• No results found

In de afgelopen jaren is er vanuit verschillende hoeken gekeken naar de detentiesetting in Nederland. Er is meer onderzoek gedaan naar de psychologisch gevolgen die detentie met zich meebrengt, maar ook naar de gevolgen die optreden na afloop van de detentie. Er is meer nadruk komen te liggen op hoe de detentieomgeving van invloed kan zijn op het gedrag van gedetineerden en hun vermogen om ‘goed gedrag’ te vertonen.

De detentiesetting is in de afgelopen jaren versoberd.116 Er worden steeds minder activiteiten aangeboden, waardoor gedetineerden meer tijd op cel doorbrengen. Gemiddeld blijken gedetineerden circa zeventien à achttien uur per dag passief op cel te verblijven, waar ze in principe lichamelijk, geestelijk en sociaal inactief zijn.117 Deze versobering van de

detentiesetting kan ingrijpende (neuro)psychologische gevolgen hebben.118

In de hersenen bevindt zich gelegen in het voorhoofd, de prefrontale cortex. Dit gebied binnen de hersenen is cruciaal voor executieve functies. Deze executieve functies bestaan onder anderen uit een plan maken, een doel stellen, relevante informatie verzamelen, irrelevante informatie negeren, een plan uitvoeren en impulsen controleren. 119 Deze functies zijn essentieel voor zelfregulatie van gedrag. Deze prefrontale cortex blijkt gevoelig voor invloeden uit de omgeving. Het functioneren van de prefrontale cortex hangt hierdoor nauw samen met een verarmde of verrijkte omgeving waar men zich in bevindt.120

In dit verband schreef hoogleraar klinische neuropsychologie Scherder: “Het zich

ontwikkelende brein is normaal gesproken druk bezig met het steeds beter controleren van

115 S. Struijk, ‘Wetsvoorstel Straffen en Beschermen: Wordt het kind met het badwater weggegooid?’, Sancties

2020/13, p. 15.

116 P. Schuyt, ‘Toekomstbestendige resocialisatie’ (oratie Leiden), Leiden 2016.

117 S. Lighart e.a., ‘De Nederlandse detentieomgeving en het resocialisatiebeginsel’, NJB 2018/692, p. 695. 118 S. Lighart e.a., ‘De Nederlandse detentieomgeving en het resocialisatiebeginsel’, NJB 2018/692, p. 695. 119 W. Hofmann, B.J. Schmeichel & A.D. Baddeley, 'Executive functions and self-regulation’, Trends in

Cognitive Sciences 2012/16, p. 174-180.

impulsen. Voor (jonge) mensen die opgroeien onder erbarmelijke omstandigheden, of die door een aandoening niet optimaal functionerende hersenen hebben, wordt de kans op een normale ontwikkeling, en dus op een normale controle van impulsen, mede door die omstandigheden verkleind.” Scherder ziet de detentiesetting als een extreme vorm van ‘verarming’ van de omgeving, waardoor het uiterst kwetsbare brein geen enkele kans heeft om de impulscontrole nog verder te ontwikkelen. Gedetineerden verliezen namelijk een groot deel van hun autonomie op het moment van detentie doordat een groot gedeelte van hun dagelijkse bezigheden worden overgenomen door het dagprogramma en/of het personeel van de penitentiaire inrichting. Hierdoor wordt er nog maar nauwelijks een beroep gedaan op deze executieve functies.121 Een ‘verarmde’ detentie leidt hierdoor tot verdere achteruitgang van het vermogen tot zelfregulatie van gedrag. 122 Nu deze executieve functies cruciaal zijn voor het op orde hebben van je leven en het stellen en bereiken van doelen vormt deze

achteruitgang een risico voor het gedrag van gedetineerden en de kans op een succesvolle resocialisatie.123

Ook de voorgeschiedenis van gedetineerden blijkt van belang. Zo blijkt uit een review van neuropsycholoog Meijers dat de gemiddelde gedetineerdenpopulatie kampt met verschillende problematiek, zoals verslaving, verstandelijke beperkingen of psychische problemen. Denk hierbij aan verminderde zelfcontrole bestaande uit een verminderd vermogen om te plannen, te concentreren en impulsen te controleren.124 Nu gedetineerden in een verarmde omgeving terecht komen kunnen dergelijke vermogens negatiever worden beïnvloed nu deze vermogens niet gestimuleerd worden. Een versobering van de detentiesetting zal dus deze beperkingen niet wegnemen.125 Uit onderzoek blijkt bovendien dat de impulscontrole en concentratie bij gedetineerden na drie maanden significant zijn verslechterd.126 Het tonen van ‘goed gedrag’ is dus geen vanzelfsprekendheid binnen detentie.127

121 E.J.A. Scherder, ‘Laat je hersenen niet zitten’, Amsterdam: Athenaeum - Polak & Van Gennep 2014. 122 J. Meijers, J. M. Harte & E.J.A. Scherder, 'Sla het brein niet in de boeien‘, Proces 2018 (97)1, p. 19-21. 123 J. Meijers, J. M. Harte & E.J.A. Scherder, 'Sla het brein niet in de boeien‘, Proces 2018 (97)1, p. 19-21. 124 J. Meijers, ‘Prison brain? Executive dysfunctions in prisoners’, Frontiers in Psychology 2015 (6), p. 1-6. ;

J.C. van der Stel, ‘Functioneel herstel en zelfregulatie: opgaven voor cliënten én psychiaters’, Tijdschrift voor

psychiatrie 2015 (57), p. 80.

125 J. Meijers, ‘Prison brain? Executive dysfunctions in prisoners’, Frontiers in Psychology 2015 (6), p. 1-6. ;

J.C. van der Stel, ‘Functioneel herstel en zelfregulatie: opgaven voor cliënten én psychiaters’, Tijdschrift voor

psychiatrie 2015 (57), p. 80.

126 J. Meijers, ‘Prison brain? Executive dysfunctions in prisoners’, Frontiers in Psychology 2015 (6), p. 1-6. ;

J.C. van der Stel, ‘Functioneel herstel en zelfregulatie: opgaven voor cliënten én psychiaters’, Tijdschrift voor

psychiatrie 2015 (57), p. 80.

127 M.M. Boone, ‘Vrije wil en verantwoordelijkheid in de strafuitvoering’, Justitiële Verkenningen 2013, jr. 39,

Een extreem voorbeeld van een verarmde omgeving binnen detentie zijn de Amerikaanse penitentiaire inrichtingen De Amerikaanse penitentiaire inrichtingen staan bekend om hun strenge regime en zware straffen waarmee ze de misdaad willen terugdringen omdat hier een afschrikkende werking vanuit zou gaan. Een studie in de Verenigde Staten concludeerde dat veel Amerikaanse penitentiaire inrichtingen voornamelijk instellingen zijn die gevangenen nog crimineler maken en dat deze gevangenen levensgevaarlijk zijn wanneer ze vrijkomen omdat ze zich moesten confirmeren aan het regime en zelf niet meer mochten nadenken. Ze werden als monsters behandeld en dat zijn ze uiteindelijk ook geworden.128 De verarmde omgeving van deze penitentiaire inrichtingen hebben hier dus enorme invloed op de verdere ontwikkeling van gedetineerden.

Omgekeerd kunnen de hersenfuncties van gedetineerden juist verbeteren, indien

gedetineerden zich begeven in een ‘verrijkte’ omgeving. De prefrontale cortex heeft ook juist deze verrijking nodig. Deze verrijking ontstaat wanneer gedetineerden worden uitgedaagd door bijvoorbeeld werk waarbij zij moeten nadenken en waar zij een zekere inspanning voor moeten vergen.Deze verrijking kan echter ook uit kleine aanpassingen bestaan zoals het stimuleren van het lezen van boeken. 129 Gedetineerden hebben dus geen ‘verarmde’

omgeving nodig, maar juist een ‘verrijkte’ omgeving waar lichamelijke, geestelijke en sociale activiteiten worden aangeboden die van positieve invloed zijn op hersengebieden die van belang zijn voor de impulscontrole.130 Een ondersteunende en positieve omgeving is van groot belang bij een goede resocialisatie.131

Een goed voorbeeld van een verrijkte omgeving is het systeem van de penitentiaire inrichtingen in Noorwegen. Het eiland Bastøy dient als een gevangenis voor zware

misdadigers die het laatste deel van hun straf uitzitten. Op het eerste gezicht lijkt het eiland op een vakantieparadijs maar de gevangenen moeten flink aan de bak om voor hun eigen eten te zorgen, om de faciliteiten te onderhouden en vooral om zich voor te bereiden op hun

resocialisatie. Deze aanpak lijkt te werken aangezien de recidive in Noorwegen lager is dan in landen met een strenger regime. Door de zware criminelen te prikkelen en te laten samen

128 F.T. Cullen, C. L. Jonson & D. S. Nagin, ‘Prisons Do Not Reduce Recidivms. The High Cost of Ignoring

Science’, The Prison Journal 2011, Vol. 91/3, p. 82-95.

129 E.J.A. Scherder, ‘Laat je hersenen niet zitten’, Amsterdam: Athenaeum - Polak & Van Gennep 2014. 130 S. Lighart e.a., ‘De Nederlandse detentieomgeving en het resocialisatiebeginsel’, NJB 2018/692, p. 693-694. 131 M.M. Boone, ‘Schurende mensbeelden. Het verantwoordelijk stellen van gedetineerden voor hun

resocialisatie’, in: F. De Jong & R.S.B. Kool (eds.), Relaties van gezag en verantwoordelijkheid: strafrechtelijke

werken werden ze gestimuleerd om hun “hersenen” te gebruiken. Door deze positieve benadering voelden deze gevangenen zich ook weer serieus genomen en werden ze als

normale mensen behandeld. Dit heeft een positief effect gehad op het voorkomen van recidive en de duur van de detentie.132 Het systeem van penitentiaire inrichtingen in Noorwegen laat zien wat een ‘verrijkte’ omgeving voor invloed kan hebben op gedrag van gedetineerden. Nu de invulling van het detentiewezen veel invloed kan hebben op de ontwikkeling van hersenfuncties van gedetineerden is het de vraag of het voor gedetineerden wel mogelijk is om ‘goed gedrag’ te vertonen om in aanmerking te komen voor het plusprogramma en de voorwaardelijke invrijheidstelling.

In gesprekken met gedetineerden tijdens spreekuren van het JSG heb ik de geschetste problematiek uit de besproken onderzoeken veel voorbij zien komen. Veel gedetineerden kampen met psychische problemen, zoals depressie. Daarnaast zijn er ook veel gedetineerden met een lage intelligentie. Hierdoor begrijpen ze vaak niet wat er in detentie gebeurt, wat er van hen verlangd wordt, of zelfs niet waarom ze in detentie zijn geplaatst. Het lijkt mij daarom niet realistisch om van deze groep gedetineerden te verlangen dat zij hun detentie invullen door louter ‘goed gedrag’ te vertonen. Het is een periode van vallen en opstaan wil er duurzame gedragsverandering plaatsvinden. Veelal in het begin van hun detentie zullen gedetineerden niet bereid of gemotiveerd zijn om samen te werken met instanties binnen de gevangenis.133 Gedetineerden blijken vaak uit minder bedeelde en minder geschoolde milieus te komen waar motivatie vaak ontbreekt.134 Naar mijns inziens kan er daarom niet van

gedetineerden worden verlangd dat ze vanaf dag één ‘goed gedrag’ vertonen. Deze groep gedetineerden zal veelal blijven hangen in het basisprogramma en daardoor minder focussen op resocialisatie gedurende de detentie.

Daarnaast bestaat er ook een groep gedetineerden die gedurende de gehele detentie niet bereid is om te werken aan zijn gedrag met de verschillende instanties binnen een gevangenis. Met deze groep gedetineerden heb ik ook te maken gehad tijdens de spreekuren van het JSG. Alles en iedereen is tegen ze, waardoor ze op geen enkele manier willen meewerken. Wat betreft

132 C. Sterbenz, ‘Why Norway’s Prison System Is so Succesful’, https://www.businessinsider.com/why-norways-

prison-system-is-so-successful-2014-12?international=true&r=US&IR=T.

133 M.M. Boone, ‘Vrije wil en verantwoordelijkheid in de strafuitvoering’, Justitiële Verkenningen 2013, jr. 39,

p. 114-115.

deze groep gedetineerden sluit ik mij aan bij de analyse van Vegter beschreven in paragraaf 4.2. Deze groep gedetineerden zal geen goed gedrag vertonen, of wellicht zelfs calculerend gedrag vertonen, waardoor deze groep gedetineerden niet in aanmerking komt voor het plusprogramma en dus onder het nieuwe stelsel van voorwaardelijke invrijheidstelling ook niet voor resocialisatie en voorwaardelijke invrijheidstelling.135 Deze groep zal hierdoor wellicht een ‘kale’ detentie uitzitten zonder enige vorm van begeleiding of

resocialisatieactiviteiten en zal daarom veelal besluiten om de laatste twee jaar van de gevangenisstraf uit te zitten teneinde zonder enige vorm van justitieel toezicht vrij te

komen.136 Hierdoor lijkt het doel van het beschermen van de maatschappij en het voorkomen van recidive niet te worden nagestreefd, doordat deze gedetineerden geen soepele overgang zullen ondervinden bij het terugkeren in de samenleving. Men kan zich hierbij afvragen of niet alle gedetineerden, onafhankelijk van hun gedrag, in aanmerking moeten komen voor alle activiteiten die het plusprogramma biedt, met name activiteiten die gericht zijn op de

terugkeer in de maatschappij.

In het kader van een goede resocialisatie bepleit Boone dat dit niet moet zijn voorbehouden aan gedetineerden die goed gedrag vertonen. Zij vindt het onverenigbaar dat gedetineerden het recht op bepaalde activiteiten verliezen, indien zij onvoldoende gemotiveerd zijn en dus geen ‘goed gedrag’ vertonen. Iedere gedetineerde moet in aanmerking komen voor

resocialisatie activiteiten.137 Ik ben met Boone van mening dat juist gedetineerden die geen ‘goed gedrag’ vertonen en onvoldoende gemotiveerd zijn gebaat zullen zijn bij de

resocialisatieactiviteiten. Juist voor deze groep gedetineerden moet extra aandacht komen om een soepele terugkeer naar de maatschappij mogelijk te maken. Nu deze groep gedetineerden niet in aanmerking komt voor resocialisatie activiteiten en dus uiteindelijk ook niet voor voorwaardelijke invrijheidstelling, wordt deze groep aan zijn lot overgelaten. Zonder enige voorbereiding en zonder enig justitieel toezicht bij een terugkeer in de maatschappij wordt de kans op recidive nog groter. Daarmee wordt het doel van de Wet Straffen en beschermen, te weten het optimaal benutten van de straf om recidive te voorkomen en de maatschappij te beschermen, niet verwezenlijkt. De invoering van de nieuwe regeling zal naar mijn mening juist een tegengestelde werking hebben.

135 P. C. Vegter, ‘Voorwaardelijk in vrijheid met vertrouwen in de toekomst?’, Sancties 2018/4, p. 267-271. 136 P. C. Vegter, ‘Voorwaardelijk in vrijheid met vertrouwen in de toekomst?’, Sancties 2018/4, p. 267-271. 137 M.M. Boone, ‘Vrije wil en verantwoordelijkheid in de strafuitvoering’, Justitiële Verkenningen 2013, jr. 39,