Vraag nr. 348 van 2 april 1998
van mevrouw RIET VAN CLEUVENBERGEN Mobiliteitsconvenants – Samenwerking gemeenten-De Lijn
De mobiliteitsconvenants tussen gemeenten, d e Vlaamse overheid en De Lijn kunnen worden geconcretiseerd door allerlei bijakten. Voor bijak-ten (cf. bijakte 7, 8 , 9 , 1 0 , 15) die specifiek betrek-king hebben op het openbaar vervoer, o n d e r h a n-delt De Lijn zelf. In tal van andere bijakten is De Lijn betrokken als belanghebbende partij (inves-t e e r d e r s, aanbod vervoer). Voor ak(inves-ten 8, 9 en 10 betreffende vrijliggende bus- en/of trambanen, v e r-hoging van het openbaarvervoersaanbod en tege-moetkoming van de lokale overheid in de exploita-tiekosten van het openbaar vervoer, is een vooraf-gaande audit nodig waarvoor De Lijn de gemeen-tebesturen uitnodigt.
Het beleid dat een gemeente/een regio wil voeren met betrekking tot mobiliteit wordt zodoende sterk bepaald door het beleid van de plaatselijke directie van De Lijn. Zij kan al dan niet informatie geven over de mogelijkheden van de bijakte, wel of niet ingaan op de vraag van de gemeenten, zelf ini-tiatief nemen.
Dit beleid is niet altijd even doorzichtig en negeert soms (vrij lang) vragen van de gemeenten.
1. Is de minister op de hoogte van deze problema-tiek ?
2. Is er een termijn bepaald waarbinnen De Lijn gevolg moet geven aan de vraag van gemeen-ten ?
3. Waar kunnen gemeenten of andere in beroep gaan tegen een beslissing van De Lijn om al dan niet in te gaan op een voorstel van de plaatselij-ke overheid of een instantie die bevoegd is v o o r (een deelaspect van) het openbaar vervoer ?
Antwoord
1. Het invoeren van een convenantenbeleid heeft als doel een volledige samenwerking tussen de betrokken partners (het gewest, de gemeente, de provincie en de Vlaamse Vervoermaatschap-pij De Lijn (VVM)) te bewerkstelligen.
2. De voorstellen aangaande openbaarvervoerge-bonden projecten worden meestal voorgelegd
door de Vlaamse Ve r v o e r m a a t s c h a p p i j . N i e t t e-min worden de steden en gemeenten hierbij steeds betrokken en kunnen ook voorstellen worden geformuleerd vanuit de plaatselijke overheid.
Indien er bij de lokale overheid plannen groei-en om het opgroei-enbaar vervoer, zowel infrastuctu-reel als qua aanbod, in hun stad/dorp of regio te verbeteren, dan dienen zij contact op te nemen met het provinciale aanspreekpunt van De Lijn. Het aanspreekpunt zal dan de nodige initiatie-ven nemen om deze voorstellen met de betrok-ken verantwoordelijbetrok-ken te onderzoebetrok-ken en te toetsen aan de doelstellingen van het convenan-tenbeleid.
Een lijst van de coördinaten van deze aan-spreekpunten is vervat in het mobiliteitshand-boek, waarvan iedere lokale overheid meerdere exemplaren heeft ontvangen.
3. Om de samenwerking tussen de betrokken part-ners te optimaliseren, zijn er aanspreekpunten aangesteld in elke entiteit (Vlaamse Ve r v o e r-maatschappij) en elke provincie (We g e n ) . D e plaatselijke overheid weet dus bij wie zij terechtkan.
Bovendien is er voor elke provincie een externe expert-begeleider aangesteld waar de plaatselij-ke besturen terechtkunnen. Deze experts heb-ben maandelijks een zitdag op de afdeling Wegen voorbehouden voor informatie aan de plaatselijke besturen.