• No results found

4. Is de Women’s March een sociale beweging?

4.3 Kan de Women’s March een verschil maken?

Volgens de new social movement theory bestaat een sociale beweging uit een groep mensen met een bepaald doel om verandering te verwezenlijken (Kendall, 2010, p.666). Ondanks dat de respondenten hebben meegelopen om te protesteren tegen genderongelijkheid, denken maar weinig respondenten dat de Women’s March alleen daadwerkelijk iets kan veranderen. Tom bijvoorbeeld is van mening dat protestacties weinig zoden aan de dijk zetten. Het brengt je volgens hem geen plek aan de vergadertafel. Maar hij zegt wel: “(...) door daarheen te gaan en te

laten zien dat jij dat steunt, kun je wel de mensen in jouw omgeving beïnvloeden.” Hij laat hier zien dat meelopen uit solidariteit, wat door de new social movement theory gezien kan worden als een vorm van collectieve identiteit, helpt om de mensen om hem heen te beïnvloeden. Met de omgeving beïnvloeden bedoelt hij dat je mensen in jouw omgeving er bewust van maken dat er bijvoorbeeld vormen van ongelijkheid zijn op basis van gender en dat onder andere seksisme daar een uiting van is. Dit staat in lijn met het idee van het hedendaags Nederlands feminisme waar bewustwording nog steeds centraal staat (Duits, 2017, p.167). Sofie en Karlijn denken ook dat de Women’s March er voornamelijk was om aandacht te vragen. Volgens Sofie aandacht voor de eenzijdige representatie in de Tweede Kamer en seksisme in de samenleving en volgens Karlijn aandacht voor de rechten van vrouwen in het algemeen. Sofie denkt echter dat de Women’s March niet genoeg kan bijdragen aan het oplossen van het probleem:

Ik denk wel dat zeg maar alle manieren om aandacht te vragen voor deze issues wel echt belangrijk zijn. (...) alleen ja weet je, die mars was in Amsterdam en misschien krijgen andere delen van Nederland daar niks van mee. Dus. Het is echt moeilijk, het is echt heel moeilijk.

In tegenstelling tot de eerste Women’s March die over de hele wereld georganiseerd werd, vond deze Women’s March alleen in Amsterdam plaats. Om aandacht te genereren voor de problemen die de Women’s March wilde aankaarten moet er volgens Sofie meer gebeuren dan alleen de mars zelf, anders beperkt het zich tot Amsterdam en haar omgeving. Karlijn zag daarom het journaal dan ook als een middel om aandacht te vragen in het hele land: “ja dat is toch het doel, anders zou ik niet weten wat het doel was, in het journaal aandacht genereren voor het probleem van vrouwen, het recht van vrouwen.” Beiden vonden dat er in het nieuws te weinig aandacht werd besteed aan de Women’s March. Vera sluit zich hierbij aan: “het viel natuurlijk samen met die Turkse protesten waardoor het een beetje wegviel in het nieuws.” Vera verwijst hier naar de diplomatieke rel die dezelfde avond was ontstaan bij het Turkse consulaat in Rotterdam in verband met het verhinderen van Turkse ministers die tegen het advies van de Nederlandse regering toespraken wilden houden over de grondwetswijziging in Turkije (NOS, 2017). Het feit dat hier meer aandacht aan werd besteed dan aan de Women’s March verbaast Vera, zeker omdat deze mars ongeveer vijf keer groter was dan de vorige Women’s March: “oké, je hebt rellen in Rotterdam met duizend man, maar vervolgens loopt er wel 20.000 man dwars door Amsterdam, en daar wordt niks over gezegd.” Zij en Naomi denken dat dit komt omdat mensen zich meer focussen op het negatieve en daar eerder nieuws over maken dan de dingen die positief zijn.

te kijken hoe ze invulling kan geven aan haar feminisme. Daarom had ze voor de mars geen doel voor ogen: “ik wil daar zijn en ik wil daar even m’n gezicht laten zien. Een van de mensen die daaraan meeloopt, weet je wel. Gewoon meer een bijdrage, maar niet perse een langer termijn doel voor daarna.” Door ‘een bijdrage’ te leveren met haar aanwezigheid toont Annelot haar steun voor de Women’s March. Het is niet duidelijk of Annelot geen doel had op het langere termijn omdat ze dacht dat een protestmars niet zo veel kan veranderen of omdat ze daar nog niet over na had gedacht. Wel kan worden gezegd dat ze daar liep om ‘een van de mensen te zijn’ die daar meeloopt: een teken van solidariteit naar de groep en een vorm van collectieve identiteit (Taylor & Whittier, 1992, p. 350). Naomi liep onder andere ook mee door een gevoel van solidariteit. Ze vertelt dat vrienden van haar niet hebben meegelopen in de protestmars omdat ze niet het gevoel hadden dat een protestmars zou kunnen helpen om een verandering te bewerkstelligen. Toch liep Naomi zelf wel mee en haar aanwezigheid legde ze uit aan de hand van een analogie met de verkiezingen:

Het is net zoals het idee van niet gaan stemmen. Dat je denkt van ja maar wat boeit het, ik ben een van de 16 miljoen. En als heel veel mensen dat gaan denken, dan, na wat er nu is gebeurd. (...) 20 procent van Nederland heeft niet gestemd en als zij nou allemaal wel hadden gestemd, dan was het wel misschien helemaal anders geweest.

Naomi beschrijft hier het gevoel wat haar vrienden en veel mensen hebben: hoe kunnen zij als individu voor een verandering in de samenleving zorgen? Zelf begrijpt ze heel goed waarom mensen dat kunnen denken. Toch denkt Naomi dat er verandering kan plaatsvinden wanneer iedereen die ergens tegen is besluit om zich te verenigen: “als we dit volhouden of zo, dat er dan wel iets kan gebeuren, dat we in ieder geval laten zien aan elkaar maar ook aan diegenen die er tegen zijn, dat we laten zien van: we zijn er.” Met het volhouden doelt ze op acties die na de Women’s March ondernomen moeten worden om daadwerkelijk een verandering te creëren. Door de nadruk op het volhouden te leggen laat Naomi zien dat het behalen van een doel – gendergelijkheid – gepaard gaat met het lange termijn. Het idee dat de samenleving niet met één protestmars verandert wordt bevestigd door Manon. Zij ziet de Women’s March als een juiste manier maar niet de enige manier om een tegengeluid te laten horen:

“(...) ik vind [de Women’s March] nog steeds heel goed hoor, maar er moet natuurlijk uiteindelijk wel doorgezet worden. En dat is kut, het is kut dat dat moet. Want het zou niet nodig moeten zijn, maar die strijd moet wel constant aangegaan worden (...) er is een constante strijd nodig die door moet gaan om het

systeem te veranderen.

Het ‘volhouden’ van Naomi is bij Manon verandert in een ‘constante strijd’. De activistische woordkeuze van Manon benadrukt haar maatschappelijke betrokkenheid; in hoofdstuk twee werd al duidelijk dat Manon vaker naar protesten gaat en het belangrijk vindt om te laten zien wanneer ze ergens tegen is.

Duidelijk wordt dat de respondenten de Women’s March een goede manier vinden om aandacht te vragen. Volgens sommigen had het nieuws hier een grote rol in kunnen spelen, maar heeft het uiteindelijk te weinig aandacht besteed aan de Women’s March. Om verandering te verwerkelijken, om gelijkheid voor iedereen te bereiken, is er volgens sommige respondenten een ‘constante strijd’ nodig.

4.3.1. Oplossingen om (gender)ongelijkheid tegen te gaan

Met een ‘constante strijd’ worden de activiteiten na de Women’s March bedoeld. Acties om er voor te zorgen dat er uiteindelijk gelijkheid voor iedereen komt. Officieel staat dit in Artikel 1 van de grondwet, maar volgens Lisanne kan je dan wel ‘op papier formeel gelijke rechten hebben, in de praktijk is dat niet zo.’ Veel van de respondenten denken dat verandering mogelijk is vanuit de politiek. Dit kan volgens hen onder andere gebeuren door een vrouwenquota in te stellen, waarin de overheid of bedrijven verplicht worden om een minimum aantal vrouwen aan te stellen. Volgens Annelot is “een beetje positieve discriminatie wel nodig” om een balans in de verdeling tussen mannen en vrouwen te krijgen. Lisanne en Vera zien een vrouwenquota als een necessary evil. Beiden vinden het jammer dat er harde regels nodig zijn en dat je in hun ogen mensen hoger gaat stellen dan anderen maar denken toch dat het nodig is: anders komen er “geen vrouwen aan de top.” Lidi denkt dat een vrouwenquota alleen kan helpen op het korte termijn, maar dat het op het lange termijn niet “die cultuur” kan veranderen. Met ‘die cultuur’ bedoelt ze een cultuur waarin bepaalde normen en ideeën rondom gender, ras en seksualiteit een beperking kunnen zijn voor mensen. Daarom denkt Lidi, net zoals Sofie in hoofdstuk twee, dat representatie in de politiek de key is voor verandering. Pas wanneer minderheden beter in de politiek vertegenwoordigd worden, is er volgens Lidi een mogelijkheid tot een verandering van ‘die cultuur.’

Ook wordt het belang van educatie genoemd als middel om (gender)ongelijkheid tegen te gaan. Annelot ziet educatie als een manier om van jongs af aan al bewustzijn te creëren rondom genderongelijkheid. Naast zeg Annelot dat we ook beter moeten oppassen voor de media: “als jij je hele leven hebt geleerd door de media bijvoorbeeld om bang te zijn voor mensen met een lange baard en een tulband, dan zij we dat.” Hiermee laat ze zien dat de media invloed heeft op de manier hoe mensen naar bepaalde onderwerpen kijken en dat het beeld wat

de media schetst niet altijd waar hoeft te zijn. Hier kun je bijvoorbeeld denken aan het beeld dat geschetst wordt in sommige tijdschriften dat het logisch is dat vrouwen parttime gaan werken nadat ze een baby hebben gekregen, alleen omdat zij ‘van nature’ beter zijn in het verzorgen van het kind.

Lidi denkt dat veranderingen vanuit de samenleving beter werken dan wanneer er van bovenaf veranderingen worden doorgevoerd. Toch zijn de meeste respondenten het erover eens dat verandering van twee kanten moet komen: vanuit de politiek en de samenleving. Dit laatste kan door sommige respondenten al simpel bereikt worden, namelijk door met mensen in gesprek te gaan. Duidelijk wordt dat ook hier bewustwording centraal staat. Toch lijkt dit niet de meest efficiënte manier: “maar dat duurt heel lang en dat is vervelend.. Als iedereen individueel moet gaan vertellen tegen z’n vrienden en ouders” (Tom).

4.4 Conclusie

De respondenten zijn verdeeld over de vraag of hun ideeën werden gedeeld door de rest van de deelnemers van de Women’s March. Waar Karlijn en Lidi van mening zijn dat hun ideeën met betrekking tot intersectionaliteit gedeeld werden door de rest van de mars – dit werd bevestigd door de borden die mensen mee hadden – hadden Tom, Manon, Sofie, Lisanne en Vera juist het gevoel dat niet iedereen tijdens de mars met dezelfde ideeën liepen.

Toch hadden alle respondenten het gevoel tijdens de mars onderdeel te zijn van een groter geheel. Hier werd onderscheid gemaakt tussen de mars in z’n geheel met het doel om gelijkheid voor alle mensen te bereiken en een fragmentarische mars waar mensen verschillende ideeën en doelen hadden. De new social movement theories met betrekking tot collectieve identiteit sluiten hierbij aan. Ondanks de diversiteit ervoeren de meeste respondenten een vorm van collectieve identiteit dat in lijn is met de theorie van Lotz en van Zoonen. Juist door het gezamenlijke besef dat er gestreden moet worden tegen genderongelijkheid voelden de respondenten zich onderdeel van een geheel (Lotz, 2003, p.7; van zoonen, 1992, p.455). Naast deze theorie ervoeren een vier respondenten ook een collectieve identiteit ontstaan vanuit gedeelde interesses, ervaringen en solidariteit tussen de leden van de groep (Taylor & Whittier, 1992, p.350). Voornamelijk solidariteit blijkt een belangrijke factor te zijn voor sommige respondenten, wat geuit werd in steun betuigen of een steentje bijdragen.

Hoewel alle respondenten meeliepen met de Women’s March om te protesteren tegen genderongelijkheid, denken maar weinig dat de Women’s March daadwerkelijk iets kan veranderen. Veel respondenten denken dat de Women’s March er was om aandacht te vragen voor genderongelijkheid, alhoewel dit door te weinig aandacht van het journaal volgens de respondenten erg beperkt bleef tot Amsterdam, haar omgeving en de deelnemers zelf. Pas door

een ‘constante strijd’ is er volgens de respondenten potentie om daadwerkelijk iets te kunnen veranderen.