• No results found

Mijn hart, die klopte in mijn keel. Voornaamwoorden in gesproken Nederlands

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Mijn hart, die klopte in mijn keel. Voornaamwoorden in gesproken Nederlands"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ronde 3

Jenny Audring Universiteit Leiden

Contact: j.audring@hum.leidenuniv.nl

Mijn hart, die klopte in mijn keel. Voornaamwoorden in gesproken Nederlands

1. Inleiding

Dagelijks hoor en lees je in het Nederlands zinnen zoals de volgende (uit Audring 2009):

(1) Ken je ‘t liedje niet? Hij is echt leuk.

Spannend boek uit? Ruil ‘m gratis om.

’t Zit toch ook bij olijfolie wel een beetje in hoe ‘t geconserveerd wordt.

Je hebt je bladmuziek laten liggen, kom je het van de week een keer halen?

Deze vier zinnen laten allemaal hetzelfde patroon zien: een voornaamwoord dat qua geslacht niet past bij het bijbehorende zelfstandige naamwoord. Dat wordt als fout beschouwd, want voornaamwoorden behoren tot de congruerende woorden en zijn afhankelijk van een ander woord, in dit geval een zelfstandig naamwoord.

In deze lezing bespreek ik ‘fouten’ zoals in (1) vanuit een taalkundig perspectief. Hoe komen deze zinnen tot stand? Waarom kiezen sprekers een mannelijk voornaamwoord bij een onzijdig naamwoord en andersom? Het doel van de lezing is een genuanceer- der kijk op dit type taalgebruik en meer waardering voor de spontane zelforganisatie van taal.

2. Het woordgeslacht in het Nederlands

De eerste vraag is of de voornaamwoorden eigenlijk wel correct kunnen congrueren.

Een voorwaarde voor congruentie is dat zelfstandige naamwoorden en voornaam- woorden hetzelfde aantal en hetzelfde soort geslachten onderscheiden. Zo heeft bij- voorbeeld het Duits een parallel systeem van ‘mannelijke’, ‘vrouwelijke’ en ‘onzijdige’

naam- en voornaamwoorden:

(2)

(2) der Löffel - er

die Gabel - sie

das Messer - es

Deze parallelliteit geldt niet voor het Standaardnederlands in Nederland (als er verder in deze tekst van het Nederlands wordt gesproken, wordt deze variëteit bedoeld).

Vergelijk:

(3) de lepel - hij

de vork - hij?

het mes - het

In tegenstelling tot het Duits hebben mannelijke en vrouwelijke naamwoorden in het Nederlands hetzelfde lidwoord. Bovendien duiden de meeste ABN-sprekers een vork – en veel andere de-woorden – eveneens aan met hij. In sommige gevallen, zoals in de derde en vierde zin in (1), is het zelfs zo dat voor veel sprekers zowel hij/hem alsook zij/haar kunstmatig zouden klinken. Er is dus iets aan de hand met het Nederlandse woordgeslacht.

3. Woordgeslacht en taalverwerving

Het probleem wordt duidelijk als men kijkt naar de verwerving van het woordgeslacht door kinderen (zie bv. Cornips & Hulk 2008). Voor het taallerend kind biedt de taal op twee manieren houvast bij het onder de knie krijgen van het systeem: door de bete- kenis van het naamwoord en door de vorm van congruerende woorden.

De betekenis van het naamwoord speelt in het Nederlands (behalve bij woorden voor mensen en hogere dieren) een geringe rol bij het bepalen van het woordgeslacht. Maar ook de grammaticale vormen zijn slechts beperkt informatief. Terwijl de Duitse voor- beeldzin in (4) drie congruerende woorden bevat (cursief gemarkeerd) die wijzen op het mannelijke geslacht van Löffel, bevat het Nederlandse equivalent er slechts twee, en ook die geven alleen aan dat lepel een de-woord is.

(4) Ich möchte den kleinen Löffel, der auf dem Tisch liegt.

Ik wil de kleine lepel die op tafel ligt.

Dit tekort aan vormkenmerken is systematisch: de tabel in (5) laat zien dat het Nederlands slechts op één plek, namelijk bij het persoonlijk voornaamwoord, het ver- schil tussen mannelijk en vrouwelijk zichtbaar maakt.

(3)

(5)

onbepaald bepaald bijvoeglijk betrekkelijk aanwijzend persoonlijk

lidwoord lidwoord naamwoord vnw. vnw. vnw.

de kleine die die hij

een zij

het klein(e) dat dat het

Uit onderzoek blijkt dat persoonlijke voornaamwoorden bij de verwerving van gram- matica onvoldoende steun bieden (Curzan 2003: 63; Howe 1996: 72). In het Nederlands heeft dit het effect dat een taallerend kind geen drie-, maar een twee-gene- ra-systeem verwerft. Belangrijk is dat dat het kind niet kan worden verweten: het ver- schil tussen mannelijke en vrouwelijke woorden is simpelweg te weinig zichtbaar in de taal.

4. Omgang met de situatie

Een mogelijkheid om met deze situatie om te gaan, is het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke woorden later (bijvoorbeeld op school) bewust te onderwijzen. Dat heeft twee nadelen. Ten eerste blijven taalgebruikers afhankelijk van een woordenboek.

Ten tweede leidt het tot onnatuurlijk taalgebruik. Zelfs voor hoogopgeleide sprekers zullen de zinnen in (6) kunstmatig klinken, ook al zijn spatie, groente en gevangenis vol- gens van Dale vrouwelijk.

(6) ? Ik ben een spatie vergeten! Kan ik haar nog toevoegen?

? Laten we de groente weggooien, ze is al bedorven.

? De nieuwe gevangenis is bijzonder veilig omdat ze op een eiland ligt.

Een tweede (en betere) mogelijkheid is om te aanvaarden dat de Nederlandse stan- daardtaal (al enige tijd) niet meer over een klassiek drie-genera-systeem beschikt. Dat maakt het mogelijk om het onderwerp met een onbevooroordeelde blik te benaderen.

Bijzonder interessant is dan de vraag hoe sprekers zich redden zonder woordenboek, namelijk in spontane spraak.

5. Onderzoek

Met behulp van het Corpus Gesproken Nederlands heb ik onderzoek gedaan naar het gebruik van voornaamwoorden in spontaan gesproken Standaardnederlands (o.a.

Audring 2006; 2009). De focus lag hierbij met name op ‘verwijsfouten’ zoals in (1).

Het onderzoek leverde een verrassend helder beeld op:

(4)

• de combinatie het-woord – hij/deze/die kwam voor bij telbare en conceptueel dui- delijk omlijnde objecten (dus met woorden zoals boek, liedje of hart);

• de combinatie de-woord – het/dit/dat kwam voor bij stofnamen en niet-telbare abstracta (dus met woorden zoals olijfolie, bladmuziek, of wol).

Vrouwelijke voornaamwoorden worden in spontane spraak uitsluitend gebruikt voor vrouwelijke personen (het gebruik van haar in combinatie met woorden zoals bestuur hoort bij een ander register en moet als een separaat fenomeen worden beschouwd).

Deze resultaten laten zien dat de zinnen in (1) niet zomaar als slordig taalgebruik kun- nen worden weggezet. Zij volgen een bepaald systeem. Dat systeem, waar taalgebrui- kers zich overigens zelden bewust van zijn, biedt een effectieve oplossing voor de in punt 3 geschetste probleemsituatie, want het maakt gebruik van een conceptueel onderscheid (telbaar – niet telbaar) dat sprekers reeds tot hun beschikking hebben.

Een woordenboek is hierbij overbodig. In mijn lezing zal ik verder argumenteren dat dit spontane systeem bovendien past bij de manier hoe andere talen hun systeem van woordgeslacht organiseren.

6. Besluit

Uit de taalkunde weten wij dat fouten vaak niet uit het niets ontstaan. Ook in het hier besproken geval is er een duidelijke oorzaak aan te wijzen: het gedeeltelijke verlies van het grammaticale verschil tussen mannelijke en vrouwelijke naamwoorden. De oplos- sing die de spontane spraak heeft ontwikkeld, vertoont een verrassende logica en is vanuit taaltypologisch oogpunt geheel natuurlijk. Voor het onderwijs betekent dat dat dit type taalgebruik genuanceerder beschouwd zou moeten worden. Het debat wordt bemoeilijkt door de grote verschillen tussen regionale variëteiten en tussen diverse registers van spraak en schrift. Een onbevooroordeelde blik en taalkundige kennis ver- dienen de aanbeveling als een goede eerste stap.

Referenties

Audring, J. (2006). “Pronominal Gender in Spoken Dutch”. In: Journal of Germanic Linguistics, 18 (2), p. 85-116.

Audring, J. (2009). Reinventing Pronoun Gender. Utrecht: LOT.

Cornips, L. & A. Hulk. (2008). “Factors of success and failure in the acquisition of grammatical gender in Dutch”. In: Second Language Research, 24 (3), p. 267-295.

Curzan, A. (2003). Gender Shifts in the History of English. Cambridge: Cambridge University Press.

(5)

Howe, S. (1996). The Personal Pronouns in the Germanic Languages. A Study of Personal Pronoun Morphology and Change in the Germanic Languages from First Records to the Present Day. Berlin: de Gruyter.

Ronde 4

Gijs Leenders Universiteit Utrecht

Contact: G.P.M.Leenders@uu.nl

Verschillen de grammaticale concepten in het moedertaal- onderwijs (Nederlands) en het vreemdetalenonderwijs (Duits en Engels)?

1. Inleiding

Traditioneel grammaticaonderwijs is onderhevig aan sterke (inter)nationale kritiek (Fontich & Camps 2014). Taalkundigen beweren bijvoorbeeld dat in het grammati- caonderwijs te veel wordt gefocust op ezelsbruggetjes en op lagere-orde-vaardigheden (van Rijt, Wijnands & Coppen 2019), docenten klagen over de hoeveelheid onder- wijstijd die in grammaticaonderwijs geïnvesteerd wordt en over de teleurstellende resultaten die behaald worden (Bonset 2011) en leerlingen vinden grammatica over het algemeen wel nuttig, maar ook moeilijk en saai (van Rijt 2012). Het grammatica- le inzicht van leerlingen gaat dan ook niet veel verder dan het kunnen benoemen van een zinsdeel of woordsoort (Coppen 2011).

Voor het schoolvak Nederlands worden taal- en redekundig ontleden – onder andere in de kerndoelen (de Boer 2007) – omschreven als ondersteunend voor zowel andere taalvaardigheden (bijvoorbeeld lezen en schrijven) als voor het verwerven van moder- ne vreemde talen. Er is echter geen empirisch bewijs voor deze geclaimde effecten (Bonset 2011) en bovendien ontbreekt elke vorm van vakoverstijgende afstemming met de moderne vreemde talen (Hubers e.a. 2019; van Rijt & Coppen 2017): er wor- den per vak verschillende termen en ezelsbruggetjes aangeleerd, concepten worden niet op hetzelfde moment (soms niet eens in hetzelfde leerjaar) aangeboden en ook de didactische aanpak verschilt per vak (Bonset 2011; Bonset & Braaksma 2008;

Leenders 2015).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De sterke vorm kan vóór of na het werkwoord gezet worden, terwijl de zwakke vorm verplicht vóór het werkwoord komt te staan.. Let op: “τις” staat vóór het werkwoord

ο δικός μου αδελφός mijn eigen broer η δική μου φίλη mijn eigen vriendin το δικό μου βιβλίο mijn eigen boek οι δικοί μου φίλοι mijn eigen vrienden το δικό

κανένας (κανείς), καμιά (καμία), κανένα niemand καθένας, καθεμιά, καθένα iedere, iedereen. κάποιος, κάποια, κάποιο iemand

genderneutrale voornaamwoorden zijn geen modeverschijnsel en het is niet voor de leuk: het is voor veel mensen een bevrijding dat ze bestaan..

Dit reglement wordt ter kennisgeving voorgelegd aan de Vlaamse Overheid, Departement Mobiliteit en Openbare Werken, Afdeling Beleid Mobiliteit

“…Timótheüs, onze broeder, en Gods dienaar, en onze medearbeider…” (1Thess 3:2). In al deze schriftplaatsen wordt het Griekse woord diakonos gebruikt, en in alle plaatsen gaat het

Heer van kribbe en kruis, maak mijn hart tot Uw huis, laat mijn deur voor U openstaan. Mijn hart juicht dan blij, Heer Jezus, als U komt op aarde, woon

De technieken kunnen toerei- kend zijn voor een zeef met een diameter van 6, maar dan houdt het op.” Het beste waar we dus met de bestaande methoden op kunnen hopen, is een bewijs