• No results found

“Waarom loop jij mee in de Women’s March?” : Een kwalitatief onderzoek naar de individuen die hebben meegelopen in de Women’s March in Nederland en of zij de mars zien als het begin van een feministische beweging

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "“Waarom loop jij mee in de Women’s March?” : Een kwalitatief onderzoek naar de individuen die hebben meegelopen in de Women’s March in Nederland en of zij de mars zien als het begin van een feministische beweging"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

“Waarom loop jij mee in de Women’s March?”

Een kwalitatief onderzoek naar de individuen die hebben meegelopen in de Women’s

March in Nederland en of zij de mars zien als het begin van een feministische beweging.

Merel Marijke Duin 10548874

mmduin94@gmail.com Universiteit van Amsterdam

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Bachelorscriptie Sociologie

Begeleider: M. Bosman Tweede lezer: dr. A.A.J. Aalten 22 juni 2017

(2)
(3)

Voorwoord

‘I am not a feminist, but…’ is de titel van een artikel van Joan Buschman en Silvo Lenart uit 1996. Ondanks dat ik deze zin nooit daadwerkelijk heb uitgesproken, beschrijft deze zin wel hoe ik mijzelf zag: als betrokken, geïnteresseerd, maar niet als een feminist. Er was iets in mij dat dit nog niet helemaal durfde te zeggen. Bij deze wil ik m’n respondenten en alle mensen met wie ik de afgelopen maanden gesprekken heb gevoerd over (gender)ongelijkheid, seksisme en het feminisme bedanken; dankzij jullie ben ik erachter gekomen dat het helemaal niet eng is om te zeggen dat je een feminist bent. Ook wil ik m’n scriptiebegeleiders en voornamelijk mijn medestudenten binnen de scriptiegroep bedanken; het was fijn om te weten dat we allemaal in hetzelfde schuitje zaten. Verder wil ik in het bijzonder nog mijn moeder bedanken voor het meegaan naar de Women’s March; alles was veel spannender geweest zonder jou. En als laatste wil ik Jawek bedanken. Bedankt voor alle momenten dat je naar me luisterde terwijl je zelf ook druk bent met het schrijven van je masterthesis. Bedankt voor je tijd en geduld. Dankzij jullie allen durf ik het eindelijk te zeggen: “I am a feminist.”

(4)
(5)

Inleiding

1. Hoe het allemaal begon 7

1.1 Wat is feminisme? 7

1.2 Feminisme in Nederland 9

1.3 Sociale bewegingen 11

2. Methode van onderzoek 13

2.1 Het verzamelen van data 13

2.2 Wie waren deze respondenten? 14

2.3 Dataverwerking en analyse 15

2.4 De rol van de onderzoeker 15

2.5 Opzet onderzoek 16

3. Is de Women’s March een feministische mars? 17

3.1 Ervaringen tijdens de Women’s March: “liefdevol, niet heel strijdvol” 17 3.2 Redenen om mee te lopen: “het is nog steeds niet goed gefixt” 19 3.2.1. Tegen genderongelijkheid: “we zijn er voor iedereen, accepteer dat maar” 21 3.2.2. Zelf ongelijkheid meegemaakt: “Niet in de heftige zin van het woord” 21 3.2.3. De voordelen van seksisme: “ja meneer, komt u eens hier” 23

3.3 Link tussen het feminisme en de Women’s March 24

3.4 Conclusie 26

4. Is de Women’s March een sociale beweging? 27

4.1 Gedeelde ideeën: “je hoeft niet precies hetzelfde te denken als ik” 27

4.2 Groepsgevoel 30

4.3 Kan de Women’s March een verschil maken? 31

4.3.1. oplossingen om (gender)ongelijkheid tegen te gaan 34

4.4 Conclusie 35

5. Conclusie en discussie 37

5.1 Beperkingen binnen het onderzoek 39

Literatuurlijst 41

(6)
(7)

1. Hoe het allemaal begon

Op 21 januari 2017 werd voor het eerst in de geschiedenis de Women’s March georganiseerd: een protestmars tegen de aanstelling van de 45e president van de Verenigde Staten van Amerika, Donald Trump. Volgens de organisatoren van de Women’s March in Washington hebben de afgelopen verkiezingen en de benoeming van Donald Trump tot president veel vrouwen beledigd (Women’s March, z.d.). Zijn uitspraak “grab them by the pussy,” die verwijst naar de seksuele beschikbaarheid van vrouwen, heeft hier onder andere aan bijgedragen. Maar niet alleen in de VS werden mensen wakker; over de hele wereld werden er sister marches georganiseerd ter ondersteuning van de Women’s March on Washington met een totaal aantal van 673 marches. In totaal protesteerden er wereldwijd ongeveer vijf miljoen mensen niet alleen tegen Trump, maar ook voor gelijkheid en diversiteit. Ook in Nederland vonden er Women’s Marches plaats met in Amsterdam een opkomst die geschat wordt op ongeveer 3000 mensen (Telegraaf, 2017). Na de Women’s March op 21 januari 2017 heeft de Women’s March Netherlands een nieuwe mars georganiseerd naar aanleiding van Wereldvrouwendag en de aankomende Tweede Kamerverkiezingen. Deze mars protesteerde voor een einde maken aan discriminatie, gelijke rechten voor alle mensen en waardering van diversiteit.

Naar aanloop van de tweede Women’s March maakten een aantal mensen op Facebook een link tussen de mars en het feminisme. Zodra deze associatie op de Facebookpagina van de organisatie van de Women’s March werd gezet, gaven ze een standaard antwoord waarin ze stelden dat ze begonnen waren als een reactie op Trump, maar zoveel groter en breder zijn geworden dan een stroming, politicus of partij. Opmerkelijk was dan ook de keuze van de organisatie om drie dagen voor de mars feminist of the day te introduceren. Namen zoals Rosa Parks en Corry Tendeloo werden op Facebook - het platform voor communicatie van de organisatie - geïntroduceerd.

De weifelende houding van de organisatie rondom het feminisme is opvallend; wordt de Women’s March nou wel of niet als een feministische mars gezien? Dit onderzoek focust zich specifiek op de deelnemers en kijkt of de Women’s March door de deelnemers gezien kan worden als een feministische beweging.

1.1 Wat is feminisme?

In de meest elementaire zin staat feminisme voor de sociale, politieke en economische gelijkheid van vrouwen (Cooke & Dicker, 2003, p. 8). Sinds de jaren ‘80 hebben feministen zich gerealiseerd dat de term ‘vrouw’ niet dekkend is voor de variëteit binnen de term zelf. Cooke en Dicker verwijzen naar Barbara Smith (1982), een invloedrijke zwarte feministe, die het volgende schreef om feminisme te definiëren:

(8)

feminism is the political theory and practice to free all women: women of color, working-class women, poor women, physically challenged women, lesbians, old women - as well as white economically privileged heterosexual women. Anything less than this is not feminism (…). (Smith, 1982, geciteerd door Cooke & Dicker, 2003, p.8).

Smith stelt dat er binnen het feminisme rekening gehouden moet worden met verschillende vrouwen en hanteert hiermee een intersectioneel perspectief. Intersectionaliteit stelt dat we niet via één axis van onderdrukking moeten kijken wanneer er bijvoorbeeld naar het feminisme wordt gekeken, maar dat we meerdere axes tegelijk moeten meenemen (Crenshaw, 1989, p.140). Patricia Hill Collins (1990) laat dit zien in haar matrix of domination waarin ze stelt dat de verschillende vormen van onderdrukking, zoals bijvoorbeeld gender, seksualiteit, klasse en ras, niet opgeteld maar samengevoegd moeten worden zodat er een overkoepelende structuur van onderdrukking gecreëerd wordt (p. 222). Intersectioneel feminisme zet zich daarom in voor ieder mens dat zich onderdrukt voelt door de samenleving op basis van gender, etniciteit, seksualiteit, klasse, leeftijd en ras.

Er bestaat echter niet zoiets als hét feminisme. In de loop van de jaren zijn er verschillende stromingen binnen het feminisme ontstaan, zoals bijvoorbeeld het radicaal of liberaal feminisme (Henley et al., 1998; van de Loo, 2005). Het liberaal feminisme is een brede stroming die zich focust op het behalen van gelijke rechten op bijvoorbeeld het gebied van loon. Het radicaal feminisme daarentegen heeft een uitgesproken kritiek op ‘het patriarchaat’ en wilt alle manieren waarop vrouwen onderdrukt worden door mannen aan het licht brengen (Duits, 2017, p.12-13). Duidelijk wordt dat feminisme niet gezien kan worden als een unitary dimension, maar bestaande uit verschillende vormen (Frieze & McHugh, 1998, p.350).

Ondanks de verschillen binnen het feminisme kan worden gesteld dat alle stromingen een gezamenlijk doel hebben, namelijk het strijden tegen genderongelijkheid. Gender is het sociale onderscheid tussen mannen en vrouwen (Rahman & Jackson, 2010, p.18). De beroemde uitspraak van Simone de Beauvoir “one is not born, but, rather, becomes a woman” laat zien dat gender niet biologisch bepaald maar sociaal geconstrueerd is (1949/2011, p.330). Met deze uitspraak wordt een essentialistisch perspectief verworpen dat stelt dat bepaald gedrag onderdeel is van iemands essence, oftewel dat gedrag en identiteit worden gereduceerd tot een biologische basis (Rahman & Jackson, 2010, p.17).

Waar het basisdoel van feminisme over het algemeen wordt gesteund, willen mensen vaak niks met het woord ‘feminisme’ te maken hebben (Baker Beck, 1998, p.140). Dat de Women’s March Netherlands zich in eerste instantie ook niet met feminisme wilde associëren kan verklaard worden vanuit het feit dat het feminisme vanuit de samenleving als

(9)

onaantrekkelijk wordt gezien (Buschman & Lenart, 1996). Dit is onder andere tot stand gekomen door de negatieve weergave van feminisme in de media, met krantenkoppen zoals ‘Warning: Feminism is bad for your health’ (Dobson, 2007, geciteerd door Morelli, 2011, p. 12), ‘Feminism outmoded and unpopular’ (Ward, 2008, geciteerd door Morelli, 2011, p.12) en ‘Feminism was something for our mothers’ (Levenson, 2009, geciteerd door Morelli, 2011, p.12). Ook wordt in Nederland het feminisme negatief neergezet met krantenkoppen zoals ‘Ach laat die vrouwen toch’ (Algemeen Handelsblad, 1986, geciteerd door van de Loo, 2005, p.67) en ‘De schade van het feminisme’ (Trouw, 2011).

Deze negatieve weergaven van het feminisme in de media hebben gezorgd voor een nieuwe term: het F-woord. Deze afkorting van het feminisme heeft een negatieve connotatie door het neer te zetten als een dirty word, iets wat zo vies of slecht is dat het niet voluit gezegd mag worden gezegd (Baker Beck, 1998, p.139). Bepaalde beelden die worden opgeroepen bij het feminisme, zoals korsetten verbranden, tuinbroeken dragen, lesbische vrouwen met korte kapsels en vrouwen die mannen haten, zijn ontwikkeld tot een onaantrekkelijke karaktereigenschap van de vrouwenbeweging (Buschman & Lenart, 1996, p.72). Deze vorm van negatieve stereotypering kan een reden zijn waarom mensen zich proberen te distantiëren van het feminisme.

1.2 Feminisme in Nederland

Het feminisme in Nederland heeft een kleurrijke geschiedenis die begon halverwege de 19e eeuw met de eerste feministische golf en opgevolgd werd door de tweede feministische golf eind jaren ‘60, begin jaren ‘70. Tijdens de eerste golf stond het kiesrecht van vrouwen centraal; vrouwen zoals Wilhelmina Drucker en Aletta Jacobs hebben zich ingezet om kiesrecht voor alle vrouwen te bemachtigen. Na de Eerste Wereldoorlog kregen vrouwen in 1917 passief kiesrecht, wat uiteindelijk in 1919 tot actief kiesrecht werd omgezet (van de Loo, 2005; Ribberink, 1987). Het was niet tot 1922 dat zij hun kiesrecht daadwerkelijk in de praktijk konden gebruiken (Duits, 2017, p.16-17).

Waar de eerste golf draaide om het kiesrecht voor vrouwen, ging de tweede golf over bewustwording en zelfbeschikkingsrecht van vrouwen. Met het artikel ‘het onbehagen van de vrouw’ van Joke Kool-Smit (1967, geciteerd door van de Loo, 2005, p.48) werd duidelijk dat het droombeeld van huisvrouw en moeder wat in de jaren ‘50 en ‘60 standaard was, niet genoeg voldoening gaf. Het essentialistische perspectief dat vrouwen van nature het meest geschikt waren om voor de kinderen te zorgen en om het huishouden te regelen (Ribberink, 1987, p.27) zorgde ervoor dat vrouwen in een ondergeschikte rol bleven; mannen werden sterker, slimmer en emotioneel stabieler geacht, waardoor zij een superieure status hadden ten opzichte van en over vrouwen. De bewustwording van dit essentialistische perspectief leidde tot een strijd om

(10)

zelfbeschikkingsrecht, wat z’n hoogtepunt vond in de strijd om legale abortuswetten

Sommigen beweren dat de vrouwenemancipatie in Nederland is afgerond, terwijl anderen van mening zijn dat feminisme vandaag de dag nog even hard nodig is als vroeger. Waar het feminisme voorheen protesten organiseerden met duidelijke doelen, zoals het recht op een betaalde baan en het recht op educatie, zijn protesten binnen het hedendaags feminisme in Nederland lastiger aan te duiden. Ondanks dat het feminisme een parapluterm is voor verschillende stromingen, zijn er toch een aantal thema’s te vinden die het hedendaags Nederlands feminisme kunnen karakteriseren. Ten eerste kan het omschreven worden als intersectioneel. Nadat Julia da Lima in 1983 op de Winteruniversiteit in Nijmegen een speech hield over het te witte karakter van vrouwenstudies en feminisme in Nederland, werd duidelijk dat de tweede feministische golf zich te veel had gefocust op witte, middenklasse vrouwen en niet had gekeken naar de onderlinge verschillen van de vrouwen (van de Loo, 2005, p.189). Sindsdien is intersectionaliteit niet meer weg te denken uit het feminisme. Dit is bijvoorbeeld te zien in de opzet van ‘Het F-boek: feminisme van nu in woord en beeld’ van Anja Meulenbelt en Renée Römkens (2015), waar ze de vraag ‘waar gaat feminisme anno 2015 nog over?’ hebben voorgelegd aan een diverse groep mensen: mannen en vrouwen, zwart en wit, hetero- of homoseksueel, bi, jong en oud, trans of queer. Zoals Linda Duits zegt: “Feminisme moet intersectioneel zijn, anders is het gelul” (Duits, 2017, p. 268). Een tweede thema binnen het feminisme anno nu sluit aan op intersectionaliteit en focust zich op individuele interpretatie. Waar tijdens de tweede golf feminisme voornamelijk binnen groepen plaatsvond - lang nog niet iedereen was zich bewust van de beperkte agency dus zochten vrouwen die zich er wel van bewust waren elkaar op - vindt feminisme nu meer plaats op een individueel niveau. Een reden daarvoor kan zijn dat de vrouwenemancipatie in de Nederlandse samenleving wordt gezien als ‘af’; als een probleem wat al opgelost is. Mensen verenigen zich daardoor minder snel en gaan hierdoor eerder op zoek naar individuele manieren om feminisme invulling te geven. Als laatste wordt het hedendaags Nederlands feminisme (nog steeds) gekenmerkt door het creëren van bewustwording rondom onderwerpen als genderongelijkheid en seksisme, maar ook discriminatie en racisme. Het internet biedt hier potentie om dit soort onderwerpen te bespreken; sites zoals Vileine (vileine.com) en Stellingdames (stellingdames.nl) staan bekend om bewustzijn te genereren, discussies aan te gaan en onderwerpen in een kritisch daglicht te stellen. Daarnaast zijn er op verschillende sociale media zoals Facebook, Instagram en Twitter niches ontstaan waarin mensen elkaar opzoeken om feminisme te bespreken en erover te discussiëren. Op dit laatste thema wordt kritiek gegeven door Linda Duits (2017). Zij stelt dat het hedendaags feminisme in Nederland te veel bezig is met “praten en klagen en benoemen” (p.167) en is bang dat het alleen bij benoemen blijft. Volgens Duits is het aan de hedendaagse feministen in Nederland om het gebrek aan politieke acties tegen te gaan door voorstellen van

(11)

verandering te bieden: “de wereld wordt niet mooier van de bewustwording van lelijkheid alleen. Je moet zelf de slingers op gaan hangen” (Ibid.).

1.3 Sociale bewegingen

De eerste en tweede feministische golf worden door veel theoretici omschreven als vrouwenbewegingen. Volgens Myra Marx Ferree en Carol McCLurg Mueller (2007) bestaan vrouwenbewegingen uit vrouwen die zich expliciet als vrouw verenigen, los van een specifiek doel (p.577). Het doel van een vrouwenbeweging is dus een secundaire kwalificatie, waarvan vrouw-zijn een primaire kwalificatie is. Vrouwenbewegingen worden vaak gekenmerkt door de afwezigheid van een gender-georiënteerd doel en hebben bredere doelen zoals vrede, anti-racisme of sociale rechtvaardigheid. Volgens Marx Ferree en McClurg Mueller is het wel mogelijk om feminisme als doel te hebben. Dan richt de vrouwenbeweging zich voornamelijk op de gelijke sociale verhoudingen tussen mannen en vrouwen (Ibid.).

Technisch gezien kan de tweede feministische golf binnen de theorie van Marx Ferree en McClurg Mueller niet gezien worden als een vrouwenbeweging waar vrouwen zich expliciet als vrouwen verenigen, omdat ook mannen meehielpen in de organisatie; Dolle Mina was onder andere mede opgericht door mannen (van de Loo, 2005). Dat de tweede feministische golf technisch gezien geen vrouwenbeweging was, doet niet af aan het feit dat het wel als een sociale beweging wordt gezien. Een sociale beweging bestaat uit een groep mensen met een bepaald doel om verandering te verwezenlijken (Kendall, 2010, p. 666). Dit wordt bevestigd door de theorie waarbinnen Marx Ferree en McClurg Mueller schrijven, namelijk de new social movement theory. Deze theorie over sociale bewegingen focust zich op collectieve acties en is ontstaan vanuit een kritiek op de ‘oude’ social movement theory die het klassieke Marxisme gebruikte om collectieve actie te analyseren (Buechler, 1995, p.441). In tegenstelling tot de ‘oude’ social movement theory stelt de new social movement theory dat niet klasse maar politiek, ideologie en cultuur de basis vormen voor collectieve actie (Buechler, 1995, p.442; Kendall, 2010, p.673). Collectieve actie komt tot stand wanneer er bij individuen sprake is van een collectieve identiteit. Door zich onderdeel te voelen van een groep zijn mensen bereid om zich te verzamelen en actie te ondernemen in naam van de groep.

In het artikel van Steven Buechler genaamd ‘New social movement theories’ (1995) schrijft Buechler dat new social movement theory eigenlijk een verkeerde benaming is, omdat het suggereert dat alle theoretici binnen de theorie het met elkaar eens zijn (p.442). De term new social movement theories is volgens Buechler beter omdat dit laat zien dat er verschillende variaties binnen de theorie mogelijk zijn. Een voorbeeld van een verschil binnen de theorie wordt duidelijk wanneer er gekeken wordt naar hoe precies collectieve identiteit tot stand komt. Taylor en Whittier stellen dat de new social movement theory focust op het proces waarin

(12)

mensen zich verenigen tot collectieve actie begrepen kan worden vanuit het concept collectieve identiteit. Collectieve identiteit is volgens hen de gedeelde definitie van een groep die ontstaan is vanuit gedeelde interesses, ervaringen en solidariteit tussen de leden van de groep (p.350). Amanda Lotz (2003) gaat tegen de theorie van Taylor en Whittier in en stelt dat juist diversiteit in plaats van overeenkomsten binnen een groep er voor zorgt dat collectieve identiteit tot stand komt. In haar artikel schrijft ze over de derde golf van het feminisme in de jaren ‘90 als een nieuwe sociale beweging (p.6). Waar volgens Lotz de tweede feministische golf zocht naar manieren om vrouwen te verenigen door een beroep te doen op een universeel zusterschap, stelt ze dat de derde golf feministen de implicaties inzagen van het weglaten van de verschillen binnen een sociale beweging (p.5-6). Dit laatste heeft er voor gezorgd dat intersectionaliteit niet alleen onderdeel werd van het feminisme, maar ook belangrijk werd bij sociale bewegingen in het algemeen. Dit wordt duidelijk wanneer we kijken naar het artikel van Elisabeth van Zoonen (1992). Zij gaat hier verder op in en stelt dat nieuwe sociale bewegingen bestaan uit “a complex interplay of differently organized groups, individuals, subcultures, etc., which do share a common recognition of a social problem (...) but which can hardly be defined in terms of one goal, strategy or organizational form” (van Zoonen, 1992, p. 455). Ondanks de diversiteit binnen een groep is collectieve actie mogelijk omdat de erkenning van een sociaal probleem er voor zorgt dat mensen samen komen; het gemeenschappelijke doel is belangrijker dan de onderlinge verschillen. Volgens Lotz is de kans dat zo’n beweging op een efficiënte manier functioneert echter klein, maar is inclusiever dan de sociale bewegingen die speciaal gericht zijn op een doel (Lotz, 2003, p. 7).

Sinds de eerste en tweede feministische golf, die gezien worden als sociale bewegingen, zijn er binnen het feminisme geen nieuwe ‘golven’ meer geweest die gekenmerkt worden door een periode van collectieve actie. In de sociologie is de relatie tussen collectieve actie en ideologie een belangrijk aandachtspunt (Taylor & Whittier, 1992, p.350). Dit komt onder andere omdat collectieve actie betrekking heeft op het interpersoonlijke gedrag van individuen. Het is dan ook dat ik vanuit een sociologisch perspectief mij afvraag hoe de deelnemers van de Women’s March de mars hebben ervaren. Wordt de Women’s March wellicht door de deelnemers gezien als het begin van een feministische beweging? Het weifelende karakter van de organisatie met betrekking tot het feminisme maakt het er niet duidelijker op. Sociale bewegingen en collectieve identiteit worden binnen de sociologie op verschillende niveaus benaderd (Taylor & Whittier, 1992, p.352). In het volgende hoofdstuk wordt duidelijk hoe de focus wordt gelegd op het individuele niveau en welke methoden er zijn gebruikt binnen dit onderzoek.

(13)

2. Methode van onderzoek

Dit is een kwalitatief onderzoek met een focus op de opvattingen van individuen die hebben meegelopen in de Women’s March. Het onderzoeken van opvattingen van de deelnemers aangaande onderwerpen zoals genderongelijkheid en feminisme staat hier centraal, wat duidt op een interpretatieve epistemologie (Bryman, 2012, p. 380). Dit onderzoek hanteert daarnaast een sociaal constructivistische blik, wat veronderstelt dat de werkelijkheid van de individuen sociaal wordt geconstrueerd. Dit komt in het onderzoek terug wanneer er wordt gekeken naar het feminisme en hoe zij het definiëren en vormgeven, maar ook wanneer er wordt gekeken of er sprake is van een collectieve identiteit bij de respondenten.

2.1 Het verzamelen van data

De interviews die ik heb gehouden waren semi-gestructureerd. Gebruik makende van een topic-list heb ik in eerste instantie 12 vragen gebruikt als guidelines om de interviews vorm te geven. Al snel kwam ik erachter dat sommige vragen irrelevant waren terwijl andere vragen juist belangrijk bleken te zijn. Zo bleek rondom het thema ‘opvattingen individu met betrekking tot genderongelijkheid’ de vraag ‘komt de situatie hier in Nederland daarbij in de buurt?’ weinig toe te voegen. Binnen dit thema bleek dat ik meer geïnteresseerd was in het idee hoe individuen dachten het probleem van genderongelijkheid op te kunnen lossen. Deze vraag kijkt namelijk onder andere naar de maatschappelijke betrokkenheid van de respondenten.

Om mij voor te bereiden op de interviews heb ik gebruik gemaakt van het artikel van Joseph Hermanowicz, genaamd ‘The Great Interview: 25 strategies for Studying People in Bed’ (2002). Hierin maakt Hermanowicz onderscheid tussen goede en geweldige interviews die iemand kan afnemen. Geweldige interviews onderscheiden zich van goede interviews doordat deze rijkelijk gedetailleerd zijn (p. 481). Hij stelt dat tot de kern van mensen komen niet makkelijk is en biedt daarom 25 strategieën om interviewers te helpen om geweldige resultaten te behalen. Tijdens het maken van het interview heb ik geprobeerd een balans te creëren tussen moeilijke en makkelijke vragen. Een voorbeeld hiervan zijn de vragen ‘wat betekent feminisme voor jou?’ en ‘zie jij jezelf als een feminist?’ Waar bij de eerste vraag de respondent moet nadenken over wat feminisme inhoudt en of dat ook voor de respondent zelf geldt, is de tweede vraag makkelijker te beantwoorden omdat er bij de eerste vraag al een definitie door de respondent is gegeven. Ook heb ik de strategie dat je openhartig moet zijn binnen het interview gebruikt. Volgens Hermanowicz zorgt dit voor meer details in iemands antwoorden (p.490), iets wat binnen dit onderzoek handig is wanneer er gevraagd wordt naar de ervaringen binnen de Women’s March en of ze zich onderdeel voelden van een groter geheel.

Voordat het interview begon werd de respondent het doel van het interview uitgebreider uitgelegd. Vervolgens werd de respondent vertelt dat hij of zij kon stoppen met het

(14)

interview wanneer diegene dat wilde, zonder een reden te hoeven geven. Als laatste werd anonimiteit gegarandeerd, om zo de privacy van de respondenten te beschermen. Ik heb er voor gekozen om pseudoniemen voor de respondenten te gebruiken in dit onderzoek om het lezen van het empirische gedeelte aangenamer en overzichtelijker te maken.

2.2 Wie waren deze respondenten?

Mijn onderzoeksgroep bestaat uit mensen die hebben meegelopen in de Women’s March in Amsterdam op 11 maart 2017. Ik heb ook meegelopen om zo respondenten te kunnen vinden. Tijdens de mars liepen er mensen van alle leeftijden mee, maar ik heb er voor gekozen om alleen jonge mensen (doel was tussen de 20 en 30 jaar) aan te spreken. jonge mensen leken mij interessant omdat van hen vaak wordt gezegd dat zij weinig interesse hebben in politiek (Jeugdmonitor CBS, 2015) en daardoor wellicht ook minder geïnteresseerd zijn in politieke onderwerpen met betrekking tot genderongelijkheid. Door deze verwachte politieke desinteresse bestaat er een mogelijkheid dat de Women’s March niet als onderdeel van een sociale beweging kan worden gezien; een sociale beweging is er namelijk om verandering teweeg te brengen in de gevestigde orde.

Ik heb at random jonge mensen aangesproken die met maximaal nog een ander persoon liepen, met uitzondering van een groep van vier mensen. In mijn ogen leken mensen die zich in een kleinere groep bevonden makkelijker te benaderen en eerder bereid te zijn om te luisteren.

Een gesprek heb ik geopend met een begroeting en de vraag ‘mag ik vragen waarom je/jullie vandaag meeloopt/meelopen?’ Deze vraag brak het ijs en bracht een gesprek op gang waar soms de openingsvraag als wedervraag werd gesteld. Wanneer iemand was uitgesproken vertelde ik dat ik voor een onderzoek vanuit de UvA geïnteresseerd ben in de Women’s March en mij afvraag waarom mensen meelopen. Een link met het feminisme heb ik hier bewust achterwege gelaten om mensen niet in een bepaalde richting te laten denken. Zodra de aangesproken mensen instemden met een interview, heb ik mij voorgesteld en heb ik gevraagd of ik hun email-adressen mocht noteren voor verdere communicatie1.

Door voornamelijk mensen aan te spreken die met iemand anders liepen, heb ik zo soms ook een tweede respondent kunnen krijgen. Ondanks dat ik de respondenten apart heb geïnterviewd, kan dit nadelig zijn omdat deze respondenten die samen in de protestmars lopen ook dezelfde waarden en opvattingen kunnen hebben. Dit kan zorgen voor een scheve representatie in mijn data. Toch heb ik er voor gekozen om deze personen wel als respondent te gebruiken omdat er in mijn ogen persoonlijke, individuele beweegredenen moeten zijn om in een protestmars deel te nemen en juist daarin ben ik geïnteresseerd. Ik heb geprobeerd om een zo divers mogelijk publiek aan te spreken om de intersectionele benadering van dit onderzoek te

(15)

benadrukken. Omdat ik diversiteit moest baseren op iemands voorkomen, kon ik maar op twee manieren diversiteit garanderen; via gender en huidskleur.

In totaal hebben tien mensen ingestemd hun e-mailadres te geven om een afspraak te maken voor een interview. Door miscommunicatie met twee respondenten en geen antwoord te hebben gekregen van drie respondenten kwam ik uit op een totaal van vijf respondenten. Aangezien vijf interviews in mijn ogen te weinig leek, heb ik via een sneeuwbaleffect nog vier respondenten kunnen vinden. Dit brengt mij op een totaal van negen interviews. Hierdoor ging de diversiteit van mijn onderzoeksgroep wel achteruit: alle respondenten zijn wit, waarvan acht vrouw en een man. Alle respondenten zijn student en de leeftijd ligt tussen de 20 en 25 jaar.

2.3 Dataverwerking en analyse

De interviews duurden tussen de 40 en 65 minuten. Ondanks dat sommige interviews korter waren naar dan anderen heb ik naar mijn inzien genoeg data uit de interviews kunnen halen. Na de interviews getranscribeerd te hebben, heb ik aan de hand van een thematische analyse mijn data in het computerprogramma ATLAS.ti geanalyseerd. Thematische analyse is een van de meest gebruikte vormen om kwalitatieve data te analyseren (Braun & Clarke, 2006, p. 4; Bryman, 2012, p. 578). Het doel binnen deze analyse is om thema’s binnen de data te formuleren en deze te analyseren. De thema’s die binnen dit onderzoek zijn gecreëerd zijn op twee niveaus ontstaan: binnen de vragen zelf en tussen de interviews. Thema’s binnen de vragen zelf zijn ontstaan door het antwoord op een vraag in z’n geheel te coderen, vervolgens alle quotations binnen deze code onder elkaar te zetten om daarna de overeenkomsten en verschillen tussen de quotations te noteren en te vergelijken. Thema’s binnen het interview in z’n geheel en tussen de interviews zijn gecreëerd door herhalingen van onderwerpen op te schrijven, zoals bijvoorbeeld of en hoe respondenten intersectionaliteit verwerken in hun antwoorden.

2.4 De rol van de onderzoeker

Door interviews te houden met mensen die hebben meegelopen in de Women’s March kwam er in sommige antwoorden van de respondenten een bepaalde vanzelfsprekendheid naar voren. Deze vanzelfsprekendheid kan komen door twee factoren. Ten eerste werd duidelijk dat over het algemeen de respondenten al veel hadden nagedacht over onderwerpen zoals feminisme, genderongelijkheid en racisme. De kennis die de respondenten van te voren hadden kan ervoor hebben gezorgd dat ze sommige dingen als vanzelfsprekend zagen. Een andere reden voor die vanzelfsprekendheid komt door het interview zelf. Wanneer iemand onderzoek doet naar de Women’s March en de daarmee gelinkte doelen zoals een einde maken aan discriminatie of gelijke rechten voor iedereen, kan een respondent verwachten dat de interviewer wel het een en ander weet over het onderwerp.

(16)

De vanzelfsprekendheid van de respondenten bleek lastig te zijn, zeker met betrekking tot het doorvragen op bepaalde antwoorden. Waar soms door de respondenten woorden zoals ‘dat’ en ‘het’ werden gebruikt om iets uit te leggen, snapte ik vaak tijdens het interview wat ze er mee bedoelden, maar kwam dit soms tijdens de transcripties minder duidelijk naar voren. Door te kijken naar de rest van het interview van de respondent lukte het om meer duidelijkheid te krijgen.

2.5 Opzet onderzoek

De weifelende houding van de organisatie van de Women’s March rondom het feminisme doet mij afvragen of en hoe de respondenten de Women’s March als feministisch zien. Aangezien feminisme niet onder één ideologie te scharen valt, focus ik mij hier op het onderwerp wat centraal stond ten tijde van de tweede feministische golf en nog steeds als een van de speerpunten wordt geacht in het hedendaags Nederlands feminisme: genderongelijkheid. Ik wil hier voornamelijk kijken naar de opvattingen van individuen, ook wel standpunten of meningen genoemd, omdat deze laten zien wat individuen belangrijk vinden.

Vanuit de new social movement theory wordt gekeken naar de Women’s March: wat zijn de redenen waarom individuen mee lopen? Hoe verhoudt deze mars zich tot het hedendaags feminisme in Nederland? Is er sprake van een collectieve identiteit binnen de mars? Hoe kan de Women’s March een verschil maken? Deze opzet is bedoeld om de volgende onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden: in hoeverre kan de Women’s March vanuit de opvattingen van de deelnemers gezien worden als het begin van een feministische beweging?

(17)

3. Is de Women’s March een feministische mars?

De deelnemers van de Women’s March binnen dit onderzoek zijn via verschillende manieren achter het bestaan van de mars op 11 maart gekomen. Sommigen zijn door vrienden uitgenodigd om mee te gaan, anderen zagen het evenement voorbij komen nadat ze na de eerste Women’s March de organisatie zijn gaan volgen op Facebook. De meeste respondenten wisten niet zo goed wat ze moesten verwachten; dit kwam onder andere door de veranderende houding van de organisatie omtrent het feminisme. In dit hoofdstuk wordt er dieper ingegaan op de deelnemers van de Women’s March en wordt er geprobeerd een antwoord te vinden op de volgende vragen: Wat waren de redenen dat de respondenten meeliepen in de Women’s march? Hoe verhoudt deze mars zich tot het hedendaags feminisme in Nederland?

3.1 Ervaringen tijdens de Women’s March: “liefdevol, niet heel strijdvol”

Voordat de respondenten naar de Women’s March gingen, hadden sommige respondenten het idee dat de mars een stereotype protest zou zijn waar mensen boos leuzen schreeuwen en wild met hun borden aan het zwaaien zijn. Daarom waren velen dan ook verrast dat de Women’s March uiteindelijk niet zo bleek te zijn. Annelot: “uh, ja ik was wel verrast. (...) toen ik er was dacht ik wel zo van: wow, dit is wel heel fijn.” Tom vond ook dat de mars anders was dan hij in eerste instantie dacht. Het beeld dat hij van te voren had werd wellicht ook voor hem gecreëerd door zijn zusje:

(...) en ik uh, zei thuis, volgens mij, ik weet niet tegen m’n zusje of zo, dat ik er heen ging en die reageerde echt van: “wat ga jij nou doen?” En die dacht echt iets soort van zeg maar feminazi’s met blote borsten en protestborden en molotovcocktails en weet ik veel wat er toen allemaal was.

Het stereotype beeld van protesteren wordt hier bevestigd. Daarnaast vindt hier nog wat anders plaats: de Women’s March wordt hier gezien als een feministische protestmars. Het zusje van Tom associeerde de mars met feminazi’s, een combinatiewoord bestaande uit ‘feminisme’ en ‘nazi’s’. Ik had hier nog nooit eerder van gehoord, maar naast Tom waren er nog drie respondenten die het woord hadden laten vallen tijdens hun interview. Feminazi’s worden door de respondenten omschreven als radicale feministen, die mannen als slecht zien en denken dat vrouwen beter zijn dan mannen. Ondanks dat er feministen zijn die dit daadwerkelijk denken, denk bijvoorbeeld aan Valerie Solanas met haar SCUM Manifesto uit 1967, is dit beeld meer een creatie van de samenleving dat feminisme in Nederland zo is dan dat dit daadwerkelijk waar is. Negatieve stereotypes zoals het idee dat feministen mannen haten kleuren het beeld wat de samenleving heeft ten opzichte van het feminisme. Dit sluit aan op het idee van Buschman en

(18)

Lenart (1996) dat voor veel mensen in de samenleving het feminisme een negatieve connotatie heeft. Deze negatieve link wordt nog eens versterkt door het idee dat er molotovcocktails aan te pas zouden komen. Tom ziet de associaties die door zijn zusje worden gemaakt gerelateerd aan wat er ‘toen’ allemaal was; hiermee maakt hij zelf ook een verband tussen de Women’s March en het feminisme. Ondanks de ideeën die Tom van te voren wel of niet had door zijn zusje, vond hij de mars best positief en gezellig.

Tom was niet de enige die een verband zag tussen de mars en het feminisme van vroeger. Lisanne bijvoorbeeld vond de mars ‘heel tof’ omdat ze al die verhalen kende van de jaren ’70 met demonstranten en dat ze nu zelf kon zien hoe protesteren in z’n werk ging. Voor Naomi werd door haar moeder en een vriendin van haar moeder een persoonlijke link gemaakt met de tweede feministische golf:

(…) want zij waren echt de uh, de generatie van, ja van de protesten en zo, van de jaren ’60. En ze hadden toen heel heftig geprotesteerd, wat heel leuk was, want ze waren de hele tijd zo van “oh ja, oh ja, weet je nog.” “Ja, toen waren er wel 100.000 man op het Malieveld.” Nou de hele tijd zo, dus dat was wel echt tof.

Door te verwijzen naar de protesten tijdens de tweede feministische golf stellen Lisanne en Naomi dat deze mars in hetzelfde rijtje kan worden geschaard als de protesten uit de jaren ’70.

Alle negen respondenten hadden de Women’s March positief ervaren; woorden zoals ‘gaaf’, ‘cool’, ‘gezellig’, ‘tof’, ‘gemoedelijk’, ‘vrolijk’ en ‘leuk’ werden gebruikt om de mars te beschrijven. Ondanks dat Karlijn de Women’s March “liefdevol, niet heel strijdbaar of zo” vond, voelde ze zich niet helemaal op haar plek. Ze had nog nooit gemarcht en had het gevoel dat de mensen die er waren het elke dag deden. Het kwam volgens haar ook heel Amerikaans over, en het voelde daardoor alsof het niet echt logisch was dat zij daar was. Buiten dit om had niemand daadwerkelijk een negatieve ervaring meegemaakt tijdens de mars. Hierin bleek ik zelf de enige te zijn. Tijdens het lopen kreeg ik een A4-tje2 in m’n handen gedrukt van een oude man die

fanatiek aan het flyeren was. Op dit A4-tje stond links bovenin een foto van een man die zogenaamd bij de IS hoorde met een afgehakt hoofd in z’n handen en rechts bovenin een foto van dezelfde man als vluchteling. Onderaan stonden foto’s van vrouwen die verminkt of vermoord waren. Gesuggereerd werd dat deze vrouwen verminkt of vermoord waren door vluchtelingen, met onderaan de tekst: “bedankt links, namens de duizenden slachtoffers. Vast wel [een] verrijking van [de] cultuur.” De flyer van de man laat zien dat de mars politiek geladen was. De mars was vijf dagen voor de Tweede Kamerverkiezingen en werd gelinkt aan het linkse politieke

(19)

veld. Dit werd voor de respondenten duidelijk door de aanwezigheid van partijen zoals GroenLinks, Artikel1, Denk, Partij van de Dieren en de Piratenpartij. Annelot en Lisanne zagen het als een strategische zet dat de mars kort voor de verkiezingen was, met name door de ‘Stem op een Vrouw’ campagne. Deze campagne pleitte voor het stemmen op een vrouw lager op de kieslijst van een partij om zo meer vrouwen in de Tweede Kamer te krijgen. Voor Sofie was de campagne een middel om representatie in de politiek te bewerkstelligen:

Ik denk toch dat representatie erg belangrijk is. En dat ook de manier waarop we opgroeien met bepaalde gendernormen echt belangrijk is, want de manier waarop jij zeg maar opgroeit bepaald voor best een belangrijk deel hoe jij de wereld ziet.

Het is door de ‘Stem op een Vrouw’ campagne dat hoopte Sofie de homogeniteit van de Tweede Kamer te doorbreken. Door een betere representatie in de politiek wilt ze dat het voor kinderen tijdens het opgroeien normaal wordt in plaats van een uitzondering dat ook vrouwen hoge posities kunnen hebben binnen de politiek of het bedrijfsleven.

Afgezien van de positieve ervaringen van de individuen tijdens de mars vonden Manon en Sofie dat de mars nog een tandje feller mocht zijn. Manon denkt dat de mars niet zo fel was vanwege de grootte: “dit voelde ook, natuurlijk ook als een protest hoor, maar dit was zoveel groter dan een normaal protest.” Beiden hebben eerder aan andere protesten meegedaan. Sofie was de week voor de Women’s March naar een andere demonstratie tegen racisme en discriminatie en vond dat protest heel anders. Het was volgens haar kleiner maar veel strijdlustiger dan de Women’s March: “ik vond de Women’s March een beetje.. ja.. iets te, niet fierce genoeg of zo weet je wel.” Door de ervaring van Manon en Sofie met protesteren kunnen ze de Women’s March in vergelijking zetten met andere protesten. Duidelijk is dat ze het belangrijk vinden om te protesten, om te laten zien dat ze het ergens niet mee eens zijn. Hun maatschappelijke betrokkenheid gaat in tegen de cijfers van het CBS dat stelt dat jonge mensen weinig geïnteresseerd zijn in de politiek (Jeugdmonitor CBS, 2015).

3.2 Redenen om mee te lopen: “het is nog steeds niet goed gefixt”

De respondenten hadden verschillende redenen om mee te lopen in de Women’s March. Sofie bijvoorbeeld zegt dat ze meeliep in de mars omdat ze ervan overtuigd is dat seksisme nog steeds bestaat in Nederland, ondanks dat Nederland zegt dat de vrouwenemancipatie is afgerond. Manon en Naomi gaven aan mee te hebben gelopen vanwege “wat er op dit moment speelt in de wereld.” Beiden verwijzen hier naar de benoeming van Trump als president. Naomi vindt het voornamelijk eng dat Trump “dommig omgaat met bepaalde dingen” en dat hij “nul respect heeft

(20)

voor vrouwen, behalve als ze hun tieten laten zien.” De ondoordachtzaamheid en de seksistische uitspraken van Trump waren voor Naomi de reden om te protesteren. De angst dat Trump invloed kan hebben op de rechtse partijen in Europa werd door beiden gedeeld. Forum voor Democratie is een voorbeeld van een rechtse partij waarvan Manon liever had gewild dat deze niet bestond: “het ergste vind ik, uhm, nou bij Forum voor Democratie vind ik het ergste en het engste denk ik nog wel dat ze soort van intellectualiteit tussen haakjes gebruiken om hun seksisme en hun racisme te rechtvaardigen.” De pretentieuze houding van de partij wordt volgens Manon door volgers van de partij als belangrijker gezien dan de seksistische en racistische opmerkingen die ze maken.

Lidi liet weten mee te hebben gelopen om een steentje bij te dragen. ‘Een steentje bijdragen’ kan worden gezien als een vorm van solidariteit wat volgens Taylor en Whittier nodig is om een collectieve identiteit te creëren (1992, p. 350). Daarnaast zegt Lidi dat ze meeliep omdat “het nog steeds niet goed gefixt is.” Met ‘het’ bedoelt ze:

de dingen die we al weten zoals er is nog steeds een gender gap weet je, met je loon en er is nog steeds weinig vertegenwoordiging van vrouwen in het parlement, dat allemaal. Maar ook gewoon als je om je heen luistert of als je om je heen kijkt dat er nog steeds grapjes worden gemaakt over vrouwen of vrouwenrechten en dan ben ik echt zo van “huh, hoezo kan dit nog steeds een ding zijn?” Hoezo is het nog steeds grappig om grapjes te maken zoals “het enige recht van het vrouw is het aanrecht,” huh?

Lidi beschrijft hier twee vormen van genderongelijkheid waar ze tegen is: een ‘zichtbare’ ongelijkheid, wat in harde vormen terugkomt zoals loonverschil en ondervertegenwoordiging van vrouwen in het parlement; en een ‘onzichtbare’ ongelijkheid, wat door middel van opmerkingen en grapjes tot uiting komt. Deze laatste vorm is volgens de respondenten minder opvallend omdat deze vorm van genderongelijkheid op een subtiele manier naar voren komt. De grap ‘het enige recht van het vrouw is het aanrecht’ veronderstelt dat vrouwen niet dezelfde rechten als mannen hebben. Door te verwijzen naar het aanrecht wordt de rol van de vrouw binnenshuis geplaatst, verantwoordelijk voor het koken en het huishouden. Dit is volgens de grap dan ook het enige recht wat een vrouw hoort te hebben. Fascinerend is het om te zien hoe dit soort opmerkingen als grappen kunnen worden beschouwd, terwijl het niet eens 50 jaar geleden is dat vrouwen daadwerkelijk voor meer recht dan het aanrecht moesten strijden. Dit is dan ook voor Lidi een belangrijke reden om mee te lopen: tegen seksisme.

(21)

3.2.1. Tegen genderongelijkheid: “we zijn er voor iedereen, accepteer dat maar”

Lidi blijkt niet de enige te zijn. Seksisme is door de respondenten een van de meest genoemde redenen om mee te lopen in de Women’s March. Seksisme wordt gezien als een waardeoordeel dat gebaseerd is op iemands gender en wat kan leiden tot discriminatie. Waar Sofie al eerder het beestje direct bij de naam noemt, deed Lidi dat indirect door het te hebben over de wage gap. Lisanne doet dat ook:

Ja ik vind het ook gewoon belangrijk als je zelf op de uni zit en je werkt er hard voor, net zo hard als je mannelijke medestudenten, dan heb ik zoiets van ja, maar hij gaat later niet meer verdienen dan ik, op basis van niks zeg maar.

Door gender te beschrijven als ‘niks’ laat ze zien dat gender voor haar geen enkele reden is om meer te verdienen wanneer een man en een vrouw dezelfde functie hebben.

Waar sommige respondenten zich voornamelijk focussen op de gelijkheid tussen mannen en vrouwen, nemen andere respondenten een stapje verder en zetten gelijkheid in een intersectioneel perspectief. Lisanne zegt bijvoorbeeld dat ongelijkheid überhaupt belangrijk is. Naast gender vindt ze dan ook dat je moet kijken naar bijvoorbeeld de homogemeenschap of de Marokkaanse bevolking in Nederland: “ik vind dat je überhaupt mensen niet mag uitsluiten op basis van, ja een labeltje, een vooroordeel, een iets.” Lisanne neemt hier in lijn van de theorie van Crenshaw (1989) en Hill Collins (1990) nog twee axes mee in de matrix of domination, namelijk etniciteit en seksualiteit. Dit intersectionele perspectief wordt ook gebruikt door Karlijn. Zij liep mee in de Women’s March om op te komen voor vrouwenrechten. Niet zozeer die van haar, maar “voor andere vrouwen, die het uh, veel slechter hebben of zo. Vrouwen met een migratieachtergrond bijvoorbeeld.” Ze liep niet perse voor haar vrouwenrechten omdat ze, in haar woorden, nog nooit echt ervaringen heeft gehad met dingen zoals het glazen plafond3.

Karlijn relativeert hier haar eigen positie in de samenleving door te concluderen dat vrouwen met een migratieachtergrond het lastiger hebben in Nederland dan dat zij het heeft. Dit baseert Karlijn op het idee dat vrouwen met een migratieachtergrond naar alle waarschijnlijkheid niet wit zijn en dus kans hebben om meer ongelijkheid te ervaren dan dat zij doet, omdat zij zelf wel wit is.

3.2.2. Zelf ongelijkheid meegemaakt: “Niet in de heftige zin van het woord”

Ongelijkheid, specifiek genderongelijkheid, wordt door de respondenten als belangrijk geacht.

3 Het glazen plafond is een metafoor voor onzichtbare barrières die vrouwen tegenkomen binnen een

bedrijf. Dit glazen plafond, dat bestaat uit vooroordelen op basis van gedrag, weerhoudt vrouwen ervan om topfuncties binnen een bedrijf te bekleden.

(22)

Op de vraag of de respondenten zelf een vorm van ongelijkheid hebben meegemaakt, hebben ze allen ‘nee’ geantwoord. Annelot, Karlijn en Naomi betrokken deze vraag op hun kansen op de arbeidsmarkt. Annelot zegt bijvoorbeeld: “ik ben nooit voor een baan afgewezen omdat ik een vrouw ben of iets.” Lisanne ziet ongelijkheid in termen van rechten en zegt: “uhm, nou niet echt dat ik geschonden werd in m’n rechten.” De respondenten kijken hier voornamelijk naar ongelijkheid dat zichtbaar is, wat gemeten kan worden. Ook hier wordt door sommige respondenten een intersectioneel perspectief gehanteerd. Lidi:

(...) nee, ik denk niet, natuurlijk ben ik ook echt super privileged als in gewoon, een witte rijke vrouw uit de bovenklasse die zeg maar alles kan doen wat ze wil. Universiteit, waar dan ook reizen, maakt niet uit wat. En in dat opzicht ben ik heel erg privileged en heb ik daarom ook nooit echt ongelijkheid meegemaakt.

Naast Lidi beschrijven Annelot, Manon en Sofie hun privilege ook. Hun witheid en klasse zijn factoren die hen meer privileges in de samenleving bieden dan mensen die niet wit zijn en niet van midden- of bovenklasse komen. Door hun positie met betrekking tot ras en klasse te relativeren met de positie van anderen concluderen ze niet echt ongelijkheid meegemaakt te hebben. Toch kwam er bij alle respondenten wel een ‘maar’ na het antwoord dat ze hadden gegeven op de vraag of ze zelf enige vorm van ongelijkheid hadden meegemaakt. Naomi zegt bijvoorbeeld: “nee, niet perse of zo. Niet in de heftige zin van het woord. Maar wel natuurlijk in de kleine dingetjes, en ik denk dat vrouwen dat altijd hebben.” Vera: “(...) echt puur ongelijkheid van ‘nee, je moet je mond houden want je bent een vrouw’, dat zie ik niet. Maar meer die kleine dingetjes.” Waar Naomi met ‘die dingetjes’ verwijst naar dat ze als vrouw zijnde moet oppassen waar ze fiets in het donker, verwijst Vera naar de subtiele (onbewuste) seksistische grapjes en handelingen die mannen maken en doen. Alle vrouwelijke respondenten beamen dit laatste. Waar Lisanne tijdens het uitgaan na binnenkomst gelijk aan haar billen wordt aangeraakt zonder enige communicatie of toestemming voorafgaand, moet Vera bij sommige docenten een hoger shirtje aantrekken omdat ze weet dat er niet altijd naar haar gezicht wordt gekeken. Karlijn heeft ervaring met seksistische opmerkingen zoals “‘ze is blond en klein, oh wat schattig.’ Of zo. Omdat ze dan twijfelen aan je intellectuele capaciteiten. (...) ‘Oh dat had ik niet van jou verwacht’, omdat je dan vrouw bent en blond.” Karlijns voorbeeld laat zien wat voor een essentialistische aard seksistische opmerkingen hebben. Toepasbaar is hier de term ‘dom blondje’, dat er vanuit gaat dat intelligentie gelinkt is aan gender en uiterlijk, waarin een blonde vrouw bij voorbaat als minder intelligent wordt beschouwd.

Sofie heeft ook ervaring met seksisme. Tijdens een werkgroep op de universiteit was zij samen met een ander meisje de enige vrouwen in de werkgroep. Ze beschrijft de rest van de

(23)

groep als ‘witte mannen’ en zegt daarover: “je komt er gewoon niet tussen, tussen die discussie. (...) Je wordt dan niet eens serieus genomen denk ik.” Ze vertelt dat de docent na een les de vrouwen uit de werkgroep bij elkaar had geroepen

en had gezegd van: “ik weet dat het best een vervelende omgeving kan zijn, als ik iets kan doen om het fijner te maken moeten jullie het zeggen.” En dat hij het heel goed zou vinden als we meer zouden praten (...).

Duidelijk wordt dat Sofie zich tijdens de les amper kan voegen in de discussies die voornamelijk door witte mannen worden gevoerd. Het is onduidelijk of dit komt doordat ze niet durft of doordat haar mannelijke medestudenten haar niet de ruimte geven. Ondanks dat Sofie over het algemeen enigszins verlegen overkwam, was ze zeer assertief aangaande ongelijkheid. Dit doet vermoeden dat in deze situatie het laatste het geval is, wat betekent dat de seksistische houding van haar mannelijke medestudenten haar beperken in haar deelname in de lessen. Opmerkelijk in deze situatie is overigens dat de docent - een man - de vrouwen uit de groep aanmoedigt om hun gedrag te veranderen en niet de mannen uit de groep hierop aanspreekt. Hierdoor lijkt het alsof de verantwoordelijkheid tot verandering in gedrag bij de vrouwen ligt, terwijl het gedrag van de mannen in deze groep hetgeen is wat er voor zorgt dat zij niet mee kan discussiëren.

3.2.3. De voordelen van seksisme: “ja meneer, komt u eens hier”

Tom is binnen de onderzoeksgroep de enige mannelijke respondent. Waar de vrouwelijke respondenten spraken over hun ervaringen met seksistische opmerkingen, heeft Tom daar nooit last van gehad. Integendeel, hij wordt soms bevoordeeld omdat hij een man is. Ter illustratie vertelt hij over z’n baan bij de V&D waar hij op de afdeling ‘speelgoed, reisbagage, zwemkleding en kindermode’ de enige man was die daar werkte. Toen er wat mis ging bij de kassa werd Tom door een klant erbij geroepen, in de veronderstelling dat Tom de manager was. Tom zegt daarover het volgende: “(...) dat mensen wel gewoon zeggen van: ‘ja, jij bent een man met een stropdas die daar dan loopt, dus jij zal dit wel uh, jij zal het wel weten.’” Omdat Tom de enige man op de afdeling was, dacht de klant automatisch dat Tom ook de manager zou zijn. Alhoewel dit als een simpele misvatting kan overkomen, zegt dit wel degelijk wat over het beeld dat men heeft bij genderrollen in de samenleving. Het idee bestaat nog steeds dat mannen van nature slimmer, stressbestendiger en emotioneel stabieler worden geacht. Dit essentialistische perspectief bevestigt de verwachting dat vrouwen, als de andere kant van de dichotomie gender, minder snel hoge posities binnen een bedrijf hebben.

Dit voorbeeld laat zien waarom de respondenten meeliepen in de Women’s March: de (onbewuste) seksistische houding van de Nederlandse samenleving. Een waardeoordeel vellen

(24)

op basis van iemands gender lijkt in eerste instantie geen ‘zichtbare’ gevolgen te hebben, maar kan in feite leiden tot ongelijkheid op sociaal gebied of op het gebied van werk; denk bij dit laatste bijvoorbeeld aan de wage gap en het beperkte aanbod omtrent kinderopvang. Het zijn deze ‘zichtbare’ en ‘onzichtbare’ vormen van genderongelijkheid waar de respondenten in de Women’s March tegen protesteerden.

3.3 Link tussen het feminisme en de Women’s March

Duidelijk is geworden dat voor de respondenten het protesteren tegen genderongelijkheid tijdens de Women’s March het belangrijkste aspect was. Een overeenkomst kan hier worden gemaakt met het feminisme, waar genderongelijkheid vroeger maar nu nog steeds centraal staat (Cooke & Dicker, p.8). Dit wordt dan ook gedaan door de respondenten. Waar Lisanne bijvoorbeeld impliceert dat er met de mars een derde golf van het feminisme aankomt, stellen Annelot en Vera onder andere mee te hebben gelopen omdat ze zichzelf als een feminist zien. Annelot was specifiek op zoek naar een concrete invulling van haar feminisme: “ik dacht wel bij mezelf van: wat doe ik er fysiek, wat doe ik er letterlijk mee?” Voor Annelot betekent feminisme “dat we allemaal naar hetzelfde niveau komen.” Haar pragmatische instelling laat zien dat ze op zoek is naar manieren om gelijkheid te kunnen verwezenlijken. De Women’s March was voor Annelot dan ook een manier om zich te oriënteren; om te zien wie er op af komen en wat er tijdens de mars uitgedragen wordt. Dit sluit aan op het idee dat het hedendaags feminisme in Nederland gekenmerkt wordt door een individuele interpretatie; dat mensen zelf op zoek gaan naar manieren om hun feminisme vorm te geven.

Manon en Lisanne vonden dat de mars voortkwam uit een feministisch gedachtegoed vanwege de focus op gendergelijkheid. Tevens beschrijven beiden dat het lastig is om te spreken over een feministisch gedachtegoed, omdat er verschillende vormen van feminisme zijn. Het onderscheid wat specifiek wordt gemaakt door de respondenten is tussen liberale, radicale en intersectionele feministen.

Ondanks de verschillen binnen het feminisme is het streven naar gendergelijkheid de reden voor respondenten om de Women’s March als een feministische mars te zien. Lisanne twijfelt wel: “maar.. ja, of nou iedereen die meeliep feminist was, dat weet ik niet.” Hier wordt een onderscheid gemaakt tussen de deelnemers van de Women’s March die zichzelf als feminist zien en de deelnemers die ‘gewoon’ gelijkheid belangrijk vinden. Hoewel gendergelijkheid als de basis kan worden gezien van het feminisme, legt Karlijn uit waarom niet iedereen binnen de mars zich als feminist ziet:

Ik denk dat er wel veel vrouwen waren die dus uhm, vrouwenrechten belangrijk vinden, maar die zich dan niet verder feminist noemen… Deels omdat ze zelf dus

(25)

een negatieve associatie hebben met het feminisme.. Maar ook misschien dat ze negatieve associaties krijgen van anderen.

Karlijn’s antwoord sluit aan op het idee van Baker Beck dat mensen wel de doelen van het feminisme belangrijk vinden, maar zichzelf niet als een feminist zien (1998, p.140). Dit komt doordat de samenleving feminisme grotendeels als negatief ziet. Lidi zegt daarover dat maar een kleine groep in de samenleving het feminisme in Nederland ziet als iets goeds, ‘‘maar dat er echt heel veel mensen zijn die feminisme onzin vinden, mannen, vrouwen, maakt niet uit. Maar die vinden het onzin (…) of vinden het onnodig of vinden het overdreven.” Het idee dat het feminisme niet nodig is komt voort uit het idee dat Sofie eerder had beschreven, namelijk dat Nederland denkt dat de vrouwenemancipatie is afgerond. Annelot bevestigd dit idee:

Ja ik denk dat het wel een beetje een besmet woord is geworden. Het is wel, ja, want wat ik merk is dat veel mensen al meteen lacherig doen, dus dat het wel geassocieerd wordt met vrouwen die doorzeuren. Want het is toch helemaal niet nodig (…).

Het feminisme wordt volgens Annelot door de meeste mensen als grappig en onnodig ervaren. Vrouwen die dan ook steeds met het feminisme bezig zijn worden automatisch als zeurderige vrouwen gezien. Dat feminisme daarnaast ook als een besmet woord wordt gezien sluit aan op de tekst van Baker Beck die stelt dat feminisme vaak beschreven wordt als het F-woord, als iets vies of slechts (1998, p. 139).

Een andere reden waarom feminisme als negatief wordt gezien volgens de respondenten is omdat mensen vaak niet weten wat feminisme precies inhoudt. Vera denkt dat dit komt door het woord zelf: “Het feit dat het een latijns woord voor vrouwen is, dat heel veel mensen ook denken dat het alleen maar om vrouwen gaat en dat vrouwen beter moeten zijn dan mannen.” Het beeld wat Vera beschrijft sluit aan op wat vaak gezien wordt als het radicaal feminisme. Dat dit een stroming is en niet de essentie van het feminisme wordt vaak door mensen vergeten.

Ondanks dat veel mensen volgens de respondenten zich niet met het feminisme willen associëren, doen de respondenten dit zelf wel. Tijdens het interview gaf iedereen aan zichzelf te zien als een feminist. Van de negen zien twee respondenten zichzelf alleen als een feminist wanneer hun definitie van feminisme wordt gebruikt, namelijk egalitarisme. Hoewel dit laatste weinig tot niet verschilt met het hedendaags feminisme dat een intersectioneel perspectief hanteert, was het voor hen belangrijk om dit specifiek zo te benoemen; waarschijnlijk om te benadrukken dat het voor hen om meer gaat dan gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Ondanks het verschil in interpretatie waren alle respondenten het eens: “iedereen heeft in z’n

(26)

leven een beetje feminisme nodig!” (Tom).

3.4 Conclusie

Veel van de respondenten hadden nog nooit in hun leven geprotesteerd. Dat ze de Women’s March als positief ervoeren was dan ook een verrassing. Het stereotype beeld dat protesteren gewelddadig en wild kan zijn werd voor de respondenten verbleekt door de gemoedelijke sfeer van de mars. Ondanks dat de deelnemers verschillende redenen hadden om mee te lopen in de mars werd seksisme, oftewel genderongelijkheid, het vaakst genoemd. Hoewel de respondenten zelf nog nooit harde vormen van ongelijkheid hebben meegemaakt - afgewezen worden voor een baan of minder verdienen dan een man in dezelfde positie - hebben alle vrouwelijke respondenten wel ervaring met seksistische opmerkingen of grapjes.

Voor de respondenten was de focus op genderongelijkheid de link tussen de Women’s March en het feminisme. Naast ongelijkheid op basis van gender hanteerden de meeste respondenten een intersectioneel perspectief en keken ook naar andere vormen van ongelijkheid zoals ras, etniciteit, seksualiteit en klasse. Opmerkelijk is dat mensen intersectionaliteit meenamen in hun beweegredenen om mee te lopen in de mars, terwijl ze zelf nog nooit ongelijkheid op andere gebieden dan gender hebben meegemaakt. Lidi heeft hier een verklaring voor:

Het is groter dan mijzelf. Ik vind dat de mensen die dat wel heel erg nodig hebben, zeg maar, women of color, of mensen of groepen in de samenleving die nog echt een struggle kennen, dat je daar ook voor moet vechten. En dat doe ik echt met alle plezier.

Lidi hier beschrijft is een ideologie dat stelt dat alle mensen in de samenleving gelijk horen te zijn. Volgens Buechler en Kendall kan ideologie de basis vormen voor een sociale beweging (Buechler, 1995, p.442; Kendall, 2010, p.673). Een sociale beweging bestaat uit collectieve actie, wat tot stand komt door een collectieve identiteit. In het volgende hoofdstuk wordt er gekeken of er sprake is van een collectieve identiteit bij de deelnemers van de Women’s March.

(27)

4. Is de Women’s March een sociale beweging?

Om de hoofdvraag te beantwoorden moet er gekeken worden naar de opvattingen van de deelnemers van de Women’s March en of zij de Women’s March als een feministische beweging zien. In hoofdstuk drie is duidelijk geworden dat de respondenten inderdaad de Women’s March als een feministische mars zien. Om de Women’s March als een sociale beweging te beschouwen moeten er volgens de new social movement theories sprake zijn van een collectieve identiteit: volgens de theorie van Taylor en Whittier een groep die ontstaan is vanuit gedeelde interesses, ervaringen en solidariteit tussen de leden van de groep (1992, p.350) of volgens de theorie van Lotz en van Zoonen een groep gebaseerd op diversiteit die een gemeenschappelijke erkenning heeft van een sociaal probleem (Lotz, 2003, p. 7; van Zoonen, 1992, p. 455).

In het vorige hoofdstuk kwam al naar voren dat Lidi onder andere in de Women’s March meeliep uit solidariteit naar de groep. Solidariteit is volgens Taylor en Whittier een manier om een collectieve identiteit te creëren (1992, p.350). In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de volgende vragen: Is er sprake van een collectieve identiteit binnen de mars? Hoe kan de

Women’s March een verschil maken?

4.1 Gedeelde ideeën: “je hoeft niet precies hetzelfde te denken als ik”

In het vorige hoofdstuk kwam naar voren dat genderongelijkheid de voornaamste reden was waarom de respondenten meeliepen in de Women’s March. Waar sommigen het gevoel hadden dat hun ideeën rondom genderongelijkheid gedeeld werden door de rest van de deelnemers, hadden anderen juist het gevoel dat het onmogelijk was om allemaal dezelfde ideeën te hebben. Borden en leuzen waren de voornaamste redenen voor de respondenten om achter andermans ideeën te komen. Karlijn en Lidi zagen bijvoorbeeld hun ideeën rondom intersectionaliteit, hetgeen wat zij erg belangrijk vonden, op de borden tijdens de mars terug. Beiden zien intersectionaliteit gelinkt aan het feminisme en stellen dat wanneer je alleen feminist bent, je de privilege als witte vrouw hebt om alleen naar vrouwenrechten te kijken en daarmee vergeet dat naast gender ook seksualiteit, ras en etniciteit een rol kunnen spelen in iemands ongelijkheid. Volgens Lidi had iedereen daar hetzelfde idee over tijdens de mars: dat het belangrijk was om mee te nemen wanneer je protesteert tegen genderongelijkheid. Manon en Sofie hadden integendeel juist kritiek op een aantal borden omdat deze volgens hen niet intersectioneel genoeg waren. Beiden beschrijven dat ze veel moeite hadden met borden waar baarmoeders op waren getekend. Sofie: “Ja ik vond die (…) tekeningen van baarmoeders een beetje problematisch, omdat uhm, zeg maar het heeft, het stelt zeg maar vrouwelijkheid gelijk aan je geslachtsdelen. En ik denk dat je daar vanaf moet.” Manon:

(28)

liepen, weet je wel, maar ja, daarmee sluit je natuurlijk een hele groep transwomen mee uit. Dus uhm, of iedereen die daar liep met hetzelfde idee denk ik niet.

Beiden laten hier duidelijk zien dat ze van mening zijn dat vrouw-zijn of man-zijn niet biologisch bepaald is. Dit is in lijn met de theorie van Rahman en Jackson (2010) dat gender ziet als sociaal geconstrueerd in plaats van biologisch bepaald. Daarentegen laten beiden zien dat er niet enkel een binaire verdeling man vrouw is, maar dat er volgens hen meerdere genders bestaan.

Waar Karlijn en Lidi vonden dat hun ideeën gedeeld werden door de rest van de deelnemers tijdens de Women’s March, denkt Manon dat niet iedereen daar met hetzelfde idee liep. Ze vertelt dat ze tijdens de mars veel borden had gezien met de tekst ‘white girls I will see you at the racism protest.’ Met deze tekst worden witte vrouwen indirect verweten dat ze niet verder kijken dan gender wanneer het gaat om ongelijkheid. Manon zegt hierover: “Ik denk dat er veel mensen meeliepen die zich daar niet mee bezig willen houden en puur meeliepen voor het idee van: ‘oh vrouw, leuk, ik doe dit wel even.’” Door de sarcastische toon op het einde wordt duidelijk dat ze het niet eens is met de mensen die alleen voor gelijkheid van vrouwen lopen. Dit wordt ook duidelijk wanneer je naar haar definitie van feminisme kijkt; deze is “zo intersectioneel en zo insluitend mogelijk.” Voor haar is intersectionaliteit het belangrijkste aspect van wat feminisme moet zijn; met minder dan dat neemt ze geen genoegen. Manon’s idee sluit aan op het hedendaags feminisme in Nederland met betrekking tot intersectionaliteit (Duits, 2017; Meulenbelt & Römkens 2015), dat stelt dat intersectionaliteit een must is binnen het feminisme.

Volgens Tom werden zijn waarden “op zich wel” gedeeld binnen de Women’s March. Hij erkent dat mensen allerlei andere perspectieven kunnen hebben op specifieke zaken, maar dat de mensen die daar liepen over het algemeen hetzelfde dachten als hij op het gebied van vrouwenrechten en genderongelijkheid. Hij vertelt dat er op de Dam een spreker was die een negatieve uitspraak deed over het koningshuis, en dat hij zich daar niet helemaal op z’n gemak bij voelde: “toen had ik wel zoiets van ja, daarvoor ben ik niet gekomen.” Ondanks dat hij het niet eens was met bepaalde uitspraken zoals die over het koningshuis, zegt Tom dat iedereen mag vinden wat diegene wilt. Toch maakt hij wel duidelijk dat “als dat soort onderwerpen erbij worden gehaald, heb ik niet het gevoel dat ik dezelfde mening deel van die andere mensen. Maar als het puur gaat om vrouwenrechten en voor gelijke rechten ook, dat onderdeel denk ik wel.” Wat Tom hier doet is een onderscheid maken tussen de mars in z’n geheel met betrekking tot genderongelijkheid en de mars bestaande uit verschillende mensen met verschillende ideeën. Dit sluit aan op het idee van Lotz (2003) en van Zoonen (1992) dat binnen de new social movement theory sociale bewegingen uit verschillende groepen en mensen bestaan. Hoewel hij begrijpt dat

(29)

iedereen qua mening verschilt van elkaar en dat respecteert, kon hij zich niet helemaal vinden in sommige ideeën die naar voren kwamen in de mars.

Tom was niet de enige wie het was opgevallen dat de Women’s March uit verschillende mensen en/of groepen met verschillende opvattingen bestond. Lisanne merkte namelijk ook dat sommige mensen het accent binnen het streven naar gelijkheid op andere punten legden dan andere mensen; de een was extremer hierin dan de ander. Toch had Lisanne wel het idee dat iedereen daar, juist vanwege de focus op gendergelijkheid, voor hetzelfde idee liep. Dit is in lijn met de theorie van Lotz en van Zoonen dat mensen verschillend over bepaalde onderwerpen kunnen denken, maar wel het grotere sociale probleem voor ogen hebben (Lotz, 2003, p.7; van Zoonen, 1992, p.455). Lidi bevestigt de diversiteit van de deelnemers: “ik had wel het idee dat er zoveel mensen waren, en ook zoveel van alle soorten en leeftijden en ook heel veel mannen en vrouwen, kinderen, gemixt, uh, huidskleuren, alles was er.” Sofie denkt dat dit juist het doel was van de mars: “(...) ik denk dat die diversiteit juist wel het punt was van samenkomst eigenlijk, maar ik had niet echt het idee van we zijn met z’n allen een, of dat we met z’n allen een blok vormden zeg maar.” Ondanks dat Sofie de diversiteit kon waarderen, laat ze blijken dat ze zich door die diversiteit niet onderdeel voelde van een groter geheel. Sofie’s belevenis sluit niet aan op de new social movement theory van Lotz (2003) en van Zoonen (1992); ondanks de waardering van diversiteit is er volgens Sofie geen sprake van een collectieve identiteit. Dit zou vanuit de theorie moeten betekenen dat er geen sprake is van een gemeenschappelijke erkenning van een sociaal probleem.

Waar diversiteit binnen de mars ervoor zorgde dat er bij Sofie geen sprake is van een collectieve identiteit, zorgde deze juist voor een collectieve identiteit bij Tom. Ondanks dat er verschillende opvattingen en meningen waren rondom genderongelijkheid binnen de Women’s March, voelde de mars voor hem wel aan als een collectief. Het collectieve inzicht dat er gestreden moet worden tegen genderongelijkheid, zorgde bij Tom, in lijn met de theorie van Lotz (2003) en van Zoonen (1992), voor een collectieve identiteit.

Duidelijk is dat de respondenten verschillende gevoelens hebben rondom de diversiteit van de Women’s March. De meeste respondenten geven aan dat ze het niet altijd eens waren met de verschillende opvattingen binnen de mars. Ondanks de diversiteit is er bij sommige respondenten sprake van een collectieve identiteit, omdat ze het gevoel hebben bij dat er een gemeenschappelijke erkenning van een sociaal probleem is; in dit geval genderongelijkheid. Sofie daarentegen waardeert de diversiteit, maar voelt zich niet verbonden met de rest van de deelnemers. Dit wijst erop dat op basis van gedeelde ideeën binnen de mars er blijkbaar maar bij een deel van de respondenten sprake is van een collectieve identiteit.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Although the light rainfall remains typical of the region during this time of the year, the continuation of average to below average amounts over the past several weeks has led

Following a poorly-distributed Postrera, August-November season, suppressed rainfall since late November has resulted in abnormal dryness across Atlantic facing areas of

Satellite estimated rainfall product depicts locally light to moderate weekly rainfall amounts were received over parts of central and northern Guatemala, as well as, over many

Satellite estimated rainfall and local gauge measurements show heavy rainfall amounts in excess of 100mm over the Limon region of Costa Rica, with lesser, but favorable

During first half of March, two consecutive weeks of enhanced rainfall led to the development of moisture surpluses throughout many parts of eastern Guatemala,

For the coming outlook period, light to moderate rainfall is expected over Penten Department of Guatemala and surrounding areas, Belize, Honduras, eastern and

Rainfall performance over the past 30 days shows a favorable distribution with more than 100mm above average rainfall over the northern coastal area of Honduras, and between 10-25mm

Rainfall performance over the past 30 days shows a favorable distribution with rainfall more than 100mm above average over the northern coastal area of Honduras,