Van de Wolfput tot de Muizel": archeologisch vooronderzoek langs de Wolfputstraat te Oostakker (Gent, Oost-Vlaanderen)
Hele tekst
(2) . . ARCHEO RAPPORT 17 . “Van de Wolfput tot de Muizel”: archeologisch vooronderzoek langs de Wolfputstraat te Oostakker (Gent, Oost‐ Vlaanderen). . . DE SMAELE B., COENAERTS J., PIETERS H. & TOMBEUR L. .
(3) . . . . Colofon Opdrachtgever . Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (eigenaar gronden: WoninGent) . Project . Oostakker‐Wolfputstraat (OOS‐WOL) . Vergunningsnummer . 2012/160 . Vergunningshouder . Bart De Smaele . Ons kenmerk . 3/1/2011/11002/2 . Auteurs . Bart De Smaele, Hadewijch Pieters, Jan Coenaerts . Redactie . B. De Smaele, Coenaerts J. . Kaarten & plannen . H. Pieters, B. De Smaele, Coenaerts J., Tombeur L. (©NGI/GIS Vlaanderen) . Foto’s & tekeningen . Bart De Smaele, Hadewijch Pieters, Coenaerts Jan.. ISBN . / . © aDeDe, mei 2012 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van aDeDe. . . 2. .
(4) Inhoudsopgave 1 Administratieve informatie .............................................................................................................. 4 2 Onderzoeksmethode ........................................................................................................................ 5 3 Topografie en bodemopbouw .......................................................................................................... 8 3.1 Topografie .................................................................................................................................. 8 3.2 Bodemopbouw .......................................................................................................................... 9 3.3 Verstoringen van recente aard (20e – 21e eeuw) .................................................................... 12 4 Historische situering ....................................................................................................................... 15 4.1 “Wolfput”, “Walput” of “Wolepute” ...................................................................................... 15 4.2 Atlas van Ferraris ..................................................................................................................... 16 4.3 Atlas der Buurtwegen .............................................................................................................. 18 4.4 Centraal Archeologische Inventaris ......................................................................................... 19 4.5 Archeologisch onderzoek in 2012 ........................................................................................... 20 5 Sporen en structuren ...................................................................................................................... 21 5.1 Algemeen ................................................................................................................................. 21 5.2 Opdeling .................................................................................................................................. 21 5.3 Zone 1 ...................................................................................................................................... 21 5.4 Zone 2 ...................................................................................................................................... 24 5.5 Zone 3 ...................................................................................................................................... 25 5.5.1 Greppelsystemen .............................................................................................................. 26 5.5.2 Sporencluster 1 ................................................................................................................. 27 5.5.3 Sporencluster 2 ................................................................................................................. 28 5.5.4 Sporencluster 3 ................................................................................................................. 29 5.5.5 Sporencluster 4 ................................................................................................................. 30 5.5.6 Afbakening ........................................................................................................................ 32 5.6 Zone 4 ...................................................................................................................................... 33 6 Synthese en besluit ........................................................................................................................ 39 6.1 Synthese .................................................................................................................................. 39 6.2 Besluit ...................................................................................................................................... 41 7 Aanbevelingen ................................................................................................................................ 43 8 Bibliografie ...................................................................................................................................... 44 9 Lijst van afbeeldingen ..................................................................................................................... 45 10 Lijst van bijlagen .......................................................................................................................... 46 . 3.
(5) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. 1 Administratieve informatie Van 24 april tot 14 mei 2012 werd door aDeDe bvba in opdracht van de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd op de terreinen tussen de Wolfputstraat (noord), de Muizelstraat (oost en zuid) en de Meerhoutstraat (west). Het onderzoeksgebied bevindt zich volledig op het grondgebied van Oostakker, deelgemeente van Gent. De gronden, die het toponiem “Muizel” dragen, zijn eigendom van WoninGent cvba en staan kadastraal gekend als afdeling 17, sectie B., percelen 572, 572b, 576, 578b, 578a, 562a, 552k3, 552I3, 579g, 577, 580a, 591t, 592a, 603a, 584, 585, 583e, 583b en 581a. Een kadasterkaart (A4) in bijlage geeft dit grafisch weer. Percelen 584, 585 en 583e waren slechts in beperkte mate toegankelijk, aangezien deze een laagte in het gebied vertegenwoordigden en bij aanvang van het onderzoek zowel onder water stonden als grotendeels begroeid met kleine bomen en struweel. Deze laagte kan als een lokaal broek of moeras geïnterpreteerd worden, waar de kans op het aantreffen van archeologische sporen en resten minimaal is. Perceel 579g was gedeeltelijk ontoegankelijk door de aanwezigheid van een houten schuur, die bij aanvang der werken niet was afgebroken. De overige obstakels, zoals omheiningen en vee, waren daags voor de aanvang der werken door de pachters verwijderd, met dank aan Alain De Smedt (WoninGent). Het vooronderzoek kadert in het plan voor het verkavelen van het volledige gebied tot een sociale woonwijk, waar wegen, rioleringen en woningen zullen worden aangelegd. Deze ingrepen en dus inherent de vernietiging van het volledige bodemarchief waren de motivatie voor het uitvoeren van een vooronderzoek, waarbij het waarderen van de aanwezige resten centraal stond. Het terrein, dat een oppervlakte van 12,6 hectare beslaat, was voor de aanvang der werken voornamelijk in gebruik als graasland voor schapen, paarden en runderen. . 4. .
(6) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. 2 Onderzoeksmethode Doel van het onderzoek was het inventariseren en waarderen van archeologische resten die mogelijk door de geplande werken zouden worden verstoord. Hierbij stonden 5 wetenschappelijke vragen centraal. Deze vragen worden verder in de tekst beantwoord en in het besluit hernomen. 1. Zijn er sporen aanwezig en zo ja, zijn deze biologisch of antropogeen van oorsprong ? 2. Hoe is de bewaringstoestand en de leesbaarheid van de sporen ? 3. Behoren de sporen tot één of meerdere periodes ? 4. Maken de sporen deel uit van één of meerdere structuren ? 5. Welke aspecten verdienen bijzondere aandacht bij eventueel vervolgonderzoek ? . . Figuur 1: overzichtsfoto van het terrein met zicht op zone 3 in zuidelijke richting. . De toegepaste onderzoeksmethode omvatte het evalueren van het bodemarchief (ten minste 10%) door middel van goed verspreide parallelle proefsleuven. Een bijkomende 200 m² van het beschikbare terrein kon worden onderzocht door middel van kijkvensters en/of dwarssleuven. Deze methode werd over het hele terrein toegepast, waarbij de ligging en oriëntatie van de sleuven en kijkvensters aangepast werd naargelang de situatie van het terrein. Waar nodig werden sleuven onderbroken voor perceelsgreppels, waterpartijen, enz. Kijkvensters werden aangelegd ter hoogte van sporenclusters of geïsoleerde sporen aan de rand van duidelijke zones met nederzettingssporen, teneinde een afbakening van de sporenrijke zones te bewerkstelligen. . 5.
(7) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. In totaal werd dus een oppervlakte van 1,27 ha onderzocht (totale oppervlakte 12,6 ha, ten opzichte van een beschikbare oppervlakte van 12,1 ha), aangevuld met 200 m² aan kijkvensters. Het veldteam bestond uit Bart De Smaele (archeoloog‐projectleider), Jan Coenaerts (archeoloog), Hadewijch Pieters (archeoloog/topograaf) en Linus Tombeur (archeoloog). De grondwerken werden uitgevoerd door aDeDe bvba. Voor de aanleg van de sleuven werd gebruik gemaakt van een rupsenkraan van 22t met platte bak van 2,10m breed. De sleuven werden op het terrein uitgezet met een tussenafstand van 15m. De toplaag werd aldus machinaal verwijderd, waarbij speciale aandacht werd besteed aan mogelijke oude ploeglagen, podzols of andere elementen die de aanleg van een tussenvlak vereisen. De aanleg van tussenvlakken bleek niet noodzakelijk. De sleuven werden doorlopend genummerd in de volgorde waarin ze aangelegd werden. De aangetroffen sporen werden één voor één opgeschaafd met de schop, duidelijk zichtbaar gemaakt, afgelijnd en doorlopend genummerd. Greppelsegmenten in verschillende sleuven die duidelijk tot dezelfde greppel behoorden kregen een gecombineerd nummer bestaande uit het spoornummer en het sleufnummer. De aangetroffen sporen werden meteen na het opschonen gefotografeerd. Er werd uitsluitend digitaal gefotografeerd. De proefsleuven en de sporen werden in het vlak digitaal ingemeten met een Total station en naar Lambert 72‐coördinaten gerefereerd, op basis van gecontroleerde referentiepunten van het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen (AGIV). Archeologische vondsten die bij het opschaven of het couperen aangetroffen waren, werden onmiddellijk verzameld en van een identificatiekaart voorzien. De determinatie van het aardewerk gebeurde in samenspraak met Robby Vervoort (aDeDe bvba) en Maarten Berkers (Dienst Stadsarcheologie Stad Gent). Elk spoor werd in een inventaris opgenomen waarin de afmetingen, kleur, bodemtextuur, inclusies, mogelijke genese, enz. werden geregistreerd (zie bijlage). Een selectie van de sporen werd tenslotte gecoupeerd, teneinde een bodemprofiel te kunnen documenteren en vooral deze te kunnen identificeren als antropogeen of natuurlijk van aard. Deze evaluerende coupes zijn onmisbaar bij een goede evaluatie van het terrein en de bewaring van de daarin aanwezige sporen en structuren. Tijdens het onderzoek werden 10 relevante profielkolommen aangelegd en geregistreerd, teneinde een representatief beeld te verkrijgen van de bodemopbouw, met een focus op de zones met sporen en structuren. . 6.
(8) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. . Figuur 2: uittreksel uit de bodemkaart van België. Blauw: droog zand. Donkerblauw: nat zand. Grijs: niet gekarteerd. Rode polygoon: onderzoeksgebied. Gele driehoeken: profielkolommen. . . . 7.
(9) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. 3 Topografie en bodemopbouw 3.1. Topografie . Het terrein, dat op de topografische kaart aangegeven staat als “Muizel”, was bij aanvang van het onderzoek grotendeels vlak, met een lichte helling in zuidelijke richting. Ten opzichte van de Tweede Algemene Waterpassing (TAW) bevindt het gebied zich tussen een hoogte van 6 en 8 m boven de zeespiegel. Het terrein, dat als grasland en graasweide in gebruik was, leek door landbouwactiviteiten grotendeels afgevlakt en genivelleerd. De oorspronkelijke topografie van het terrein kon dus enkel uit de opgravingsvlakken afgelezen worden. In het noordoostelijke gedeelte was duidelijk een depressie aanwezig, die volledig onder water stond en met struweel en kleine bomen begroeid was. Het oostelijke gedeelte van het terrein lag duidelijk hoger dan de rest van het gebied en er werd vermoed dat dit deel van het terrein kunstmatig opgehoogd was. Uit de opgemeten opgravingsvlakken kon een digitaal hoogtemodel opgemaakt worden, waaruit de oorspronkelijke topografie van het terrein veel duidelijker en meer genuanceerd naar voren komt. Het blijkt dat het gebied bestaat uit een afwisseling van twee NO‐ZW gerichte licht geprononceerde droge ruggen, gescheiden door natte, slecht drainerende gronden. De gronden het dichtst bij de Wolfputstraat zijn uitermate nat, terwijl in zuidelijke richting het terrein stijgt en duidelijk droger wordt. Dit resulteert in een droge rug centraal op percelen 572 en 576. Op de overgang tussen deze percelen en de percelen 578b en 577 bevinden zich opnieuw lage en natte gronden, die zich verder in oostelijke richting uitstrekken. Op percelen 578a en 577 bevindt zich opnieuw een droge rug, waarop het grootste deel van de nederzettingssporen is aangetroffen (zie verder). Deze droge rug loopt in een smalle strook verder op het zuidelijke gedeelte van perceel 583b. De droge rug op perceel 578a loopt verder in zuidelijke richting, waar deze zich tot het meest zuidelijke punt van het onderzoeksgebied uitstrekt. In oostelijke en westelijke richting zakt de topografie drastisch. Dit is vooral zichtbaar op percelen 562a en 552k3, waar in het meest westelijke gedeelte van het onderzoeksgebied het terrein een scherpe duik maakt en aanzienlijk natter wordt. Tenslotte was in de proefsleuven in het meest noordoostelijke gedeelte van het terrein zichtbaar dat de rug die zich op perceel 576 bevindt in oostelijke richting doorloopt, om ter hoogte van perceel 591t in oostelijke richting sterk te zakken. Dit betekent dat de huidige Wolfputstraat, de Meerhoutstraat en de Muizelstraat zich op natte, slecht gedraineerde gronden bevinden en het binnengebied een droge opduiking is, waar de kans op het aantreffen van archeologische sporen groot is. . 8.
(10) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. Het is tenslotte opvallend dat een groot aantal huidige perceelsgreppels, die ook een afwaterende functie hebben, in deze lage gedeelten van het terrein aangelegd zijn. Het dempen van deze greppels kan de waterhuishouding van het terrein grondig verstoren. Er moet tevens worden vermeld dat een groot aantal van deze greppels in de tweede helft van de 20e eeuw met grote hoeveelheden huishoudelijk afval zijn aangevuld. . . Figuur 3: uittreksel uit de topografische kaart van België. Rode polygoon: onderzoeksgebied. . 3.2. Bodemopbouw . Op de bodemkaart staat het gebied aangegeven als een ondergrond van droog zand. Het is duidelijk dat dit slechts gedeeltelijk van toepassing is en dit beeld sterk genuanceerd kan worden op basis van de aangetroffen bodemgesteldheid. . 9.
(11) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. . Figuur 4: uittreksel uit de bodemkaart van België. Rode polygoon: onderzoeksgebied. Blauw: droog zand. Donkerblauw: nat zand. Grijs: niet gekarteerd. . De bodemopbouw in het onderzoeksgebied kan grosso modo verdeeld worden in twee types, namelijk de bodemopbouw op de droge gedeelten van het terrein en deze in de laaggelegen gebieden. In de laaggelegen gedeeltes van het terrein is er sprake van een dikke antropogene humus‐horizont die een sterk gebioturbeerde (mollen) menglaag afdekt. Hieronder is een vrij witte en fijne zandige tot lemige ongeroerde bodem zichtbaar, waarin weinig concretie van ijzer of mangaan zichtbaar was. Dit wijst op een heel natte situatie waarbij het grondwater weinig kan fluctueren. Een aantal van deze lagere zones vertoonden een sterke verbruining van de natuurlijke bodem, al was er geen sprake van veenvorming. . 10.
(12) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. . Figuur 5: profielkolom in proefsleuf 9 (zone 1). . In de hoger gelegen gedeelten van het terrein is de situatie opmerkelijk anders. Er is sprake van een relatief ondiepe antropogene humus‐horizont, die een dunne gebioturbeerde laag afdekt. Hieronder bevindt zich een lemige onverstoorde natuurlijke bodem. Op veel plaatsen is er sprake van een heel compacte ijzerconcretie, die resulteert in een donkeroranje tot donkerroeste natuurlijke bodem, waarin de sporen zich scherp en duidelijk aflijnen. Deze donkerroeste laag is tot een diepte van 10 à 20 cm diepte aanwezig, namelijk tot waar de bodem overgaat in een heel compacte, kleiige laag. Er moet beklemtoond worden dat het leesbare sporenniveau zich vanaf deze donkerroeste laag bevindt en niet mag verward worden met een oude ploeglaag of dergelijke. Centraal in het onderzoeksgebied was de antropogene humus‐horizont vrij ondiep (slechts 30cm) en was de aflijning tussen deze horizont en de natuurlijke bodem met het leesbare sporenniveau heel scherp. Dit wijst op vrij recente landbouwactiviteiten waarbij een deel van de natuurlijke bodem afgegraven of afgeploegd is. . 11.
(13) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. . Figuur 6: profielkolom in proefsleuf 30 (zone 4). . In het zuidoostelijke gedeelte van het onderzoeksgebied was er sprake van een heel fijne zandige natuurlijke bodem, afgedekt door een antropogene humus‐horizont van ongeveer 60 cm dik en een gebioturbeerde laag van 10 tot 15cm. Deze fijne zandige bodem staat in sterk contrast met de bodems waar een compacte ijzerconcretie kon worden vastgesteld. Dit wijst op een meer zandige bodemtextuur en een betere drainage van deze bodems. 3.3. Verstoringen van recente aard (20e – 21e eeuw) . Overal in het gebied was sprake van bioturbatie door mollen, kevers en wormen, alsook planten‐ en boomwortels (voornamelijk in de lagere gedeelten van het terrein). Op een aantal plaatsen was er sprake van recente verstoringen van menselijke aard. Het gaat voornamelijk om open afwateringsgreppels (recente perceelsgrenzen) en kleine kuilen die tot in de natuurlijke bodem zichtbaar waren. In het noordelijke gedeelte van het onderzoeksgebied was bij de aanvang van de werken een aantal ondiepe kraters zichtbaar, die volgens buurtbewoners afkomstig waren van het rooien van de bomen van een boomgaard, die in de jaren 1980 (vanaf 1982, bij het begin van de industriële ontwikkeling van het gebied) zou moeten verwijderd zijn. Ter hoogte van deze kraters werden in de natuurlijke bodem boomwortels en verbruining van de bodem aangetroffen. De boomgaard had behoord tot een erf waarvan de gebouwen ook in de jaren 1980 afgebroken waren (zie verder). . 12.
(14) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. Er is ook sprake van een groot aantal verstoringen door perceelsgreppels, die herkenbaar zijn op de Atlas der Buurtwegen en ook op de huidige kadasterkaart. In zone 1 kon in het noordelijke gedeelte van proefsleuf 5 een grote verstoring aangetroffen worden die getuigt van de recente perceelsgrens tussen percelen 572 en 573b. Deze zelfde greppel werd aangesneden in het zuidelijke gedeelte van de proefsleuf. In zone 3 werd in het noordelijke gedeelte van proefsleuf 16 een grote verstoring aangetroffen, waarin grote hoeveelheden afval en bouwpuin aanwezig waren. Deze verstoring getuigt van de perceelsgrens tussen percelen 578a en 577. In zone 4 werden de perceelsgrenzen tussen percelen 562a, 579g en 580a aangetroffen. Ook sporen 167 en 211 zijn recente perceelsgreppels die getuigen van deze begrenzing. In het zuidelijke gedeelte van zone 4 werd een brede verstoring aangetroffen die parallel aan de perceelsgrens tussen percelen 552k3 en 552l3 loopt. In de noordwestelijke hoek van zone 4 werd tenslotte een verstoring aangetroffen die niet aan perceelsgrenzen (historisch of recent) kan verbonden worden. Er moet tenslotte een aparte vermelding gemaakt worden voor perceel 603a, hetwelk zich in het oostelijke gedeelte van het terrein bevindt. Bij aanvang der werken was al duidelijk dat dit perceel zich grosso modo 2m hoger bevindt dan de rest van het terrein (bijvoorbeeld perceel 583b). Bij het aanleggen van de eerste proefsleuf in deze zone (WP 42) bleek al snel dat er sprake was van minstens 2m hele losse recent aangevulde grond, waaronder geen duidelijk bodemprofiel kon worden vastgesteld. Op een diepte van ongeveer 3m werd een natte, blauwgroen gereduceerde bodem aangetroffen met onverteerde resten van kleine boomstronken. Deze proefsleuf werd gereduceerd tot een kleine proefput, waarna meer zuidelijk op het terrein een tweede proefput werd aangelegd. Ook deze gaf hetzelfde beeld. Proefputten 42 en 51 werden direct na de aanleg terug gedicht, dit om veiligheidsredenen en om verder inkalven te vermijden. . 13.
(15) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. . Figuur 7: profielkolom in proefsleuf 51. . Meer zuidelijk daalde het terrein en dwars op deze zichtbare helling werd een proefsleuf van 43 m lang aangelegd, teneinde een begrenzing aan te treffen. Deze werd echter niet aangetroffen en er kan worden uitgegaan van de veronderstelling dat het volledige perceel recent met grond en afval is aangevuld. In de bijmenging van de losse aanvulgrond bevonden zich grote fragmenten plastic, transportpaletten, metaalfragmenten, enz. Volgens buurtbewoners is de grond aangevoerd bij de bouw van de Volvo‐fabriek (1,5km ten noorden van het onderzoekgebied). Vermoedelijk was perceel 603a een lokale laagte in het gebied, net zoals percelen 585 en 583b, begroeid met kleine bomen en struweel. Deze laagte is recent met bouwafval opgevuld geraakt, waardoor de kans op het aantreffen van archeologische resten heel erg laag is. . 14.
(16) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. 4 Historische situering 4.1. “Wolfput”, “Walput” of “Wolepute” . Het toponiem Wolfput, wat een verbastering van het toponiem Walput lijkt te zijn, is een deelgebied van de gemeente Oostakker en gaat terug tot de vroeg‐middeleeuwse nederzettingskern Puigem (nog steeds een straatnaam op 1 km ten zuidwesten van het huidige onderzoeksgebied). Puigem of Pudegem was een grote hoeve met een hofkouter, die ten laatste in de 10e eeuw zou ontstaan zijn langs de weg van Slote naar Oostakker.1 . . Figuur 8: het onderzoeksgebied (rode polygoon) ten opzichte van kaartblad I in Verhulst, 1958, met ten westen van het onderzoeksgebied het gehucht Puigem. . . 1. Verhulst 1958, pag. 153. 15.
(17) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. Slote, als domein dat in de 10e eeuw grotendeels in het bezit van de Sint‐Baafsabdij is2, is ontstaan uit twee 7e eeuwse verkopen van grootgrondbezitters aan de abdij, namelijk deze van Bereuuelipo de Scaltis en deze van Rucho de Sclautis. De verkoop omvat zowel akkers, bos en hoeves als ruwe, onbewerkte gronden.3 De verkoop van deze gronden kadert in een campagne waarbij de Sint‐ Baafsabdij systematisch gronden aankoopt om de invloedssfeer van de abdij te vergroten. Op basis van de naamgeving van de hoeves in de 7e eeuw wordt over het algemeen geconcludeerd dat deze in pas ontgonnen gebieden lagen (ontboste gebieden) en deze pas in de 12e en 13e eeuw volledig in cultuur gebracht waren. Dit geldt ook voor het gebied ten noordoosten van Slote.4 Het eigenlijke onderzoeksgebied, al is het ten noorden begrensd door de Wolfputstraat, staat op de topografische kaart en op de kadasterkaart (situatie 2011) aangegeven als “Muizel” of “Muysel”. Het woord “muizel” kan in verschillende Vlaamse dialecten verschillende betekenissen hebben. Het kan betekenen “kruimel” (www.vlaamswoordenboek.be) of “iets onbenullig, overschot” in Brabantse dialecten. De Muizelstraat in de buurt van Harelbeke (West‐Vlaanderen) verwijst naar de naam van een herberg met dezelfde naam, waarbij “muizel” naar een doedelzak verwijst (http://inventaris.onroerenderfgoed.be).5 Een meer aannemelijke verklaring kan zijn dat de plaatsnaam verwijst naar de vroegere wijkbenaming "Muizel". In 1817 woonden op de Muizel slechts 7 gezinnen met in totaal 40 personen. Deze plaats wordt in 1672 "muijst" gespeld, een verzamelnaam voor mos. Het gaat hier dus om een moerassige plek “waar mos groeide”. De vormen "muijst" en "most" hebben bijgevolg dezelfde oorsprong en betekenis6 (met dank aan Roger Poelman en Gert Vervaet). De natte plaats kan wijzen op de moerassige grond op percelen 585, 583e, 583b en 603a. Dit geeft aan dat deze laagte reeds in de 17e eeuw en mogelijk zelfs in de late middeleeuwen aanwezig was. 4.2. Atlas van Ferraris . Eén van de oudste beschikbare cartografische bronnen voor informatie omtrent landgebruik voor het onderzoeksgebied is de Atlas van Ferraris uit 1777. Hierop staat het onderzoeksgebied aangeduid als akkerland tussen de toponiemen “Wolepute”, “Velt Strate”, “Meerhout Strate” (de huidige Meerhoutstraat) en “Meerhout Driesch”. Het toponiem “Muizel” komt hierop niet voor. Het onderzoeksgebied toont uitsluitend akkerland, met percelen afgezoomd door bomenrijen of hagen. Ten zuiden van de Wolfputstraat zijn twee boerderijen zichtbaar met hun respectievelijke 2. Verhulst 1958, pag. 128. Verhulst 1958, pag. 128-130. 4 Verhulst 1958, pag. 139. 3. 5. S. Creyf, & A. Vanwalleghem, Aagje, ‘Muizelstraat (Harelbeke)’, in: Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed, https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/25159 ‐ bekeken 21/05/2012. 6. R. Poelman, 1982, p.126-127.. 16.
(18) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. bijgebouwen. Eén van deze boerderijen is nog steeds aanwezig (perceel 588b – niet in het onderzoeksgebied), de andere is recent afgebroken. Het bouwpuin is nog steeds in het onderzoeksgebied (perceel 573b) aanwezig als een overgroeide hoop baksteen‐ en betonpuin. Funderingsresten van de gebouwen zijn met het blote ook nog zichtbaar op het maaiveld en enkele muren werden in de sleuven aangetroffen (zie verder). Het verdwenen boerenerf vertoont op de Atlas van Ferraris al een boomgaard, die vermoedelijk ook bij de afbraak van de gebouwen is verdwenen. Het onderzoeksgebied bevindt zich op de Atlas van Ferraris tussen de “Meerhoutstraat” en de “Meerhout Dries”. Het toponiem Meerhout (of “Merholt”) zou verwijzen naar een bosrijke omgeving die zich ten noordoosten van “Slote” bevond. Deze bosrijke omgeving is het “silva Mereholt”, dat in de 10e eeuw in de oorkonde van Lotharius vermeld wordt.7 Over de aard van het toponiem “Meerhout” staat beschreven dat “Merhoute” al in de 13de eeuw een afzonderlijke heerlijkheid van de Gentse burggraaf was, geënclaveerd in het domein van de Sint‐ Baafsabdij.8 Deze heerlijkheid was na het midden van de 13e eeuw verkocht aan de abdij en vanaf de 16e eeuw was ze afhankelijk van de Oudburg te Gent. Voor deze heerlijkheid was er een afzonderlijke rechtbank met een baljuw en 5 schepenen, die haar zittingen in de 18e eeuw hield in de herberg “Sint‐Arnout”. In het midden van de 15e eeuw zouden te “Merhoute” twee hofsteden aanwezig geweest zijn, namelijk het “Goed te Westmeerhout” en het “Goed te Oostmeerhout”. Deze laatste werd ook het “Goed ten Poele” genoemd.9 Deze gegevens wijzen er in elk geval op dat in het gebied reeds in de 15e eeuw twee bewoningskernen aanwezig waren en de naam van “Oostmeerhout” verwijst naar de landschappelijke inplanting in de buurt van een poel. . 7. Verhulst 1958, pag. 150-152. Verhulst 1958, pag. 186-189. 9 Poelman, 1982. 8. 17.
(19) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. . Figuur 9: uittreksel uit de Atlas van Ferraris. Het onderzoeksgebied bevindt zich tussen de “Meerhout Strate” en de “Meerhout Driesch”. . 4.3. Atlas der Buurtwegen . De Atlas der buurtwegen geeft een beeld van het terrein in het midden van de 19e eeuw en geeft vrij gedetailleerd de historische bebouwing en landindeling weer. Er zijn echter geen aanwijzingen voor het landgebruik op af te lezen. De situatie van het onderzoeksgebied lijkt weinig gewijzigd. De Wolfputstraat staat aangeduid als een genummerde buurtweg en ten oosten is het toponiem “Meerhout Driesch” geëvolueerd naar “Meerhout Driesel”, wat resulteert in de huidige Drieselstraat. Opnieuw is het toponiem “Muizel” niet aangegeven. Binnen het onderzoeksgebied zijn de twee boerderijen nog steeds zichtbaar en meer gedetailleerd aangegeven dan op de Atlas van Ferraris. Deze gebouwen zijn nagenoeg dezelfde als op de meest recente topografische kaart van het gebied. Wel staat de waterpartij (perceel 584) in het oostelijke gedeelte van het onderzoeksgebied al apart aangegeven, wat er op wijst dat de laagte in het terrein in deze zone reeds bestond. Indien men dit 18.
(20) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. terugkoppelt naar de Atlas van Ferraris staat in dezelfde zone ook een klein bebost perceel aangegeven, maar of het om dezelfde waterpartij gaat en deze waterpartij dus al tot de 18e eeuw kan teruggebracht worden, is niet duidelijk. Op basis van de aangetroffen topografie in de proefsleuven en het toponiem “Muizel” uit de 17e eeuw is het echter mogelijk te veronderstellen dat de hele zone reeds in de 17e eeuw (of vroeger) als een laagte in het terrein aanwezig was en deze laagte geen antropogene oorsprong heeft. . . Figuur 10: uittreksel uit de Atlas der Buurtwegen. Het onderzoeksgebied bevindt zich ten westen van “Meerhout Driesels”. . 4.4. Centraal Archeologische Inventaris . Deze inventaris is karig met informatie, een situatie die echter enkel de huidige stand van het onderzoek weerspiegelt. In de wijde omtrek van de site zijn drie meldingen aanwezig. Ten noordoosten van het onderzoeksgebied bevindt zich Het Maegher Goet, een 16e eeuwse hoeve met wortels in de 11e eeuw (CAI nr. 151091). Ten zuiden van het onderzoeksgebied is ter hoogte van de Schansakker een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd dat laat‐middeleeuwse perceelsgreppels heeft blootgelegd (CAI nr. 157407). Ten westen van het onderzoeksgebied is tenslotte een vondstmelding van 8 fragmenten aardewerk uit de late ijzertijd, zonder gegevens over context (CAI nr. 32168). . 19.
(21) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. Deze gegevens, gecombineerd met de historische gegevens en het kaartenmateriaal geven aan dat er nog grote lacunes in de kennis van de regio blijven. 4.5. Archeologisch onderzoek in 2012 . Begin 2012 werd een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd door All‐Archeo bvba, slechts op 500 m ten westen van het huidige onderzoeksgebied. Er werden kuilen, greppels en paalkuilen uit de volle en late middeleeuwen aangetroffen10. Er is nog geen vervolgonderzoek uitgevoerd. . . . 10. N. Reyns et al., 2012.. 20.
(22) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. 5 Sporen en structuren 5.1. Algemeen . In totaal werden 271 sporen aangetroffen en gedocumenteerd (zie allesporenkaart A3 en de inventaris van de sporen in bijlage). Het gaat om: ‐. 152 greppels . ‐. 55 kuilen, waarvan 4 vermoedelijk van biologische aard . ‐. 50 paalkuilen, waarvan 4 paalkuilen met aflijnbare kern in het vlak . ‐. 2 muren . ‐. 4 puntlocaties van losse vondsten . ‐. 2 spoornummers van één zonk . ‐. 7 sporen van biologische aard (vnl. na couperen) . ‐. 1 genummerde recente verstoring . In het volledige onderzoeksgebied werden sporen aangetroffen, dewelke zich echter clusteren in verschillende zones en met verschillende densiteit. De sporen waren over het algemeen goed bewaard en tekenden zich duidelijk in het vlak en in de coupe af. 5.2. Opdeling . Op basis van de aangetroffen sporen en structuren kan het gebied onderverdeeld worden in 4 zones (zie kaarten A4 bijlage). Deze zones omvatten grosso modo percelen 572, 573b en 576 in het noorden (Zone 1), 591t, 592a, 603a en 583b in het oosten (Zone 2), percelen 578b, 578a en 577 in het centrale gedeelte van het onderzoeksgebied (Zone 3) en percelen 562a, 579g, 580a, 552k3 en 552pl3 in het zuidelijke gedeelte van het onderzoeksgebied (Zone 4). Deze opdeling in zones is gebaseerd op densiteit van sporen en huidige perceelsgrenzen. Het spreekt voor zich dat de historische clustering van sporen en de opdeling in sites deze grenzen overschrijdt. Dit zal verder in de tekst verduidelijkt worden. 5.3. Zone 1 . In deze zone werden 9 proefsleuven aangelegd van NW naar ZO, alsook twee kijkvensters ter hoogte van sporen 24 tot 32. In het gedeelte het dichtst bij de Wolfputstraat werden voornamelijk brede . 21.
(23) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. greppels aangetroffen die parallel aan de Wolfputstraat lopen. Er werden ook natuurlijke sporen aangetroffen die kunnen verbonden worden aan de aanwezigheid van een boomgaard tot aan het einde van de 20e eeuw. Deze greppels en sporen kenmerken zich door de lage topografische ligging, de scherpe en brokkelige vulling en de aanwezigheid van fragmenten baksteen in de vulling. In de noordoostelijke hoek van deze zone werden eveneens de resten van (de in oorsprong 18e eeuwse) bebouwing teruggevonden. Deze kenmerkten zich door recent muurwerk net onder het loopvlak, resten van metselwerk en betonconstructies, alsook een groot aantal verstoringen bij en rond de plaats van de bebouwing zoals deze op de topografische kaart en op de Atlas der Buurtwegen voorkomt. Tussen het puin en de verstoringen was een grote hoeveelheid 20e eeuws afval aanwezig, voornamelijk huishoudelijk afval (blikjes, plastic containers van afwasmiddel, emmers, plastic speelgoed, …). Op het achterplan van de gekende bebouwing werd een groot aantal kleine afvalkuilen aangetroffen, waarin hoofdzakelijk 20e eeuws huishoudelijk afval en haardafval (o.a. kolengruis). Proefsleuf 7 is korter dan de overige sleuven, aangezien een hoop afbraakpuin nog steeds op de locatie aanwezig was. Er kan geconcludeerd worden dat er van de 18e eeuwse fase of van oudere fasen geen sporen zijn aangetroffen en de kans op het aantreffen van deze sporen minimaal is. In zuidelijke en voornamelijk zuidwestelijke richting stijgt het terrein licht. Dit resulteert in droge, lemige, ijzerhoudende gronden waar in proefsleuf 6 één sporencluster kon worden aangetroffen. Het gaat om sporen 24 tot 32. Deze tekenden zich in het vlak af als een batterij smalle greppels met een donkergrijze tot zwarte vulling. Deze vulling deed op het eerste zicht heel ‘recent’ aan, maar aangezien deze sporen zich onder de antropogene humus‐horizont bevinden werd een grote voorzichtigheid aangenomen. Er werd echter geen aardewerk aangetroffen in deze sporencluster, behalve een intrusief wandfragment ‘Keuls’ steengoed (kruik) uit spoor 28 (Vondstnr. 039). Bij het opschaven werd verder geen archeologisch materiaal aangetroffen, maar deze sporen sluiten typologisch (vulling en aflijning in het vlak) aan bij de sporen in zone 3 en 4. Bij het aanleggen van een kijkvenster langs dit spoor bleek het te gaan om een greppel die slechts 8m lang is en geen aansluiting vindt bij de greppels in proefsleuf 7. Het gaat dus om een enkele batterij greppels van ten minste 9 greppels, die vrij geïsoleerd in deze zone voorkomen. Aangezien nergens op het terrein sporen uit de Romeinse periode zijn aangetroffen, moeten deze sporen voorlopig gekaderd worden in de volle of late middeleeuwen, gezien de aanwezigheid van sporen uit deze periode in de centrale zone (‘zone 3’, zie verder). Inhoudelijk kunnen ze eventueel gekaderd worden in artisanale activiteiten en verder onderzoek lijkt hier genoodzaakt. 22.
(24) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. . Figuur 11: sporencluster in het zuidelijke deel van proefsleuf 6. . In het zuidelijke deel van proefsleuf 5 werden 6 scherp afgelijnde kuilen (spoor 13‐18) met een bruine homogene vulling en baksteenfragmenten in bijmenging aangetroffen op een diepte van 1,50 tot 1,60m onder het maaiveld. Bij de aanleg van een kijkvenster bleken de kuilen zich op de bodem van een recente perceelsgreppel te bevinden, wat er op wijst dat de kuilen eerder van recente oorsprong zijn en geen deel uitmaken van een structuur of gebouwplattegrond. Behalve een aantal perceelsindelende greppels en afwateringsgreppels werden in deze zone verder geen relevante sporen aangetroffen. Met uitzondering van de sporencluster rond spoor 24 is de densiteit laag en de archeologische verwachting alsook laag. Een brede open afwateringsgreppel verdeelt de noordelijke zone en de centrale zone en uiteraard is in deze greppel de kans op het aantreffen van archeologische sporen heel laag. . 23.
(25) Oostakker - Wolfputstraat. 5.4. 2012. Archeo Rapport 17. Zone 2 . In deze zone werden 14 proefsleuven (WP 36‐41, 43‐50) en twee proefputten (WP41 en WP51) aangelegd. Er werd zo dicht mogelijk tot bij de waterpartijen gewerkt. Tussen percelen 591t en 592a was een brede afwateringsgreppel aanwezig, waarin of waardoor geen sleuven werden aangelegd. Ook tussen percelen 592a en 603a waren struweel en bomen aanwezig, waardoor geen sleuven werden aangelegd. De tuin van perceel 592h2 was in westelijke richting doorgetrokken tot de perceelsgrens met perceel 591t, waarbij gazon en hekkens aanwezig waren. Ook op perceel 603a waren bomen en struiken aanwezig. Op het noordelijke gedeelte van perceel 592a waren rubberen rijplaten en bouwmaterialen aanwezig, naar eigen zeggen eigendom van een buurtbewoner. Deze obstakels waren bij aanvang der werken niet verwijderd. Proefsleuven 36, 37 en 38 gaven een gelijkaardig beeld als deze in de noordelijke zone. Dicht bij de bestaande huizen was de natuurlijke bodem aanwezig op een diepte van 1,5m, om snel te stijgen in zuidelijke richting en dan weer snel te zakken richting de laagte op perceel 585. De lokale hoogte vertoonde dezelfde bodemkundige gesteldheid als in het zuidelijke gedeelte van zone 1, namelijk een harde ijzerconcretie in een lemige bodem. In het natte gedeelte werd een depressie aangetroffen met baksteenfragmenten in de bijmenging (sporen 255 en 256) en op het hogere gedeelte werd een greppel aangetroffen die in verbinding kan gesteld worden met een greppelsysteem in zone 1. Het gaat om spoor 183 in proefsleuven 38, 37 en 36, spoor 39 in proefsleuf 9 en spoor 4 in proefsleuf 1. Dit greppeltracé lijkt na het georefereren van de opgravingsplannen van All‐Archeo bvba in 2012 (Reyns et al., 2012) één op één overeen te komen met greppel G1 in het proefsleuvenonderzoek. Dit wijst er op dat deze greppelstructuur mogelijk deel uitmaakt van een wijd netwerk van afwateringsgreppels in het hele gebied. Er werden geen vondsten in deze proefsleuven aangetroffen. Proefsleuven 39, 40 en 41 bevonden zich over het algemeen in een lager en natter gedeelte, dat richting de Muizelstraat afwatert. De natuurlijke bodem tekende zich af als een lichtbeige tot beige‐ gele zandige tot lemige bodem met lichte ijzerconcretie. In deze sleuven werden geen sporen of vondsten aangetroffen. Zoals eerder vermeld werden op perceel 603a twee proefputten (WP 42 en WP 51) aangelegd, alsook één proefsleuf (WP43). In deze sleuven werd enkel recent aangevulde grond met afval in de bijmenging aangetroffen, die een blauw gereduceerde moerasbodem afdekt. Deze laagte kan met enige zekerheid geïdentificeerd worden als een deel van de “muijst” uit 1672, het moeras naar dewelke de Muizelstraat en het gebied op de topografische kaart genoemd is. Op percelen 583e en 583b werden 7 proefsleuven aangelegd (WP 44 t.e.m. 50), met een gewisselde oriëntatie van oost naar west, ten opzichte van de sleuven in zones 1, 2 en 3. De grens tussen percelen 583b en 581 was een open afwateringsgreppel, waarin de kans op het aantreffen van . 24.
(26) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. archeologische sporen minimaal was. Op laatstgenoemd perceel werden dan ook geen proefsleuven aangelegd, maar het werd gebruikt als werfweg voor de rupsenkraan. Proefsleuf 50 werd in een T‐ vorm aangelegd om de onverkende ruimte tussen WP 50 en WP 22 te onderzoeken. Ook in deze sleuven werden voornamelijk greppels aangetroffen, die vermoedelijk als afwateringsgreppels gediend hebben. Vanaf proefsleuf 50 zakt het terrein in zuidelijke richting, om vanaf proefsleuf 46 uitermate nat en slecht gedraineerd te zijn. Proefsleuven 44 en 45 kwamen dan ook al snel onder water te staan en in deze zone geeft de topografie een aanvullende aanwijzing dat de “muijst” een natuurlijk moeras is, waarrond de mens in het verleden een constante arbeid verricht heeft om het water van de akkers af te leiden. In proefsleuf 47 werden twee sporen (sporen 273 en 274) aangetroffen die in het vlak als paalkuilen konden geïnterpreteerd worden, maar in de coupe bleken deze niet sluitend als paalkuil interpreteerbaar en gezien de lage topografische ligging en gebrek aan aansluitende sporen of een sporencluster zijn deze twee sporen vermoedelijk ook van biologische aard. In spoor 265 (WP 45) en spoor 275 (WP 47), beide greppels, werden elk twee fragmenten laat‐ middeleeuws roodbakkend geglazuurd aardewerk aangetroffen, respectievelijk een bodemfragment (V.003) en een oor van een kan of kruik (V.050). WP 49 bevatte nog een niet nader te determineren losse vondst (spoor 281). Het gaat vermoedelijk om een schilfer bouwkeramiek. Greppel 267 leverde een wandfragment ‘Keuls’ steengoed op (V.022). Ter besluit kan worden gesteld dat de sporendensiteit in zone 2 laag is en de kans op het aantreffen van een archeologische site dan ook heel laag is. Vermoedelijk zijn de akkers die direct rond het moeras gelegen waren altijd als grasland en landbouwgrond in gebruik geweest, aangezien deze voor bewoning niet erg geschikt zijn. Het doorsnijden van deze gronden met afwateringsgreppels geeft aan dat deze gronden in gebruik zijn geweest, maar een duidelijke afbakening in tijd en functie kan niet worden gemaakt. 5.5. Zone 3 . In deze zone werden 13 proefsleuven aangelegd, grosso modo noord‐zuid georiënteerd (WP 10 t.e.m. 22), alsook een kijkvenster rond spoor 147 (zie verder). Zone 3 omvat het grootste deel van een lokale hoogte, die vanaf de meest westelijke grens van perceel 562a in oostelijke richting stijgt, om in de noordoostelijke hoek van perceel 577 sterk te zakken. De zone wordt dus centraal gekenmerkt door droge, lemige gronden met een harde ijzerconcretie, waarin de sporen zich scherp en duidelijk aftekenen. De hoogste punten van deze zone zijn door recente landbouwactiviteiten afgetopt, waarbij de menglaag tussen de antropogene humus‐horizont en de gebioturbeerde . 25.
(27) Oostakker - Wolfputstraat. 2012. Archeo Rapport 17. menglaag verdwenen is. Op de rand van de zone zakt het terrein licht, voornamelijk in de noordoostelijke, zuidoostelijke en zuidwestelijke hoeken. De hele zone wordt gekenmerkt door een vrij hoge sporendensiteit en verschillende duidelijke sporenclusters. Deze worden afgewisseld door een complex systeem van greppels uit verschillende periodes. De sporenclusters en de greppelsystemen worden afzonderlijk besproken. 5.5.1. Greppelsystemen . Verspreid over de hele zone werd een groot aantal greppels aangetroffen, waarin enkele systemen duidelijk kunnen afgelijnd worden. In het uitsplitsen van greppelsystemen is meestal, bij gebrek aan dateerbaar materiaal, de axialiteit van groot belang. In deze zijn er met enige voorzichtigheid twee systemen te onderscheiden. . . Figuur 12: uitgelichte greppelsystemen op basis van de sporen. Donkerblauw: greppelsysteem dat zich tot buiten het huidige onderzoeksgebied uitstrekt. Lichtblauw: mogelijk laat‐middeleeuwse erfgreppels. . . 26.
Outline
GERELATEERDE DOCUMENTEN
Het gezinsinkomen uit bedrijf is ook in 2003 nog negatief, ook op de bedrijven die niet geraakt zijn door de vogelpest (zie tabel 8).. Er resteren weer
Wat voor het patroon geldt, geldt ook voor het modelleren van absolute anorganisch fosforconcentraties: deze worden nog niet goed door de modellen gesimuleerd figuur 3.17..
Het unieke karakter van PXTM-PLD en het gegeven dat inactivatie groeiverstorend werkt, maakt fosfolipase D een geschikt aangrijpingspunt voor
Als u als ondernemer, op enig moment in het jaar, niet meer dan ten hoogste veertig uur per week arbeid laat verrichten op uw bedrijf (door één of meer werknemers gezamenlijk;
Er waren meer planten met een fijn mozaïek te zien, maar bij behandeling met een normale bemesting, planten gepoot in potgrond en geen gibberelline gebruikt, waren veel minder
Marcus replies (Ad Ant. Rather curiously, the father goes on to implore his former master to keep on loving him as he did when he, the writer of the letter, was also a child. It
Maar dan moet je mensen wel vragen naar die zaken waar ze expert in zijn: hun eigen problemen. Als je naar oplossingen vraagt, verwacht men dat die ook
Het totaal aantal personen dat een gezondheidsverklaring heeft ingevuld ligt rond de 300.000 (zie Paragraaf 5.1.1). Het merendeel daarvan wordt automatisch verwerkt omdat alle