• No results found

Van de Wolfput tot de Muizel": archeologisch vooronderzoek langs de Wolfputstraat te Oostakker (Gent, Oost-Vlaanderen)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van de Wolfput tot de Muizel": archeologisch vooronderzoek langs de Wolfputstraat te Oostakker (Gent, Oost-Vlaanderen)"

Copied!
76
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)         . 2012 .          .  . Archeo Rapport 17 Oostakker ‐ Wolfputstraat .      .  . DE SMAELE B.                                  COENAERTS J.                                 PIETERS H.   .

(2)  .                            . ARCHEO RAPPORT 17   . “Van de Wolfput tot de  Muizel”: archeologisch  vooronderzoek langs de  Wolfputstraat te  Oostakker (Gent, Oost‐ Vlaanderen). .                  . DE SMAELE B., COENAERTS J., PIETERS H. & TOMBEUR L. .

(3)  .  .  .  . Colofon  Opdrachtgever . Vlaamse  Maatschappij  voor  Sociaal  Wonen  (eigenaar gronden: WoninGent) . Project . Oostakker‐Wolfputstraat (OOS‐WOL)  . Vergunningsnummer . 2012/160 . Vergunningshouder . Bart De Smaele . Ons kenmerk . 3/1/2011/11002/2 . Auteurs . Bart De Smaele, Hadewijch Pieters, Jan Coenaerts . Redactie . B. De Smaele, Coenaerts J. . Kaarten & plannen . H. Pieters, B. De Smaele, Coenaerts J., Tombeur L.  (©NGI/GIS Vlaanderen) . Foto’s & tekeningen . Bart De Smaele, Hadewijch Pieters, Coenaerts Jan.. ISBN . / .   © aDeDe, mei 2012    Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt   door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook,   zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van aDeDe. .  . 2.  .

(4) Inhoudsopgave  1  Administratieve informatie .............................................................................................................. 4  2  Onderzoeksmethode ........................................................................................................................ 5  3  Topografie en bodemopbouw .......................................................................................................... 8  3.1  Topografie .................................................................................................................................. 8  3.2  Bodemopbouw .......................................................................................................................... 9  3.3  Verstoringen van recente aard (20e – 21e eeuw) .................................................................... 12  4  Historische situering ....................................................................................................................... 15  4.1  “Wolfput”,  “Walput” of “Wolepute” ...................................................................................... 15  4.2  Atlas van Ferraris ..................................................................................................................... 16  4.3  Atlas der Buurtwegen .............................................................................................................. 18  4.4  Centraal Archeologische Inventaris ......................................................................................... 19  4.5  Archeologisch onderzoek in 2012 ........................................................................................... 20  5  Sporen en structuren ...................................................................................................................... 21  5.1  Algemeen ................................................................................................................................. 21  5.2  Opdeling .................................................................................................................................. 21  5.3  Zone 1 ...................................................................................................................................... 21  5.4  Zone 2 ...................................................................................................................................... 24  5.5  Zone 3 ...................................................................................................................................... 25  5.5.1  Greppelsystemen .............................................................................................................. 26  5.5.2  Sporencluster 1 ................................................................................................................. 27  5.5.3  Sporencluster 2 ................................................................................................................. 28  5.5.4  Sporencluster 3 ................................................................................................................. 29  5.5.5  Sporencluster 4 ................................................................................................................. 30  5.5.6  Afbakening ........................................................................................................................ 32  5.6  Zone 4 ...................................................................................................................................... 33  6  Synthese en besluit ........................................................................................................................ 39  6.1  Synthese .................................................................................................................................. 39  6.2  Besluit ...................................................................................................................................... 41  7  Aanbevelingen ................................................................................................................................ 43  8  Bibliografie ...................................................................................................................................... 44  9  Lijst van afbeeldingen ..................................................................................................................... 45  10  Lijst van bijlagen .......................................................................................................................... 46   . 3.

(5) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. 1 Administratieve informatie    Van 24 april tot 14 mei 2012 werd door aDeDe bvba in opdracht van de Vlaamse Maatschappij voor  Sociaal Wonen een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd op de terreinen tussen de Wolfputstraat  (noord), de Muizelstraat (oost en zuid) en de Meerhoutstraat (west). Het onderzoeksgebied bevindt  zich  volledig  op  het  grondgebied  van  Oostakker,  deelgemeente  van  Gent.  De  gronden,  die  het  toponiem  “Muizel”  dragen,  zijn  eigendom  van  WoninGent  cvba  en  staan  kadastraal  gekend  als  afdeling  17,  sectie  B.,  percelen  572,  572b,  576,  578b,  578a,  562a,  552k3,  552I3,  579g,  577,  580a,  591t, 592a, 603a, 584, 585, 583e, 583b en 581a. Een kadasterkaart (A4) in bijlage geeft dit grafisch  weer. Percelen 584, 585 en 583e waren slechts in beperkte mate toegankelijk, aangezien deze een  laagte  in  het  gebied  vertegenwoordigden  en  bij  aanvang  van  het  onderzoek  zowel  onder  water  stonden  als  grotendeels  begroeid  met  kleine  bomen  en  struweel.  Deze  laagte  kan  als  een  lokaal  broek of moeras geïnterpreteerd worden, waar de kans op het aantreffen van archeologische sporen  en resten minimaal is. Perceel 579g was gedeeltelijk ontoegankelijk door de  aanwezigheid van een  houten  schuur,  die  bij  aanvang  der  werken  niet  was  afgebroken.  De  overige  obstakels,  zoals  omheiningen  en  vee,  waren  daags  voor  de  aanvang  der  werken  door  de  pachters  verwijderd,  met  dank aan Alain De Smedt (WoninGent).  Het vooronderzoek kadert in het plan voor het verkavelen van het volledige gebied tot een sociale  woonwijk,  waar  wegen,  rioleringen  en  woningen  zullen  worden  aangelegd.  Deze  ingrepen  en  dus  inherent de vernietiging van het volledige bodemarchief waren de motivatie voor het uitvoeren van  een vooronderzoek, waarbij het waarderen van de aanwezige resten centraal stond.  Het  terrein,  dat  een  oppervlakte  van  12,6  hectare  beslaat,  was  voor  de  aanvang  der  werken  voornamelijk in gebruik als graasland voor schapen, paarden en runderen.        . 4.  .

(6) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. 2 Onderzoeksmethode    Doel van het onderzoek was het inventariseren en waarderen van archeologische resten die mogelijk  door  de  geplande  werken  zouden  worden  verstoord.  Hierbij  stonden  5  wetenschappelijke  vragen  centraal. Deze vragen worden verder in de tekst beantwoord en in het besluit hernomen.  1. Zijn er sporen aanwezig en zo ja, zijn deze biologisch of antropogeen van oorsprong ?  2. Hoe is de bewaringstoestand en de leesbaarheid van de sporen ?  3. Behoren de sporen tot één of meerdere periodes ?   4. Maken de sporen deel uit van één of meerdere structuren ?  5. Welke aspecten verdienen bijzondere aandacht bij eventueel vervolgonderzoek ?   .  . Figuur 1: overzichtsfoto van het terrein met zicht op zone 3 in zuidelijke richting. .   De toegepaste onderzoeksmethode omvatte het evalueren van het bodemarchief (ten minste 10%)  door  middel  van  goed  verspreide  parallelle  proefsleuven.  Een  bijkomende  200  m²  van  het  beschikbare terrein kon worden onderzocht door middel van kijkvensters en/of dwarssleuven.   Deze methode werd over het hele terrein toegepast, waarbij de ligging en oriëntatie van de sleuven  en kijkvensters aangepast werd naargelang de situatie van het terrein. Waar nodig werden sleuven  onderbroken  voor  perceelsgreppels,  waterpartijen,  enz.  Kijkvensters  werden  aangelegd  ter  hoogte  van sporenclusters of geïsoleerde sporen aan de rand van duidelijke zones met nederzettingssporen,  teneinde een afbakening van de sporenrijke zones te bewerkstelligen. . 5.

(7) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. In totaal werd dus een oppervlakte van 1,27 ha onderzocht (totale oppervlakte 12,6 ha, ten opzichte  van een beschikbare oppervlakte van 12,1 ha), aangevuld met 200 m² aan kijkvensters. Het veldteam  bestond  uit  Bart  De  Smaele  (archeoloog‐projectleider),  Jan  Coenaerts  (archeoloog),  Hadewijch  Pieters (archeoloog/topograaf) en Linus Tombeur (archeoloog). De grondwerken werden uitgevoerd  door aDeDe bvba.  Voor de aanleg van de sleuven werd gebruik gemaakt van een rupsenkraan van 22t met platte bak  van  2,10m  breed.  De  sleuven  werden  op  het  terrein  uitgezet  met  een  tussenafstand  van  15m.  De  toplaag  werd  aldus  machinaal  verwijderd,  waarbij  speciale  aandacht  werd  besteed  aan  mogelijke  oude ploeglagen, podzols of andere elementen die de aanleg van een tussenvlak vereisen. De aanleg  van tussenvlakken bleek niet noodzakelijk.   De  sleuven  werden  doorlopend  genummerd  in  de  volgorde  waarin  ze  aangelegd  werden.  De  aangetroffen sporen werden één voor één opgeschaafd met de schop, duidelijk zichtbaar gemaakt,  afgelijnd  en  doorlopend  genummerd.  Greppelsegmenten  in  verschillende  sleuven  die  duidelijk  tot  dezelfde greppel behoorden kregen een gecombineerd nummer bestaande uit het spoornummer en  het sleufnummer.   De  aangetroffen  sporen  werden  meteen  na  het  opschonen  gefotografeerd.  Er  werd  uitsluitend  digitaal gefotografeerd. De proefsleuven en de sporen werden in het vlak digitaal ingemeten met een  Total  station  en  naar  Lambert  72‐coördinaten  gerefereerd,  op  basis  van  gecontroleerde  referentiepunten  van  het  Agentschap  voor  Geografische  Informatie  Vlaanderen  (AGIV).  Archeologische  vondsten  die  bij  het  opschaven  of  het  couperen  aangetroffen  waren,  werden  onmiddellijk  verzameld  en  van  een  identificatiekaart  voorzien.  De  determinatie  van  het  aardewerk  gebeurde  in  samenspraak  met  Robby  Vervoort  (aDeDe  bvba)  en  Maarten  Berkers  (Dienst  Stadsarcheologie Stad Gent).   Elk spoor werd in een inventaris opgenomen waarin de afmetingen, kleur, bodemtextuur, inclusies,  mogelijke genese, enz. werden geregistreerd (zie bijlage).  Een  selectie  van  de  sporen  werd  tenslotte  gecoupeerd,  teneinde  een  bodemprofiel  te  kunnen  documenteren en vooral deze te kunnen identificeren als antropogeen of natuurlijk van aard. Deze  evaluerende  coupes  zijn  onmisbaar  bij  een  goede  evaluatie  van  het  terrein  en  de  bewaring  van  de  daarin aanwezige sporen en structuren.   Tijdens het onderzoek werden 10 relevante profielkolommen aangelegd en geregistreerd, teneinde  een representatief beeld te verkrijgen van de bodemopbouw, met een focus op de zones met sporen  en structuren.   . 6.

(8) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17.  . Figuur 2: uittreksel uit de bodemkaart van België. Blauw: droog zand. Donkerblauw: nat zand. Grijs: niet  gekarteerd. Rode polygoon: onderzoeksgebied. Gele driehoeken: profielkolommen. .    .  . 7.

(9) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. 3 Topografie en bodemopbouw    3.1. Topografie  . Het  terrein,  dat  op  de  topografische  kaart  aangegeven  staat  als  “Muizel”,  was  bij  aanvang  van  het  onderzoek grotendeels vlak, met een lichte helling in zuidelijke richting. Ten opzichte van de Tweede  Algemene  Waterpassing  (TAW)  bevindt  het  gebied  zich  tussen  een  hoogte  van  6  en  8  m  boven  de  zeespiegel.   Het  terrein,  dat  als  grasland  en  graasweide  in  gebruik  was,  leek  door  landbouwactiviteiten  grotendeels  afgevlakt  en  genivelleerd.  De  oorspronkelijke  topografie  van  het  terrein  kon  dus  enkel  uit  de  opgravingsvlakken  afgelezen  worden.  In  het  noordoostelijke  gedeelte  was  duidelijk  een  depressie aanwezig, die volledig onder water stond en met struweel en kleine bomen begroeid was.  Het  oostelijke  gedeelte  van  het  terrein  lag  duidelijk  hoger  dan  de  rest  van  het  gebied  en  er  werd  vermoed dat dit deel van het terrein kunstmatig opgehoogd was.   Uit de opgemeten opgravingsvlakken kon een digitaal hoogtemodel opgemaakt worden, waaruit de  oorspronkelijke  topografie  van  het  terrein  veel  duidelijker  en  meer  genuanceerd  naar  voren  komt.  Het blijkt dat het gebied bestaat uit een afwisseling van twee NO‐ZW gerichte licht geprononceerde  droge  ruggen,  gescheiden  door  natte,  slecht  drainerende  gronden.  De  gronden  het  dichtst  bij  de  Wolfputstraat  zijn  uitermate  nat,  terwijl  in  zuidelijke  richting  het  terrein  stijgt  en  duidelijk  droger  wordt. Dit resulteert in een droge rug centraal op percelen 572 en 576. Op de overgang tussen deze  percelen en de percelen 578b en 577 bevinden zich opnieuw lage en natte gronden, die zich verder  in  oostelijke  richting  uitstrekken.  Op  percelen  578a  en  577  bevindt  zich  opnieuw  een  droge  rug,  waarop  het  grootste  deel  van  de  nederzettingssporen  is  aangetroffen  (zie  verder).  Deze  droge  rug  loopt  in  een  smalle  strook  verder  op  het  zuidelijke  gedeelte  van  perceel  583b.  De  droge  rug  op  perceel 578a loopt verder in zuidelijke richting, waar deze zich tot het meest zuidelijke punt van het  onderzoeksgebied  uitstrekt.  In  oostelijke  en  westelijke  richting  zakt  de  topografie  drastisch.  Dit  is  vooral  zichtbaar  op  percelen  562a  en  552k3,  waar  in  het  meest  westelijke  gedeelte  van  het  onderzoeksgebied het terrein een scherpe duik maakt en aanzienlijk natter wordt. Tenslotte was in  de proefsleuven in het meest noordoostelijke gedeelte van het terrein zichtbaar dat de rug die zich  op perceel 576 bevindt in oostelijke richting doorloopt, om ter hoogte van perceel 591t in oostelijke  richting  sterk  te  zakken.  Dit  betekent  dat  de  huidige  Wolfputstraat,  de  Meerhoutstraat  en  de  Muizelstraat  zich  op  natte,  slecht  gedraineerde  gronden  bevinden  en  het  binnengebied  een  droge  opduiking is, waar de kans op het aantreffen van archeologische sporen groot is.  . 8.

(10) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. Het  is  tenslotte  opvallend  dat  een  groot  aantal  huidige  perceelsgreppels,  die  ook  een  afwaterende  functie hebben, in deze lage gedeelten van het terrein aangelegd zijn. Het dempen van deze greppels  kan de waterhuishouding van het terrein grondig verstoren. Er moet tevens worden vermeld dat een  groot  aantal  van  deze  greppels  in  de  tweede  helft  van  de  20e  eeuw  met  grote  hoeveelheden  huishoudelijk afval zijn aangevuld.   .  . Figuur 3: uittreksel uit de topografische kaart van België. Rode polygoon: onderzoeksgebied. .   3.2. Bodemopbouw . Op de bodemkaart staat het gebied aangegeven als een ondergrond van droog zand. Het is duidelijk  dat dit slechts gedeeltelijk van toepassing is en dit beeld sterk genuanceerd kan worden op basis van  de aangetroffen bodemgesteldheid.    . 9.

(11) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17.  . Figuur 4: uittreksel uit de bodemkaart van België. Rode polygoon: onderzoeksgebied. Blauw: droog zand.  Donkerblauw: nat zand. Grijs: niet gekarteerd. .   De  bodemopbouw  in  het  onderzoeksgebied  kan  grosso  modo  verdeeld  worden  in  twee  types,  namelijk  de  bodemopbouw  op  de  droge  gedeelten  van  het  terrein  en  deze  in  de  laaggelegen  gebieden.   In de laaggelegen gedeeltes van het terrein is er sprake van een dikke antropogene humus‐horizont  die een sterk gebioturbeerde (mollen) menglaag afdekt. Hieronder is een vrij witte en fijne zandige  tot lemige ongeroerde bodem zichtbaar, waarin weinig concretie van ijzer of mangaan zichtbaar was.  Dit  wijst  op  een  heel  natte  situatie  waarbij  het  grondwater  weinig  kan  fluctueren.  Een  aantal  van  deze  lagere  zones  vertoonden  een  sterke  verbruining  van  de  natuurlijke  bodem,  al  was  er  geen  sprake van veenvorming.    . 10.

(12) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17.  . Figuur 5: profielkolom in proefsleuf 9 (zone 1). .   In de hoger gelegen gedeelten van het terrein is de situatie opmerkelijk anders. Er is sprake van een  relatief ondiepe antropogene humus‐horizont, die een dunne gebioturbeerde laag afdekt. Hieronder  bevindt zich een lemige onverstoorde natuurlijke bodem. Op veel plaatsen is er sprake van een heel  compacte  ijzerconcretie,  die  resulteert  in  een  donkeroranje  tot  donkerroeste  natuurlijke  bodem,  waarin de sporen zich scherp en duidelijk aflijnen. Deze donkerroeste laag is tot een diepte van 10 à  20 cm diepte aanwezig, namelijk tot waar de bodem overgaat in een heel compacte, kleiige laag. Er  moet beklemtoond worden dat het leesbare sporenniveau zich vanaf deze donkerroeste laag bevindt  en niet mag verward worden met een oude ploeglaag of dergelijke.   Centraal in het onderzoeksgebied was de antropogene humus‐horizont vrij ondiep (slechts 30cm) en  was de aflijning tussen deze horizont en de natuurlijke bodem met het leesbare sporenniveau heel  scherp.  Dit  wijst  op  vrij  recente  landbouwactiviteiten  waarbij  een  deel  van  de  natuurlijke  bodem  afgegraven of afgeploegd is.    . 11.

(13) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17.  . Figuur 6: profielkolom in proefsleuf 30 (zone 4). .   In  het  zuidoostelijke  gedeelte  van  het  onderzoeksgebied  was  er  sprake  van  een  heel  fijne  zandige  natuurlijke bodem, afgedekt door een antropogene humus‐horizont van ongeveer 60 cm dik en een  gebioturbeerde  laag  van  10  tot  15cm.  Deze  fijne  zandige  bodem  staat  in  sterk  contrast  met  de  bodems  waar  een  compacte  ijzerconcretie  kon  worden  vastgesteld.  Dit  wijst  op  een  meer  zandige  bodemtextuur en een betere drainage van deze bodems.     3.3. Verstoringen van recente aard (20e – 21e eeuw) . Overal in het gebied was sprake van bioturbatie door mollen, kevers en wormen, alsook planten‐ en  boomwortels  (voornamelijk  in  de  lagere  gedeelten  van  het  terrein).  Op  een  aantal  plaatsen  was  er  sprake  van  recente  verstoringen  van  menselijke  aard.  Het  gaat  voornamelijk  om  open  afwateringsgreppels  (recente  perceelsgrenzen)  en  kleine  kuilen  die  tot  in  de  natuurlijke  bodem  zichtbaar  waren.  In  het  noordelijke  gedeelte  van  het  onderzoeksgebied  was  bij  de  aanvang  van  de  werken  een  aantal  ondiepe  kraters  zichtbaar,  die  volgens  buurtbewoners  afkomstig  waren  van  het  rooien  van  de  bomen  van  een  boomgaard,  die  in  de  jaren  1980  (vanaf  1982,  bij  het  begin  van  de  industriële  ontwikkeling  van  het  gebied)  zou  moeten  verwijderd  zijn.  Ter  hoogte  van  deze  kraters  werden  in  de  natuurlijke  bodem  boomwortels  en  verbruining  van  de  bodem  aangetroffen.  De  boomgaard had behoord tot een erf waarvan de gebouwen ook in de jaren 1980 afgebroken waren  (zie verder).  . 12.

(14) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. Er is ook sprake van een groot aantal verstoringen door perceelsgreppels, die herkenbaar zijn op de  Atlas der Buurtwegen en ook op de huidige kadasterkaart. In zone 1 kon in het noordelijke gedeelte  van proefsleuf 5 een grote verstoring aangetroffen worden die getuigt van de recente perceelsgrens  tussen percelen 572 en 573b. Deze zelfde greppel werd aangesneden in het zuidelijke gedeelte van  de  proefsleuf.  In  zone  3  werd  in  het  noordelijke  gedeelte  van  proefsleuf  16  een  grote  verstoring  aangetroffen,  waarin  grote  hoeveelheden  afval  en  bouwpuin  aanwezig  waren.  Deze  verstoring  getuigt van de perceelsgrens tussen percelen 578a en 577.  In zone 4 werden de perceelsgrenzen tussen percelen 562a, 579g en 580a aangetroffen. Ook sporen  167 en 211 zijn recente perceelsgreppels die getuigen van deze begrenzing. In het zuidelijke gedeelte  van zone 4 werd een brede verstoring aangetroffen die parallel aan de perceelsgrens tussen percelen  552k3  en  552l3  loopt.  In  de  noordwestelijke  hoek  van  zone  4  werd  tenslotte  een  verstoring  aangetroffen die niet aan perceelsgrenzen (historisch of recent) kan verbonden worden.   Er  moet  tenslotte  een  aparte  vermelding  gemaakt  worden  voor  perceel  603a,  hetwelk  zich  in  het  oostelijke gedeelte van het terrein bevindt. Bij aanvang der werken was al duidelijk dat dit perceel  zich grosso modo 2m hoger bevindt dan de rest van het terrein (bijvoorbeeld perceel 583b). Bij het  aanleggen  van  de  eerste  proefsleuf  in  deze  zone  (WP  42)  bleek  al  snel  dat  er  sprake  was  van  minstens  2m  hele  losse  recent  aangevulde  grond,  waaronder  geen  duidelijk  bodemprofiel  kon  worden  vastgesteld.  Op  een  diepte  van  ongeveer  3m  werd  een  natte,  blauwgroen  gereduceerde  bodem  aangetroffen  met  onverteerde  resten  van  kleine  boomstronken.  Deze  proefsleuf  werd  gereduceerd  tot  een  kleine  proefput,  waarna  meer  zuidelijk  op  het  terrein  een  tweede  proefput  werd  aangelegd.  Ook  deze  gaf  hetzelfde  beeld.  Proefputten  42  en  51  werden  direct  na  de  aanleg  terug gedicht, dit om veiligheidsredenen en om verder inkalven te vermijden.   . 13.

(15) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17.  . Figuur 7: profielkolom in proefsleuf 51. .   Meer zuidelijk daalde het terrein en dwars op deze zichtbare helling werd een proefsleuf van 43 m  lang  aangelegd,  teneinde  een  begrenzing  aan  te  treffen.  Deze  werd  echter  niet  aangetroffen  en  er  kan worden uitgegaan van de veronderstelling dat het volledige perceel recent met grond en afval is  aangevuld.  In  de  bijmenging  van  de  losse  aanvulgrond  bevonden  zich  grote  fragmenten  plastic,  transportpaletten,  metaalfragmenten,  enz.  Volgens  buurtbewoners  is  de  grond  aangevoerd  bij  de  bouw van de Volvo‐fabriek (1,5km ten noorden van het onderzoekgebied). Vermoedelijk was perceel  603a een lokale laagte in het gebied, net zoals percelen 585 en 583b, begroeid met kleine bomen en  struweel. Deze laagte is recent met bouwafval opgevuld geraakt, waardoor de kans op het aantreffen  van archeologische resten heel erg laag is.      . 14.

(16) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. 4 Historische situering    4.1. “Wolfput”,  “Walput” of “Wolepute” . Het toponiem Wolfput, wat een verbastering van het toponiem Walput lijkt te zijn, is een deelgebied  van  de  gemeente  Oostakker  en  gaat  terug  tot  de  vroeg‐middeleeuwse  nederzettingskern  Puigem  (nog steeds een straatnaam op 1 km ten zuidwesten van het huidige onderzoeksgebied). Puigem of  Pudegem was een grote hoeve met een hofkouter, die ten laatste in de 10e eeuw zou ontstaan zijn  langs de weg van Slote naar Oostakker.1   .  . Figuur 8: het onderzoeksgebied (rode polygoon) ten opzichte van kaartblad I in Verhulst, 1958, met ten westen  van het onderzoeksgebied het gehucht Puigem.  .  . 1. Verhulst 1958, pag. 153. 15.

(17) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. Slote, als domein dat in de 10e eeuw grotendeels in het bezit van de Sint‐Baafsabdij is2, is ontstaan uit  twee  7e  eeuwse  verkopen  van  grootgrondbezitters  aan  de  abdij,  namelijk  deze  van  Bereuuelipo  de  Scaltis  en  deze  van  Rucho  de  Sclautis.  De  verkoop  omvat  zowel  akkers,  bos  en  hoeves  als  ruwe,  onbewerkte  gronden.3  De  verkoop  van  deze  gronden  kadert  in  een  campagne  waarbij  de  Sint‐ Baafsabdij systematisch gronden aankoopt om de invloedssfeer van de abdij te vergroten.   Op basis van de naamgeving van de hoeves in de 7e eeuw wordt over het algemeen geconcludeerd  dat deze in pas ontgonnen gebieden lagen (ontboste gebieden) en deze pas in de 12e en 13e eeuw  volledig in cultuur gebracht waren. Dit geldt ook voor het gebied ten noordoosten van Slote.4   Het eigenlijke onderzoeksgebied, al is het ten noorden begrensd door de Wolfputstraat, staat op de  topografische kaart en op de kadasterkaart (situatie 2011) aangegeven als “Muizel” of “Muysel”. Het  woord “muizel” kan in verschillende Vlaamse dialecten verschillende betekenissen hebben. Het kan  betekenen  “kruimel”  (www.vlaamswoordenboek.be)  of  “iets  onbenullig,  overschot”  in  Brabantse  dialecten. De Muizelstraat in de buurt van Harelbeke (West‐Vlaanderen) verwijst naar de naam van  een  herberg  met  dezelfde  naam,  waarbij  “muizel”  naar  een  doedelzak  verwijst  (http://inventaris.onroerenderfgoed.be).5  Een  meer  aannemelijke  verklaring  kan  zijn  dat  de  plaatsnaam  verwijst  naar  de  vroegere  wijkbenaming "Muizel". In 1817 woonden op de Muizel slechts 7 gezinnen met in totaal 40 personen.  Deze plaats wordt in 1672 "muijst" gespeld, een verzamelnaam voor mos. Het gaat hier dus om een  moerassige  plek  “waar  mos  groeide”.  De  vormen  "muijst"  en  "most"  hebben  bijgevolg  dezelfde  oorsprong en betekenis6 (met dank aan Roger Poelman en Gert Vervaet). De natte plaats kan wijzen  op de moerassige grond op percelen 585, 583e, 583b en 603a. Dit geeft aan dat deze laagte reeds in  de 17e eeuw en mogelijk zelfs in de late middeleeuwen aanwezig was.    4.2. Atlas van Ferraris . Eén van de oudste beschikbare cartografische bronnen voor informatie omtrent landgebruik voor het  onderzoeksgebied is de Atlas van Ferraris uit 1777. Hierop staat het onderzoeksgebied aangeduid als  akkerland  tussen  de  toponiemen  “Wolepute”,  “Velt  Strate”,  “Meerhout  Strate”  (de  huidige  Meerhoutstraat)  en  “Meerhout  Driesch”.  Het  toponiem  “Muizel”  komt  hierop  niet  voor.  Het  onderzoeksgebied toont uitsluitend akkerland, met percelen afgezoomd door bomenrijen of hagen.  Ten  zuiden  van  de  Wolfputstraat  zijn  twee  boerderijen  zichtbaar  met  hun  respectievelijke  2. Verhulst 1958, pag. 128. Verhulst 1958, pag. 128-130. 4 Verhulst 1958, pag. 139. 3. 5.   S.  Creyf,  &  A.  Vanwalleghem,  Aagje,  ‘Muizelstraat  (Harelbeke)’,  in:  Inventaris  van  het  Bouwkundig  Erfgoed,   https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/25159 ‐ bekeken 21/05/2012.  6. R. Poelman, 1982, p.126-127.. 16.

(18) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. bijgebouwen.  Eén  van  deze  boerderijen  is  nog  steeds  aanwezig  (perceel  588b  –  niet  in  het  onderzoeksgebied),  de  andere  is  recent  afgebroken.  Het  bouwpuin  is  nog  steeds  in  het  onderzoeksgebied  (perceel  573b)  aanwezig  als  een  overgroeide  hoop  baksteen‐  en  betonpuin.  Funderingsresten van de gebouwen zijn met het blote ook nog zichtbaar op het maaiveld en enkele  muren werden in de sleuven aangetroffen (zie verder).   Het verdwenen boerenerf vertoont op de Atlas van Ferraris al een boomgaard, die vermoedelijk ook  bij de afbraak van de gebouwen is verdwenen.     Het  onderzoeksgebied  bevindt  zich  op  de  Atlas  van  Ferraris  tussen  de  “Meerhoutstraat”  en  de  “Meerhout Dries”. Het toponiem Meerhout (of “Merholt”) zou verwijzen naar een bosrijke omgeving  die zich ten noordoosten van “Slote” bevond. Deze bosrijke omgeving is het “silva Mereholt”, dat in  de 10e eeuw in de oorkonde van Lotharius vermeld wordt.7  Over  de  aard  van  het  toponiem  “Meerhout”  staat  beschreven  dat  “Merhoute”  al  in  de  13de  eeuw  een afzonderlijke heerlijkheid van de Gentse burggraaf was, geënclaveerd in het domein van de Sint‐ Baafsabdij.8 Deze heerlijkheid was na het midden van de 13e eeuw verkocht aan de abdij en vanaf de  16e eeuw was ze afhankelijk van de Oudburg te Gent. Voor deze heerlijkheid was er een afzonderlijke  rechtbank  met  een  baljuw  en  5  schepenen,  die  haar  zittingen  in  de  18e  eeuw  hield  in  de  herberg  “Sint‐Arnout”.   In  het  midden  van  de  15e  eeuw  zouden  te  “Merhoute”  twee  hofsteden  aanwezig  geweest  zijn,  namelijk het “Goed te Westmeerhout” en het “Goed te Oostmeerhout”. Deze laatste werd ook het  “Goed ten Poele” genoemd.9   Deze  gegevens  wijzen  er  in  elk  geval  op  dat  in  het  gebied  reeds  in  de  15e  eeuw  twee  bewoningskernen  aanwezig  waren  en  de  naam  van  “Oostmeerhout”  verwijst  naar  de  landschappelijke inplanting in de buurt van een poel.      . 7. Verhulst 1958, pag. 150-152. Verhulst 1958, pag. 186-189. 9 Poelman, 1982. 8. 17.

(19) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17.  . Figuur 9: uittreksel uit de Atlas van Ferraris. Het onderzoeksgebied bevindt zich tussen de “Meerhout Strate” en  de “Meerhout Driesch”. .   4.3. Atlas der Buurtwegen . De Atlas der buurtwegen geeft een beeld van het terrein in het midden van de 19e eeuw en geeft vrij  gedetailleerd de historische bebouwing en landindeling weer. Er zijn echter geen aanwijzingen voor  het landgebruik op af te lezen.   De situatie van het onderzoeksgebied lijkt weinig gewijzigd. De Wolfputstraat staat aangeduid als een  genummerde  buurtweg  en  ten  oosten  is  het  toponiem  “Meerhout  Driesch”  geëvolueerd  naar  “Meerhout  Driesel”,  wat  resulteert  in  de  huidige  Drieselstraat.  Opnieuw  is  het  toponiem  “Muizel”  niet aangegeven.  Binnen  het  onderzoeksgebied  zijn  de  twee  boerderijen  nog  steeds  zichtbaar  en  meer  gedetailleerd  aangegeven  dan  op  de  Atlas  van  Ferraris.  Deze  gebouwen  zijn  nagenoeg  dezelfde  als  op  de  meest  recente topografische kaart van het gebied.   Wel staat de waterpartij (perceel 584) in het oostelijke gedeelte van het onderzoeksgebied al apart  aangegeven, wat er op wijst dat de laagte in het terrein in deze zone reeds bestond. Indien men dit  18.

(20) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. terugkoppelt  naar  de  Atlas  van  Ferraris  staat  in  dezelfde  zone  ook  een  klein  bebost  perceel  aangegeven,  maar  of  het  om  dezelfde  waterpartij  gaat  en  deze  waterpartij  dus  al  tot  de  18e  eeuw  kan  teruggebracht  worden,  is  niet  duidelijk.  Op  basis  van  de  aangetroffen  topografie  in  de  proefsleuven en het toponiem “Muizel” uit de 17e eeuw is het echter mogelijk te veronderstellen dat  de hele zone reeds in de 17e eeuw (of vroeger) als een laagte in het terrein aanwezig was en deze  laagte geen antropogene oorsprong heeft.   .  . Figuur 10: uittreksel uit de Atlas der Buurtwegen. Het onderzoeksgebied bevindt zich ten westen van “Meerhout  Driesels”. .   4.4. Centraal Archeologische Inventaris . Deze  inventaris  is  karig  met  informatie,  een  situatie  die  echter  enkel  de  huidige  stand  van  het  onderzoek  weerspiegelt.  In  de  wijde  omtrek  van  de  site  zijn  drie  meldingen  aanwezig.  Ten  noordoosten van het onderzoeksgebied bevindt zich Het Maegher Goet, een 16e eeuwse hoeve met  wortels in de 11e eeuw (CAI nr. 151091). Ten zuiden van het onderzoeksgebied is ter hoogte van de  Schansakker  een  proefsleuvenonderzoek  uitgevoerd  dat  laat‐middeleeuwse  perceelsgreppels  heeft  blootgelegd (CAI nr. 157407). Ten westen van het onderzoeksgebied is tenslotte een vondstmelding  van 8 fragmenten aardewerk uit de late ijzertijd, zonder gegevens over context (CAI nr. 32168).  . 19.

(21) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. Deze gegevens, gecombineerd met de historische gegevens en het kaartenmateriaal geven aan dat er  nog grote lacunes in de kennis van de regio blijven.     4.5. Archeologisch onderzoek in 2012 . Begin 2012 werd een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd door All‐Archeo bvba, slechts op 500  m  ten  westen  van  het  huidige  onderzoeksgebied.  Er  werden  kuilen,  greppels  en  paalkuilen  uit  de  volle en late middeleeuwen aangetroffen10. Er is nog geen vervolgonderzoek uitgevoerd.      .  .  . 10. N. Reyns et al., 2012.. 20.

(22) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. 5 Sporen en structuren    5.1. Algemeen . In  totaal  werden  271  sporen  aangetroffen  en  gedocumenteerd  (zie  allesporenkaart  A3  en  de  inventaris van de sporen in bijlage). Het gaat om:  ‐. 152 greppels . ‐. 55 kuilen, waarvan 4 vermoedelijk van biologische aard . ‐. 50 paalkuilen, waarvan 4 paalkuilen met aflijnbare kern in het vlak . ‐. 2 muren . ‐. 4 puntlocaties van losse vondsten . ‐. 2 spoornummers van één zonk . ‐. 7 sporen van biologische aard (vnl. na couperen) . ‐. 1 genummerde recente verstoring . In  het  volledige  onderzoeksgebied  werden  sporen  aangetroffen,  dewelke  zich  echter  clusteren  in  verschillende zones en met verschillende densiteit.   De  sporen  waren  over  het  algemeen  goed  bewaard  en  tekenden  zich  duidelijk  in  het  vlak  en  in  de  coupe af.     5.2. Opdeling  . Op basis van de aangetroffen sporen en structuren kan het gebied onderverdeeld worden in 4 zones  (zie  kaarten  A4  bijlage).  Deze  zones  omvatten  grosso  modo  percelen  572,  573b  en  576  in  het  noorden (Zone 1), 591t, 592a, 603a en 583b in het oosten (Zone 2), percelen 578b, 578a en 577 in  het  centrale  gedeelte  van  het  onderzoeksgebied  (Zone  3)  en  percelen  562a,  579g,  580a,  552k3  en  552pl3  in  het  zuidelijke  gedeelte  van  het  onderzoeksgebied  (Zone  4).  Deze  opdeling  in  zones  is  gebaseerd  op  densiteit  van  sporen  en  huidige  perceelsgrenzen.  Het  spreekt  voor  zich  dat  de  historische clustering van sporen en de opdeling in sites deze grenzen overschrijdt. Dit zal verder in  de tekst verduidelijkt worden.     5.3. Zone 1  . In deze zone werden 9 proefsleuven aangelegd van NW naar ZO, alsook twee kijkvensters ter hoogte  van  sporen  24  tot  32.  In  het  gedeelte  het  dichtst  bij  de  Wolfputstraat  werden  voornamelijk  brede . 21.

(23) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. greppels  aangetroffen  die  parallel  aan  de  Wolfputstraat  lopen.  Er  werden  ook  natuurlijke  sporen  aangetroffen  die  kunnen  verbonden  worden  aan  de  aanwezigheid  van  een  boomgaard  tot  aan  het  einde van de 20e eeuw. Deze greppels en sporen kenmerken zich door de lage topografische ligging,  de  scherpe  en  brokkelige  vulling  en  de  aanwezigheid  van  fragmenten  baksteen  in  de  vulling.  In  de  noordoostelijke hoek van deze zone werden eveneens de resten van (de in oorsprong 18e eeuwse)  bebouwing  teruggevonden.  Deze  kenmerkten  zich  door  recent  muurwerk  net  onder  het  loopvlak,  resten  van  metselwerk  en  betonconstructies,  alsook  een  groot  aantal  verstoringen  bij  en  rond  de  plaats  van  de  bebouwing  zoals  deze  op  de  topografische  kaart  en  op  de  Atlas  der  Buurtwegen  voorkomt. Tussen het puin en de verstoringen was een grote hoeveelheid 20e eeuws afval aanwezig,  voornamelijk  huishoudelijk  afval  (blikjes,  plastic  containers  van  afwasmiddel,  emmers,  plastic  speelgoed,  …).  Op  het  achterplan  van  de  gekende  bebouwing  werd  een  groot  aantal  kleine  afvalkuilen  aangetroffen,  waarin  hoofdzakelijk  20e  eeuws  huishoudelijk  afval  en  haardafval  (o.a.  kolengruis).  Proefsleuf  7  is  korter  dan  de  overige  sleuven,  aangezien  een  hoop  afbraakpuin  nog  steeds op de locatie aanwezig was. Er kan geconcludeerd worden dat er van de 18e eeuwse fase of  van  oudere  fasen  geen  sporen  zijn  aangetroffen  en  de  kans  op  het  aantreffen  van  deze  sporen  minimaal is.     In  zuidelijke  en  voornamelijk  zuidwestelijke  richting  stijgt  het  terrein  licht.  Dit  resulteert  in  droge,  lemige, ijzerhoudende gronden waar in proefsleuf 6 één sporencluster kon worden aangetroffen. Het  gaat om sporen 24 tot 32. Deze tekenden zich in het vlak af als een batterij smalle greppels met een  donkergrijze  tot  zwarte  vulling.  Deze  vulling  deed  op  het  eerste  zicht  heel  ‘recent’  aan,  maar  aangezien  deze  sporen  zich  onder  de  antropogene  humus‐horizont  bevinden  werd  een  grote  voorzichtigheid aangenomen.   Er  werd  echter  geen  aardewerk  aangetroffen  in  deze  sporencluster,  behalve  een  intrusief  wandfragment ‘Keuls’ steengoed (kruik) uit spoor 28 (Vondstnr. 039). Bij het opschaven werd verder  geen archeologisch materiaal aangetroffen, maar deze sporen sluiten typologisch (vulling en aflijning  in het vlak) aan bij de sporen in zone 3 en 4. Bij het aanleggen van een kijkvenster langs dit spoor  bleek het te gaan om een greppel die slechts 8m lang is en geen aansluiting vindt bij de greppels in  proefsleuf  7.  Het  gaat  dus  om  een  enkele  batterij  greppels  van  ten  minste  9  greppels,  die  vrij  geïsoleerd  in  deze  zone  voorkomen.  Aangezien  nergens  op  het  terrein  sporen  uit  de  Romeinse  periode  zijn  aangetroffen,  moeten  deze  sporen  voorlopig  gekaderd  worden  in  de  volle  of  late  middeleeuwen, gezien de aanwezigheid van sporen uit deze periode in de centrale zone (‘zone 3’, zie  verder).  Inhoudelijk  kunnen  ze  eventueel  gekaderd  worden  in  artisanale  activiteiten  en  verder  onderzoek lijkt hier genoodzaakt.     22.

(24) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17.  . Figuur 11: sporencluster in het zuidelijke deel van proefsleuf 6. .   In  het  zuidelijke  deel  van  proefsleuf  5  werden  6  scherp  afgelijnde  kuilen  (spoor  13‐18)  met  een  bruine homogene vulling en baksteenfragmenten in bijmenging aangetroffen op een diepte van 1,50  tot 1,60m onder het maaiveld. Bij de aanleg van een kijkvenster bleken de kuilen zich op de bodem  van  een  recente  perceelsgreppel  te  bevinden,  wat  er  op  wijst  dat  de  kuilen  eerder  van  recente  oorsprong zijn en geen deel uitmaken van een structuur of gebouwplattegrond.   Behalve een aantal perceelsindelende greppels en afwateringsgreppels werden in deze zone verder  geen  relevante  sporen  aangetroffen.  Met  uitzondering  van  de  sporencluster  rond  spoor  24  is  de  densiteit  laag  en  de  archeologische  verwachting  alsook  laag.  Een  brede  open  afwateringsgreppel  verdeelt  de  noordelijke  zone  en  de  centrale  zone  en  uiteraard  is  in  deze  greppel  de  kans  op  het  aantreffen van archeologische sporen heel laag.    . 23.

(25) Oostakker - Wolfputstraat. 5.4. 2012. Archeo Rapport 17. Zone 2 . In  deze  zone  werden  14  proefsleuven  (WP  36‐41,  43‐50)  en  twee  proefputten  (WP41  en  WP51)  aangelegd. Er werd zo dicht mogelijk tot bij de waterpartijen gewerkt. Tussen percelen 591t en 592a  was  een  brede  afwateringsgreppel  aanwezig,  waarin  of  waardoor  geen  sleuven  werden  aangelegd.  Ook  tussen  percelen  592a  en  603a  waren  struweel  en  bomen  aanwezig,  waardoor  geen  sleuven  werden  aangelegd.  De  tuin  van  perceel  592h2  was  in  westelijke  richting  doorgetrokken  tot  de  perceelsgrens  met  perceel  591t,  waarbij  gazon  en  hekkens  aanwezig  waren.  Ook  op  perceel  603a  waren bomen en struiken aanwezig. Op het noordelijke gedeelte van perceel 592a waren rubberen  rijplaten  en  bouwmaterialen  aanwezig,  naar  eigen  zeggen  eigendom  van  een  buurtbewoner.  Deze  obstakels waren bij aanvang der werken niet verwijderd.   Proefsleuven 36, 37 en 38 gaven een gelijkaardig beeld als deze in de noordelijke zone. Dicht bij de  bestaande huizen was de natuurlijke bodem aanwezig op een diepte van 1,5m, om snel te stijgen in  zuidelijke  richting  en  dan  weer  snel  te  zakken  richting  de  laagte  op  perceel  585.  De  lokale  hoogte  vertoonde dezelfde bodemkundige gesteldheid als in het zuidelijke gedeelte van zone 1, namelijk een  harde  ijzerconcretie  in  een  lemige  bodem.  In  het  natte  gedeelte  werd  een  depressie  aangetroffen  met baksteenfragmenten in de bijmenging (sporen 255 en 256) en op het hogere gedeelte werd een  greppel aangetroffen die in verbinding kan gesteld worden met een greppelsysteem in zone 1. Het  gaat om spoor 183 in proefsleuven 38, 37 en 36, spoor 39 in proefsleuf 9 en spoor 4 in proefsleuf 1.  Dit  greppeltracé  lijkt  na  het  georefereren  van  de  opgravingsplannen  van  All‐Archeo    bvba  in  2012  (Reyns et al., 2012) één op één overeen te komen met greppel G1 in het proefsleuvenonderzoek. Dit  wijst  er  op  dat  deze  greppelstructuur  mogelijk  deel  uitmaakt  van  een  wijd  netwerk  van  afwateringsgreppels in het hele gebied. Er werden geen vondsten in deze proefsleuven aangetroffen.   Proefsleuven  39,  40  en  41  bevonden  zich  over  het  algemeen  in  een  lager  en  natter  gedeelte,  dat  richting de Muizelstraat afwatert. De natuurlijke bodem tekende zich af als een lichtbeige tot beige‐ gele  zandige  tot  lemige  bodem  met  lichte  ijzerconcretie.  In  deze  sleuven  werden  geen  sporen  of  vondsten aangetroffen.  Zoals eerder vermeld werden op perceel 603a twee proefputten (WP 42 en WP 51) aangelegd, alsook  één  proefsleuf  (WP43).  In  deze  sleuven  werd  enkel  recent  aangevulde  grond  met  afval  in  de  bijmenging  aangetroffen,  die  een  blauw  gereduceerde  moerasbodem  afdekt.  Deze  laagte  kan  met  enige  zekerheid  geïdentificeerd  worden  als  een  deel  van  de  “muijst”  uit  1672,  het  moeras  naar  dewelke de Muizelstraat en het gebied op de topografische kaart genoemd is.   Op percelen 583e en 583b werden 7 proefsleuven aangelegd (WP 44 t.e.m. 50), met een gewisselde  oriëntatie  van  oost  naar  west,  ten  opzichte  van  de  sleuven  in  zones  1,  2  en  3.  De  grens  tussen  percelen  583b  en  581  was  een  open  afwateringsgreppel,  waarin  de  kans  op  het  aantreffen  van . 24.

(26) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. archeologische sporen minimaal was. Op laatstgenoemd perceel werden dan ook geen proefsleuven  aangelegd, maar het werd gebruikt als werfweg voor de rupsenkraan. Proefsleuf 50 werd in een T‐ vorm aangelegd om de onverkende ruimte tussen WP 50 en WP 22 te onderzoeken.   Ook  in  deze  sleuven  werden  voornamelijk  greppels  aangetroffen,  die  vermoedelijk  als  afwateringsgreppels gediend hebben. Vanaf proefsleuf 50 zakt het terrein in zuidelijke richting, om  vanaf proefsleuf 46 uitermate nat en slecht gedraineerd te zijn. Proefsleuven 44 en 45 kwamen dan  ook al snel onder water te staan en in deze zone geeft de topografie een aanvullende aanwijzing dat  de  “muijst”  een  natuurlijk  moeras  is,  waarrond  de  mens  in  het  verleden  een  constante  arbeid  verricht heeft om het water van de akkers af te leiden.   In proefsleuf 47 werden twee sporen (sporen 273 en 274) aangetroffen die in het vlak als paalkuilen  konden  geïnterpreteerd  worden,  maar  in  de  coupe  bleken  deze  niet  sluitend  als  paalkuil  interpreteerbaar en gezien de lage topografische ligging en gebrek aan aansluitende sporen of een  sporencluster zijn deze twee sporen vermoedelijk ook van biologische aard.   In  spoor  265  (WP  45)  en  spoor  275  (WP  47),  beide  greppels,  werden  elk  twee  fragmenten  laat‐ middeleeuws roodbakkend geglazuurd aardewerk aangetroffen, respectievelijk een bodemfragment  (V.003) en een oor van een kan of kruik (V.050). WP 49 bevatte nog een niet nader te determineren  losse vondst (spoor 281). Het gaat vermoedelijk om een schilfer bouwkeramiek. Greppel 267 leverde  een wandfragment ‘Keuls’ steengoed op (V.022).  Ter besluit kan worden gesteld dat de sporendensiteit in zone 2 laag is en de kans op het aantreffen  van  een  archeologische  site  dan  ook  heel  laag  is.  Vermoedelijk  zijn  de  akkers  die  direct  rond  het  moeras gelegen waren altijd als grasland en landbouwgrond in gebruik geweest, aangezien deze voor  bewoning  niet  erg  geschikt  zijn.  Het  doorsnijden  van  deze  gronden  met  afwateringsgreppels  geeft  aan dat deze gronden in gebruik zijn geweest, maar een duidelijke afbakening in tijd en functie kan  niet worden gemaakt.     5.5. Zone 3  . In  deze  zone  werden  13  proefsleuven  aangelegd,  grosso  modo  noord‐zuid  georiënteerd  (WP  10  t.e.m.  22),  alsook  een  kijkvenster  rond  spoor  147  (zie  verder).  Zone  3  omvat  het  grootste  deel  van  een lokale hoogte, die vanaf de meest westelijke grens van perceel 562a in oostelijke richting stijgt,  om  in  de  noordoostelijke  hoek  van  perceel  577  sterk  te  zakken.  De  zone  wordt  dus  centraal  gekenmerkt door droge, lemige gronden met een harde ijzerconcretie, waarin de sporen zich scherp  en  duidelijk  aftekenen.  De  hoogste  punten  van  deze  zone  zijn  door  recente  landbouwactiviteiten  afgetopt,  waarbij  de  menglaag  tussen  de  antropogene  humus‐horizont  en  de  gebioturbeerde . 25.

(27) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. menglaag  verdwenen  is.  Op  de  rand  van  de  zone  zakt  het  terrein  licht,  voornamelijk  in  de  noordoostelijke, zuidoostelijke en zuidwestelijke hoeken.   De  hele  zone  wordt  gekenmerkt  door  een  vrij  hoge  sporendensiteit  en  verschillende  duidelijke  sporenclusters. Deze worden afgewisseld door een complex systeem van greppels uit verschillende  periodes. De sporenclusters en de greppelsystemen worden afzonderlijk besproken.     5.5.1. Greppelsystemen . Verspreid over de hele zone werd een groot aantal greppels aangetroffen, waarin enkele systemen  duidelijk kunnen afgelijnd worden. In het uitsplitsen van greppelsystemen is meestal, bij gebrek aan  dateerbaar materiaal, de axialiteit van groot belang. In deze zijn er met enige voorzichtigheid twee  systemen te onderscheiden.    .  . Figuur 12: uitgelichte greppelsystemen op basis van de sporen. Donkerblauw: greppelsysteem dat zich tot buiten   het huidige onderzoeksgebied uitstrekt. Lichtblauw: mogelijk laat‐middeleeuwse erfgreppels.  .  . 26.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het gezinsinkomen uit bedrijf is ook in 2003 nog negatief, ook op de bedrijven die niet geraakt zijn door de vogelpest (zie tabel 8).. Er resteren weer

Wat voor het patroon geldt, geldt ook voor het modelleren van absolute anorganisch fosforconcentraties: deze worden nog niet goed door de modellen gesimuleerd figuur 3.17..

Het unieke karakter van PXTM-PLD en het gegeven dat inactivatie groeiverstorend werkt, maakt fosfolipase D een geschikt aangrijpingspunt voor

Als u als ondernemer, op enig moment in het jaar, niet meer dan ten hoogste veertig uur per week arbeid laat verrichten op uw bedrijf (door één of meer werknemers gezamenlijk;

Er waren meer planten met een fijn mozaïek te zien, maar bij behandeling met een normale bemesting, planten gepoot in potgrond en geen gibberelline gebruikt, waren veel minder

Marcus replies (Ad Ant. Rather curiously, the father goes on to implore his former master to keep on loving him as he did when he, the writer of the letter, was also a child. It

Maar dan moet je mensen wel vragen naar die zaken waar ze expert in zijn: hun eigen problemen. Als je naar oplossingen vraagt, verwacht men dat die ook

Het totaal aantal personen dat een gezondheidsverklaring heeft ingevuld ligt rond de 300.000 (zie Paragraaf 5.1.1). Het merendeel daarvan wordt automatisch verwerkt omdat alle