• No results found

Het Nederlandse detentiesysteem is wel degelijk gericht op resocialisatie. Gedetineerden komen bij binnenkomst in detentie terecht in het basisprogramma, tenzij er sprake is van een uitzondering.138 Indien gedetineerden na het succesvol te zijn gepromoveerd in het

plusprogramma verblijven, komen deze terugkeeractiviteiten meer op de voorgrond en worden deze activiteiten vaker aangeboden.139 Zo kan arbeid op een hoger niveau worden aangeboden en kan het onderwijs meer worden toegespitst op het vinden van een baan na detentie.140 Deze resocialisatieactiviteiten zijn echter gekoppeld aan het vertonen van ‘goed gedrag’ binnen detentie. Het lijkt een goede ontwikkeling dat gedetineerden vanaf dag één werken aan hun resocialisatie. Bij de invoering van het systeem van promoveren en

degraderen is echter ook veel kritiek geuit. Zo werd gesteld dat het op deze manier verlenen van vrijheden en resocialisatieactiviteiten in strijd zou zijn met het resocialisatiebeginsel nu het niet altijd mogelijk is om ‘goed gedrag’ te vertonen. Men kan niet aannemen dat

gedetineerden te allen tijde in staat zijn om zich te houden aan de lange lijst van gedragsregels.141 Ondanks deze kritiek heeft het kabinet besloten om de eigen

verantwoordelijkheid van gedetineerden nog prominenter op de voorgrond te plaatsen bij de wijziging van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling.142

In het Nederlandse detentiesysteem wordt ook de nadruk gelegd op de eigen verantwoordelijkheid van gedetineerden, zij het op een andere wijze dan in het Europeesrechtelijke kader. Binnen het Europeesrechtelijke kader wordt deze eigen

verantwoordelijkheid ingevuld aan de hand van het progressiebeginsel, waarbij gedetineerden dienen te worden gestimuleerd tijdens detentie. In Nederland geldt het systeem dat indien een gedetineerde zes weken lang goed gedrag vertoont, hij in aanmerking kan komen voor het plusprogramma. Hierdoor lijkt eerder sprake te zijn van bestraffen dan het stimuleren van gedetineerden nu ook hier de kanttekening kan worden geplaatst dat gedetineerden niet altijd zelf de keuze kunnen maken om ‘goed gedrag’ te vertonen. Hiermee geeft Nederland een andere invulling aan de eigen verantwoordelijkheid van gedetineerden dan het Europese

138 Uitzonderingen zijn gedetineerden aan wie de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige

daders onherroepelijk is opgelegd.

139 Regeling 2014, p. 13. 140 Regeling 2014, p. 13.

141 M.M. Boone, ‘Vrije wil en verantwoordelijkheid in de strafuitvoering’, Justitiële Verkenningen 2013, jr. 39,

p. 115.

142 T. de Groot & P. Jacobs, ‘Het systeem van promoveren en degraderen anno 2019: de rechtspraak van de

strafrechtelijke beleid. Het blijft echter aan de lidstaten zelf hoe en met welke middelen zij de resocialisatie invullen.143

In de nieuwe Wet Straffen en beschermen komt duidelijk naar voren dat resocialisatie vaak afhankelijk is van de heersende politieke opvattingen. De politiek lijkt door invoering van deze wet minder belang te hechten aan resocialisatie, nu de periode van de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verkort, waardoor er minder goede begeleiding zal zijn, met name voor gedetineerden met een lange gevangenisstraf. Door voorwaardelijke invrijheidstelling afhankelijk te maken van het ‘goede gedrag’ van gedetineerden tijdens detentie zullen minder gedetineerden in aanmerking komen voor de voorwaardelijke invrijheidstelling. Nu minister Dekker met de invoering van de Wet Straffen en beschermen beoogt het rechtsgevoel in de maatschappij te herstellen en hiermee het strafrecht geloofwaardiger te maken, komt het klassieke strafdoel van vergelding op de voorgrond te staan. Detentie dient niet alleen gericht te zijn op vergelding, maar moet gedetineerden alle kansen bieden om hun vaardigheden en persoonlijke relaties te ontwikkelen om de kans te verkleinen dat ze na hun terugkeer in de samenleving recidiveren. Alle resocialisatieactiviteiten en dus de voorwaardelijke

invrijheidstelling moet voor alle gedetineerden beschikbaar zijn ongeacht hun gedrag of motivatie binnen detentie.

4.5 Tussenconclusie

In dit hoofdstuk zijn de verschillende kritiekpunten besproken, in het bijzonder het kritiekpunt van het koppelen van ‘goed gedrag’ aan resocialisatie en voorwaardelijke invrijheidstelling. Binnen het Nederlandse detentiewezen wordt resocialisatie ook mogelijk gemaakt door verschillende terugkeeractiviteiten aan te bieden waarbij gedetineerden worden gemotiveerd tot een succesvolle terugkeer in de maatschappij. Nu verschillende onderzoeken aantonen dat ‘goed gedrag’ niet altijd mogelijk is in de huidige Nederlandse detentiesetting, is het de vraag hoeveel gedetineerden in aanmerking zullen komen voor de resocialisatieactiviteiten van het plusprogramma. Nu ook de voorwaardelijke invrijheidstelling onder het nieuwe stelsel wordt gekoppeld aan het vertonen van ‘goed gedrag’, kan worden betwijfeld of het systeem van ‘goed gedrag’ loont en daadwerkelijk bijdraagt aan succesvolle resocialisatie.

5 – Conclusie

In deze scriptie is gezocht naar een antwoord op de vraag: ‘In hoeverre is de regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling als bedoeld in de Wet Straffen en beschermen verenigbaar met het resocialisatiebeginsel?’

De nieuwe Wet Straffen en beschermen beoogt het Nederlandse detentiewezen anders in te vullen door voorwaardelijke invrijheidstelling te koppelen aan ‘goed gedrag’ van

gedetineerden. De huidige regeling voor de voorwaardelijke invrijheidstelling is aan

verandering onderhevig nu het volgens het huidige kabinet moeilijk valt uit te leggen aan de maatschappij, slachtoffers en nabestaanden dat gedetineerden een groot deel van hun straf buiten de gevangenis doorbrengen. Met deze wet dient het rechtsgevoel van de maatschappij te worden hersteld en geloofwaardiger te worden gemaakt. De straf voor gedetineerden moet zo optimaal mogelijk worden benut. Vanaf dag één geldt: “Aan de bak, in de bak.”

Onder de huidige regeling wordt de voorwaardelijke invrijheidstelling van rechtswege verleend, stelt minister Dekker. Gedetineerden komen in aanmerking om voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld als ze voldoen aan de gestelde termijnen van hun detentie. Volgens minister Dekker dient deze verlening niet meer van rechtswege plaats te vinden, maar dient bij de toekenning meer te worden ingezet op een persoonsgerichte aanpak waarbij de nadruk komt te liggen op de eigen verantwoordelijkheid van gedetineerden. Het gedrag van

gedetineerden zal meewegen in de beslissing bij het toekennen van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Uit het gedrag moet blijken of een gedetineerde bereid is om te werken aan een geslaagde terugkeer in de samenleving.

Aan de hand van diverse internationale- en nationale bepalingen is uiteengezet hoe het resocialisatiebeginsel binnen detentie dient te worden ingevuld. Aspecten zoals scholing, arbeid en het onderhouden van familierelaties zijn hierbij relevant. Op deze vlakken voldoet Nederland aan het resocialisatiebeginsel, omdat deze mogelijkheden er voor gedetineerden zijn onder het huidige detentiestelsel en deze ook zullen blijven bestaan bij invoering van de Wet Straffen en beschermen. Voor wat betreft de op resocialisatie gerichte

activiteiten zit er een verschil tussen het basis- en het plusprogramma. Binnen het plusprogramma is meer aandacht voor activiteiten die gericht zijn op de terugkeer in de maatschappij. Gedetineerden krijgen hierbij meer uren voor activiteiten die bedoeld zijn als extra ondersteuning bij de terugkeer in de maatschappij. Bij deze activiteiten worden

gedragsveranderingen gestimuleerd en vaardigheden ontwikkeld. Gedetineerden worden gestimuleerd om op het goede pad te blijven na hun terugkeer in de samenleving door arbeid op een hoger niveau te verrichten of onderwijs van een hoger niveau te volgen. Deze

activiteiten ontbreken in het basisprogramma. Het basisprogramma biedt slechts minimale activiteiten aan die meer gericht zijn op het regelen van praktische zaken. Ook de groep gedetineerden in het basisprogramma zal meer gestimuleerd moeten worden om

gedragsveranderingen te verwezenlijken gedurende hun detentieverloop, teneinde een geslaagde terugkeer in de samenleving mogelijk te maken.

Op de nieuwe regeling voor de voorwaardelijke invrijheidstelling is daarom veel kritiek gekomen. Met name de koppeling van het gedrag van gedetineerden aan hun kans voor deelname aan resocialisatieactiviteiten en de voorwaardelijke invrijheidstelling lijkt

onverenigbaar met het resocialisatiebeginsel. Nu gedetineerden deze resocialisatieactiviteiten en voorwaardelijke invrijheidstelling moeten ‘verdienen’ blijkt uit verschillende

neuropsychologische onderzoeken dat een groot groep gedetineerden hiervoor niet in aanmerking zal komen, nu deze zich bevindt in een ‘verarmde’ omgeving waarin het voor veel gedetineerden niet mogelijk lijkt om ‘goed gedrag’ te vertonen.

In Europeesrechtelijk kader is ook de nadruk gelegd op de eigen verantwoordelijkheid van gedetineerden, waarbij gedetineerden dienen te worden gestimuleerd. Binnen Nederland wordt deze eigen verantwoordelijkheid echter ingevuld door gedetineerden te straffen, omdat ze bij elke fout uitgesloten worden van het plusprogramma. Pas indien gedetineerden zes weken lang op elk vlak positief scoren en hierdoor ‘goed gedrag’ hebben vertoond,

promoveren ze naar het plusprogramma. Het blijkt echter dat het belonen van ‘goed gedrag’ beter werkt dan het straffen van slecht gedrag.

Na alle bronnen in acht te hebben genomen, kan het volgende worden geconcludeerd: Nederland voldoet op enkele vlakken zeker aan het resocialisatiebeginsel. Het is echter mogelijk dat dat gedetineerden niet voor alle resocialisatieactiviteiten in aanmerking zullen komen en zodoende niet gestimuleerd worden om zich in te zetten voor resocialisatie

vanwege de omgeving waarin zij zich bevinden. Als deze gedetineerden geen ‘goed gedrag’ vertonen zullen zij niet in aanmerking komen voor de voorwaardelijke invrijheidstelling en zonder enige vorm van begeleiding terugkeren in de maatschappij. Voor deze groep

gedetineerden wordt er dus niet voldaan aan het resocialisatiebeginsel. Vanwege de invulling van de Nederlandse detentiesetting is het risico dat dit een grote groep zal zijn.

De nieuwe wet beoogt het rechtsgevoel in de maatschappij te herstellen en het strafecht geloofwaardig te maken, maar er zijn wellicht ook andere mogelijkheden om de huidige regeling te verbeteren. Zoals Vegter heeft beschreven zal de acceptatie van burgers toenemen naarmate zij beter geïnformeerd zijn over de huidige regeling. Over het algemeen heerst er een negatief beeld over de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De gedachte bestaat dat iedere gedetineerde na twee derde van zijn straf in vrijheid wordt gesteld. Zelfs minister Dekker schetst dit beeld in de Wet Straffen en beschermen. Nu in de praktijk blijkt dat er bij de afweging van het toekennen van de voorwaardelijke invrijheidstelling reeds een individuele afweging wordt gemaakt, is van automatische toekenning echter geen sprake. Als op dit punt meer voorlichting wordt gegeven, wordt het negatieve beeld van de huidige regeling wellicht veranderd. Indien aan de maatschappij duidelijk wordt gemaakt dat de huidige regeling juist recidive voorkomt door een lange periode van toezicht te koppelen aan de terugkeer van gedetineerden in de samenleving zou er meer begrip zijn voor de huidige regeling. Er wordt nu ingespeeld op het onderbuikgevoel dat de huidige regeling niet

wenselijk is, terwijl deze huidige regeling in de praktijk wel degelijk werkt. Dit is echter een gepasseerd station nu de Eerste en de Tweede Kamer het wetsvoorstel hebben aangenomen. Ten aanzien van de nieuwe Wet Straffen en beschermen doe ik de volgende aanbevelingen om de nieuwe regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in overeenstemming te brengen met het resocialisatiebeginsel:

Met de nieuwe wet moeten gedetineerden vanaf dag één werken aan hun resocialisatie. Dit is een goede ontwikkeling. Hoe meer tijd en energie gedetineerden aan hun resocialisatie

besteden, hoe beter deze resocialisatie na invrijheidstelling naar verwachting zal verlopen. De manier waarop het werken aan de resocialisatie wordt ingevuld, laat echter te wensen over. Gedetineerden worden nu binnen de versoberde detentiesetting en door de opzet van het basis- en plusprogramma niet gestimuleerd om aan gedragsverandering te werken. De detentiesetting moet juist gericht zijn op stimulering van ‘goed gedrag’ en niet op het bestraffen van slecht gedrag, te meer nu blijkt dat gedetineerden vaak zelf niet de

mogelijkheid hebben om alleen ‘goed gedrag’ te vertonen door de omgeving waar zij zich bevinden of door andere problematiek.

Het koppelen van ‘goed gedrag’ aan resocialisatieactiviteiten en de voorwaardelijke

invrijheidstelling zal dus moeten worden veranderd en meer worden gericht op het stimuleren van gedetineerden. Anders zal naar mijn idee een grote groep gedetineerden niet in

aanmerking komen voor de resocialisatieactiviteiten en de voorwaardelijke invrijheidstelling en zonder enig toezicht vrijkomen in de samenleving. Alle gedetineerden moeten daarom kunnen werken aan hun resocialisatie op de manier zoals in het plusprogramma, omdat zij zich hier in een ‘verrijkte’ omgeving bevinden en aangespoord zullen worden om goed gedrag’ te vertonen.

De periode van voorwaardelijke invrijheidstelling zal door de nieuwe regeling maximaal twee jaar duren. Hiermee wordt ook de stimulans tot het vertonen van ‘goed gedrag’ weggehaald. De ‘beloning’ voor het vertonen van ‘goed gedrag’ is nu niet voldoende, nu gedetineerden maar twee jaar eerder in vrijheid zullen worden gesteld. Als de ‘beloning’ groter wordt dan zal deze stimulerend kunnen werken en de kans op gedragsveranderingen bij gedetineerden vergroten.

De periode van voorwaardelijke invrijheidstelling zal bijvoorbeeld variabel kunnen worden gemaakt met als basis dat gedetineerden in aanmerking kunnen komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling twee jaar voordat hun detentie afgelopen is, indien ze minimale

inspanningen leveren voor hun resocialisatie. Indien gedetineerden zich meer inzetten voor hun resocialisatie door bijvoorbeeld een opleiding te volgen, kan deze periode van twee jaar worden verhoogd met een jaar. Op deze manier zullen gedetineerden zich gestimuleerd voelen om te werken aan hun resocialisatie, omdat ze eerder zullen vrijkomen. Deze ‘beloning’ zal de gedetineerden meer kunnen prikkelen dan wanneer de periode van voorwaardelijke invrijheidstelling maximaal twee jaar is. Er komt een systeem van voorwaardelijke

invrijheidstelling van twee jaar voor einde van de detentieduur, tenzij gedetineerden ‘goed gedrag’ vertonen en hiermee extra tijd kunnen verdienen.

Bij de invoering van de nieuwe wet moet inzichtelijk worden gemaakt hoe deze nieuwe regeling van invloed zal zijn op het aantal gedetineerden dat daadwerkelijk voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld en hoeveel gedetineerden zonder enige vorm van justitieel toezicht en begeleiding terugkeren in de samenleving. Daarnaast moet zowel het recidive cijfer als de werking van de nieuwe regeling voor de voorwaardelijke invrijheidstelling in kaart worden gebracht.

Vergelding dient mijns inziens niet voorop te staan tijdens detentie. Mensen die de wet overtreden dienen te worden gestraft voor hun daden, maar zij moeten niet tijdens hun

detentieverloop extra gestraft worden. De wet lijkt door het bestraffen van gedetineerden meer gericht te zijn op het creëren van rechtvaardigheidsgevoel bij de samenleving dan op het resocialiseren en voorkomen van recidive. Wellicht dat een bezoek aan de Noorse penitentiaire inrichting op het eiland Bastøy de gedachten over de invulling van het detentiewezen in Nederland zal kunnen veranderen.

Bronnenlijst

Literatuur

Uit Beijerse e.a., 2018

J. uit Beijers e.a., ‘De praktijk van de voorwaardelijke invrijheidstelling in relatie tot speciale preventie en re-integratie’, Erasmus Universiteit Rotterdam 2018

Boone, 2013

M.M. Boone, ‘Vrije wil en verantwoordelijkheid in de strafuitvoering’, Justitiële Verkenningen 2013, jr. 39

Boone, 2012

M.M. Boone, ‘Schurende mensbeelden. Het verantwoordelijk stellen van gedetineerden voor hun resocialisatie’, in: F. De Jong & R.S.B. Kool (eds.), Relaties van gezag en

verantwoordelijkheid: strafrechtelijke ontwikkelingen, Den Haag: Boom Lemma Claessen e.a., 2017

Claessen, e.a., Herstelgerichte detentie: kansen en uitdagingen, Tijdschrift voor Herstelrecht 2017, 17 (3)

Cullen, Jonson & Nagin, 2011

F.T. Cullen, C. L. Jonson & D. S. Nagin, ‘Prisons Do Not Reduce Recidivms. The High Cost of Ignoring Science’, The Prison Journal 2011, Vol. 91/3

A. Diamond, 2013

A. Diamond, 'Executive functions‘, Annual Review of Psychology 2013/64

Dirkzwager, Nieuwbeerta & Fiselier, 2009

A.J.E. Dirkzwager, P. Nieuwbeerta en J.P.S. Fiselier, ‘Onbedoelde gevolgen van vrijheidsstraffen’, Tijdschrift voor Criminologie 2009, 51(1)

Flokstra, 2018

Van der Grinten, 2015

L.H. van der Grinten, ‘Weer streepjes op de muur?’, TPWS 2015/21

De Groot & Jacobs, 2019

T. de Groot & P. Jacobs, ‘Het systeem van promoveren en degraderen anno 2019: de rechtspraak van de beroepscommissie nader beschouwd’, Sancties 2019/74

Hofmann, Schmeichel & Baddeley, 2012

W. Hofmann, B.J. Schmeichel & A.D. Baddeley, 'Executive functions and self-regulation’, Trends in Cognitive Sciences 2012/16

De Jonge, 2006

G. de Jonge, ‘De betekenis van de herziene Europese gevangenisregels voor het Nederlandse gevangeniswezen’, Proces 2006/6

Kelk, 2015

C. Kelk, ‘Veranderende mensbeelden van gedetineerden’, Justitiële Verkenningen, 41, nr. 5, 2015

Kelk, 2004

C. Kelk, ‘Mensenrechten in de gevangenis: op het scherp van de snede’, in: P.D. Duyx, P.D.J. van Zeben, via Straatsburg, Liber Amicorum Egbert Myjer 2004

Krabbendam & Nelissen, 2012

R. Krabbendam & P. Nelissen, ‘Het gevangeniswezen op de schop: de ambities van het Programma Modernisering Gevangeniswezen, Sancties 2012/35

Van der Kruijs, 2014

P.W. van der Kruijs, ‘De voorwaardelijke invrijheidstelling in de praktijk’, Sancties 2014/42

Ligthart e.a., 2018

S. Lighart e.a., ‘De Nederlandse detentieomgeving en het resocialisatiebeginsel’, NJB 2018/692

Meijer, 2015

S. Meijer, ‘De opmars en evolutie van het resocialisatiebegrip, DD 2015/65

Meijers, Harte & Scherder, 2018

J. Meijers, J. M. Harte & E.J.A. Scherder, 'Sla het brein niet in de boeien‘, Proces 2018 (97)1

Meijers, 2015

J. Meijers, ‘Prison brain? Executive dysfunctions in prisoners’, Frontiers in Psychology 2015 (6)

Morgan & Evans, 1999

Morgan & Evans, ‘Protecting prisoners: the standards of the European Committee for the Prevention of Torture in context’, Oxford University Press, 1999

Mulders & Jansese, 2018

B. Mulder & S. Jansese, ‘De herziening van de regeling voorwaardelijke invrijheidstelling’, NJB 2018/3

Nelissen, 2000

P. Nelissen, ‘Resocialisatie en detentie: een onderzoek naar de houdingen van gedetineerden en gevangenispersoneel ten aanzien van de voorbereiding van de terugkeer in de

samenleving’, Proefschrift Universiteit Maastricht, 28 september 2000

Nowak, 2005

M. Nowak, ‘U.N. Convenant on Civil and Political Rights CCPR Commentary’, N.P. Engel Publisher, 2005

Reidnied, 2014

J. Reidnied, ‘Voorwaarden aan vrijheid’, Sancties 2014/49

Schrama, 2012

A.C.M. Schrama, ‘De praktijk van de voorwaardelijke invrijheidstelling: v.i., tenzij…’, Samcties 2012/30

Schuyt, 2019

P. Schuyt, ‘Behandelen als strafdoel’, Praktisch en Veelzijdig 2019/30.2

Schuyt, 2019

P. Schuyt, ‘Voorwaardelijke invrijheidstelling: het beeld en de werkelijkheid’, Sancties 2019/2

Scherder, 2014

E.J.A. Scherder, ‘Laat je hersenen niet zitten’, Amsterdam: Athenaeum - Polak & Van Gennep 2014.

Struijk, 2020

S. Struijk, ‘Wetsvoorstel Straffen en Beschermen: Wordt het kind met het badwater weggegooid?’, Sancties 2020/13

Struijk, 2020

S. Struijk, ‘Vrijheidsbeperking na detentie: in hoeverre zet de rechter de achterdeur open?, Sancties 2018/65

Van der Stel, 2015

J.C. van der Stel, ‘Functioneel herstel en zelfregulatie: opgaven voor cliënten én psychiaters’, Tijdschrift voor psychiatrie 2015 (57)

Tiggers, 2006

L.C.M. Tigges, ‘Het reclasseringsperspectief in de European Prison Rules’, Proces 2006/6

Van Zyl Smith & Snacken, 2009

Van Zyl Smith & Snacken, ‘Principles of European Prison Law and policy’, Oxford University Press 2009

Vegter, 2018

Vegter, 2018

P.C. Vegter, ‘Voorwaardelijk in vrijheid met vertrouwen in de toekomst?’, Sancties 2018/4

Van der Wingerden, 2019

S. van Wingerden, ‘Waarom het wetsvoorstel straffen en beschermen zijn doel voorbijschiet’, Proces 2019 (98)/ 2

Regelgeving en parlementaire stukken Kamerstukken II 2005/06, 30 513, 3 (MvT) Kamerstukken II, 2010-2011, 29 270, 52

Advies Raad voor de rechtspraak, bijlage bij Kamerstukken II 2018/19, 35 122, 3 Kamerstukken II 2018/19, 35 122, 2

Kamerstukken II 2018/19, 35 122, 3 (MvT) Kamerstukken II 2018/19, 29 279, 532

Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 10 februari 2014 houdende wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden in verband met de invoering van promoveren en degraderen van gedetineerden

VN Mensenrechtencomité, General Comment No. 21(44), article 10, 13 maart 1992 Jurisprudentie

EHRM 4 december 2007, 44362/04, (Dickson vs. United Kingdom)

EHRM 8 juli 2014, 15018/11 en 6199/1, (Harakchiev and Tolumov vs. Bulgaria) EHRM 30 juni 2015, appl.no. 41418/04, (Koroshenko vs. Rusland)

Online bronnen

C. Sterbenz, ‘Why Norway’s Prison System Is so Succesful’,

https://www.businessinsider.com/why-norways-prison-system-is-so-successful-2014- 12?international=true&r=US&IR=T

De Nederlandse orde van advocaten (NOvA): Wetgevingsadvies,

https://www.advocatenblad.nl/2018/06/19/nova-trek-wetsvoorstel-voorwaardelijke- invrijheidstelling-in/

Raad voor rechtspraak: ‘Verander systeem voorwaardelijke invrijheidstelling niet zomaar’, https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Raad-voor-de-

rechtspraak/Nieuws/Paginas/wetsgevingsadvies-voorwaardelijke-

invrijheidsstelling.aspx#:~:text=Raad%3A%20'Verander%20systeem%20voorwaardelijke%2 0invrijheidstelling%20niet%20zomaar',Raad%20voor%20de&text=De%20Raad%20voor%20 de%20rechtspraak,invrijheidstelling%20wordt%20aangepast%2C%20te%20heroverwegen Twitter bericht Minister Sander Dekker,

https://twitter.com/sanderdekker/status/1275399148196503553

Website van Council of Europe, European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment: http://www.cpt.coe.int/.

Website van Officie of the High Commissioner for Human Rights: https://www.ohchr.org/ Website Rijksoverheid: https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2020/06/23/wet-straffen- en-beschermen-aangenomen-door-eerste-kamer.

Bijlagen