onderhevig is. In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de volgende vragen: ‘Hoe ziet de huidige regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling eruit?’ en ‘Hoe ziet de regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling in de Wet Straffen en beschermen eruit?’.

Op 1 juli 1987 werd de toen geldende regeling voor de voorwaardelijke invrijheidstelling vervangen door een regeling van vervroegde invrijheidstelling. In deze regeling was de vervoegde invrijheidstelling voorwaardelijke van aard.13 De invrijheidstelling werd in de praktijk echter vrijwel altijd toegepast en van herroeping werd weinig gebruik gemaakt.14 Over deze regeling ontstond veel onvrede, wat resulteerde in ‘herinvoering’ van de voorwaardelijke invrijheidstelling waarmee het toepassingsbereik beperkt werd.15

Op 1 juli 2008 trad een nieuwe regeling in werking waarbij de voorwaardelijke

invrijheidstelling werd vervangen door een stelsel waarin de invrijheidstelling aan een aantal algemene dan wel bijzondere voorwaarden werd verbonden.16 Denk hierbij aan de algemene voorwaarde om zich niet schuldig te maken aan een strafbaar feit of de bijzondere voorwaarde van een contactverbod.17 Dit is het nu nog geldende recht.

13 J. Reidnied, ‘Voorwaarden aan vrijheid’, Sancties 2014/49, p. 48-49.

14 P.W. van der Kruijs, ‘De voorwaardelijke invrijheidstelling in de praktijk’, Sancties 2014/42, p. 39. 15 P.W. van der Kruijs, ‘De voorwaardelijke invrijheidstelling in de praktijk’, Sancties 2014/42, p. 39. 16 P. Schuyt, ‘Voorwaardelijke invrijheidstelling: het beeld en de werkelijkheid’, Sancties 2019/2, p. 4. 17 Artikelen 15a lid 1 en 15a lid 3 Sr.

(12)

2.2 Huidige regeling voor de voorwaardelijke invrijheidstelling

De huidige regeling voorwaardelijke invrijheidstelling heeft tot doel om de samenleving te beschermen. 18 Door algemene dan wel bijzondere voorwaarden te stellen, wordt beoogd de kans op recidive te verminderen. Dit wordt verwezenlijkt door middel van justitieel toezicht, wat een bijdrage levert aan de maatschappelijke veiligheid.19 Deze huidige regeling is ingevoerd om een geleidelijke en gecontroleerde overgang van detentie naar terugkeer in de samenleving te realiseren.20

Deze huidige regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling is per 1 januari 2020 te vinden in de Tweede titel van Boek 6 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).21 Artikel 6:2:10 lid 1 en lid 2 Sv bepalen op basis van de duur van de gevangenisstraf wie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking komt.

Art. 6:2:10 Sv: Lid 1. “De veroordeelde tot vrijheidsstraf van meer dan een jaar en ten hoogste twee jaren, wordt voorwaardelijk in vrijheid gesteld wanneer de vrijheidsbeneming ten minste een jaar heeft geduurd en van het alsdan nog ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf een derde deel is ondergaan.”

Lid 2. “De veroordeelde tot tijdelijke gevangenisstraf van meer dan twee jaren wordt voorwaardelijk in vrijheid gesteld wanneer hij twee derde deel daarvan heeft ondergaan.” Uitzonderingen zijn te vinden in lid 3 en lid 4. 22

In geval van detentie van meer dan één jaar en ten hoogste twee jaar komt de veroordeelde na één jaar plus een derde van het strafrestant in aanmerking om voorwaardelijk in vrijheid te

18 Kamerstukken II 2005/06, 30 513, nr. 3, p. 14 (MvT). 19 Kamerstukken II 2005/06, 30 513, nr. 3, p. 14. (MvT).

20 J. Reidnied, ‘Voorwaarden aan vrijheid’, Sancties 2014/49, p. 49. 21 (Oud) artikel 15 Wetboek van Strafrecht e.v.

22 Uitzonderingen zijn te vinden in artikel 6:2:10 Sv lid 3 en lid 4:

Lid 3: Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing indien:

a. de rechter heeft bepaald dat een gedeelte van de vrijheidsstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd;

b. de rechter heeft gelast dat de niet ten uitvoer gelegde straf of een gedeelte daarvan alsnog ten uitvoer wordt gelegd omdat enige gestelde voorwaarde niet is nageleefd;

c. de veroordeelde een vreemdeling is die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.

Lid 4 In afwijking van het eerste en het tweede lid kan Onze Minister bepalen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling op een eerder tijdstip plaatsvindt in het geval van de tenuitvoerlegging van een in het

buitenland opgelegde vrijheidsstraf in Nederland, indien de veroordeelde op dat eerdere tijdstip voorwaardelijk in vrijheid zou zijn gesteld, als de tenuitvoerlegging niet aan Nederland zou zijn overgedragen.

(13)

worden gesteld. Bij gevangenisstraffen van twee jaar of meer komt de veroordeelde in aanmerking voor de voorwaardelijke invrijheidstelling na twee derde van de straf te hebben uitgezeten. Deze voorwaardelijke invrijheidstelling wordt van rechtswege verleend.

Daarnaast kan het Openbaar Ministerie bij de rechtbank uitstel of afstel vorderen van de voorwaardelijke invrijheidstelling conform artikel 6:6:8 Sv. Redenen hiervoor kunnen zijn dat de veroordeelde op grond van een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap is geplaatst in een instelling voor verpleging van ter beschikking gestelden terwijl zijn verpleging voorzetting behoeft of dat is gebleken dat de veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zich ernstig heeft misdragen (zie artikel 6:2:12 Sv). Dit alles wordt bekeken met de Centrale Voorziening Voorwaardelijke Invrijheidstelling (hierna: CVv.i.) die in iedere voor voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking komende zaak onderzoekt of er grond is om uitstel of afstel te vorderen bij de rechtbank. De CVv.i. bepaalt verder de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling en of er reden is om bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling te stellen en zo ja, welke.23

2.3 Regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling uit Wet Straffen en beschermen De Wet Straffen en beschermen richt zich op verschillende aspecten van de detentiesetting.24 Niet alleen wordt de regeling voor de voorwaardelijke invrijheidstelling aangepast, maar ook de invulling van de gevangenisstraf wordt veranderd. Gedetineerden zullen tijdens hun detentie voldoen aan een zogeheten detentie- en re-integratieplan. Daarnaast wordt verlof alleen nog mogelijk, indien ‘goed gedrag’ is vertoond. Verlof dient te worden verleend met een concreet re-integratiedoel, zoals het regelen van een legitimatiebewijs, onderdak, werk en zorg.25 “Aan de bak, in de bak.”26

Bij de invoering van de nieuwe regeling vinden een aantal veranderingen plaats. Onder de nieuwe regeling wordt gepretendeerd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling niet meer van

23 A.C.M. Schrama, ‘De praktijk van de voorwaardelijke invrijheidstelling: v.i., tenzij…’, Sancties 2012/30, p.

26-29.

24 S. van Wingerden, ‘Waarom het wetsvoorstel straffen en beschermen zijn doel voorbijschiet’, Proces 2019

(98)/ 2, p. 85-86.

25 S. van Wingerden, ‘Waarom het wetsvoorstel straffen en beschermen zijn doel voorbijschiet’, Proces 2019

(98)/ 2, p 85.

(14)

rechtswege wordt verlengd.27 Onder de huidige regeling bepaalt een rechter nu of de veroordeelde terug de cel in moet indien hij voorwaarden heeft overtreden tijdens zijn

voorwaardelijke invrijheidstelling. Onder de nieuwe regeling ligt deze bevoegdheid geheel bij het Openbaar Ministerie.28 Het Openbaar Ministerie beslist aan de hand van drie criteria of de veroordeelde in aanmerking komt om voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld, te weten:

- de mate waarin en de wijze waarop de veroordeelde door zijn gedrag heeft doen blijken van een bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving;

- de mogelijkheden om eventuele aan de invrijheidstelling verbonden risico’s te beperken en te beheersen, en;

- de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen.29

Bij de toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt dus meer ingezet op een persoonsgerichte aanpak.30 Het gedrag van de veroordeelde gedurende zijn gehele detentie zal meewegen in de beslissing om voorwaardelijke invrijheidstelling te verlenen.31 Uit het gedrag van de veroordeelde moet blijken dat hij bereid is om te werken aan een succesvolle terugkeer in de samenleving.32

Zoals in de inleiding vermeld wordt de periode waarin de veroordeelde kan werken aan zijn resocialisatie worden gehandhaafd op een derde van de opgelegde straf, met een maximum van twee jaar.33 Waar een gedetineerde voor het plegen van een zwaar delict nu bijvoorbeeld nog 24 jaar opgelegd krijgt en dus in beginsel vrijkomt na 16 jaar, volgt vrijlaten in de toekomst pas na 22 jaar. Zodra een gedetineerde tijdens zijn voorwaardelijke

invrijheidsstelling wederom in de fout gaat, moet hij niet nog acht jaar uitzitten, maar slechts twee jaar.

Verder komt er een wettelijke basis voor de samenwerking en communicatie tussen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en de gemeente waar de gedetineerde eerder ingeschreven stond, dan wel de gemeente waar de ex-gedetineerden zich wil gaan vestigen.34 Zo wordt er meer

27 Kamerstukken II 2018/19, 35 122, nr. 3, p 2 (MvT). 28 Kamerstukken II 2018/19, 35 122, nr. 3, p. 35-36 (MvT). 29 Toekomstig artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering. 30 Kamerstukken II 2018/19, 35 122, nr. 3, p. 5 (MvT). 31 Kamerstukken II 2018/19, 35 122, nr. 3, p. 2 (MvT).

32 S. van Wingerden, ‘Waarom het wetsvoorstel straffen en beschermen zijn doel voorbijschiet’, Proces 2019

(98)/ 2, p. 85.

33 Kamerstukken II 2018/19, 35 122, nr. 3, p.31 (MvT). 34 Kamerstukken II 2018/19, 35 122, nr. 3, p. 37-39 (MvT).

(15)

aandacht besteed aan de individuele hulpbehoeften van gedetineerden op het gebied van werk en inkomen, het identiteitsbewijs, zorg, schuldhulpverlenging en onderdak.35

2.4 Tussenconclusie

In dit hoofdstuk zijn de huidige en de nieuwe regeling voor de voorwaardelijke invrijheidstelling besproken. Op een aantal punten verschilt de huidige van de nieuwe regeling. Zo wordt de periode van voorwaardelijke invrijheidstelling gemaximeerd tot twee jaar en komt de beslissingsbevoegdheid over de voorwaardelijke invrijheidstelling uitsluitend te liggen bij het Openbaar Ministerie. De belangrijkste wijziging is daarnaast dat bij de toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling meer ingezet zal worden op een

persoonsgerichte aanpak, waarbij de nadruk komt te liggen op de eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerden. Het vertonen van ‘goed gedrag’ gaat meespelen in de overweging om gedetineerden voorwaardelijk in vrijheid te stellen.

(16)

3 – Het resocialisatiebeginsel

In dit hoofdstuk zal het resocialisatiebeginsel worden uitgewerkt. Er zijn verschillende internationale- en nationale bepalingen die toezien op de resocialisatie van gedetineerden. Dit hoofdstuk staat in het teken van deze bepalingen. Er wordt antwoord gegeven op de vraag: ‘Welke verplichtingen heeft Nederland op basis van het resocialisatiebeginsel uit

internationale en nationale bepalingen?’ In paragraaf 3.1 wordt een inleiding gegeven ten aanzien van het resocialisatiebeginsel en de betekenis hiervan. Paragraaf 3.2 wordt de

internationale bepalingen van het resocialisatiebeginsel besproken. In paragraaf 3.3 volgen de specifieke regels betreffende detentiesetting. Tot slot wordt er in paragraaf 3.4 de Nederlandse regelgeving over het resocialisatiebeginsel uiteengezet. Er zal worden afgesloten met een tussenconclusie.

3.1 Inleiding

Als klassieken doelen van (be)straffen worden vaak genoemd: vergelding, speciale preventie en generale preventie. 36 Deze doelen zien toe op de tijd dat de gedetineerde in detentie verblijft. Hoewel de klassieke doelstelling van vergelding vaak vooropstaat, zijn er ook andere belangrijke doelen binnen het strafrecht die gerealiseerd dienen te worden.37 Zo is resocialisatie van groot belang tijdens, maar ook na detentie. De doelstelling van resocialisatie staat echter vaak op gespannen voet met doelstellingen zoals het beveiligen van de

samenleving.38 Binnen de detentieduur vindt vaak een verschuiving plaats. Aan het begin van detentie ligt de nadruk vaak op vergelding. Met name aan het einde van de detentieduur komt het belang van resocialisatie naar voren: het realiseren van een geleidelijke en gecontroleerde overgang van detentie naar terugkeer in de samenleving.39

Het resocialisatiebeginsel heeft een tweezijdig karakter. Aan de ene kant heeft het beginsel een instrumenteel karakter, omdat het dit gedrag van gedetineerden positief tracht te beïnvloeden.40 Hierbij wordt de persoonlijkheid of maatschappelijke positie van

36 P. Schuyt, ‘Behandelen als strafdoel’, Praktisch en Veelzijdig 2019/30.2, p. 158-163. 37 P. Schuyt, ‘Behandelen als strafdoel’, Praktisch en Veelzijdig 2019/30.2, p. 158-163. 38 Art. 28 IVBPR.

39 P. Schuyt, ‘Behandelen als strafdoel’, Praktisch en Veelzijdig 2019/30.2, p. 158-163.

40 P. Nelissen, Resocialisatie en detentie: een onderzoek naar de houdingen van gedetineerden en

gevangenispersoneel ten aanzien van de voorbereiding van de terugkeer in de samenleving (diss. Maastricht)

(17)

gedetineerden zodanig beïnvloed dat het risico op recidive kleiner wordt.41 Aan de andere kant heeft het beginsel een intrinsieke doelstelling in de zin dat gedetineerden niet volledig buiten de samenleving worden geplaatst, maar onderdeel moeten blijven uitmaken van de samenleving. In het penologische debat blijkt echter dat deze intrinsieke doelstelling vaak wordt genegeerd. De nadruk komt met name te liggen op recidive vermindering.42

3.2 Internationale verdragen

In deze paragraaf worden de verschillende internationale verdragen besproken. 3.2.1 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten

Het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR) is tot stand gekomen op 16 december 1966 en na ratificatie door 35 lidstaten, waaronder Nederland, van kracht geworden op 23 maart 1976. Samen met de lidstaten bij het verdrag hebben de Verenigde Naties een mensenrechtencomité opgericht, genaamd het Human Rights Committee. Dit comité houdt toezicht op de naleving van de bepalingen uit het verdrag.43 Daarnaast brengt het verslag uit over de maatregelen die lidstaten nemen. Verder publiceert het bevindingen in zogeheten ‘General Comments’ over interpretaties inzake de inhoud en de betekenis van de bepalingen.44

Met name artikel 10 IVBPR is van toepassing op gedetineerden. Lid 1 luidt:

“All persons deprived of their liberty shall be treated with humanity and with respect for the inherent dignity of the human person.” Dit artikel bepaalt dat de mensen die van hun vrijheid worden beroofd recht hebben op een menswaardige en humane behandeling.45 Gedetineerden dienen met waardigheid behandeld te worden.46 Deze bepaling behelst daarom een positieve verplichting voor de lidstaten om dit recht voor gedetineerden te waarborgen.47

41 P. Nelissen, Resocialisatie en detentie: een onderzoek naar de houdingen van gedetineerden en

gevangenispersoneel ten aanzien van de voorbereiding van de terugkeer in de samenleving (diss. Maastricht)

2000, p. 37-38.

42 P. Nelissen, Resocialisatie en detentie: een onderzoek naar de houdingen van gedetineerden en

gevangenispersoneel ten aanzien van de voorbereiding van de terugkeer in de samenleving (diss. Maastricht)

2000, p. 37-38.

43 Art. 40 IVBPR.

44 Zie website van Officie of the High Commissioner for Human Rights: https://www.ohchr.org/. 45 VN Mensenrechtencomité, General Comment No. 21(44), article 10, 13 maart 1992, §3. 46 VN Mensenrechtencomité, General Comment No. 21(44), article 10, 13 maart 1992, §3. 47 VN Mensenrechtencomité, General Comment No. 21(44), article 10, 13 maart 1992, §3.

(18)

Verder luidt lid 3 als volgt:

“The penitentiary system shall comprise treatment of prisoners the essential aim of which shall be their reformation and social rehabilitation. Juvenile offenders shall be segregated from adults and be accorded treatment appropriate to their age and legal status.” Op grond van deze bepaling dient de detentiesetting dus zo ingericht te zijn dat “their reformation and social rehabilitation” centraal staan.

In de General Comments omtrent artikel 10 wordt het volgende gezegd: “Geen enkel gevangenisstelsel dient alleen een vergeldende werking te hebben. Detentie moet bijdragen aan de resocialisatie van gedetineerden.”48

Hoe het detentiewezen ingevuld dient te worden, is aan lidstaten zelf.49 Het comité merkt evenwel op dat op een aantal gebieden maatregelen noodzakelijk zijn die een positieve invloed hebben op resocialisatie, zoals scholing, heropvoeding, beroepskeuzevoorlichting, trainingen en arbeid.50 Verder heeft familiebezoek gedurende detentie een positief effect op de resocialisatie van gedetineerden.51 Het comité wil graag op de hoogte worden gehouden van de maatregelen die lidstaten treffen om resocialisatie te faciliteren op grond van artikel 10. Zo wil het informatie over hoe gedetineerden individueel worden begeleid, over het disciplinaire systeem, over de toepassing van eenzame opsluiting en over de manier waarop contact met de buitenwereld wordt verzekerd.52 Bij contact met de buitenwereld moet worden gedacht aan familie, advocaten en maatschappelijke organisaties.

3.2.2 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden

Ook het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) bevat bepalingen die van toepassing zijn op de detentiesetting. Het resocialisatiebeginsel als zodanig wordt echter niet omschreven in het EVRM, maar valt wel te herleiden uit artikel 3 EVRM.53

48 VN Mensenrechtencomité, General Comment No. 21(44), article 10, 13 maart 1992, § 10-11. 49 VN Mensenrechtencomité, General Comment No. 21(44), article 10, 13 maart 1992, § 10-11. 50 VN Mensenrechtencomité, General Comment No. 21(44), article 10, 13 maart 1992, § 10-11. 51 VN Mensenrechtencomité, General Comment No. 21(44), article 10, 13 maart 1992, § 10-11.

52 M. Nowak, ‘U.N. Convenant on Civil and Political Rights CCPR Commentary’, N.P. Engel Publisher

2005, p. 253-254.

(19)

Zo bepaalt het artikel:

“No one shall be subjected to torture or to inhuman or degrading treatment or punishment.” Niemand mag dus onderworpen worden aan foltering, een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.

Deze bepaling is verder uitgewerkt in het Europees Verdrag ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Om toezicht op de naleving van dit verdrag te garanderen heeft de Raad van Europa het “European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment” (hierna: CPT) opgericht.54 Uitgangspunt van het CPT is toetsing aan artikel 3 EVRM. Het CPT onderzoekt door middel van bezoeken de behandeling van personen die van hun vrijheid zijn beroofd ten einde de bescherming van deze personen tegen foltering en onmenselijke of vernederende behandeling, indien noodzakelijk, te versterken.55 Naar aanleiding van deze bezoeken worden verslagen opgesteld. Met deze verslagen wijst het CPT lidstaten op onmenselijke behandeling in detentie. Het doet hierbij aanbevelingen of eventuele voorstellen tot verbetering van de detentiesetting.56 Deze verslagen zijn niet juridisch bindend, maar vormen een set van standaarden die een leidraad vormen voor het detentiewezen.57 Aan deze verslagen wordt daarom veel waarde gehecht.58 Uit deze verslagen komt ook het belang van resocialisatie naar voren. Zo spreekt het comité van het belang van arbeid en scholing binnen detentie dat gericht dient te zijn op de terugkeer van gedetineerden in de samenleving.59 Resocialisatie vloeit hier dus uit voort, maar er bestaat geen artikel in het EVRM dat het resocialisatiebeginsel als zodanig duidt. Het Europese Hof voor de rechten van de Mens (hierna: EHRM) oordeelde in de zaak Harakchiev and Tolumov versus Bulgaria immers dat het EVRM inderdaad geen recht op ‘rehabilitation’ garandeert en dat artikel 3 EVRM niet beschouwd kan worden als een absolute plicht voor lidstaten om ‘rehabilitation’ te garanderen. 60

54 Council of Europe, European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment

or Punishment: http://www.cpt.coe.int/.

55 Artikel 1 Europees Verdrag ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of

bestraffing.

56 Morgan & Evans, ‘Protecting prisoners: the standards of the European Committee for the Prevention of

Torture in context’, Oxford University Press, 1999, p. 5.

57 Morgan & Evans, ‘Protecting prisoners: the standards of the European Committee for the Prevention of

Torture in context’, Oxford University Press, 1999, p. 5.

58 Morgan & Evans, ‘Protecting prisoners: the standards of the European Committee for the Prevention of

Torture in context’, Oxford University Press, 1999, p. 5.

59 C. Kelk, ‘Mensenrechten in de gevangenis: op het scherp van de snede’, in: P.D. Duyx, P.D.J. van Zeben, via

Straatsburg, Liber Amicorum Egbert Myjer 2004, p. 271.

(20)

Desondanks is in de jurisprudentie van het EHRM ook de nadruk gelegd op ‘rehabilitation’. Er is een tendens te zien over de opvatting van ‘rehabilitation’. Iedere gedetineerde moet de mogelijkheid krijgen tot ‘rehabilitation’ en dient vrij te worden gelaten wanneer sprake is van rehabilitatie.61

Het EHRM benadrukt in de zaak Dickson versus Verenigd Koninkrijk dat met een vrijheidsstraf niet enkel vergelding moet worden beoogd, maar ook resocialisatie en re-integratie.62 ‘Rehabilitation’ is dus van wezenlijk belang gedurende detentie. In de zaak Khoroshenko versus Rusland oordeelde het EHRM dat resocialisatie en re-integratie zelfs uitgegroeid zijn tot ‘mandatory factors’ waarmee lidstaten bij het maken van hun

strafrechtelijk beleid rekening moeten houden. ‘Rehabilitation’ is van ‘considerable importance’.63

Waar resocialisatie binnen Europeesrechtelijke context voorheen voornamelijk werd gekoppeld aan het verminderen van recidive, wordt nu de nadruk gelegd op het stimuleren van eigen verantwoordelijkheid en het versterken van het vermogen van de gedetineerde om normaal te kunnen functioneren na diens terugkeer in de samenleving.64 De resocialisatie van gedetineerden wordt ingevuld met het progressiebeginsel, waarbij de nadruk verschuift van vergelding en bestraffing aan het begin van de detentie, naar een voorbereiding op

invrijheidstelling waarbij steeds meer vrijheden worden verkregen naarmate de detentie vordert.65

61 S. Meijer, ‘De opmars en evolutie van het resocialisatiebegrip, DD 2015/65, p. 696. 62 EHRM 4 december 2007, 44362/04, (Dickson vs. United Kingdom).

63 EHRM 30 juni 2015, appl.no. 41418/04, (Koroshenko vs. Rusland).

64 S. Meijer, ‘De opmars en evolutie van het resocialisatiebegrip, DD 2015/65, p. 696. 65 S. Meijer, ‘De opmars en evolutie van het resocialisatiebegrip, DD 2015/65, p. 696.

(21)

3.3 UN Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners en The European Prison Rules

Naast de hierboven genoemde mensenrechtelijke verdragen zijn er ook specifieke regels voor de detentiesetting. Zo hebben de Verenigde Naties in 1955 de UN Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners (hierna: UN SMR) opgesteld, waarin een set van

minimumregels dicteert hoe gedetineerden in detentie behandeld dienen te worden.66

Uit deze minimumregels komt het belang van resocialisatie naar voren. Gedetineerden dienen begeleid te worden bij hun terugkeer in de samenleving.67

De UN SMR zijn in 1988 door de Raad van Europa geconverteerd in de European Prison Rules (hierna: EPR).68 De EPR zijn in 2006 herzien met in achtneming van de jurisprudentie betreffende het EVRM en de rapporten afkomstig van het CPT.69 In de EPR wordt als volgt gesproken over detentie als:

“Prisons should not be places merely of detention. Instead, while they are detained, prisoners should be given every opportunity to develop their skills and personal relationships in a way which will make it less likely that they will reoffend after they are released.”

Detentie dient dus niet alleen gericht te zijn op vergelding. Gedetineerden dienen alle kansen te krijgen om hun vaardigheden en persoonlijke relaties te ontwikkelen op een manier die het minder waarschijnlijk maakt dat ze na hun vrijlating recidiveren.

Artikel 6 van de EPR gaat meer specifiek in op de wijze van resocialisatie en bepaalt dat: “All detention shall be managed so as to facilitate the reintegration into free society of persons who have been deprived of their liberty.”

66 G. de Jonge, ‘De betekenis van de herziene Europese gevangenisregels voor het Nederlandse

gevangeniswezen’, Proces 2006/6, p. 208.

67 Van Zyl Smith & Snacken, ‘Principles of European Prison Law and policy’, Oxford University Press 2009, p.

106-107.

68 G. de Jonge, ‘De betekenis van de herziene Europese gevangenisregels voor het Nederlandse

gevangeniswezen’, Proces 2006/6, p. 208.

69 G. de Jonge, ‘De betekenis van de herziene Europese gevangenisregels voor het Nederlandse

(22)

‘Reintegration’ ziet toe op het voorbereiden op de terugkeer in de samenleving en het normaal moeten kunnen functioneren binnen deze samenleving.70 Deze bepaling is uitgewerkt in de artikelen 33.3 en 102.1 EPR:

- “All prisoners shall have the benefit of arrangements designed to assist them in returning to free society after release.” (artikel 33.3 EPR);

- “In addition to the rules that apply to all prisoners, the regime for sentenced prisoners shall be designed to enable them to lead a responsible and crime-free life.” (artikel 102.1 EPR).

Alle gevangenen dienen dus te profiteren van regelingen die bedoeld zijn om hen te helpen bij hun terugkeer in de vrije samenleving. Het regime voor gevangenen moet zo zijn ontworpen dat ze een verantwoordelijk en misdaadvrij leven kunnen leiden.

Artikel 107 EPR bepaalt daarnaast dat gedetineerden tijdig voor hun vrijlating dienen te worden bijgestaan door procedures en speciale programma’s die hen in staat stellen om de overgang te maken van een leven in de gevangenis naar een leven in de samenleving. Met name bij langgestrafte gedetineerden dienen extra maatregelen te worden genomen om een geleidelijke terugkeer in de vrije samenleving te realiseren.71

Om dit doel te bereiken, dienen ‘pre-release programmes’ te worden opgestart in de gevangenis of moet een systeem van voorwaardelijke invrijheidstelling worden gecreëerd waarbij toezicht en sociale ondersteuning mogelijk zijn voor gedetineerden.72 Gevangenissen dienen nauw samen te werken met maatschappelijke organisaties om toezicht te houden en ondersteuning te bieden bij gedetineerden die vrijkomen. Deze maatschappelijke organisaties dienen daarom de noodzakelijke toegang te krijgen tot de gevangenis en de gedetineerden om te helpen bij de voorbereidingen voor vrijlating en planning van nazorgprogramma’s, teneinde de terugkeer in de samenleving zo soepel mogelijk te laten verlopen en om recidive te voorkomen.73

70 Van Zyl Smith & Snacken, ‘Principles of European Prison Law and policy’, Oxford University Press 2009, p.

106-107.

71 Artikelen 107.1 en 107.2 EPR. 72 Artikel 107.3 EPR.

(23)

Deze set aan regels uit de UN SMR en de EPR heeft echter geen verdragsstatus. Het betreft ‘soft law’, niet juridisch bindende instrumenten.74 Deze bepalingen worden echter beschouwd als instrumenten om gedrag te reguleren en kunnen een rol spelen in de rechtspleging.75 Deze regels zijn dus wel degelijk van belang in de detentiesetting.

3.4 Penitentiaire beginselenwet

De bepalingen zoals eerder besproken zijn ook op nationaal niveau neergelegd in de Penitentiaire beginselenwet (hierna: Pbw), meer specifiek in artikel 2 lid 2 Pbw:

“Met handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende maatregel wordt de tenuitvoerlegging hiervan zoveel mogelijk en afhankelijk van het gedrag van de betrokkene dienstbaar gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer in de maatschappij. Bij het verlenen van vrijheden aan gedetineerden wordt rekening gehouden met de veiligheid van de samenleving en de belangen van slachtoffers en nabestaanden.” Het in dit neergelegde resocialisatiebeginsel bepaalt dus dat gedurende de detentie gewerkt moet worden aan de terugkeer van de gedetineerde in de maatschappij.76

De invulling van de resocialisatie is echter vaak afhankelijk van de heersende politieke opvattingen.77 Indien de politiek minder belang hecht aan resocialisatie dan aan het klassieke strafdoel van vergelding, dan wordt het resocialisatiebeginsel steeds meer ingeperkt.

Op basis van de Pbw is de detentiesetting, zoals wij deze in Nederland kennen, vormgegeven. Het programma Modernisering Gevangeniswezen is de basis geworden van een

detentieregime waarbij de nadruk wordt gelegd op de zelfredzaamheid van gedetineerden.78 Het programma Modernisering Gevangeniswezen beoogt om intensievere samenwerking tussen (ketens)partners en het gevangeniswezen te realiseren om te zorgen voor een soepele terugkeer voor gedetineerden in de samenleving.79

74 C. Kelk, ‘Mensenrechten in de gevangenis: op het scherp van de snede’, in: P.D. Duyx, P.D.J. van Zeben, via

Straatsburg, Liber Amicorum Egbert Myjer 2004, p. 271.

75 L.C.M. Tigges, ‘Het reclasseringsperspectief in de European Prison Rules’, Proces 2006/6, p. 214. 76 L.H. van der Grinten, ‘Weer streepjes op de muur?’, TPWS 2015/21, p. 20-21.

77 P. Nelissen, Resocialisatie en detentie: een onderzoek naar de houdingen van gedetineerden en

gevangenispersoneel ten aanzien van de voorbereiding van de terugkeer in de samenleving (diss. Maastricht)

2000, p. 37-38.

78 Kamerstukken II, 2010-2011, 29 270, nr. 52, p.1

79 R. Krabbendam & P. Nelissen, ‘Het gevangeniswezen op de schop: de ambities van het Programma

(24)

Op 1 maart 2014 is hierbij het systeem van promoveren en degraderen geïntroduceerd binnen de detentie. Hierbij wordt een minimum aan wettelijke activiteiten gedurende de detentie aangeboden. Binnen dit systeem kunnen gedetineerden op basis van gedrag en motivatie meer vrijheden en resocialisatieactiviteiten ‘verdienen’.80

3.5 Systeem promoveren en degraderen

In eerste instantie komen alle gedetineerden – uitzonderingen daargelaten – in het

basisprogramma terecht.81 Het doel van dit programma is het opstellen van een detentie en re-integratieplan om gedetineerden te motiveren om te stoppen met criminaliteit. In dit plan kunnen afspraken worden gemaakt over trainingen die een gedetineerden volgt. Ook kan binnen dit detentie- en re-integratie plan gekeken worden naar de voorbereidingen die vereist zijn om terug te keren in de samenleving, zoals het aanvragen van een identiteitsbewijs bij de gemeente.

Het basisprogramma bestaat daarnaast uit bepaalde wettelijk vastgestelde activiteiten uit de Pbw, zoals recreatie, luchten, arbeid, zorg, geestelijke verzorging en het gebruiken van de bibliotheek. Hiernaast zijn er ook enkele nazorg en terugkeeractiviteiten die gericht zijn op de terugkeer in de samenleving. Deze activiteiten behelzen tezamen 42,5 uur per week. De rest van de tijd verblijven gedetineerden op cel.82

Naast het basisprogramma is er een plusprogramma binnen detentie van 48 uur per week. Hierbij hebben gedetineerden meer uren aan activiteiten met als doel extra ondersteuning te bieden bij de terugkeer in de samenleving. Bij deze activiteiten ligt de nadruk op

vaardigheden ontwikkelen, gedragsveranderingen teweegbrengen en het stimuleren van gedetineerden om op het goede pad te blijven na hun terugkeer in de samenleving. Zo krijgen gedetineerden de mogelijkheid om arbeid van een hoog niveau te doen of onderwijs van een hoger niveau te volgen met het oog op hun terugkeer in de samenleving. Wanneer er geen

80 Kamerstukken II, 2010-2011, 29 270, nr. 52, p.1

81 Uitzonderingen op grond van art. 1d en 1e Regeling Selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden 82 Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 10 februari 2014 houdende wijziging van de

Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden in verband met de invoering van promoveren en degraderen van gedetineerden, p. 1-12 (hierna: Regeling 2014).

(25)

activiteiten plaatsvinden, hebben gedetineerden de mogelijkheid voor gedetineerden om buiten hun cel te verblijven.83

Deze programma’s zijn afhankelijk gemaakt van het gedrag dat gedetineerden vertonen binnen detentie.84 Vanaf 1 oktober 2020 wordt onderscheid gemaakt in de volgende soorten gedrag:

- ‘gewenst gedrag’. - ‘ongewenst gedrag’; - ‘ontoelaatbaar gedrag’.85

‘Gewenst gedrag’ binnen detentie houdt onder anderen in dat de gedetineerde actief meewerkt aan het opstellen van zijn eigen detentie- en integratieplan en daarnaast dit plan ook uitvoert. ‘Ongewenst gedrag’ bestaat uit het juist niet meewerken aan het opstellen van het detentie- en integratieplan. ‘Ontoelaatbaar gedrag’ kan bestaan uit zich fysieke agressie of het bedreigen van personeel of een medegedetineerden. Zie de toegevoegde bijlage 1 voor de verdere uitwerking van deze vormen van gedrag.

Gedurende zes weken dienen gedetineerden op alle onderdelen van dit ‘gewenste gedrag’ positief te scoren om te kunnen promoveren naar het plusprogramma. In de detentiesetting is dus reeds aandacht voor het vertonen van ‘gewenst gedrag’. De vraag is nu of wordt voldaan aan het resocialisatiebeginsel door dit ‘gewenste gedrag’ te koppelen aan de nieuwe regeling voor de voorwaardelijke invrijheidstelling.

3.6 Tussenconclusie

In dit hoofdstuk is het resocialisatiebeginsel uit een gezet. Hierbij is gekeken naar verschillende internationale bepalingen zoals het IVBPR en het EVRM. Naar voren is

gekomen dat een aantal belangrijke onderwerpen uit deze verdrag bijdragen aan resocialisatie, zoals onderwijs, arbeid en familiebezoek.

Ook het belang van soft law is aangekaart. Uit UN SMR blijkt het belang van resocialisatie en hoe dit dient te worden vormgegeven binnen de detentie. Met name goede begeleiding voor

83 Regeling 2014, p. 13.

84 Kamerstukken II, 2010-2011, 29 270, nr. 52, p.1.

(26)

gedetineerden is nodig om de overgang van detentie naar een leven terug in de samenleving te realiseren.

Daarnaast is de Pbw uiteengezet en de invulling daarvan in de detentiesetting in Nederland. Hierbij zijn basis- en plusprogramma’s beschikbaar voor gedetineerden. Deze programma’s geven op een verschillende manier invulling aan resocialisatie.

Op basis van deze internationale en nationale bepalingen kan worden geconcludeerd dat het Nederlandse detentiewezen zodanig dient te worden ingericht dat het belang van resocialisatie naar voren komt. Gedurende de detentieduur dient er gewerkt te worden aan de terugkeer van gedetineerden in de maatschappij. Om dit te bereiken dienen gedetineerden tijdig voor hun vrijlating te worden bijgestaan door procedures en speciale programma’s. Dit kan bestaan uit ‘pre-release programmes’ op te starten of een systeem van voorwaardelijke invrijheidstelling waarbij toezicht en sociale ondersteuning mogelijk zijn voor gedetineerden.

(27)

4 – Het resocialisatiebeginsel in de Nederlandse detentiesetting

De nieuwe regeling voor de voorwaardelijke invrijheidstelling is een veelbesproken onderwerp in de rechtswetenschappelijke wereld. In paragraaf 4.1 wordt besproken hoe de huidige regeling in de praktijk is vormgegeven. Er is daarnaast uit veel verschillende hoeken kritiek gekomen op deze regeling. In paragraaf 4.2 worden deze kritiekpunten besproken. In paragraaf 4.3 wordt aan de hand van (neuro)psychologisch onderzoek bekeken of het

detentiewezen in Nederland bijdraagt aan de resocialisatie van gedetineerden, zodat

gedetineerden makkelijker kunnen terugkeren in de maatschappij. In paragraaf 4.4 wordt aan de hand van deze kritiekpunten en het detentiewezen in Nederland geanalyseerd of, en zo ja, hoe Nederland voldoet aan het resocialisatiebeginsel.

4.1 Huidige regeling in de praktijk

De huidige regeling voor de voorwaardelijke invrijheidstelling schetst het beeld van een automatische toekenning. Voorwaardelijke invrijheidstelling zou van rechtswege worden verleend, indien gedetineerden aan de daarvoor opgestelde termijnen toekomt.86

Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft de Erasmus Universiteit Rotterdam opdracht gegeven om de voorwaardelijke invrijheidstelling zoals deze in de praktijk wordt gebruikt in kaart te brengen.87 In dit onderzoek is naar voren gekomen dat de wetgever destijds heeft gekozen voor een stelsel waarin de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, tenzij er – door de rechter vast te stellen – redenen zijn om dit achterwege te laten of uit te stellen.88 Er wordt gebruikt gemaakt van een ‘ja, tenzij-regeling’ die er in de praktijk in resulteert dat 86 tot 90% van de veroordeelden daadwerkelijk voorwaardelijk in vrijheid zijn gesteld, omdat zij voldoen aan de termijnen van hun gevangenisstraf.89 Dit wil echter niet zeggen dat er sprake is van automatische toekenning. Bij iedere individuele veroordeelde is er namelijk sprake van maatwerk bij het toekennen van de voorwaardelijke invrijheidstelling.90 Het gaat steeds om een individuele afweging ten aanzien van het toekennen, uitstellen, achterwege laten of herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling.91 Deze regeling is volgens de

86 Artikel 6:2:10 lid 1 en lid 2 Sv.

87 P. Schuyt, ‘Voorwaardelijke invrijheidstelling: het beeld en de werkelijkheid’, Sancties 2019/2, p. 4. 88 J. uit Beijers e.a., ‘De praktijk van de voorwaardelijke invrijheidstelling in relatie tot speciale preventie en

re-integratie’, Erasmus Universiteit Rotterdam 2018, p. 149.

89 J. uit Beijers e.a., ‘De praktijk van de voorwaardelijke invrijheidstelling in relatie tot speciale preventie en

re-integratie’, Erasmus Universiteit Rotterdam 2018, p. 149-150.

90 P. Schuyt, ‘Voorwaardelijke invrijheidstelling: het beeld en de werkelijkheid’, Sancties 2019/2, p. 4-5. 91 J. uit Beijers e.a., ‘De praktijk van de voorwaardelijke invrijheidstelling in relatie tot speciale preventie en

(28)

onderzoekers “geheel in lijn met de bedoeling van de wetgever: maatwerk, teneinde recidive te voorkomen.”92 De wettelijke regeling voorziet in de mogelijkheid van een individuele afweging en daarmee dus in maatwerk. Zo wordt deze regeling in de praktijk ook toegepast. Het is dus ongenuanceerd om te spreken van automatische toekenning van voorwaardelijke invrijheidstelling.

4.2 Kritiek op de Wet Straffen en beschermen

Een van de grootste kritiekpunten op deze nieuwe regeling betreft het feit dat de huidige regeling in de praktijk goed werkt. Zoals eerder besproken, is er in de huidige regeling geen sprake van een automatische toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling, maar wordt juist maatwerk geleverd op elke beslissing betreffende de voorwaardelijke

invrijheidstelling.93 De begeleiding van gedetineerden ten behoeve van hun terugkeer in de maatschappij verloopt zorgvuldig.94 Volgens de Raad voor Strafrechtstoepassing en

Jeugdbescherming is de noodzaak van de wetswijziging hierdoor niet goed onderbouwd. De Raad kan zich daarom niet vinden in de herziening van de regeling omtrent de

voorwaardelijke invrijheidstelling, omdat er geen aanwijzingen te vinden zijn dat de huidige regeling niet voldoet.95

Daarnaast vraagt Struijk zich af of minister Dekker niet te veel is doorgeslagen in zijn poging tot herstel van het rechtsgevoel in de samenleving door de belangen van slachtoffers en de veiligheid van de samenleving voorop te stellen.96 Minister Dekker is op zijn beurt van mening dat het evenwicht tussen de verschillende belangen te veel is doorgeslagen naar de belangen van gedetineerden. Dit dient te worden hersteld door de belangen van slachtoffers en de veiligheid van de samenleving op de voorgrond te zetten.97 Struijk plaats hierbij de

opmerking dat de overheid niet op voorhand zou kunnen en mogen bepalen dat er aan een

92 J. uit Beijers e.a., ‘De praktijk van de voorwaardelijke invrijheidstelling in relatie tot speciale preventie en

re-integratie’, Erasmus Universiteit Rotterdam 2018, p. 152-153.

93 Advies Raad voor de rechtspraak, bijlage bij Kamerstukken II 2018/19, 35122, nr. 3, p. 2-3.

94 J. uit Beijers e.a., ‘De praktijk van de voorwaardelijke invrijheidstelling in relatie tot speciale preventie en

re-integratie’, Erasmus Universiteit Rotterdam 2018, p. 151-153.

95 S. van Wingerden, ‘Waarom het wetsvoorstel straffen en beschermen zijn doel voorbijschiet’, Proces 2019

(98)/2, p. 86.

96 S. Struijk, ‘Wetsvoorstel Straffen en Beschermen: Wordt het kind met het badwater weggegooid?’, Sancties

2020/13, p. 13-14.

(29)

specifieke kant van belangen meer gewicht toebehoort.98 Hierdoor lijkt deze wet meer gericht op het creëren van rechtsvaardigheidsgevoel bij de samenleving door hun belangen op de voorgrond te plaatsen, dan op het resocialiseren van gedetineerden en voorkomen van recidive.

Verder is Flokstra van mening dat van een minister voor Rechtsbescherming mag worden verwacht dat hij in staat moet zijn om deze positieve aspecten van de huidige regeling uit te leggen aan de samenleving, slachtoffers en nabestaanden. Het is wellicht niet nodig om dit rechtvaardigheidsgevoel te vergroten door de wet te wijzigen.99 Het blijkt namelijk dat de acceptatie van de burger toeneemt naar mate de burger beter is geïnformeerd.100

Bij het toekennen van de voorwaardelijke invrijheidstelling gaat het om een complexe afweging van belangen van aan de ene kant gedetineerden en aan de andere kant van slachtoffers, nabestaanden en de maatschappij.101 Waarom dienen de belangen van

slachtoffers en de veiligheid van de maatschappij zwaarder te wegen dan de belangen van gedetineerden bij de nieuwe wetgeving? “De minister is immers niet alleen minister van slachtoffers en nabestaanden”, zoals Flokstra zegt.102 Hij vertegenwoordigt ook de

gedetineerden. Bij deze auteurs sluit ik mij aan. Vanuit mijn perspectief zijn de belangen van slachtoffers, nabestaanden en de maatschappij niet belangrijker dan de belangen van

gedetineerden. Gedetineerden zijn vaak juist gebaat bij de voorwaardelijke invrijheidstelling door het justitieel toezicht dat hieraan gekoppeld is om een soepele overgang naar de

maatschappij te verwezenlijken. Ook slachtoffers, nabestaanden en de maatschappij zijn hierbij gediend nu dit zal leiden tot minder recidive.

98 S. Struijk, ‘Wetsvoorstel Straffen en Beschermen: Wordt het kind met het badwater weggegooid?’, Sancties

2020/13, p. 13-14.

99 Flokstra, ‘De voorwaardelijke invrijheidstelling onder vuur’, SDU 2018, p. 1. 100 P. C. Vegter, ‘Kansen voor gedetineerden’, Sancties 2018/47, p. 267-271.

101 S. Struijk, ‘Wetsvoorstel Straffen en Beschermen: Wordt het kind met het badwater weggegooid?’, Sancties

2020/13, p. 13-14.

(30)

Verder is vanuit verschillende instanties, zoals de Raad voor de rechtspraak, Nederlandse Orde van Advocaten en Reclassering Nederland, veel kritiek op het beperken van de

voorwaardelijke invrijheidstelling tot maximaal twee jaar.103 Het maximum van twee jaar is zonder nadere toelichting gekozen.104 Zo stelt de directeur van Reclassering Nederland, Van Gennip, dat twee jaar te kort is om, vooral bij langgestraften, een geleidelijke terugkeer in de samenleving mogelijk te maken als ze pas twee jaar voor het einde van de straf mogen werken aan hun re-integratie.105 Hierbij zal een geleidelijke terugkeer in de samenleving moeilijk zijn. Neem het voorbeeld van iemand die al zestien jaar in detentie zit en zich weer volledig moet aanpassen aan de nieuwe wereld die behoorlijk veranderd zal zijn.106 Een lange periode van voorwaardelijke invrijheidstelling maakt het mogelijk om langer begeleiding te bieden en toezicht te houden op de terugkeer van gedetineerden in de samenleving. 107 Daarnaast krijgt een gedetineerde te maken met institutionalisering. Zo stelt Claessen dat mensen niet beter uit de gevangenis komen dan hoe ze erin gingen. Gedetineerden worden volledig afhankelijk gemaakt van het instituut, de gevangenis, en zullen tijd nodig hebben om weer (volledig) onafhankelijk te kunnen functioneren in de vrije samenleving.108

Vegter is van mening dat het beperken van de voorwaardelijke invrijheidstelling tot maximaal twee jaar staat op gespannen voet staat met het verhogen van de proeftijd in de afgelopen jaren. De effectiviteit van deze proeftijd wordt namelijk bij lange straffen namelijk mogelijk belemmerd.109 De stok achter de deur, wordt een ‘stokje’ achter de deur. Het beperken van de periode van re-integratie kan mogelijk ook tot calculerend gedrag leiden. Het risico bestaat dat gedetineerden een rationele afweging zullen maken tussen nog ‘maar’ twee jaar uitzitten van een gevangenisstraf of voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld met een langere periode

103 De Nederlandse orde van advocaten (NOvA): Wetgevingsadvies,

https://www.advocatenblad.nl/2018/06/19/nova-trek-wetsvoorstel-voorwaardelijke-invrijheidstelling-in/ ; Raad voor rechtspraak: ‘Verander systeem voorwaardelijke invrijheidstelling niet zomaar’,

https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Raad-voor-de-

rechtspraak/Nieuws/Paginas/wetsgevingsadvies-voorwaardelijke-invrijheidsstelling.aspx#:~:text=Raad%3A%20'Verander%20systeem%20voorwaardelijke%20invrijheidstelling %20niet%20zomaar',Raad%20voor%20de&text=De%20Raad%20voor%20de%20rechtspraak,invrijheidstelling %20wordt%20aangepast%2C%20te%20heroverwegen.

104 P.C. Vegter, ‘Voorwaardelijk in vrijheid met vertrouwen in de toekomst?’, Sancties 2018/4, p. 267-271. 105 S. van Wingerden, ‘Waarom het wetsvoorstel straffen en beschermen zijn doel voorbijschiet’, Proces 2019

(98) 2, p. 86-87.

106 Flokstra, ‘De voorwaardelijke invrijheidstelling onder vuur’, SDU 2018, p. 1. 107 Flokstra, ‘De voorwaardelijke invrijheidstelling onder vuur’, SDU 2018, p. 1.

108 Claessen e.a., Herstelgerichte detentie: kansen en uitdagingen, Tijdschrift voor Herstelrecht 2017, 17 (3), p.

7-8.

(31)

van proeftijd met verschillende voorwaarden.110 De vrees bestaat dat gedetineerden bewust zullen afzien van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Op deze manier zal hun

gevangenisstraf onvoorwaardelijk beëindigen, waardoor ze dus elke vorm van justitieel toezicht ontlopen. Dit leidt tot een onwenselijke situatie doordat gedetineerden een ‘kale’ detentie ondergaan zonder enige resocialisatie activiteiten waarbij ze niet geleidelijk in de samenleving zullen terugkeren, terwijl begeleiding juist kan bijdragen aan het terugdringen van het risico op recidive.111

Verder is er kritiek op de verandering van de beslissingsbevoegdheid omtrent het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling door de verantwoordelijkheid van de rechter te verplaatsen naar het Openbaar Ministerie. Met deze nieuwe regeling is het niet meer de taak van de rechtbank om tot een afweging te komen, maar enkel om te onderzoeken of het Openbaar Ministerie in redelijkheid tot zijn beslissing kon komen.112 Hierbij spreekt de Raad voor de rechtspraak over het schaden van de rechtsbescherming van gedetineerden. Met name bij het herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling is de Raad van mening dat

niemand anders dan de rechter zou moet kunnen bepalen of iemand opnieuw gedetineerd wordt. Deze beslissing is feitelijk een beslissing tot vrijheidsbeneming en deze dient naar het oordeel van de Raad te zijn voorbehouden aan de rechter.113

Afsluitend is er veel kritiek op het toekennen van voorwaardelijke invrijheidstelling op basis van ‘goed gedrag’.114 Is het wel mogelijk voor gedetineerden om goed gedrag te vertonen binnen de Nederlandse detentiesetting? Indien geen ‘goed gedrag’ wordt vertoond, dan heeft een gedetineerde geen recht meer op resocialisatieactiviteiten en voorwaardelijke

invrijheidstelling. Struijk is van mening dat het recidiverisico zeker niet zal worden

verminderd door te focussen op vergelding bij de gevangenisstraf, door ‘ongewenst gedrag’ te

110 P. C.Vegter, ‘Voorwaardelijk in vrijheid met vertrouwen in de toekomst?’, Sancties 2018/4, p. 267-271. 111 S. Struijk, ‘Vrijheidsbeperking na detentie: in hoeverre zet de rechter de achterdeur open?, Sancties 2018/65,

p. 64-66.

112 S. Struijk, ‘Wetsvoorstel Straffen en Beschermen: Wordt het kind met het badwater weggegooid?’, Sancties

2020/13., p. 16-17.

113 Advies Raad voor de rechtspraak, bijlage bij Kamerstukken II 2018/19, 35122, 3. ; Raad voor rechtspraak:

‘Verander systeem voorwaardelijke invrijheidstelling niet zomaar’, https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-

contact/Organisatie/Raad-voor-de-rechtspraak/Nieuws/Paginas/wetsgevingsadvies-voorwaardelijke-invrijheidsstelling.aspx#:~:text=Raad%3A%20'Verander%20systeem%20voorwaardelijke%20invrijheidstelling %20niet%20zomaar',Raad%20voor%20de&text=De%20Raad%20voor%20de%20rechtspraak,invrijheidstelling %20wordt%20aangepast%2C%20te%20heroverwegen.

114 S. Struijk, ‘Wetsvoorstel Straffen en Beschermen: Wordt het kind met het badwater weggegooid?’, Sancties

(32)

vertonen. Door gedetineerden uit te sluiten van resocialisatieactiviteiten en hierdoor een ongecontroleerde terugkeer in de samenleving te realiseren zal het recidive risico juist worden vergroot aldus Struijk.115 De kritiek op het vertonen van ‘goed gedrag’ binnen de

detentiesetting wordt verder besproken in de volgende paragraaf.

4.3 Is ‘goed gedrag’ mogelijk binnen detentie?

In de afgelopen jaren is er vanuit verschillende hoeken gekeken naar de detentiesetting in Nederland. Er is meer onderzoek gedaan naar de psychologisch gevolgen die detentie met zich meebrengt, maar ook naar de gevolgen die optreden na afloop van de detentie. Er is meer nadruk komen te liggen op hoe de detentieomgeving van invloed kan zijn op het gedrag van gedetineerden en hun vermogen om ‘goed gedrag’ te vertonen.

De detentiesetting is in de afgelopen jaren versoberd.116 Er worden steeds minder activiteiten aangeboden, waardoor gedetineerden meer tijd op cel doorbrengen. Gemiddeld blijken gedetineerden circa zeventien à achttien uur per dag passief op cel te verblijven, waar ze in principe lichamelijk, geestelijk en sociaal inactief zijn.117 Deze versobering van de

detentiesetting kan ingrijpende (neuro)psychologische gevolgen hebben.118

In de hersenen bevindt zich gelegen in het voorhoofd, de prefrontale cortex. Dit gebied binnen de hersenen is cruciaal voor executieve functies. Deze executieve functies bestaan onder anderen uit een plan maken, een doel stellen, relevante informatie verzamelen, irrelevante informatie negeren, een plan uitvoeren en impulsen controleren. 119 Deze functies zijn essentieel voor zelfregulatie van gedrag. Deze prefrontale cortex blijkt gevoelig voor invloeden uit de omgeving. Het functioneren van de prefrontale cortex hangt hierdoor nauw samen met een verarmde of verrijkte omgeving waar men zich in bevindt.120

In dit verband schreef hoogleraar klinische neuropsychologie Scherder: “Het zich

ontwikkelende brein is normaal gesproken druk bezig met het steeds beter controleren van

115 S. Struijk, ‘Wetsvoorstel Straffen en Beschermen: Wordt het kind met het badwater weggegooid?’, Sancties

2020/13, p. 15.

116 P. Schuyt, ‘Toekomstbestendige resocialisatie’ (oratie Leiden), Leiden 2016.

117 S. Lighart e.a., ‘De Nederlandse detentieomgeving en het resocialisatiebeginsel’, NJB 2018/692, p. 695. 118 S. Lighart e.a., ‘De Nederlandse detentieomgeving en het resocialisatiebeginsel’, NJB 2018/692, p. 695. 119 W. Hofmann, B.J. Schmeichel & A.D. Baddeley, 'Executive functions and self-regulation’, Trends in

Cognitive Sciences 2012/16, p. 174-180.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De afdeling heeft op het moment één of enkele gedetineerden die een duidelijk negatieve invloed hebben op de sfeer2. □ Ja, dat is

18 In deze zaak wordt geen schending van artikel 3 EVRM geconstateerd vanwege het feit dat niet is gebleken dat klagers gezondheid is verslechterd door de omstandigheden waarover

Dit boek richt zich op de verhouding tussen twee belangrijke orga- nen in de Europese context die toezicht houden op de naleving van het folterverbod: het Europees Hof voor de

Toezicht op menswaardige behandeling van gedetineerden in Europa : een onderzoek naar de verhouding tussen het EHRM en het CPT bij de effectuering van het

Toezicht op menswaardige behandeling van gedetineerden in Europa : een onderzoek naar de verhouding tussen het EHRM en het CPT bij de effectuering van het

Bruinvissen ( Phocoena phocoena ) werden in de jaren vijftig veel gezien langs de Nederlandse kust (Camphuysen, 2005) en waarschijnlijk was deze soort voor die tijd ook een

 Geef een voorbeeld van een naturefactor uit tekst 5 als mogelijke verklaring voor verward gedrag.. Noem bij elk voorbeeld of het een nurture- of een

• Als in berichtgeving personen die verward gedrag vertonen in verband worden gebracht met gevaar, kan dit ervoor zorgen dat het publiek een gegeneraliseerd beeld krijgt van