• No results found

De accountant en fraude, een ongelukkig huwelijk : een onderzoek naar de mate waarin accountants verantwoordelijk gesteld kunnen worden voor het niet ontdekken van grote fraudes

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De accountant en fraude, een ongelukkig huwelijk : een onderzoek naar de mate waarin accountants verantwoordelijk gesteld kunnen worden voor het niet ontdekken van grote fraudes"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bram Hoogzaad

STUDENTNUMMER: 10592253 | UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM | BEGELEIDER: DHR. A. KOET RA

De accountant en fraude,

een ongelukkig huwelijk

EEN ONDERZOEK NAAR DE MATE WAARIN ACCOUNTANTS

VERANTWOORDELIJK GESTELD KUNNEN WORDEN VOOR HET NIET ONTDEKKEN

VAN GROTE FRAUDES.

(2)

Verklaring eigen werk

Hierbij verklaar ik, Bram Hoogzaad, dat ik deze scriptie zelf geschreven heb en dat ik de volledige verantwoordelijkheid op me neem voor de inhoud ervan.

Ik bevestig dat de tekst en het werk dat in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan die welke in de tekst en in de referenties worden genoemd.

De Faculteit Economie en Bedrijfskunde is alleen verantwoordelijk voor de begeleiding tot het inleveren van de scriptie, niet voor de inhoud.

(3)

Abstract

Er is de laatste jaren steeds meer aandacht voor de rol van de accountant in het vinden van fraude. Dat is opmerkelijk. De accountant is weliswaar verantwoordelijk voor het doen van een goed onderzoek van de jaarrekening en het opsporen van materiele fouten ten gevolge van fouten en/of fraude. Dat betekent echter niet automatisch dat hij ook verantwoordelijk is voor het niet vinden van fraudes. Het maatschappelijk verkeer lijkt de mening toegedaan dat de accountant wel verantwoordelijk is voor het vinden van fraude.

Deze paper probeert door middel van een literatuuronderzoek duidelijkheid te verschaffen over de rol van de accountant met betrekking tot het vinden van fraude. Door onderzoeken over de accountant in relatie tot fraude te bekijken wordt gekeken wat de huidige rol van de accountant is met betrekking tot het vinden van fraude. Daarnaast wordt gekeken of deze rol kan veranderen en hoe deze verandering ingevuld zou kunnen worden.

Uit het onderzoek blijkt dat accountants niet verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor het niet opsporen van fraude , maar wel een grotere rol toebedeeld krijgen in het vinden van fraude. Het vinden van fraude kan niet worden gegarandeerd. De kans op het vinden van fraude is echter wel te vergroten.

(4)

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 6

2. Theoretisch kader ... 7

2.1. Algemeen ... 7

2.2. De accountant en het doel van zijn controle ... 8

2.3. Fraude ... 8

2.3.1. Frauduleuze financiële verslaggeving ... 9

2.3.2 Verduistering van activa ... 9

2.4. De verantwoordelijkheden van de accountant ... 9

3. Literatuuronderzoek ... 11

3.1. Algemeen ... 11

3.2. Kaminski, K.A.; Sterling Wetzel, T. en Guan, L.: Can financial ratios detect fraudulent financial reporting?, (2004) ... 11 3.2.1. Algemeen ... 11 3.2.2. Eerder onderzoek ... 12 3.2.3. Methodologie ... 12 3.2.4. Resultaten ... 13 3.2.5. Conclusie ... 13

3.3. Cullinan, C.P. en Sutton, S.G. Defrauding the public interest: a critical examination of reengineered audit processes and the likelihood of detecting fraud. (2002) ... 14

3.3.1. Algemeen ... 14

3.3.2. Bron van frauduleuze financiële verslaggeving ... 15

3.3.3. De verantwoordelijkheid van de accountant met betrekking tot het vinden van fraude 16 3.3.4. Het perspectief van de professionals op de bron van fraude ... 16

3.3.5. Conclusie ... 17

3.4. Moyes, G.D. en Hasan, I.: An empirical analysis of fraud detection likelihood (1996) ... 17

3.4.1. Algemeen ... 17

3.4.2. Data en variabelen ... 18

3.4.3. Methodologie ... 19

3.4.4. Resultaten ... 20

3.4.5. Conclusie ... 20

3.5. Deshmukh, A.; Karim, K.E. en Siegel, P.H: An analysis of efficiency and effectiveness of auditing to detect management fraud: a signal detection theory approach ... 21

3.5.1. Algemeen ... 21

3.5.2. Methodologie ... 21

(5)

3.5.4. Conclusie ... 23

3.6. Uitspraak Accountantskamer: ECLI: NL:TACAKN:2013:YH0367, 13 mei 2013. ... 24

3.6.1. Algemeen ... 24

3.6.2. De feiten ... 24

3.6.3. De klachten ... 25

3.6.4. De overweging van de accountantskamer ... 26

3.6.5. Uitspraak ... 27

3.6.6. Conclusie ... 27

4. Samenvatting en conclusie ... 27

(6)

1. Inleiding

“Accountant onder vuur na fraude bij slachterij” kopte het Financieele Dagblad in 2012 na de ontdekte fraude bij slachterij Weyl. In het artikel staat dat de curator de accountant van KPMG verwijt dat hij de fraude niet heeft ontdekt. KPMG stelt daarop dat de fraude, door samenspanning binnen het bedrijf, niet te ontdekken viel (Verbeek, 2012). De curator gaat er vanuit dat de accountant verantwoordelijk is voor het niet ontdekken van de fraude. Niet alleen deze curator denkt dat accountants verantwoordelijk zijn voor het vinden van fraude. Volgens Rezaee is de publieke opinie dat van accountants verwacht wordt dat zij fraude ontdekken (2005, p. 285). Ook Kaminski, Wetzel en Guan geven aan dat het publiek verwacht dat de accountant fraude opspoort (2004, p. 16).

Niets is echter minder waar. In de Handleiding Regelgeving Accountancy (HRA) van de Nederlandse Beroepsorganisatie Accountants (NBA), Standaard 240 staat daarover het volgende:

“Een accountant die een controle overeenkomstig de Standaarden uitvoert, is

verantwoordelijk voor het verkrijgen van een redelijke mate van zekerheid dat de financiële overzichten als geheel geen afwijking van materieel belang bevatten die het gevolg is van fraude of van fouten. Door de beperkingen die inherent zijn aan een controle, bestaat er een onvermijdbaar risico dat sommige afwijkingen in de financiële overzichten niet zullen worden ontdekt, zelfs wanneer de controle naar behoren is gepland en uitgevoerd overeenkomstig de Standaarden.” (2015).

De accountant is verantwoordelijk is voor het verkrijgen van een redelijke mate van

zekerheid dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Ook staat er dat er een onvermijdbaar risico bestaat dat de fraude niet wordt gevonden, ondanks een goed uitgevoerde controle van de accountant.

Uit het bovenstaande kan worden opgemaakt dat de NBA van mening is dat

accountants niet volledig verantwoordelijk zijn voor het vinden van fraude, terwijl door het maatschappelijk verkeer van dezelfde accountants wel wordt verwacht dat ze fraude opsporen. Dit roept de vraag op in hoeverre accountants verantwoordelijk gesteld kunnen worden voor het ontdekken van fraude.

(7)

Verschillende wetenschappers hebben al onderzoek gedaan naar het ontdekken van fraude door accountants. Zo ondersteunt Wallage het standpunt van de NBA. Hij zegt namelijk in zijn artikel ‘De rol van controlerend accountants bij het ontdekken van fraude’ dat een accountant niet in staat is om fraude te ontdekken (2003, pp. 15-21). Love heeft ook onderzoek gedaan naar de verantwoordelijkheid van de accountant met betrekking tot het vinden van fraude. Hij komt in zijn artikel “Auditors' Responsibility for Detecting Fraud” tot de conclusie dat een accountant niet verantwoordelijk gehouden zou moeten worden voor het niet vinden van fraude. Als reden noemt hij dat er een risico bestaat dat een accountant een fraude niet ontdekt, zelfs als er sprake is van een goed uitgevoerde controle (2012, pp. 37-38). Hieruit blijkt dat de NBA wordt ondersteund door verschillende wetenschappers.

Het is belangrijk om te weten of fraude ontdekt kan en zou moeten worden door accountants. Dit zorgt er namelijk voor dat er duidelijkheid heerst, dat de controle eventueel toegespitst kan worden op fraude en dat de klant haar verwachtingen bij kan stellen naar de werkelijke situatie. Het doel van dit onderzoek is dan ook om duidelijkheid te scheppen over wat de verantwoordelijkheid van de accountant zou moeten zijn met betrekking tot het vinden van fraude. Om goed te kunnen onderzoeken of fraude ontdekt kan worden door de accountant is het van belang een aantal dingen duidelijk te hebben. Zo is het belangrijk om te weten wat een accountant is, wat zijn verantwoordelijkheden zijn met betrekking tot het vinden van fraude, wat het doel van de accountantscontrole is en wat fraude precies is. Dit is uitgewerkt in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 volgt een overzicht van wetenschappelijke

literatuur over het al dan niet kunnen ontdekken van fraude door de accountant. Ook komt in hoofdstuk 3 een uitspraak van de Accountantskamer aan bod. Hieruit blijkt hoe de praktijk omgaat met de verantwoordelijkheid van de accountant bij het vinden van fraude.In

hoofdstuk 4 volgt een samenvatting en een conclusie.

2. Theoretisch kader

2.1. Algemeen

Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag is het van belang om een aantal begrippen te verduidelijken. Zo is het belangrijk om te weten wat de rol van de accountant is, wat zijn rol in het maatschappelijk verkeer is, wat het doel van de controle van de accountant is, wat fraude is en wat de NBA zegt over de rol van de accountant ten aanzien van fraude. In dit hoofdstuk komen deze elementen aan de orde.

(8)

2.2. De accountant en het doel van zijn controle

Arens, Elder en Beasley geven aan dat de accountant informatie aan aandeelhouders en andere belanghebbenden verstrekt betreffende de juistheid van de jaarrekening. Deze informatie is volgens Arens, Elder en Beasley via een controle (audit) verkregen. Logischerwijs is de accountant degene die deze controle uitvoert. Dit houdt in dat de accountant controleert of de jaarrekening een juist beeld geeft van de werkelijkheid. Uit de inleiding blijkt welke rol de NBA de accountant toedicht. Hoewel zij de accountant niet verantwoordelijk stelt voor het vinden van fraude, geeft ze de accountant wel een grote rol in het vinden van fraude. De accountant verricht de controle en moet een redelijke mate van zekerheid vergaren dat de jaarrekening vrij is van materiële afwijkingen als gevolg van fouten of fraude.

Hieruit blijkt ook het doel van de controle: het verkrijgen van een redelijke mate van zekerheid dat de jaarrekening vrij is van materiële afwijkingen als gevolg van fouten en fraude.

Nu duidelijkheid heerst over wat de rol van de accountant is en wat de doel is van de accountantscontrole, is het belangrijk om te weten wat fraude precies is en wat het verschil is tussen een fout en fraude. Dat wordt beschreven in de volgende paragraaf.

2.3. Fraude

Het woord fraude komt meerdere malen voor in deze paper. Het is daarom belangrijk om duidelijk te hebben wat fraude precies is. Volgens Arens, Elder en Beasley is fraude elke opzettelijke misleiding om een ander persoon of andere partij te benadelen (2014, p. 355). Zoals blijkt uit paragrafen 2.2 en 2.4 onderzoekt de accountant of de jaarrekening vrij is van materiële misvattingen als gevolg van fouten en/of fraude. Fraude onderscheidt zich van een fout doordat fraude opzettelijk wordt gepleegd en een fout onopzettelijk is (Gay, Schelluch, & Reid, 1997, pp. 52-53). Arens, Elder en Beasley maken onderscheid tussen twee soorten fraude, te weten: frauduleuze financiële verslaggeving en het verduisteren van activa (2014, p. 164). In de volgende paragrafen is uitgelegd wat beide soorten fraude inhouden.

(9)

2.3.1. Frauduleuze financiële verslaggeving

Rezaee definieert frauduleuze financiële verslaggeving als een opzettelijke poging om gebruikers van de jaarrekening te misleiden door een jaarrekening met materiële fouten te verspreiden (2005, p. 279). Hiermee wordt bedoeld dat de jaarrekening dusdanig aangepast is dat deze een te rooskleurig beeld geeft van de werkelijkheid. Met de gebruikers van de jaarrekening bedoelt Rezaee met name de investeerders en crediteuren (2005, p. 279). Dit betekent dat als een bedrijf bewust een jaarrekening opstelt die materiële fouten bevat, er sprake is van frauduleuze financiële verslaggeving en daarmee fraude. Dit is ook wel bekend onder de term Cooking the books (Rezaee, 2005, p. 277). Bij deze vorm van fraude is er dus sprake van het manipuleren van de jaarrekening.

2.3.2 Verduistering van activa

Een andere vorm van fraude is het verduisteren van activa (Arens, Elder, & Beasley, 2014, pp. 166-167). Een voorbeeld dat ze hierbij noemen is stelen door werknemers, waarbij voorraad wordt weggenomen. Hierbij valt het op dat de jaarrekening niet per se wordt gemanipuleerd. De onderliggende activa komen niet overeen met hetgeen in de jaarrekening is weergegeven.

Als de fraude wel wordt gevonden geeft de jaarrekening een goed beeld van de financiële gevolgen van de fraude door de werkelijke situatie te vergelijken met de gegevens op de jaarrekening. Volgens Arens, Elder en Beasley zijn het tellen van voorraad of het verrichten van verbandcontroles manieren om verduistering van activa te ontdekken (2014, pp. 166-167).

2.4. De verantwoordelijkheden van de accountant

Zoals uit de inleiding blijkt, heeft de accountant verschillende verantwoordelijkheden met betrekking tot het vinden van fraude. Deze verantwoordelijkheden zijn beschreven in de Handleiding Regelgeving Accountancy (HRA) van de NBA. In Standaard 240 staan de verantwoordelijkheden van de accountant met betrekking tot het vinden van fraude. De belangrijkste en opvallendste worden hieronder besproken.

Allereerst wordt de verantwoordelijkheid van de accountant genoemd met betrekking tot het ontdekken van fraude. Volgens de NBA is dat het verkrijgen van een redelijke mate van zekerheid dat de jaarrekening vrij is van materiële misvattingen als gevolg

(10)

van fouten of fraude. Bij het verkrijgen van deze redelijke mate van zekerheid heeft de accountant ook een verantwoordelijkheid. Die is als volgt omschreven:

“Bij het verkrijgen van een redelijke mate van zekerheid heeft de accountant de

verantwoordelijkheid om gedurende het gehele controleproces een professioneel-kritische instelling te handhaven, om de mogelijkheid te overwegen dat het management interne beheersingsmaatregelen doorbreekt en om rekening te houden met het feit dat

controlewerkzaamheden die geschikt zijn voor het ontdekken van fouten mogelijk niet

geschikt zijn voor het ontdekken van fraude.” (Nederlandse Beroepsorganisatie Accountants,

2015)

Hieruit valt op te maken dat een accountant moet beschikken over een professioneel-kritische instelling en deze te allen tijden gedurende de controle moet houden. Volgens Arens, Elder en Beasley betekent dit dat de accountant een houding aan moet nemen met een vragende geest, dat de accountant alert moet zijn op condities die kunnen duiden op materiële fouten als gevolg van fouten of fraude en dat de accountant een kritische houding moet hebben tegenover het bewijs uit zijn controle (2014, pp. 56-57).

De NBA benadrukt dat ondanks dat de controle goed verricht is, er een risico bestaat dat de fraude niet ontdekt wordt (2015). Hieruit valt op te maken dat de NBA een slag om de arm houdt wat betreft het verantwoordelijk maken van de accountant voor het ontdekken van fraude.

De primaire verantwoordelijkheid voor het voorkomen en ontdekken van fraude ligt volgens de NBA dan ook bij de organisatie zelf (2015). Hieruit valt ook op te maken dat een accountant niet verantwoordelijk wordt gehouden voor het niet vinden van fraude.

Hoewel de accountant dus niet verantwoordelijk is voor het ontdekken van fraude, heeft de accountant wel andere verantwoordelijkheden bij het doen van zijn of haar controle. Zo heeft de accountant mogelijk een meldingsplicht als hij of zij een frauduleuze handeling denkt te hebben gevonden. Dat staat in Standaard 240 als volgt omschreven:

“Indien de accountant een fraude heeft ontdekt of een vermoeden van fraude heeft, dient hij te bepalen of hij de verplichting heeft om het bestaan of het vermoeden van fraude aan een instantie buiten de entiteit te rapporteren. Hoewel de beroepsplicht van de accountant om de

(11)

geheimhouding van cliëntgegevens hem kan verhinderen zulke zaken te rapporteren, is het mogelijk dat de wettelijke verplichtingen van de accountant in sommige omstandigheden prevaleren boven de geheimhoudingsplicht.” (Nederlandse Beroepsorganisatie Accountants,

2015)

Hieruit blijkt dat de accountant niet altijd een meldingsplicht heeft, omdat er sprake is van geheimhoudingsplicht. In sommige gevallen gaat de verplichting om het te melden echter boven de geheimhoudingsplicht. Algemeen bekend is dat de accountant zich niet kan beroepen op de geheimhoudingsplicht, omdat een accountant geen vertrouwensfunctie heeft zoals dat wel het geval is bij advocaten of artsen.

3. Literatuuronderzoek

3.1. Algemeen

In dit hoofdstuk worden de in het onderzoek gebruikte artikelen aan de orde gesteld. Deze onderzoeken hebben betrekking op de mogelijkheid en verantwoordelijkheid van de accountant met betrekking tot het vinden van fraude. In paragraaf 3.2 komt een onderzoek van Kaminski, Wetzel en Guan aan de orde. Zij hebben onderzoek gedaan naar de

effectiviteit van financiële ratioanalyse bij het ontdekken van fraude. In paragraaf 3.3 komt een onderzoek van Cullinan en Sutton aan bod. Zij hebben onderzoek gedaan naar de waarschijnlijkheid van het ontdekken van fraude. In paragraaf 3.4 komt het onderzoek van Moyes en Hasan aan bod. Zij hebben onderzocht onder welke omstandigheden de kans op het detecteren van fraude groter wordt. In het onderzoek van paragraaf 3.5 wordt met behulp van de Signal Detection Theory een relatie tussen de effectiviteit van de

accountantscontrole met betrekking tot het vinden van fraude en controletechnieken gezocht. In paragraaf 3.6 wordt een uitspraak van de Accountantskamer besproken. Hieruit blijkt wat de verantwoordelijkheid van de accountant is in de praktijk.

3.2. Kaminski, K.A.; Sterling Wetzel, T. en Guan, L.: Can financial ratios detect fraudulent financial reporting?, (2004)

3.2.1. Algemeen

Door de ratio’s van frauderende bedrijven te vergelijken met niet-frauderende bedrijven proberen Kaminski, Wetzel en Guan antwoord te krijgen op de vraag of frauduleuze

(12)

financiële verslaggeving te ontdekken is door het doen van een ratioanalyse. Ratio’s zijn relaties tussen twee of meer getallen van de jaarrekening (Chabotar, 1989, p. 188). Een overzicht van de gebruikte ratio’s volgt in paragraaf 3.2.3.

De nulhypothese van Kaminski et al. is dat financiële ratioanalyse een goede manier is om frauduleuze financiële verslaggeving te ontdekken. Dit komt voort uit het gegeven dat ratioanalyse door de accountant verplicht is. De alternatieve hypothese is dat financiële ratioanalyse niet of niet goed werkt. In dat geval zou financiële ratioanalyse fraude niet kunnen ontdekken en zou de accountant het dus ook niet kunnen gebruiken.

Om te toetsen of ratioanalyse een manier is om fraude te ontdekken zijn de ratio’s van 79 frauderende bedrijven vergeleken met de ratio’s van 79 niet-frauderende bedrijven. Het betreft ratio’s uit de periode van drie jaar voor het ontdekken van de fraude tot drie jaar na het ontdekken van de fraude. Voordat er getoetst is, is er gekeken wat eerder onderzoek heeft opgeleverd, vervolgens is de methodologie besproken. De resultaten van het

onderzoek zijn beschreven in paragraaf 3.2.3 en de conclusie in paragraaf 3.2.4.

3.2.2. Eerder onderzoek

Ratioanalyse is volgens Thornhill (zoals geciteerd in Kaminski et al., 2004) een benaming voor verschillende technieken die de accountant kan gebruiken om het risico op materiële fouten in de jaarrekening te bepalen. Volgens SAS No. 99 moet de accountant analytische

procedures uitvoeren om het risico op fraude te bepalen. Uit onderzoeken van Blocher (zoals geciteerd in Kaminski et al., 2004) en Calderon en Green (zoals geciteerd in Kaminski et al., 2004) blijkt dat ratioanalyses niet vaak hebben geleid tot het vinden van fraude. Empirisch bewijs voor deze stelling ontbreekt echter.

3.2.3. Methodologie

Zoals eerder vermeld hebben Kaminski et al. ratio’s van 79 frauderende bedrijven

vergeleken met de ratio’s van 79 niet-frauderende bedrijven. Het onderzoek van Kaminski et al. is gericht op frauduleuze financiële verslaggeving. Dit hebben ze gedaan met de ratio’s van drie jaar voor het fraudejaar tot drie jaar na het fraudejaar. Het fraudejaar is door Kaminski et al. gedefinieerd als het eerste jaar waarin de jaarrekening frauduleuze data bevat. In dit onderzoek is jaar vier dus het fraudejaar. Ze hebben de data verkregen van de jaarrekeningen van bedrijven waarbij bekend is dat er fraude is gepleegd.

(13)

Kanttekening hierbij is dat het niet zeker is dat een niet-frauderend bedrijf geen fraude heeft gepleegd. Het bedrijf is niet betrapt op het vinden van fraude, maar kan het wel gepleegd hebben.

De ratio’s van een bedrijf wordt vergeleken met de ratio’s van een vergelijkbaar bedrijf. Hierbij wordt gekeken naar de grootte van het bedrijf, de tijd en de industrie. De ratio’s van het vergeleken bedrijf komen dus uit dezelfde periode, van een bedrijf dat in dezelfde industrie acteert en ongeveer even groot is. De vergeleken ratio’s worden weergegeven in de volgende tabel:

Var. Afkorting Formule

V1 AR/TA 𝐴𝑐𝑐𝑜𝑢𝑛𝑡𝑠 𝑅𝑒𝑐𝑒𝑖𝑣𝑎𝑏𝑙𝑒 𝑇𝑜𝑡𝑎𝑙 𝑎𝑠𝑠𝑒𝑡𝑠 V2 INVTO 𝐶𝑜𝑠𝑡 𝑜𝑓 𝑔𝑜𝑜𝑑𝑠 𝑠𝑜𝑙𝑑 𝐼𝑛𝑣𝑒𝑛𝑡𝑜𝑟𝑦 V3 COGS/SAL 𝐶𝑜𝑠𝑡 𝑜𝑓 𝑔𝑜𝑜𝑑𝑠 𝑠𝑜𝑙𝑑 𝑆𝑎𝑙𝑒𝑠 V4 CURRAT 𝐶𝑢𝑟𝑟𝑒𝑛𝑡 𝑎𝑠𝑠𝑒𝑡𝑠 𝐶𝑢𝑟𝑟𝑒𝑛𝑡 𝑖𝑎𝑏𝑖𝑙𝑖𝑡𝑖𝑒𝑠 V5 CA/TA 𝐶𝑢𝑟𝑟𝑒𝑛𝑡 𝑎𝑠𝑠𝑒𝑡𝑠 𝑇𝑜𝑡𝑎𝑙 𝑎𝑠𝑠𝑒𝑡𝑠 V6 DE 𝑇𝑜𝑡𝑎𝑙 𝑙𝑖𝑎𝑏𝑖𝑙𝑖𝑡𝑖𝑒𝑠 𝑇𝑜𝑡𝑎𝑙 𝑒𝑞𝑢𝑖𝑡𝑦 V7 FA/TA 𝐹𝑖𝑥𝑒𝑑 𝑎𝑠𝑠𝑒𝑡𝑠 𝑇𝑜𝑡𝑎𝑙 𝑎𝑠𝑠𝑒𝑡𝑠 V8 GP% 𝐺𝑟𝑜𝑠𝑠 𝑝𝑟𝑜𝑓𝑖𝑡 𝑆𝑎𝑙𝑒𝑠 V9 IE/TL 𝐼𝑛𝑡𝑒𝑟𝑒𝑠𝑡 𝑒𝑥𝑝𝑒𝑛𝑠𝑒 𝑇𝑜𝑡𝑎𝑙 𝑙𝑖𝑎𝑏𝑖𝑙𝑖𝑡𝑖𝑒𝑠 V10 INC/CA 𝐼𝑛𝑣𝑒𝑛𝑡𝑜𝑟𝑦 𝐶𝑢𝑟𝑟𝑒𝑛𝑡 𝑎𝑠𝑠𝑒𝑡𝑠 V11 INV/SAL 𝐼𝑛𝑣𝑒𝑛𝑡𝑜𝑟𝑦 𝑆𝑎𝑙𝑒𝑠 V12 INV/TA 𝐼𝑛𝑣𝑒𝑛𝑡𝑜𝑟𝑦 𝑇𝑜𝑡𝑎𝑙 𝑎𝑠𝑠𝑒𝑡𝑠 V13 NI/SAL 𝑁𝑒𝑡 𝑖𝑛𝑐𝑜𝑚𝑒 𝑆𝑎𝑙𝑒𝑠 V14 NI/TA 𝑁𝑒𝑡 𝑖𝑛𝑐𝑜𝑚𝑒 𝑇𝑜𝑡𝑎𝑙 𝑎𝑠𝑠𝑒𝑡𝑠 V15 OPX/SAL 𝑂𝑝𝑒𝑟𝑎𝑡𝑖𝑛𝑔 𝑒𝑥𝑝𝑒𝑛𝑠𝑒 𝑆𝑎𝑙𝑒𝑠 V16 OPI/SAL 𝑂𝑝𝑒𝑟𝑎𝑡𝑖𝑛𝑔 𝑖𝑛𝑐𝑜𝑚𝑒 𝑆𝑎𝑙𝑒𝑠 V17 RE/TA 𝑅𝑒𝑡𝑎𝑖𝑛𝑒𝑑 𝑒𝑎𝑟𝑛𝑖𝑛𝑔𝑠 𝑇𝑜𝑡𝑎𝑙 𝑎𝑠𝑠𝑒𝑡𝑠 V18 SAL/AR 𝑆𝑎𝑙𝑒𝑠 𝐴𝑐𝑐𝑜𝑢𝑛𝑡𝑠 𝑟𝑒𝑐𝑒𝑖𝑣𝑎𝑏𝑙𝑒𝑠 V19 SAL/TA 𝑆𝑎𝑙𝑒𝑠 𝑇𝑜𝑡𝑎𝑙 𝑎𝑠𝑠𝑒𝑡𝑠 V20 TL/TA 𝑇𝑜𝑡𝑎𝑙 𝑙𝑖𝑎𝑏𝑖𝑙𝑖𝑡𝑖𝑒𝑠 𝑇𝑜𝑡𝑎𝑙 𝑎𝑠𝑠𝑒𝑡𝑠 V21 WC/TA 𝑊𝑜𝑟𝑘𝑖𝑛𝑔 𝑐𝑎𝑝𝑖𝑡𝑎𝑙 𝑇𝑜𝑡𝑎𝑙 𝑎𝑠𝑠𝑒𝑡𝑠 3.2.4. Resultaten

Van de 21 geanalyseerde ratio’s over een periode van zeven jaar blijken zestien ratio’s significant af te wijken met een significantieniveau van tien procent of minder. Van deze zestien ratio’s blijken negen ratio’s significant af te wijken voor maar één jaar, vier voor twee jaar en drie ratio’s voor drie jaar. Vijf ratio’s zijn significant verschillend voor de periode voor het fraudejaar en één ratio bleek significant te zijn voor jaar 1, het derde jaar voor het fraudejaar. Twee ratio’s zijn significant afwijkend tijdens het fraudejaar en twee ratio’s zijn

(14)

significant afwijkend voor de jaren 2 en 3 na het fraudejaar. Geen van de ratio’s wijkt af over de complete periode van zeven jaar. De resultaten worden weergegeven in de volgende tabel:

Year -3 Year -2 Year -1 Fraud

Year Year 1 Year 2 Year 3

V1 AR/TA 0,2904 0,0881* 0,9739 0,7249 0,867 0,2056 0,0344** V2 INVTO 0,2342 0,3113 0,581 0,8021 0,3496 0,2701 0,3653 V3 COGS/SAL 0,0983* 0,2368 0,2113 0,4943 0,1439 0,0213** 0,6629 V4 CURRAT 0,4961 0,4735 0,6169 0,6884 0,1231 0,0121** 0,1588 V5 CA/TA 0,6317 0,1337 0,4217 0,3388 0,0695* 0,1609 0,5952 V6 DE 0,2943 0,3591 0,6459 0,2918 0,2175 0,3774 0,5039 V7 FA/TA 0,1259 0,0412** 0,0031*** 0,0001*** 0,6325 0,1269 0,1447 V8 GP% 0,8298 0,7448 0,9794 0,4817 0,8879 0,2466 0,7944 V9 IE/TL 0,0652*** 0,3972 0,3792 0,1686 0,3048 0,3224 0,329 V10 INC/CA 0,2005 0,6256 0,1576 0,0679** 0,6942 0,5778 0,3324 V11 INV/SAL 0,2684 0,3264 0,3196 0,083** 0,3657 0,6976 0,2902 V12 INV/TA 0,403 0,9129 0,3435 0,4003 0,484 0,6094 0,6761 V13 NI/SAL 0,3526 0,9879 0,4329 0,3948 0,2497 0,1071 0,3554 V14 NI/TA 0,2743 0,3166 0,2175 0,295 0,2503 0,0004*** 0,0107** V15 OPX/SAL 0,3571 0,88 0,5829 0,3091 0,3328 0,008*** 0,1066 V16 OPI/SAL 0,3604 0,8115 0,2749 0,6963 0,7864 0,0041*** 0,2819 V17 RE/TA 0,5029 0,3157 0,5077 0,7753 0,1956 0,0086*** 0,0005*** V18 SAL/AR 0,1471 0,2444 0,0568* 0,105 0,7957 0,5723 0,2198 V19 SAL/TA 0,2088 0,7166 0,1696 0,0463** 0,1821 0,5684 0,3363 V20 TL/TA 0,308 0,2837 0,7156 0,4319 0,0845* 0,0134** 0,0003*** V21 WC/TA 0,1994 0,501 0,7074 0,6771 0,0254** 0,0022*** 0,0061***

*Significant voor α = 0,10 ** Significant voor α = 0,05 ***Significant voor α = 0,01 Tabel 2: Resultaten analyse Kaminski et al.

Hoewel zestien van de 21 ratio’s dus afwijken, blijken de afwijkingen slechts beperkt tot een paar jaar. Van de 147 onderzochte jaren zijn er dus bij 26 jaren significante verschillen in de ratio’s. Volgens Kaminsiki et al. toont dit de beperkte mogelijkheid van financiële ratio’s aan in het ontdekken van fraude.

3.2.5. Conclusie

Uit het onderzoek van Kaminski et al. blijkt dat er statistisch geen groot verschil is tussen de ratio’s van frauderende bedrijven en niet-frauderende bedrijven. De ratio’s die wel

significant afwijken blijken niet consistent te zijn over de gehele periode. De afwijkingen zijn immers maar voor enkele jaren en niet voor hele periodes. Volgens Kaminski et al. toont dit de beperkte mogelijkheid van financiële ratioanalyse aan. Financiële ratio’s kunnen niet gebruikt worden om fraude te ontdekken.

(15)

Accountants zouden dan ook een andere vorm van analyse moeten gebruiken. Welke vorm dat is laten Kaminski et al. in het midden. Dat noemen zij een onderwerp voor verder onderzoek.

3.3. Cullinan, C.P. en Sutton, S.G. Defrauding the public interest: a critical examination of reengineered audit processes and the likelihood of detecting fraud. (2002)

3.3.1. Algemeen

Cullinan en Sutton merken in hun literatuuronderzoek op dat accountantskantoren hun controleproces anders hebben ingericht om de kosteneffectiviteit van een controle te verbeteren en om te focussen op services die meer geld opbrengen. Dit zou betekenen dat er minder tijd wordt genomen voor de controle en er toch zo veel mogelijk mee wordt verdiend. Cullinan en Sutton hebben onderzocht of dit een goede ontwikkeling is voor het ontdekken van fraude door de accountant.

De andere inrichting van het controleproces houdt in dat de nadruk van de controle wordt gelegd op de interne beheersing. De interne beheersingsmaatregelen zijn er volgens Arens, Elder en Beasley onder andere om de betrouwbaarheid van de jaarrekening te bevorderen (2014, p. 308). Doordat er meer gesteund wordt op de interne

beheersingsmaatregelen betekent dat dat er minder gesteund wordt op substantive tests.

Substantive tests zijn volgens Arens, Elder en Beasley procedures die ontworpen zijn om te

testen op monetaire afwijkingen die de correctheid van de jaarrekening beïnvloeden (2014, p. 424). De focus van accountants is dus veranderd: accountants steunen meer op het audit risk model en op controle van de interne beheersing en minder op gegevenscontrole (substantive tests).

De nulhypothese van Cullinan en Sutton is dat het anders inrichten van het controleproces geen invloed heeft op het resultaat van de accountantscontrole en het ontdekken van fraude. Als het (veranderde) controleproces geen invloed heeft op de controle, kan gesteld worden dat het ook geen invloed heeft op het ontdekken van fraude. De alternatieve hypothese is dat de verandering wel invloed heeft op het ontdekken van fraude. Doordat de controle nu anders is ingericht is de waarschijnlijkheid van het vinden van fraude toe- of afgenomen.

Tijdens hun literatuuronderzoek hebben ze eerst gekeken naar de veroorzaker van frauduleuze financiële verslaggeving. Vervolgens hebben ze gekeken naar de

(16)

verantwoordelijkheid van de accountant met betrekking tot het ontdekken van fraude. Cullinan en Sutton geven ook het aan wat de professional vindt van de rol van de accountant met betrekking tot het vinden van fraude. De volgende alinea’s gaan dieper op de stukken in en aan het eind van de paragraaf volgt de conclusie van Cullinan en Sutton.

3.3.2. Bron van frauduleuze financiële verslaggeving

Cullinan en Sutton hebben gekeken naar 72 gevallen van frauduleuze financiële verslaggeving die niet ontdekt zijn door de accountant. Daarbij hebben ze vastgesteld wie bij de fraude betrokken waren. Deze gegevens, verkregen via de Securities and Exchange

commission (SEC) in 1998 en 1999, hebben ze gebruikt om hun literatuuronderzoek te

ondersteunen. De SEC komt ieder jaar met jaarrekeningen van grote bedrijven. Later bleek dat niet alle jaarrekeningen van die lijst vrij zijn geweest van fraude. Cullinan en Sutton hebben deze 72 gevallen onderzocht. De resultaten van het onderzoek hebben ze weergegeven in een tabel:

Number of frauds Percentage of frauds (%) CEO, President or equivalent 51 70.8

Other Senior Management 14 19.4

Division Management 7 9.8

Total 72 100

Tabel 3: Resultaten onderzoek Cullinan en Sutton met betrekking tot de bron van fraude

Hieruit blijkt dat een fraude die niet ontdekt zijn door de accountant, in meer dan zeventig procent van de gevallen is gepleegd door de leidinggevende van het bedrijf. Nog eens ruim negentien procent van de onontdekte fraudes is gepleegd door andere hoge functionarissen en nog geen tien procent is gepleegd door lager management. Dit betekent dat ruim

negentig procent van de onontdekte fraudegevallen gepleegd is door het topmanagement en nog geen tien procent door het lager management.

Dit zou volgens Cullinan en Sutton erop kunnen duiden dat fraude door hoger management minder snel wordt ontdekt door de accountant dan fraude gepleegd door lagere werknemers. Wel dient opgemerkt te worden dat zij ervan uit zijn gegaan dat er overal en ten allen tijde fraude wordt gepleegd, op ieder niveau van de organisatie.

(17)

Ook zou het zo kunnen zijn dat de fraude niet ontdekt is omdat deze niet materieel was. Volgens Arens, Elder en Beasley is iets materieel als het de keuze van de gebruiker van informatie beïnvloedt (2014, pp. 268-269). Dit betekent dat de gebruiker van informatie een andere beslissing zou nemen als de werkelijke waarde was weergegeven. Als er een

materiële afwijking in de jaarrekening zit geeft de jaarrekening geen goed beeld van de werkelijkheid en zou de accountant desbetreffende post niet goed moeten keuren. Als de fraude niet materieel is betekent dit dat het de getrouwheid van de jaarrekening niet beïnvloedt en dat de accountant de post dus goed kan keuren.

3.3.3. De verantwoordelijkheid van de accountant met betrekking tot het vinden van fraude

Het is volgens Cullinan en Sutton de verantwoordelijkheid van de accountant om een redelijke mate van zekerheid te geven dat de jaarrekening vrij is van materiële afwijkingen ten gevolge van fouten of fraude. Ze omschrijven ‘een redelijke mate van zekerheid’ als ‘minder dan honderd procent zekerheid dat er fraude is’. Absolute zekerheid is volgens Cullinan en Sutton niet mogelijk, omdat het controleproces om fraude te ontdekken afhangt van wie er fraude heeft gepleegd. Dit komt overeen met het standpunt van de NBA.

Volgens Cullinan en Sutton verlaagt de ‘redelijke mate van zekerheid’ de kans om fraude gepleegd door het hogere management te ontdekken. Aangezien honderd procent zekerheid niet geboden kan worden, wordt dit ook niet van de accountant gevraagd. De accountant hoeft op zijn beurt dus ook geen volledige zekerheid te bieden. Hierdoor kan de accountant de hoeveelheid te verrichten werk verlagen, waardoor ook de kans op het vinden van fraude kleiner wordt. Hoewel de accountant zich bewust is van zijn

verantwoordelijkheid, bestaat er altijd een kans dat de fraude niet ontdekt wordt.

3.3.4. Het perspectief van de professionals op de bron van fraude

Fraude gepleegd door werknemers lager in de organisatie is makkelijker te ontdekken voor de accountant dan fraude gepleegd door mensen hoger in de organisatie (Barnet et al., zoals geciteerd in Cullinan en Sutton, 2002; Beek et al., zoals geciteerd in Cullinan en Sutton, 2002).

Ook wordt er beweerd dat de manier van werken met ‘een redelijke mate van zekerheid’ de verantwoordelijkheid van de accountant met betrekking tot het vinden van

(18)

fraude door het hogere management uitsluit. Dat blijkt volgens Cullinan en Sutton uit het feit dat het management bang is dat zij fraude over het hoofd heeft gezien en dit door de accountant laat controleren. De accountant zou, volgens Cullinan en Sutton, hierdoor vooral naar de mensen lager in de organisatie kijken en minder of niet naar het hogere

management.

Dit komt overeen met wat Cullinan en Sutton eerder in hun onderzoek beweerd hebben. Doordat er “slechts” een redelijke mate van zekerheid nodig is, is het voor de accountant niet of nauwelijks nodig om het (top)management te onderzoeken. De redelijke zekerheid wordt volgens Cullinan en Sutton namelijk al vergaard tijdens de controle bij lagere werknemers.

3.3.5. Conclusie

Uit het onderzoek van Cullinan en Sutton blijkt dat de veranderde wet- en regelgeving ertoe heeft geleid dat er nieuwe controleprocessen zijn ontstaan waarbij elke vorm van

verantwoordelijkheid voor het vinden van frauduleuze financiële verslaggeving wordt vermeden. De controle is zo aangepast dat hij een redelijke mate van zekerheid geeft over de afwezigheid van materiële afwijkingen als gevolg van fouten of fraude, maar toch zoveel mogelijk winst oplevert. Volgens Cullinan en Sutton betekent dit dat accountants niet alles controleren, maar slechts voldoende om deze zekerheid te krijgen.

Ook heeft de verandering geleid tot een controle die vooral gefocust is op de interne beheersingsmaatregelen en niet op het hogere management. Dit heeft als gevolg dat

werknemers lager in de organisatie beter gecontroleerd worden en dat fraude daar eerder ontdekt zal worden. Keerzijde is echter dat fraude gepleegd door mensen hoger in de organisatie moeilijker te ontdekken is.

3.4. Moyes, G.D. en Hasan, I.: An empirical analysis of fraud detection likelihood (1996) 3.4.1. Algemeen

Fraude veroorzaakt volgens Moyes en Hasan een half tot twee procent verlies van de totale opbrengsten voor een organisatie. Dat is volgens hen dan ook de reden dat de literatuur de laatste jaren steeds meer aandacht heeft voor fraude en detectie van fraude. Voorgaand onderzoek is vooral geconcentreerd op de methode van red flags. Albrecht en Romney (zoals geciteerd in Moyes en Hasan, 1996, p. 41) hebben een lijst met waarschuwingspunten,

(19)

zogenaamde red flags, gemaakt. Pincus (zoals geciteerd in Moyes en Hasan, 1996, p. 41) heeft de effectiviteit van deze methode onderzocht.

In tegenstelling tot voorgaande onderzoeken heeft het onderzoek van Moyes en Hasan geen betrekking op de methode van de red flags. Het onderzoek van Moyes en Hasan richt zich op andere criteria en andere controletechnieken die succesvol kunnen zijn in het ontdekken van fraude.

In het onderzoek geven Moyes en Hasan eerst aan hoe ze aan de data zijn gekomen en definiëren ze verschillende variabelen die ze hebben gebruikt in hun onderzoek. In paragraaf 3.4.3 is de methodologie uitgewerkt en in paragraaf 3.4.4 worden de resultaten besproken. Als laatst volgt in paragraaf 3.4.5 de conclusie van het onderzoek van Moyes en Hasan.

3.4.2. Data en variabelen

Uit een populatie van 3.537 interne en externe accountants zijn naar 1.836 accountants enquêteformulieren gestuurd. 357 interne en externe accountants hebben gereageerd. Dit onderzoek is gebaseerd op deze 357 enquêtes.

Er wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van vier verschillende enquêtes. Er zijn enquêtes waar vragen over verschillende controletechnieken zijn gesteld met betrekking tot de acquisition and payment cycle, de inventory and warehousing cycle, de payroll and

personnel cycle en de sales and collection cycle. In de enquête wordt gevraagd naar de

verschillende variabelen, die in de onderstaande tabel zijn opgesomd. Ook zijn daarin de mogelijke waarden die variabelen kunnen aannemen vermeld. Alles wordt weergegeven in de volgende tabel:

Variabele Verklaring variabele

Fraud Als accountant succescol is geweest is de variabele gelijk aan 1. Anders is de variabele gelijk aan 0.

Ntechnique Aantal door de accountant gebruikte technieken Experience Aantal jaar ervaring van accountants

CPA Als de accountant gecertificeerd is neemt deze variabele de waarde 1 aan. Anders neemt deze de waarde 0 aan.

(20)

Osucces

Als het accountantskantoor succesvol is geweest in het vinden van fraude neemt de variabele de waarde 1 aan. Anders is de variabele gelijk aan 0.

Peerreview

Als de accountant een keer gecontroleerd is door een andere accountant neemt deze variabele de waarde 1 aan. Anders is de variabele gelijk aan 0.

Accountant Als er sprake is van een externe accountant is deze variabele gelijk aan 1. Anders is de variabele gelijk aan 0.

Nemployee Het aantal werknemers van het accountantskantoor

Tabel 4: Variabelen regressieanalyse artikel Moyes en Hasan

3.4.3. Methodologie

Er wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van regressieanalyse. De vergelijking om de kans te bepalen op het succesvol vinden van fraude door de accountant en wordt als volgt gedefinieerd:

𝑃𝑖 =

1 1 + 𝑒(−𝑥𝑖𝐵)

Pi is de kans dat de accountant succesvol is in het vinden van fraude, Xi is de vector voor

accountants en B is de vector voor parameters. De parameter vector wordt bepaald in de volgende vergelijking:

𝐿 = ∏ 𝑃𝑖𝑌𝑖(1 − 𝑃𝑖)(1−𝑌𝑖) 𝑛

𝑖=1

De afhankelijke variabele is fraude. De onafhankelijke variabelen worden gevormd door de continue waardes Ntechnique, Experience en Nemployee. De andere variabelen worden gevormd door de discrete waardes Osuccess, Auditor, CPA en Peerreview. De laatste variabelen zijn, zoals eerder vermeld, dummyvariabelen. Dit leidt tot de volgende formule:

𝐿 = 𝛽0+ 𝛽1× 𝐹𝑟𝑎𝑢𝑑 + 𝛽2× 𝑁𝑡𝑒𝑐ℎ𝑛𝑖𝑞𝑢𝑒 + 𝛽3× 𝐸𝑥𝑝𝑒𝑟𝑖𝑒𝑛𝑐𝑒 + 𝛽4 × 𝐶𝑃𝐴 + 𝛽5

× 𝑂𝑠𝑢𝑐𝑐𝑒𝑠 + 𝛽6× 𝑃𝑒𝑒𝑟𝑟𝑒𝑣𝑖𝑒𝑤 + 𝛽7× 𝐴𝑐𝑐𝑜𝑢𝑛𝑡𝑎𝑛𝑡 + 𝛽8× 𝑁𝑒𝑚𝑝𝑙𝑜𝑦𝑒𝑒 De analyse wordt toegepast per cyclus. Dit geeft volgens Moyes en Hasan een beter beeld van het belang van de factoren in elke cyclus. Ook wordt er een analyse gedaan van het geheel.

(21)

3.4.4. Resultaten

De modellen blijken allemaal (per cyclus en in het geheel) significant te zijn met een

significantieniveau van 99 procent. Hieruit blijkt dat hoe meer ervaring accountants hebben, hoe groter de kans is dat zij fraude zullen ontdekken. De controletechnieken die horen bij de

inventory and payroll cycle zijn beter voor het detecteren van fraude dan de technieken die

horen bij de acquisition and payment cycle of de sales and collection cycle. Uit de resultaten blijkt ook dat een certificatie aangeeft dat een accountant eerder in staat is om fraude te ontdekken.

Uit de analyse blijkt ook dat er geen verschil zit tussen de interne en de externe accountant. Dit houdt in dat een externe accountant fraude niet eerder zal ontdekken dan een interne accountant. Ook de grootte van de organisatie heeft geen invloed op de kans op het ontdekken van fraude.

3.4.5. Conclusie

Uit het onderzoek komt naar voren dat de kans op het detecteren van fraude groter wordt als de accountants meer ervaring hebben in het doen van controlewerkzaamheden en als het accountantskantoor vaker fraude heeft gevonden. Bij ervaren accountants is de kans dat ze fraude ontdekken dus groter dan bij onervaren accountants. De reden dat de kans op het ontdekken van fraude bij accountantskantoren die eerder fraude hebben ontdekt groter is dan bij kantoren die niet of minder vaak fraude hebben ontdekt is volgens Moyes en Hasan dat de ervaren kantoren haar werknemers beter voorlicht over het vinden van fraude.

Bij gecertificeerde accountants is de kans groter dat zij fraude ontdekken dan bij accountants die niet gecertificeerd zijn. Het is echter niet zo dat het type accountant verschil maakt. Er is geen verschil ontdekt tussen interne en externe accountants in de kans op het ontdekken van fraude.

Ook is er gekeken naar een eventuele controle van de controlewerkzaamheden. Als de accountant weet dat zijn of haar werk wordt gecontroleerd zal hij of zij zorgvuldiger zijn in het uitvoeren van de controle. Dit zorgt ervoor dat de kans op het vinden van fraude toeneemt.

(22)

3.5. Deshmukh, A.; Karim, K.E. en Siegel, P.H: An analysis of efficiency and effectiveness of auditing to detect management fraud: a signal detection theory approach 3.5.1. Algemeen

In hun onderzoek proberen Deshmukh, Karim en Siegel met behulp van Signal Detection

Theory (SDT) een relatie aan te tonen tussen de effectiviteit van de accountantscontrole met

betrekking tot het vinden van fraude, de kosten van Type I en Type II fouten, de ervaring van de accountant in het vinden van frauduleuze financiële verslaggeving, de uitbreiding van controleprocedures en de beoordeling van het risico op fraude door de accountant. Deshmukh et al. verwachten dat de angst voor Type II fouten de hoeveelheid werkzaamheden van de accountant vergroot.

Volgens Deshmukh et al. kan de accountantscontrole fraude detecteren, maar zijn de procedures niet gemaakt om te garanderen dat de jaarrekening vrij is van materiële

misvattingen als gevolg van fraude of fouten. Arens en Loebbecke (zoals geciteerd in Deshmukh et al, 1998) zeggen dat fraude gepleegd door het management voor een

accountant moeilijk te vinden is, omdat het management interne beheersingsmaatregelen kan doorbreken.

De nulhypothese van Deshmukh et al. is dat er geen relatie is tussen de effectiviteit van de accountantscontrole wat betreft het vinden van fraude en de gehanteerde

controletechnieken. Als dit aangetoond wordt, betekent dit dat controletechnieken niet bruikbaar zijn voor het vinden van fraude. De alternatieve hypothese is dat er wel een relatie bestaat. In dat geval zouden de technieken wel helpen in het vinden van fraude.

In het artikel leggen Deshmukh et al. eerst uit wat SDT is en hoe dit toegepast wordt in dit onderzoek. Dat staat beschreven in paragraaf 3.5.2. In paragraaf 3.5.3 zijn de

resultaten van het onderzoek gegeven en in paragraaf 3.5.4 is de conclusie beschreven.

3.5.2. Methodologie

Zoals vermeld wordt er in dit onderzoek gebruik gemaakt van Signal Detection Theory (SDT). Dit is volgens Deshmukh et al. een model waarbij signalen worden gekwalificeerd als

belangrijk of als onbelangrijk. In het perspectief van de accountant betekent het volgens de onderzoekers dat er een balanspost is waarbij de accountant moet inschatten of er sprake van fraude zou kunnen zijn. Anders gezegd bepaalt (kwalificeert) de accountant of er extra onderzoek nodig is naar de waarde van de balanspost.

(23)

Er zijn vier mogelijke uitkomsten. Deze worden weergegeven in een matrix. Daarna worden de uitkomsten toegelicht. De matrix is als volgt:

Tabel 5: Decision matrix for the auditor (Deshmukh, Karim, & Siegel, 1998, p. 131)

In de matrix worden de symbolen als volgt gebruikt: het symbool ~ betekent dat iets niet aanwezig is. De S staat voor signal en MF staat voor Management Fraud. Pr staat voor

probability, oftewel kans.

De eerste mogelijke uitkomst is dat de accountant bij zijn controle geen fraude heeft gevonden en de balanspost dus accepteert, maar dat er wel sprake is van fraude. Er is dan sprake van een zogenaamde ‘miss rate’. Een andere mogelijkheid is dat uit de controle komt dat er sprake is van fraude en er ook daadwerkelijk fraude is. In dat geval weigert de

accountant de balanspost en is dat ook goed. Dan is er sprake van een hit rate. De derde mogelijkheid is de correct acceptance. In dat geval wordt er geen fraude gevonden en is er ook geen sprake van fraude. De laatste mogelijkheid wordt gevormd door de false alarm

rate. In dat geval weigert de accountant de balanspost, maar is er geen sprake van fraude.

Uit de matrix volgt dat er twee soorten fouten gemaakt kunnen worden door de accountant. Zo zijn er miss rates (Type II) en false alarm rates (Type I). Beide fouten leiden tot kosten bij accountants, maar volgens Deshmukh is een Type II fout tien tot 99 keer kostbaarder dan een Type I fout. Een accountant probeert een Type II fout te voorkomen, ook al betekent dit dat een Type I fout vaker voorkomt (1998, pp. 132-133). De accountant is geneigd een post eerder af te keuren, terwijl deze wel vrij is van fraude. Hierdoor is

aanvullend onderzoek door de accountant nodig en dat leidt tot hogere kosten. Deze kosten maakt de accountant liever dan een balanspost goedkeuren terwijl deze niet vrij is van fraude. In dat geval leidt dat dus tot hogere kosten dan de kosten van extra werkzaamheden.

Beslissing van de accountant

Accepteren Weigeren Balanspost Fraude Pr(~S|MF*) Miss rates Pr(S|MF) Hit Rates Geen fraude Pr(~S|~MF) Correct acceptance Pr(S|~MF)

(24)

Om de waarschijnlijkheid op het ontdekken van fraude te berekenen wordt gebruik gemaakt van de volgende formule:

𝐿𝑖𝑘𝑒𝑙𝑖ℎ𝑜𝑜𝑑 𝑟𝑎𝑡𝑖𝑜 = 𝐻𝑖𝑡 𝑟𝑎𝑡𝑒𝑠 𝐹𝑎𝑙𝑠𝑒 𝑎𝑙𝑎𝑟𝑚 𝑟𝑎𝑡𝑒𝑠

Vermeld dient te worden dat dit geen kans betreft. De waarschijnlijkheidsratio wordt vergeleken met een kritieke waarde (criterion) en aan de hand daarvan wordt bepaald wat het signaal betekent.

De kritieke waarde wordt in dit onderzoek gelijk gesteld aan 1. Als de waarde lager is en dichterbij 0,5 komt, dan is er sprake van ineffectiviteit en inefficiëntie. Bij een waarde van 0,5 zou er volgens Deshmukh et al. namelijk sprake zijn van een gok.

3.5.3. Resultaten

Uit het onderzoek volgt dat de hit ratio gelijk is aan tachtig procent en de false alarm ratio gelijk is aan twintig procent. Hieruit volgt dat de waarschijnlijkheid (likelihood ratio) groter is dan 1, namelijk 4. Als dit wordt vergeleken met de kritieke waarde volgt dat de controle effectief en efficiënt is. Verdere gevolgen zijn in paragraaf 3.5.4 beschreven.

Een ander resultaat bouwt voort op een eerder onderzoek van Deshmukh et al. Als Type I en Type II fouten even kostbaar zouden zijn, zou dit leiden tot een disproportionele hoeveelheid Type I fouten om Type II fouten te voorkomen. Dit komt volgens Deshmukh et al. doordat accountants kosten wat het kost willen voorkomen dat het vak van accountant wordt beschadigd.

Het laatste resultaat uit het onderzoek betreft de correlatie tussen hit rates en false

alarms. Als de hit rates en false alarm rates gecorreleerd zijn maar wel onafhankelijk, heeft

dit als gevolg dat likelihood ratio kleiner wordt. Dit betekent dat het risico op een foutieve beslissing toeneemt.

3.5.4. Conclusie

De eerste conclusie die door Deshmukh et al. wordt getrokken is dat als de kosten van een Type II fout toenemen, de effectiviteit van de controle alleen gelijk blijft als de controle uitgebreid wordt door bijvoorbeeld verbeterde technologie.

De tweede conclusie die wordt getrokken door Deshmukh et al. wordt getrokken is dat er meer zorgen zijn om de effectiviteit van de controle dan de efficiëntie van de controle.

(25)

De effectiviteit heeft te maken met Type II fouten en de efficiëntie van de controle heeft te maken met Type I fouten. Dit betekent dat het belangrijker is dat een controle effectief moet zijn en dat het minder belangrijk is dat een controle efficiënt verloopt. Als reden noemen zij hiervoor dat een Type II fout het hele vak van accountants kan schaden. Een Type I fout kan dat volgens Deshmukh et al. niet.

De laatste en misschien wel de belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat het vergroten van de verantwoordelijkheid van de accountant voor het vinden van fraude geen effect heeft op het risico van het voorkomen van fraude gepleegd door het management. Wel zorgt het voor een toename van de kosten van een controle en dat kan volgens Deshmukh et al. nadelige gevolgen hebben voor moeilijke industrieën en kleine bedrijven. Het is natuurlijk de vraag of het wenselijk is dat de accountantscontrole duurder wordt als het risico op de aanwezigheid van fraude daardoor niet veranderd.

3.6. Uitspraak Accountantskamer: ECLI: NL:TACAKN:2013:YH0367, 13 mei 2013. 3.6.1. Algemeen

In deze paragraaf wordt een uitspraak van de Accountantskamer over het niet vinden van fraude door de accountant behandeld. Hieruit blijkt hoe de praktijk omgaat met de

verantwoordelijkheid van de accountant wat betreft het ontdekken van fraude. In paragraaf 3.6.2 staan de feiten van de casus beschreven. De klacht is weergegeven in paragraaf 3.6.3. In paragraaf 3.6.4 komen de overwegingen van de Accountantskamer aan bod en in

paragraaf 3.6.5 worden de beslissingen weergegeven.

3.6.2. De feiten

Het frauderende bedrijf betreft een dochteronderneming van een Duits familiebedrijf. De dochteronderneming exporteerde groente en fruit en wordt in de uitspraak van de

Accountantskamer Klaagster genoemd. Klaagster werd bestuurd door A en vader en zoon B. De jaarrekening werd voor consolidatiedoeleinden van Klaagster opgesteld door C van accountantskantoor B.V.1. Ook verzorgde C de belastingaangiften.

B.V.1 kreeg in 2006 de opdracht om de jaarrekening voor consolidatiedoeleinden van Klaagster te controleren. Voor de jaren 2006 en 2007 is door B.V.1 een goedkeurende verklaring afgegeven. Voor de jaren 2008 tot en met 2010 is een oordeelsonthouding

(26)

afgegeven. De reden voor de oordeelsonthouding g is dat er onvoldoende functiescheiding bij de inkoop- en verkoopafdeling van de dochteronderneming is(Klaagster).

In 2011 heeft A tegenover B bekend dat hij vanaf 2006 heeft gefraudeerd met de omzet. De Duitse moeder heeft aan de Duitse accountant opdracht gegeven onderzoek te doen naar de fraude. In haar rapport geeft de Duitse accountant aan dat er in de jaren 2006 tot en met 2011 ruim 2,4 miljoen euro aan verliezen is verhuld. Dit is gekomen door het boeken van niet bestaande omzetten. De post ‘uitstaande debiteuren’ is daarom veel te hoog geweest.

3.6.3. De klachten

De Accountantskamer heeft de klacht van Klaagster als volgt verwoordt:

“Bij de beoordeling van de klachtonderdelen (…) stelt de Accountantskamer voorop dat deze klachtonderdelen, (…) samengevat inhouden dat betrokkenen de fraude bij klaagster had moeten ontdekken als zij bij hun controlewerkzaamheden, in het bijzonder bij de controle van de verantwoorde omzetten en de daarmee samenhangende posten, de geldende

beroepsregels in acht hadden genomen door meer of andere gegevensgerichte controlewerkzaamheden uit te voeren.” (2013)

De Klaagster verwijt de accountants dus dat zij de fraude niet hebben ontdekt, dat zij de beroepsregels niet in acht hebben genomen en dat zij geen gegevensgerichte

controlewerkzaamheden hebben uitgevoerd.

De accountants waren het niet met deze klacht eens. Het verweer van de aangeklaagde accountants is als volgt:

“Volgens betrokkenen is dit verwijt ongegrond. In het verweerschrift hebben zij aan de hand van de (naar hun zeggen representatieve) controles van de jaarrekeningen voor

consolidatiedoeleinden over 2007 en 2010 uiteengezet dat zij jaarlijks met het oog op de controle van de post debiteuren en de daarmee samenhangende posten (samengevat) cijferbeoordelingen hebben verricht, aansluitingen hebben gemaakt met de

kolommenbalans, ouderdomsanalyses hebben uitgevoerd, ontstaan- en afloopcontroles hebben verricht, detailcontroles hebben gedaan en hun bevindingen hebben besproken met

(27)

de directie. Tot slot hebben zij de bijzonderheden uit de controle gerapporteerd aan de groepsaccountant, door invulling van de vragenlijsten. Op basis van de verrichte controlewerkzaamheden heeft betrokkene Y1 de goedkeurende verklaringen kunnen afgeven. De onzekerheid die de grondslag voor de verklaringen van oordeelsonthouding vormde zag op de volledigheid van de omzet over de betreffende jaren. Op basis van de verrichte controlewerkzaamheden hebben betrokkenen (wel) kunnen vaststellen dat het aanvaardbaar was om de omzetten op minimaal de verantwoorde bedragen te stellen. Er waren volgens betrokkenen in de jaren 2006 tot en met 2010 geen feiten of omstandigheden die aanleiding hadden moeten vormen tot het verrichten van meer of andere

gegevensgerichte werkzaamheden.” (2013)

De accountants zijn dus van mening dat hen geen blaam treft. Ze geven aan dat zij alle nodige controlewerkzaamheden hebben verricht en dat ze voldoende grondslag hadden om goedkeurende dan wel onthoudende verklaringen te geven.

3.6.4. De overweging van de accountantskamer

De Accountantskamer is van mening ‘dat de accountants aanvullende gegevensgerichte controlewerkzaamheden hadden moeten verrichten die waren gericht op het verkrijgen van voldoende controle-informatie over het daadwerkelijk bestaan van de vorderingen uit handelsdebiteuren die in de balans waren opgenomen, bijvoorbeeld in de vorm van saldobevestigingen’ (2013). Volgens de Accountantskamer geven de verrichtte

werkzaamheden namelijk maar een zeer beperkte mate van zekerheid over het bestaan van deze vorderingen. Een specifieke aanleiding voor deze extra controlewerkzaamheden achtte de Accountantskamer niet nodig. De verplichting waar het hier om gaat vloeit volgens de Accountantskamer namelijk voort uit de eis dat een opdracht met voldoende diepgang moet worden uitgevoerd.

Bij de dochteronderneming was deze noodzaak volgens de Accountantskamer des te groter, aangezien de accountants zelf hebben ontdekt dat de interne beheersing te wensen overliet. Door de zwakke interne beheersingsmaatregelen zou het risico op de aanwezigheid van fraude groter zijn geweest.

(28)

De Accountantskamer is ook de mening toegedaan dat niet is gebleken dat de accountants niet integer hebben gehandeld. Het niet uitvoeren van de werkzaamheden heeft volgens de Accountantskamer geen invloed op de integriteit van de accountants.

Hoewel de gegeven verklaringen niet hadden mogen luiden zoals ze luiden is de Accountantskamer van mening dat niet zonder meer aangenomen kan worden dat de fraude ontdekt had geweest als de controle anders was uitgevoerd. De kans dat de fraude ontdekt zou worden was echter wel groter geweest.

3.6.5. Uitspraak

De Accountantskamer heeft aan één van de accountants een maatregel opgelegd van tijdelijke doorhaling van de inschrijving in het register voor de duur van vier weken. De andere accountant is door de Accountantskamer berispt.

Klachtenonderdelen a) en b) zijn door de accountant deels gegrond verklaard. Dit betekent dat de Accountantskamer de mening is toegedaan dat de accountants (deels) in strijd hebben gehandeld met de integriteitsvereisten van de Verordening Gedragscode. Ook vindt de Accountantskamer dat de accountants (deels) in strijd hebben gehandeld met de vereisten van deskundigheid en zorgvuldigheid. De accountants hadden in hun onderzoek zorgvuldiger moeten zijn en extra onderzoek uit moeten voeren.

3.6.6. Conclusie

De Accountantskamer heeft de accountants dus niet verantwoordelijk gesteld voor het niet vinden van de fraude. De accountants hebben volgens de Accountantskamer geen goed onderzoek uitgevoerd. Daarmee staat echter nog niet vast dat ze de fraude wel ontdekt hadden als ze wel een goed onderzoek hadden verricht. Hiermee wordt de mening van de NBA ondersteund. De NBA zegt immers, zo is gebleken uit paragraaf 2.4, dat er een risico blijft bestaan dat fraude niet ontdekt wordt, ondanks het goed uitvoeren van een controle.

4. Samenvatting en conclusie

Het doel van de accountant is het verkrijgen van een redelijke mate van zekerheid dat de jaarrekening vrij is van materiële misvattingen als gevolg van fouten of fraude. De is echter dat de accountant verantwoordelijk moet zijn voor het vinden van fraude terwijl de NBA de accountant hier niet verantwoordelijk voor houdt.

(29)

Het doel van dit onderzoek is het vinden van een antwoord op de vraag wat de rol van de accountant is met betrekking tot het vinden van fraude. Duidelijkheid over de rol van de accountant is wenselijk, omdat er nu een groot verschil is tussen de wet- en regelgeving en de publieke opinie. Hoewel de accountant niet verantwoordelijk gehouden wordt voor het vinden van fraude, is de accountant in de ogen van het publiek juist wel

verantwoordelijk voor het vinden van fraude.

Uit het onderzoek van Kaminski et al. blijkt dat financiële ratioanalyse een

veelgebruikt en zelfs verplicht middel is in het opsporen van fraude. Uit het onderzoek blijkt dat financiële ratioanalyse nauwelijks heeft geleid tot het vinden van fraude. Kaminski et al. hebben duidelijk gemaakt dat ratioanalyse geen goede manier is om fraude te vinden. Dit zou kunnen betekenen dat een cijferanalyse met behulp van ratio’s niet leidt tot het vinden van fraude.

Uit het artikel van Cullinan en Sutton blijkt dat de wijze van controleren waarbij meer gesteund wordt op het interne beheerssysteem ertoe heeft geleid dat de kans dat hij

managementfraude ontdekt afneemt. Op basis van het onderzoek veronderstellen Cullinan en Sutton ook dat fraude die lager in de organistatie plaatsvindt eerder ontdekt wordt door de accountant dan fraude die hoger in de organisatie wordt gepleegd. Dit komt door de toenemende aandacht voor de interne beheersingsmaatregelen. Op basis van hun

onderzoek stellen zij dat de accountant niet verantwoordelijk gesteld kan worden voor het vinden van fraude hoger in de organisatie, maar wel voor fraude lager in de organisatie. De vraag is echter of de accountant die fraude lager in de organisatie altijd kan ontdekken. Pas als dat het geval is zou er ook een verantwoordelijkheid aan gekoppeld kunnen worden. Zolang de accountant geen honderd procent zekerheid kan bieden, blijft er een risico dat de accountant veroordeeld wordt voor een feit waarbij hem geen blaam treft. Daarom zou een accountant hiervoor ook niet verantwoordelijk gesteld kunnen worden.

Toch zijn er wel manieren om de kans op het ontdekken van managementfraude te vergroten. Zo blijkt uit het artikel van Moyes en Hasan dat de kans op het vinden van managementfraude toeneemt als de accountant ervaren is, als de accountant werkzaam is bij een kantoor dat al eerder fraude heeft ontdekt, als de accountant gecertificeerd is en als de controlewerkzaamheden van de accountant worden gecontroleerd door een andere accountant. Nu duidelijk is welke factoren een invloed hebben op de kans dat fraude ontdekt wordt kan daar op ingespeeld worden. Door bij elke controle gebruik te maken van

(30)

een accountant met deze kwalificaties wordt de kans op het vinden van fraude zo groot mogelijk en is het mogelijk hem of haar daar een grotere rol in toe te dichten. Het

verantwoordelijk maken van de accountant gaat wellicht te ver, maar een grotere rol is wel mogelijk.

Uit het artikel van Deshmukh et al. blijkt dat de effectiviteit van de controle

belangrijker is dan de efficiëntie van de controle. De accountants vinden het dus belangrijker dat de controle goed is uitgevoerd dan dat de controle zo goedkoop mogelijk is uitgevoerd. Toch blijkt uit uitspraken van de NBA en van de Accountantskamer dat een goed uitgevoerde controle niet per definitie leidt tot het vinden van fraude. Een belangrijkere conclusie uit het onderzoek van Deshmukh et al. is dat het verantwoordelijk maken van de accountant niet leidt tot een lager risico op fraude. Wel leidt het tot hogere kosten van de controle, omdat de accountant meer zekerheid wil bij het geven van een verklaring.

De praktijk leert dat de accountant niet verantwoordelijk wordt gesteld voor het vinden van fraude. Wel wordt de accountant verantwoordelijk gehouden voor het doen van een goed onderzoek. De Accountantskamer ondersteunt met haar uitspraak de mening van de NBA.

De uitspraak van de Accountantskamer in combinatie met de uitkomsten van het onderzoek van Deshmukh et al. en de uitkomsten van het onderzoek van Cullinan en Sutton leidt tot de conclusie dat accountants niet verantwoordelijk gesteld moeten worden voor het vinden van fraude. Wel blijkt uit de onderzoeken van Kaminski et al. en Moyes en Hasan wat de rol van accountants zou kunnen zijn in het vinden van fraude.

Al met al is duidelijk geworden dat de accountant niet verantwoordelijk gesteld kan worden voor het vinden van fraude. Fraude gepleegd door het management is niet altijd te ontdekken en fraude gepleegd door lagere werknemers kan ook ontdekt worden door het interne beheerssysteem.

Vanuit de publieke opinie is het wenselijk om de accountant een grotere rol te geven in het vinden van fraude. Verder onderzoek over het in de praktijk brengen hiervan is

interessant en wenselijk. Hierdoor komt er een minder groot verschil tussen de regelgeving en de publieke opinie. Nader onderzoek naar de juiste controlemethodieken zal daarbij noodzakelijk zijn. Dit blijkt ook uit de uitspraak van de Accountantskamer. Hoewel er een oordeelsonthouding is afgegeven vond de Accountantskamer toch dat de accountant meer had moeten doen. Vanuit het oogpunt van de accountants zou dit echter onwenselijk zijn,

(31)

omdat de oordeelsonthouding voortkwam uit de ontoereikende functiescheiding. Het doen van extra onderzoek zou extra kosten met zich mee hebben gebracht, waardoor het bedrijf meer zou moeten betalen voor een oordeelonthoudende verklaring. Dit zou uiteraard niet in het belang zijn van het bedrijf. De Accountantskamer was echter de mening toegedaan dat de accountants hier een maatschappelijk belang hadden en, gezien de grote rol van de accountant bij het ontdekken van fraude, verder onderzoek hadden moeten verrichten.

(32)

5. Bibliografie

Arens, A. A., Elder, R. J., & Beasley, M. S. (2014). Auditor's responsibilities. In A. A. Arens, R. J. Elder, & M. S. Beasley, Auditing and Assurance Services (pp. 161-485). Essex: Pearson.

Arens, A. A., Elder, R. J., & Beasley, M. S. (2014). Considering the risk of fraud. In A. A. Arens, R. J. Elder, & M. S. Beasley, Auditing and Assurance Services (pp. 354-359). Essex: Pearson. Beslissing van 13 mei 2013 in de zaken met nummers 12/643 en 12/644Wtra AKvan, ECLI:

NL:TACAKN:2013:YH0367 (Accountantskamer Mei 13, 2013).

Chabotar, K. J. (1989). Financial ratio analysis comes to nonprofits. The Journal of Higher Education, 188-208.

Cullinan, C. P., & Sutton, S. G. (2002). Defrauding the public interest: A critical examination of reengineered audit processes and the likelihood of detecting fraud. Critical Perspectives on

Accounting, 297-310.

Deshmukh, A., Karim, K. E., & Siegel, P. H. (1998). An Analysis of Efficiency and Effectiveness of Auditing to Detect Management Fraud: A Signal Detection Theory Approach. International

Journal of Auditing, 127-138.

Gay, G., Schelluch, P., & Reid, I. (1997). Users' Perceptions of the Auditing Responsibilities for the Prevention, Detection and Reporting of Fraud, other Illegal Acts and Error. Australian

Accounting Review, 7(1), 51-61.

Kaminski, K. A., Sterling Wetzel, T., & Guan, L. (2004). Can financial ratios detect fraudulent financial reporting. Managerial Auditing Journal, 15-28.

Love, V. J. (2012). Auditors' Responsibility for Detecting Fraud. The CPA Journal, 32-38.

Moyes, G. D., & Hasan, I. (1996). An empirical analysis of fraud detection likelihood. Managerial

Auditing Journal, 41-46.

Nederlandse Beroepsorganisatie Accountants. (2015, Maart). Standaard 240 Handleiding

Regelgeving Accountancy. Opgeroepen op April 20, 2016, van Website van de NBA:

https://www.nba.nl/hraweb/hra1a/201201/html/45763.htm

Rezaee, Z. (2005). Causes, consequences, and deterence of financial statement fraud. Critical

perspective on accounting, 16(3), 277-298.

Verbeek, J. (2012, Maart 14). Accountant onder vuur na fraude bij slachterij. Financieele Dagblad. Wallage, P. (2003). De rol van controlerend accountants bij het ontdekken van fraude. Maandblad

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er zijn tijdens de survey 2 mosselstrata (M1 & M2) en 3 kokkelstrata (K1 t/m K3) onderscheiden met ieder een andere verwachting voor het aantreffen van de mosselen en

Deze variabele wordt onderzocht door gebruik te maken van drie van de zes door Hofstede (2001, 2011) onderscheden cultuurdimensies, namelijk machtsafstand,

Zoals in het vorige hoofdstuk is beschreven, zijn interviews gehouden met drie interne accountants van Nederlandse algemene ziekenhuizen om de rol van de interne accountant

Deze vocalen zijn voor het huidige onderzoek niet van belang en zullen daarom niet verder besproken worden.. 1.2 Het

Ter voorkoming van een ‘prestatiekloof’ zijn voor de jaarrekeningcontrole in de bouwsector onder meer de volgende specifieke attentiepunten van belang: De evaluatie door de leiding

De convocatie voor deze dag wordt meegestuurd met het volgende nummer van Afzettingen. 23 september 2006

Niet dat we in elke roman een andere eigen wereld tegenkomen, want iedere echte schrijver creëert maar één eigen wereld en alles wat hij of zij schrijft draagt daaraan bij;

Een nadere analyse waarin naast de in de vorige regressieanalyse genoemde controlevariabelen ook alle individuele campagne-elementen zijn meegenomen, laat zien dat