• No results found

EBH DAa r i T HET

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "EBH DAa r i T HET "

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

vdlB^. 25 N° 3 8

J ^ E D A C T I E : ) " . DE y K I L : S , pu f:, p . P . J Z E L , P R . P . VAN DER / E N EN p . p , ) V l T K A M P .

Verschijnt eiken Zaterdag, üttg, leP NaaiHl, TeiUlOOtSCll. „Het TlidSCllllIt EIGEN HAARD", te AMerdam, Per kwartaal fr. p, p, ƒ 1,62i.

llct Hutcursiwht voor (1(!» inhoud van dit IiliUl wordt v(Tz(!l{('rd ovcn-C! ulicmstig do Wot viiii 28 Juni 1881 (Staiitsbliid n° 121).

EBH DAa r i T HET

LEVEH VAH EEÏI MELAHCHOUCtJS.

n o t ) 11

E S J E E.

Zie hem daar nu eens liggen met zijn melancholieke gezicht, zijn die oogen niet vol van „Leiden's Erdengang?"

Hij is nog niet lang ontwaakt, Castor, de jachthond, die veel te groot is dan dat er plaats voor hem zou zijn m de betrekkelijk kleine villa, waar Castor's menachen ge- woonlijk de zomermaanden doorbrengen. Hij ligt half bui- ten zijn hok, de groote kop met de neerhangende ooren over de uitgestrekte pooten gebogen. Geduldig wacht hij tot men hem van den ketting komt losmaken. Gewoonlijk is dat het eerste werk van zijn jongen baas, die om hem wel eens zijn toilet verhaast. Dat raam daar boven — juist tegenover zijn hok — dat is de kamer van den baas, 'die zich 's morgens „en profond négligé" al aan Castors oogen vertoont.

Och j a . Castor heeft hem in allerlei phasen van het toilet gezien, het hoofd zoo uit de waschkom gehaald, ge- zicht en haren druipend! En dan de moeilijke operatie van het scheren! De baas geneert zich niet voor hem!

Maar nu kijkt Castor niet naar boven, hij weet, dat het raam gesloten zal blijven. De baas ia op reis. En

waarachiinlijk atemt hem dat nog een graadje weemoediger dan hij al geneigd is te zijn, want de b a a s , zijn jonge baas, die zoo'n knap jager i s , neemt de eerste plaa s ,n Castor's genegenheid in. Dan volgt de vrouw de blonde zuster van den baas. Als zij ook op de jacht g.ng en ook zulke knappe dingen met het geweer 'eed zou Cas heelemaal geen onderscheid maken. Maar da blijft , dat verschil is niet weg te nemen. En dan ia daar nog de oude v r o u w , de moeder van die twee. Cas houdt niet van haar — wat evenwel niet zeggen w i l , dat hij haar negeeren kan.

Zij is altijd degeen, die hem de deur vlak voor den neus toe doet. Altijd een onaangename gewaarwording, voor iedereen. En Cas is op de meeste punten gevoelig als een mensch, op vele nog gevoeliger, maar denk j e , dat de vrouw — de groote — daar rekening meê houdt?

O neen, of hij er bij is of n i e t , ze geneert zich niet haar opinie heel duidelijk te zeggen. En hij merkt heel goed dat zij en de meiden samenspannen en altijd vinden ,^^dat hij vuile voeten — eigentlijk zeggen ze „smerige pooten" — heeft! Belachelijk vindt Cas die drukte daarover. W a t ia nu zoo'n voetstap? — En wat hoeft nu zoo'n gang ook wit te wezen? Cas ziet er niets in.

En dan heeft hij de vrouw eens hooren zeggen: „Alles goed en w e l , kinderen, maar ik wil dat kalf niet m m'en suite hebben, dat eeuwig bedroefde gezicht verveelt me. En dan — neen — neem me niet kwalijk, maar hij parfumeert de heele kamer; hij zet er wel een dood- ongelukkig gezicht b i j , maar ondertusachen , Inj doet t toch m a a r ! "

N u , zeg zelf, ia het prettig zulke dingen te hooren.-' En al.a je alles opkroppen moet en je kunt nooit eena ieta terug zeggen, daar word je ook stil en bedroefd onder.

Of je zou booa en bitter en nijdig worden ; maar daar stond Cas te hoog voor; bij hem zette zich alles in droefgeestig- heid om. Enfin, dat van die parrum vergaf Cas Inuir nog, ieder heeft nu eenmaal zijn „individuellen (.eriicli , en de vrouw, al meende ze in haar hoogmoedige verwaand- heid nog zoo van niet, even goed als ieder ander. I)a,t wist hij , (Jastor, liet best.

Maar er was iets anders, iets ergera. i'ien gevoclazaak.

E e n s , dat Cas met een hart vol wee rondliepen met wist waar hij 't zoeken zou, zag liij de vrouw - de groote op de veranda zitten. En hij redeneerde met langer, liij deed wat zijn hart hom ingaf.

,Laat ons vrienden zijn," zei Caa en hij legd., zijn reuzenkop op de knie van de vrouw en blikte haar m de oogen, uitdrukking trachtend te geven aanzijn mtieni- Bte gewaarwordingen. Maar liet was zondag en de vrouw had een zijden japon aan en Caa' eigenaardigheid , een kenmerk van zijn HOort , van altijd een natten bek te hebben, waa bij deze gelegenheid heel sterk. De vrouw vloog overeind vol schrik en boosheid en tastte overhaaHt

= (fi

a=

(2)

= Q

51)1 naar haar zakdoek. „Jou vieze hond" — viel zo uit - -

„wat meen je w e l , dat ik lue door jou m'en goeie kleeren bederven laat? Marsch, zeg ik je en kom me niet weer met die gekke kunsten a a n ! "

W a t een stortbad ! Het arme dier was dan ook zoo ver- schrikt, dat hij sidderend afdroop en zich in de binnen- kamer van zijn houten huisje terugtrok. Daar schreide hij stellig heete tranen — maar niemand zag ze. In opstand kwam Cas niet, alleen, het verergerde zijn gemoedsge- steldheid en maakte die chronisch.

Even dacht hij : wat toch lafte bedenksels heeft zoo n menschenkind — zoo'n zijden japon, wat zon dat mi?

En daarvoor iemand voor 't hoofd te stooten?

Voortaan deed Cas geen moeite meer, hij ontweek haar.

Als zij de voordeur i n k w a m , ging hij de achterdeur uit.

't Was of hij zeggen wou. . , de wereld is groot genoeg voor ons beiden. . . laat ons elkaar uit den weg blijven.

Maar zijn droefgeestige blikken — nu vaak met stil verwijt vermengd — die spaarde hij haar niet. Als ze rustig zat te naaien en ze keek op , zag ze voor de groote spiegelruiten der veranda-deur een paar bruine, vochtig- glanzende oogen op zich gevestigd. Kn dan wendde ze zich ongeduldig om. „'t Is of dat beest me biologeeren wil met zijn huilerig gezicht!" En om van hem af te zijn, nam ze een stukje roggebrood of rookvleesch en wierp dat den tuin ia. Dat gaf eenige afleiding aan Cas' gedach- tengang. Niet dat hij er van hield, philosoof als hij was hechtte hij niet aan zulke dingen, maar toch, hij liet het niet liggen.

Nu, Cas wacht geduldig op de hand, die hem zijn vrij- heid zal geven.

Ze is laat van ochtend, de baas is altijd vroeger. Maar wa.dit, daar komt ze. Ze schijnt ook niet best geslapen te hebben, net zoo min als hij. Dat ziet Cas met den eer.sten oogopslag. Doch, die twee begrijpen elkaar vol- komen. Zoo fijn en teeder als d i e besnaard is. . . denkt Cas, terwijl het jonge meisje langzaam nader komt — een prettig mensch om mee om te gaan - ze kwetst en wondt je nooit. . . . Ze gaat met je om als een gelijke. . . Toch 'jammer, dat ze niet aan de jacht doet, anders. . . . Daar is ze.

„Morgen Cas, goed geslapen, beste jongen?"

En Cas terwijl hij haar met alle blijken van genegen- lieid maar niet luidruchtig — verwelkomt, Cas schijnt

neerslachtig te zeggen :

„Och, lieve, dat is maar zoo w a t . "

„,Ia, dat dacht ik wel jongen, ik zie 't je aan. Nu, de 'vrouw ook niet. Kom laten we maar even een loopje gaan doen, dat zal ons opfrisschen."

En samen wandelen ze nu een eindje den grooten weg op. Geen van beide is 's morgens heel spraakzaam en zoo vinden ze elkaar's gezelschap juist dat.

Daar gaat een bel in de villa.

„Kom Cas, we moeten naar huis, de vrouw is klaar met de thee."

En Cas keert dadelijk om, in 't voorbijgaan even zacht langs haar rokken strijkend.

Met welgevallen kijkt de vrouw naar zijn mooie, forsche hondenlijf en de bruine van jeugd en gezondheid glanzende huid, die er zoo ruim en losjes om schijnt te zitten, dat ze de bewegingen daar onder maar even meemaakt.

Samen komt het tweetal de verandatrap op. Bij vergissing zet Cas een poot in de kamer. Zoo 'smorgens vroeg heeft hij nog niet het rechte besef van de werkelijkheid, maar een paar oogen, die er besef van hebben zoo spoedig ze open zijn, zien het dadelijk. „Neen, neen" — klinkt 't gebiedend, „jij blijft buiten." — En Cas trekt zich dade-

lijk terug. De jonge vrouw keert zich even troostend naar hem toe. „ W a t is ze weer hard voor je C a s , beste jongen, trek het je niet aan. Als ik 't te zeggen had, nu dan weet je 't wel, . . . maar zie je die daar is de baas van ' ' t spul. . . " l'hv ze strijkt even liefkozend over den breeden kop. Nu, dat maakt weer veel goed.

En Cas blijft aandachtig toekijken. Niet naar de groote vrouw "" die heeft altijd evenveel eetlust, wat Cas min of meer ordinair vindt. Maar naar zijn bleek, blond vrouwtje. Ze komt ditmaal niet verder dan haar kopje thee. Geen honig , geen roomkaas , geen nieuwe haring zelfs kan haar bekoren. „Dat belooft een slechten dag,"

denkt Cas. En Cas weet 't, hij is een opinerkor.

J a , een opmerker, en een die zijn bevindingen voor zich weet te houden. Zijn vrij lange, gladde staart en zijn breede , altijd neerhangende ooren verraden zelden wat er in hem omgaat. Enkel zijn oogen, zijn mooie groote zadite oogen, zijn welsprekend; maar buiten jachttijd druk- ken zij meest neerslachtigheid uit, in alle graden en trap- pen. Waarvoor ter wereld zou je dan ook in vuur komen ?

Nu krijgt Castor zijn ontbijt in den vorm van honden- brood. Hij eet al zijn maaltijden met dezelfde droefgeestige onverschiilighcid. Je moet nu eenmaal eten, maar an- ders. . . . " En met ware verachting slokt hij de vrij groote brokken naar binnen, 't aan zijn minister van binnen- landsche zaken overlatend, dat zaakje verder op te knap- pen. Daarna komt zijn toilet aan de beurt, ecu bewer- king waartoe hij zich gedwee als een lam leent. Cas vindt 't niet meer dan natuurlijk dat hij niet aan knechts of meidon overgelaten wordt, maar dat de baas of vrouw in eigen persoon den borstel hanteeren. Met vasten regel- matigen streek gaat ze over hem heen, die blanke, za(dite vrouwehand , en Cas beloont haar met zijn liefste , zeer naar het sentimenteele overhellende blikken en als de hand onder zijn bereik komt met zijn best gemeende likken.

„Komaan C a s , " klinkt 't na afloop, „nu moet er gewerkt worden. J e weet, er staat geschreven, dat wie niet werken wil, niet eten zal."

Ja, Cas weet het en ook waarin zijn werk bestaan zal.

Hij moet poseeren. De vrouw maakt zijn portret om er den jongen baas mee te verrassen als hij te huis komt.^ Kn samen verdwijnen ze in 't atelier, een achter het huis op- getrokken gebouwtje.

„In positie, Cas," en Cas gaat liggen op een stuk Eer- zisch tapijt, de machtige voorpooten uitgestrekt.

Met critisch scheef gehouden hoofd vergelijkt de schil- deres haar werk met het origineel.

„Iets meer naar links, Cas..."

Maar Cas is nog niet recht helder van ochtend, en be- weegt enkel goedig zijn kop op en neer met een tevreden, smakkend geluid.

De vrouw staat op en verandert wat aan zijn houding.

Maar Cas ziet hier een liefkozing in. En hij staat ook op. Dan maakt hij zich gereed de voorpooten o]) haar schouders te leggen en zijn hoofd sentimenteel naar het hare te buigen, bij wijze van: „leg deine W a n g ' an meine W a n g ' . "

Maar de vrouw gaat hier niet op in. Integendeel, ze slaat een strengeren toon aan.

„Neen, neen, Cas, nu niet lastig zijn."

En de hond gehoorzaamt onmiddellijk, waarna het werk weer begint. Cas blijft onveranderlijk in dezelfde houding liggen, maar zijn oogleden hebben neiging toe te vallen.

Dit mag evenwel volstrekt niet. En de vrouw richt het woord tot hem. , .^

„ W a t een expressie kop heb je toch, daar zou je oneer Ü3

--^

V'i^

Ü07 in speelgoed de productie van dat veel kostbaarder fabri kaat aanmoedigden, gaven de liefhebbers verre de voor keur aan de oude miniatuur-soldaatjes, die zooveel gemak- kelijker te hanteeren waren, waarmede men beter manoeu- vreeren kon en die, in grooten getale, beter den indruk maakten van eene menigte door het verkeerde einde van den verrekijker bekeken.

De stalen stempel-matrijzen, die voor het fabriceeren der kleinere soort dienden, waren niet zeer kostbaar en gaven gelegenheid om de modellen haast in het oneindige te doen al'wisselen. Er bestaat tegenwoordig feitelijk geen troepencorps meer, tot welk land of welk tijdvak ook be- hoorende, dat de liefhebber niet kan bestellen. De fabri- kanten wijden aan hun product eene zekere artistieke zorg. Zoo 'zijn verscheiden soldaten uit den tijd van Ere- derïk den Groote zorgvuldig gecopieerd naar teekeuingen van Menzel, onder anderen de grenadiers van het regiment garde-infanterie, met hun hooge, mijtervormige, met rood laken gevoerde koperen muts, den blauw met zilver ge- borduurden rok, het vest en de broek van zeemleer, en de met hellebaarden in plaats van met geweren gewapende onderofficieren. Het interessante, sedert vijf jaren verschij- nende werk van Knoetel over de „Wetenschap der uni- formen" wordt door de fabrikanten van tinnen soldaatjes ijverig geraadpleegd, en geeft hun gelegenheid tot vele uit een historisch oogpunt werkelijk belangrijke recon- structies.

Men kan tegenwoordig op zijne tafel al de corpsen van de Rijn-confederatie onder Napoleon I de revue laten pas- seeren, naast die van de met den keizer verbonden rijken.

De Beieren, wier groote helmen prijken met de traditio- neele zwarte „rups", en over wier lichtblauwe uniform zich op de borst het breede lederwerk kruist, staan naast de Wurtembergers, die hetzelfde hoofddeksel hebben, maar in het ' donkerblauw gekleed zijn, naast de Westfa^en dei- garde van koning Jerome Bonaparte, jagers met van bo- ven breed uitloopende shako's en groene uniformen met roode oplegsels. De prachtige Hollanders van koning Louis, in witte uniform met ponceau opslagen en met de geweldige berenmuts, ontwaken tot nieuw leven om in miniatuur het ongelukkige 3'''' regiment der keizerlijke garde te vormen, dat in 1812 van Versailles naar de Niemen vertrokken, t o t ' d e n kaatsten man verdween in den tragischen terug- tocht uit Rusland. Men kan er zelfs de Napolitaansche regimenten van Murat bewonderen, de guides en jagers in hun onwaarschijnlijk rijke tenue, overladen met al de schatten van militaire passementwerk, met epauletten, Hon- gaarsohe nestels, brandebourgs en lourragères; men ziet er eindelijk de Fransche garde, de oude en de jonge, grena- diers te paard en te v o e t , jagers, flankeurs, voltigeurs, lotelingen, dragonders, Poolsche lansiers, roode lanciers enz. Draai de lamp wat neer, die dit schitterend en schil- derachtig gewemel verlicht, en gij zult u kunnen verbeel- den, dat gij getuige zijt van de revue door den dooden Caesar op de Champs-Elysées gehouden, zooals RafI'et die heeft geteekend.

De liefhebbers, voor welke de reusachtige verzameling openstaat der meest verschillende uniformen, van den der- tigjarigen oorlog tot op onzen tijd, kunnen zich naar har- telust verzadigen. Om zeker te zijn van de primeurs, laten zij hunne adressen achter bij de winkeliers, die hen, zoo- dra nieuwe bezendingen aankomen, per telegram waar- schuwen. Dan nemen de collectionneurs een rijtuig, laten zich in allerijl naar den winkel brengen, en zijn trotsch en gelukkig als zij hunne keuze kunnen doen voordat hun collega's-verzamelaars „er b i j " zijn. En nooit kan de verzameling als volledig worden beschouwd. Bij elke ver- andering van tenue maken de fabrikanten, in overeen-

stemming met de voorschriften, nieuwe typen. Hun ruiters krijgen lans en kuras of leggen die weder af volgens de grillige invallen der technische comités, — en de hemel weet, dat die invallen talrijk zijn! Zelfs de militaire wiel- rijders zijn reeds in het leger der tinnen soldaatjes opge- nomen en natuurlijk bij de liefhebbers zeer gewild.

Enkele verzamelaars stellen zich niet tevreden met staaltjes van uniformen, maar willen volledige effectieven bezitten. Zoo heeft bijvoorbeeld een rijk koopman te Parijs een volledig Eransch legerkorps op voet van oorlog be- steld: 3 6 , 0 0 0 man van alle wapenen, met ambulances, telegrafen,' artillerie, en dat alles natuurlijk in velerlei houdingen, rustend en staand, loopend, dravend en galop- peerend! Men vraagt zich af, hoe de gelukkige bezitter het moet aanleggen om zijn corps de revue te laten passee- ren. W a n t men zou oppervlakkig meenen, dat op een flinken tafel wel een heel leger van die poppetjes kon staan;

maar elke infanterist beslaat gemiddeld eene ruimte van een vierkanten centimeter, en voor een cavalerist kan men ongeveer het dubbele rekenen. Dus zouden 3 0 , 0 0 0 tinnen infanteristjes, vlak naast elkaar geschoven, eene ruimte van 3 vierkante meters beslaan; maar wanneer men nu nog de reglementaire afstanden der formation, de plaats voor de batterijen enz. in aanmerking neemt, dan ziet men dat een veel grootere plaatsruimte noodig is.

De beoefenaar van het Kriegspiel gebruikt dan ook een veel kleiner effectief. De gevechtseenheden worden slechts door enkele manschappen voorgesteld. Oj) de tafel heeft men een terrein aangelegd met behulp van kleine voor- werpen van karton of van tin, huizen, kerken, spoorweg- stations, holle wegen of loopgraven, bosschen enz Een paar oude regimentskameraden nemen aan weerszijden van de tafel plaats, liefst beproefde vrienden, want het oor- logsspel stelt de prikkelbare eigenliefde op een zeer zware proef. Miflden op de tafel staat ee/i kartonnen scherm , waardoor elk der aanvoerders in staat wordt gesteld zijn voorbereidende schikkingen voor het gevecht te maken zonder dat de ander het ziet. Dan wordt het scherm weg- genomen, en de strijd begint met voorloopige verkennin- gen van de cavalerie, waarbij den legeraanvoerders eene kleine huivering door de leden vaart, zooals de groote veldheeren die voor den aanvang van een slag gevoelen.

Stilzwijgend wordt de strijd voortgezet; men moet zeer vlugge vingers hebben, om zijn poppetjes te bewegen en tegelijk het oog te houden op de aanvallen van den vijand.

De spanning neemt toe en weldra wordt de illusie volkomen : men is niet meer meneer Durand, die tegen zijn buurman Dupont speelt op eene bovenwoning van de Rue Quincam- poix, men waant zich verplaatst naar het plateau van Bautzen of naar de hoeve van Belle-Alliance; men onder- vindt al de vreugde, al de bezorgdheid van Napoleon te Austerlitz of te Waterloo. Eene onvoorzichtige beweging met uw elleboog, en eene geheele divisie van uw le- ger valt omver: G r o u c h y ! . . . Dat was het werk van Bliicher!

En als de strijd is geëindigd, zijn de oude kameraden weer kalmer geworden en kijken elkander aan met een glimlach, zooals Sterne's uncle Toby en korporaal Trimm.

Ze laten hun blik gaan over het slagveld, waar hun troe- pen dooreen zijn gemengd naar het toeval van den wor- stelstrijd. Van tijd tot tijd omhult een dikke rookwolk uit hun pijpen de legers, en terwijl die wolk langzaam optrekt boven de onschadelijke batterijen, droomen zij van vroegere overwinningen en van een revanche in een vol- gens hen veel te ver verschiet . . . {U Teiiipx).

a

(3)

^Q

£? =

60G

l)c gerechtsboden, nog gewapend met hunne m dozen tiid reeds veronderde steenen bijlen, treden voor om te bevestigen, dat het is de tijd en de dag bij klimmender zonne, dat het is de plaats en de plek om te houden een

vrii gericht van DrentscLe mannen. ^^

Wie klaagt? „Ik, Herimod, de zoon van Hihlold. Wel- aan dat hij optrede en het verhaal doe van wat hij zag met' eigen oogen! Dat de droeve oorzaak worde genoemd, waarom de gouwgenooten samenkwamen! Het zal nog eens opnieuw den toom aanblazen, grimmige verontwaardi- ging' wekken Maar de misdaad vraagt vonnis, het beleed.gd recht moet worden gezoend. Dit is de daad, dat Theod- grim — zij kennen hem allen — heeft verraden zijn eigen

van een belangrijk stuk leven onzer heidenscli-germaansche voorvaderen, een kleine twaalf eeuwen geleden.

En zoo is het inderdaad geweest. Ofschoon op den mor- o-en dat de voorstelling voor Hare Majesteiten zou plaats hebben, de regen z\>aar en aanhoudend nederviel, bittere ironie op ons „bij klimmender zonne," heeft deze tegenspoed toch aan den indruk geen schade gedaan. Door de groote toewijding van alle medewerkenden, de schilderachtige groe- peering, de fraai uitgevoerde kleederdracht, bewapeningen grimeering, door zang, woord en handeling, vertoonde het

"dino-" een treffende nabootsing van Germaanscherechtspraak.

Niet blind voor veel wat beter had kunnen zijn, mogen wij toch met voldoening neerschrijven, dat de Koninginnen hare

E,-!.:?^=^rï». M„..z,. ïf ^f-':^r-±,=f"'™ir,~i

o-ewezen door Friesland's poelen en moerassen en met de Franken heeft gestreden tegen de Friezen en Drenten. Wel

moeten alle booze alven in hem gevaren zijn, dat hij in dien onheilvollen slag aan de Bordene verslagen heeft van zijn eigen stam, mannen in alle dorpen bekend, door den kla-er met name genoemd. En of sommigen — des euvel- daders verwanten bovenal — al mochten begeeren, dat twijfel overbleef, des klagers zware eed en zijne betrouw- baarheid, door zijne eedhelpers bevestigd, laten geen twij- feling over. De ellendige is schuldig aan landverraad en broedermoord. Geen genade voor hem. Nog vóór het ding uitspraak doet, treden zijne naaste magen naar voren en, zooals zij breken

„de taaie twijg van den edelen e l s , "

zoo verscheuren zij alle betrekking met den man, die hun geslacht te schande is. Zij hebben, naar aller meenmg, wèl gedaan, want ook de andere dinggenooten eischen zijn l e v e n . M o c h t hij ooit woAorkoeren, hij 7,al a l l e r vijand zijn- hem te dooden zal plicht wezen en voorrecht.

De rechter, staande nu, verklaart hem vogelvrij. Mee- doogenloos, zelfs voor deze ruwe tijden, klinken de korte

zinnen uit zijn mond, in gedragen stafrijm, die den ver- rader stellen buiten alle recht en schut, i^oodat hij mag worden gejaagd als een wolf, doodgeslagen als een dolle hond En die hem doodt, zal ieders dank ontvangen.

Mannen van ruwe daad zijn zij allen, hard voor anderen en zichzelven. Maar trouw en recht staan hun hoog.

Niet straffeloos mag 't heiligste worden belecdigd

Intusschen is met het vellen van het vonnis nog met alles ten einde. Door hare jonkvrouwen begeleid komt een' profetes, een hellirima, om hare volksgenooten te be

spraak veler oordeel overeenstemde. Voldoening bovenal hierom, omdat door dit welslagen de belangstelling m het leven onzer Germaansche voorouders toegenomen is.

TIHHEH SOLDAATJES.

Niet iedereen kan, zooals de Duitsche keizer een Anr^s- ,py'l bezitten, kostbaar ingericht met een zorgvuldig en relief nagebootst terrein, met heuvels en dalen, rivieren en beken, spoor- en straatwegen, dorpen en hosschen enz.

En toch zonden tal van krijgshaftige zielen, welke het noodlot thans heeft gehuisvest in de lichamen van amb- tenaren, kooplieden, schrijvers of kunstenaars, zich gaarne de spanning gunnen van zulk een veldslag m 't klem.

De lectuur der tegenwoordig (vooral in Frankrijk) zoo menigvuldig verschijnende militaire gedenkschriften, wak- kert dien ijver voor het oorlogsspel aan.

Is het werk van den dag afgeloopen, het kantoor ot de winkel gesloten, dan verdiepen zich deze slachtoffers van den vrede met hun verbeelding in de emotiën van het slagveld. Zij hebhen het hoofd vol van heldhaftige charges, alles verwoestende batterijen, omtrekkende bewe- gingen, zegevierende aanvallen, meesterlijke terug- tochten.

Welk symbool, welk beeld kon aan den smaak van deze kamergeneraals voldoening geven? Velen zochten het m het bezit van die kleine tinnen soldaaljes, die in Beieren bil millioenen worden gefabriceerd en van welke, zooals dezen zomer werd medegedeeld, de kleine Duitsche kroon- ,n' profetes, een hellirima, om Hare volKsgenooien .e u.- . ^^^^^ vacantieuitstapje n .oedigen. Een dier wijze vrouwen, van wie men gelo f^l^^^J^^ „ J „ J , Lamartine! - een p.

laar een dat de toekomst open lag voor haren blik, Rjielt zij, voor

de ooren der dinggenooten van een tijd, waarin alle stam- men dezer lage landen, in vrede en voorspoed onder eene vorstin zullen vereenigd zijn.

Al zal, vindt iemand misschien, het tooneel met „op- vroolijkend" werken, het zal, hopen wij, wat beters doen.

Doordat vooreerst de rechtshandeling zelve tot m de klein- ste bizonderheden gevolgd is naar de oudste bescheiden;

doordat wapenen en kleederen zoo getrouw mogelijk naar de beste bronnen zijn vervaardigd — wij hebben re.len den heer Keyding voor zijn hulp zeer erkentelijk te zyn----;

door de sacrale handelingen die geschieden, de godsüien- stige denkbeelden, de namen en eigensdiappen der goden waarvan sprake is, terwijl ook de handelende personen Drentsohe namen dragen van 800 n. C. — door dit alles, in verband met de klassieke plek gronds, waarop de han- deling afspeelt, hebben de Koninginnen en allen, die deze rechtspleging aanschouwden, een indruk kunnen ontvangen

-'-r'i^;:^;rTFm'venB do.i Ick.st ,lei- Kiu.schn ImndelinK 0,1 <U-- mnzifik (lo'- koren van' llichard Hol , vindt men in een bij U. i h u i s m . te Assen n,l,KO,j,,- veii l)nekje viui Mr. S. Gnaaiiin, on scl.vijvei' lU'zes.

der Zwitsersche meren — o Lamartine! — een paar hon- derd doozen medenamon.

Deze liefhebberij heeft eene nieuwe klasse van verza- melaars doen ontstaan, welker manie gelijken tred houdt met den steeds meer verspreiden smaak voor militaire bibelots en prenten. Zoo kan men sedert eemge jaren bij de kooplieden in dit artikel, tusschen de klanten mt de kinderjaren, meer serieuse liefhebbers vinden van allerlei leeftijd, rang en stand.

Aangemoedigd door den toenemenden verkoop, hebben de fabrikanten hunne werktuigen verbeterd, en geprikkeld door de concurrentie hebben zij werkelijk verrassende re- sultaten verkregen. Vroeger was er slechts ééne fabriek, welke aan onze winkeliers de bekende langwerpig ronde doosjes met wit-en-blauwe etiketten verkocht , die gere- geld veertig man voetvolk of veertien cavaleristen bevatten.

Ongeveer dertig jaren geleden naln men de proef met massief looden soldaatjes, veel dikker en grooter dan de platte tinnen figuurtjes uit München of Neurenberg. Maar terwijl door eene zonderlinge tegenstelling, de kooplieden

^ :

'•tQ-

— 595

„ns te vergeefs naar zooken! Geen wonder, dat ze je be- kroond hebben op de laatste tentoonstelling. Maar dat niet weer, hé jongen? foei, wat heb je toen uitgestaan!

Je was heelemaal van streek toen je thuis k w a m ! En dat enkel uit ijdelheid. De baas won eens met je pron- ken. Maar dat niet weer, voor nog zooveel gouden me-

dailles niet! . De oogleden dreigen toch toe te gaan, en de kop neigt

zich bedenkelijk naar den grond.

Cas!" zegt de vrouw -waarschuwend.

En Cas kijkt op, maar droef-verwijtend. ^ ,Ta jongen, 't leven is moeielijk, daar gaat mets at.

Een beetje opgewekter kijken. Gas. Denk maar eens aan wat prettigs. Als de baas terugkomt, ga je mee op de jacht, Cas, de j a c h t ! " Castors ooren gaan nu iets omhoog,

on zijn blik wordt levendiger.

„Zoo, zoo ben je goed. J a , Cas, dat kan ik me nu eigenlijk niet van je begrijpen, dat je daar zoo dol op bent! Dan is er een ander wezen in je gevaren dan

eerst ben je prachtig, zegt de baas. Nu zijn al^ je bewe- gingen zoo log en lui en langzaam, 't Is of mets je de

moeite waard is, maar dan is alles elastisch aan je, je loopen en je springen, 't Is een genot om je e zien.

't Valt me wól een beetje van je tegen. Hoeveel hazen en eenden en snippen heb je al naar de andere werehl geholpen ? De baas heeft 't allemaal opgeteekend, weet je dat -wel?" , , f,,„

Zoo gaat het door, totdat de bel weer voor de kolhe luidt Cas weet 't al, hij verandert dadelijk van positie, en schudt zich eens. „Daar zou je stijf van yo^'den, t<;

Cas? W i l je ook eens kijken of je gevorderd bent .^ Wat zeg 'je nn Van je zelf? Nog al tevreo? Heila, jongen, loop'den heelon ezel niet omver. Nu, strakjes v e r d e r . . .

Samen verlaten ze het arbeidsveld, maar verder gaat Cas niet mee, hij heeft idee, dat de groote vrouw ruzie zal zoeken, dat kan je soms zoo hebben. Voor afwisseling gaat hij maar een beetje voor 't hek zitten kijken wat er op den groeten weg langs komt. Niet veel. Een paar landloopers, die het hek binnen willen gaan, maar op 't gezicht van dat reuzenbeest haastig afdemzen. Een kleine keffer, die zich nijdig maakt over een wielrijder.

Belachelijk, vindt Cas. Had hij dan nog niet geleerd zndi aan niets, wat ook, te ergeren?

(,S7()/ vnlijL)

HET STAALBAC HAAELEM.

Verrijst dan op een van de schoonste plekken van Hollands tuin een „Kurhaus" en een „Trinkhalle' , vol- komen naar de eischen des tijds ingericht

Deze onderstelling, door den heer Dr. E. van der Ven op het einde van zijn bijdrage over de Wilhelmmabron, in het jaar 1894-, in ditzelfde weekblad geopperd, is een feit geworden, en zijn hoop, <lat vreemdelingen ons het werk niet uit de handen zouden nemen, is verwezenlijkt.

Op een der schoonste plekken van Hollands tuin zijn een Brongebouw (Kurhaus) en een Drinkhal verrezen, ja wat meer zegt, een Badhuis, waarnaar zelfs zijn geestdritt niet durfde opzien, heeft zich mede in de nabijheid van die beide gebouwen verheven.

Daartoe moest het komen. Toen men m 18o4 m de Haarlemmermeer oj) de hoeve, profetisch „d'Yser rinck genaamd, een put groef en zeven meter aarde waren weg- genomen , vloog het zoo lang geperste Avater , als

een bevrijde en verloste gevangene, niet voor met met alle gewebl omhoog. Niet voor niet brak het water het gewelf s t u k , waarmee men den pnt dekken wilde, en niet voor niet dwong het om een alleidingsbms, die het naar elders leiden zou. Niet voor niet kleurde het on- hegreiien, de planten aan den oever, bij zijn uitmon<ling, roestkleurig bruin. Het was met zijn constante warmte- graad van 11° Celsius, het was met zijn 4 0 . 0 0 0 liters water in een etmaal, het was met zijn verdienstelijke en ongeëvenaarde verhouding van ijzer- en keukenzoutgehal e (O 1112 tegen 3.2445 op elke liter) niet hiervoor uit de diepe aardlagen onder de drooggemaakte Haarlemmermeer opgesprongen, niet hiervoor door een gelukkig toeval uit zijn gevangenis bevrijd geworden, om zijn bestemming te missen en op een boerenplaats de koeien te drenken of zich in een paar flesschen te laten bottelen. Het had recht op meer waardeering en deftiger exploitatie. H e t j i a d beneden, van andere staal waters gehoord, hoe graag zij met minder verdiensten te Spa, te Kreuznach en elders werden ontvangen, wat hallen en paleizen er voor hen werden ge- bouwd, en zijn eerzucht rustte niet voordat het verder kwam in de wereld.

Dit nu is geschied. Buizen voeren het water, thans bevredigd en gedwee geworden, door de Haarlemmermeer en onder het Spaarne door naar Haarlem, waar het mets minder dan een ijverige en hoffelijke maatschappij tot zijn dienst gereed vindt. '

De „Maatschappij tot exploitatie van Staalwaterbronnen te Haarlem" heeft haar zinspreuk Hae Aquae Acerrimum Remedium Laborum Et Malorum (de lezer gelieve op de hoofdletters te letten) wat zooveel zeggen wil a l s : „deze wateren zijn een krachtig remedie voor uitgeputte kracht en kwalen", zij heeft haar kantoor in het hart der stad op den hoek van het Donkere Spaarne en de Bakenessergracht heeft haar Gulden Boek, een merkwaardig plakboek met een rijk aantal attesten van allerlei geleerden, heeft haar gids in een handig boekje van Dr. C. E. Daniels, genees- heer te Am.sterdam, en voorts alles gereed om bleekznchtige, bloedarme, nerveuze menschen, die in den strijd des levens dreigen onder te gaan, te stalen tegen de slopende mach- ten, die hen bedreigen; heeft eindelijk, en hierover een paar woorden, hare drie gebouwen, waarin zij het kostbare bronwater uit de Haarlemmermeer exploiteert.

De drie gebouwen vereenigen zich in en om het zooge- naamde Frederikspark, vroeger de Koekamp, weleer de Baan.

Hier was tot voor korten tijd een groot grasveld, met een eenvoudig laag houten hekje er om, lütnoodigend en als gemaakt tot overklimmen, fraaie hoornen stonden er m , een lust voor het oog. In een cirkel liep er een weg om heen, met geboomte en in geboomte verscholen villa s aan den kant. Hier speelden kinderen en zaten ze m het gras.

Hier joegen de jongens met verwoed schoppen de groote l i c h t e ' b a l l e n , ballen als globes, omhoog, of joegen met houten slagspanen kleinere de lucht in , soms over de hoot- dcn of voor de voeten van de burgerij, die er omheen wandelde. Hier zaten kinderen uit de werkmansbuurten aan een ander eind ongestoord op het gras of kropen over den grond, veilig achter het houten hekje, dat hen be- schutte en niet opsloot. De witte boezelaars blonken in de zon. Het was al leven en beweging op Woensdag ot Zaterdag middag en de boomcn, rondom met hun bladerdos o-limmeiid in de zon, lachten op het bonte tafereel goedig neder, als bezadigde oude lieden, die de zon en de stor- men van tientallen van jaren over hun kruin hebben ver- dra-en, en onder hen de oude peppel met zijn broeden stam

' Ken nubij «eieren bron lovevl noR si'ootei- lineveelheid. l''"' ' ^ , , ' ' " ; ' "

landia-b o lUa NN^.lcr is van luM.elblo gcln.Hcen w o r d t Koselnkl jAoinaakl s tafehvater (1 lollandiawaf,-r) -odro.dcen te worden.

=iS

a:

(4)

— 596 — en zijn hooge k r u i n , die van de duinen bezien, als een

breede reus hoven zijn oude broederen uitsteekt, 's Avonds vielen de schaduwen er neder, stil en vredig als in een p a r k , en waardig stonden de bruine beuk met zijn breede uitgeslagen vlucht en de lange populieren te droo- men in den maneschijn. Het was de oude „Baen" i\iet meer van vroeger eeuwen. De villa's en de tuin van 't Pavil- joen „Welgelegen", die den Koekamp scheidden van den Dreef en den Hout, hadden er een groot deel van wegge- nomen; maar het aan de Haarlemsche jeugd zoo welbekende terrein had toch de bestemming nog niet verloren, die

„Hertog Aelbrecht van Beijeren, Palensgrave opten Rijn en grave van Henegouwen en Holland" in 1389 er aan toewees, toen hij in dank voor „menigen truwen dienst die Baen, die leit buten der Houtpoirt aen zijne lieve en getruwe stede van Haerlem tot een speelvelde gaf sonder eenig ander oirhaar daer op te doen, ten ewigen d a g e , "

een gunst, die in 1497 door een zijner opvolgers „Filips van Boergoenen" werd „gecorfirmeerd", opdat zijne „ondersa- ten daarop spacieren, spelen, balslaan en recreatie nemen zouden en Haerlems gemeente en Poirters daerop huere genouchte en desduit zou-

den hebben naer ouder ge- woonte en soe sy tot hier toe gehadt hebben."

Tot hiertoe! Vier eeuwen mochten dat woord herha- len, maar nu werd het „tot hiertoe en niet verder" en werd „die Baen" gesloten voor de gemeente en poir- ters en de jongens en meis- jes van Haarlem. De oude

„truwe stede" deed aan Palen.sgraven en Hertogen geen „truwe diensten"

meer , waarvoor zij be-

looning wachten mochten of oude priviligien gecontir- meerd mochten zien. De oude „truwe stede" was een belasting betalende gemeente geworden, onderworpen aan de meeste stemmen van een raadsvergadering — en van „Baen" „Koekamp" geworden en van „Koekamp"

„Frederikspark", zag de oude historische plek zich nu

„ten ewigen dage" gesloten voor het spelen en balslaan en recreatie nemen. Sedert een klein half jaar toch mag de Haarlemsche poorter voor zijn contributie er in spacieren gaan of anders rondom een hoog ijzeren hek er omheen loopen en door de tralies kijken naar den Engelschen aan- leg en naar de gelukkige wandelaars, die er aan tafeltjes haar genouchte gaan nemen, en mag hij er luisteren naar de concerten, wier zwellende fanfares zicli door geen hek of entree's laten binden.

De oude kamp met gras en boomen en kinderen is een tuin geworden met afgestoken grasranden langs slingerende paden met perken en gazons, waarop de mooie hoomen, die voor den Engelschen aanleg konden dienen, met overleg staande gebleven zijn. Aan de Noordzijde staat het zoo- genaamde „Brongebouw" met zijne aangename warandes, die zich als een paar lange gebogen armen naar den tuin uitstrekken en een oogenblik schijnen te talmen, om de muziektent te omhelzen, die in het midden staat. Voeg hierbij zitjes, stoeltjes, tafeltjes, bedienden, dames en hee- ren, die langs de paden drentelen, gasten, die wijsgeerig achter een glas bier over de aangenaamheden en over de veranderingen van het oude Haarlem praten, en gij ziet de nieuwe wereld in de oude Baan voor u. Vóór het

„Brongebouw", aan de stadzijde, heeft men een ruime oprit vrijgemaakt, die onder de zware boomen een goeden ,

vriendelijken indruk maakt, gelijk ook het gebouw zelf, dat met zijne lichte, vlugge vormen, zijne daken en uit- bonwsels als een sierlijk chalet door het geboomte heen- gluurt. Het lichaam van het gebouw wordt gevormd door een ruime van een hooge galerij voorziene zaal, 22 m.

lang on 19 m. breed, die gij door middel van een vesti- bule binnentreedt en die aan de andere zijde toegang geeft tot een ruim bordes, aan weerszijden eindigend in de genoemde lange veranda's. In de zaal kunnen concer- ten gegeven worden en in 't algemeen groote samen- komsten gehouden worden, tot tooneelspel of dans.

Een fraaie biljartkamer en conversatiekamer, uitnoodi- gend gezellig, liggen ter zijde, andere vertrekken, onder anderen een fraai damessalon bereikt men door middel van gemakkelijke trappen, die naar de galerei voeren. Het geheel vormt een hoog, een luchtig, smaakvol wel inge- richt geheel, zooals men dat in onzen tijd aan veel eisohende badgasten behoort aan te bieden en zooals men het van een goede buiten-soeieteit mag verwachten. In afwachting toch van de badgasten , die komen moeten, wordt het gebouw als een buitensocieteit ' gebruikt en al vast gezellig ge-

maakt voor den tijd, dat de badgast er zich misschien te eenzaam gevoelen zou.

Men zon op den naam afgaande , licht meenen , dat men in het Brongebouw de bron vond, doch dit is niet het geval. De „bron" vindt men in de „Drinkhal" aan het andere eind van den tuin en aan den overkant van den weg, die als een snoer den ronden tuin omgeeft. Aan den pnblie- ken weg geplaatst is deze Drinkhal — sobere en deftige nakomeling van het eenmaal in den Haarlemmer- hout vermaarde Dronkemanshuisje — voor ieder bereik- baar. Het is een klein, net gebouw, met een ingang links en een uitgang rechts. Hier vindt het water uit de Meer, zich driftig voortmakende, geen poldersloot, maar eei\

tempeltje om het te ontvangen. Hier mogen telkens weder nieuwe stroomen tevreden glimlachen waar zij in een wijdsch reservoir, k o e l , diep en geheimzinnig worden op- gevangen en min of meer plechtig, als doopwater in een font, behandeld. Nevens al dit nieuwe staat de patriarch van den ouden Koekamp, de oude peppelboom, en strekt met goedige gelatenheid armen , die zelven boomen konden zijn, over het moderne baptisterium uit.

Aan den Kleinen Houtweg, niet in de onmiddellijke na- bijheid van het Brongebouw, maar toch. onder zijn rook, staat het Badhuis, rustig, een weinig achteraf, mede onder geboomte. Het maakt met zijn langen en lagen vorm, met zijne beiden vleugels en zijne tuimelramen den indruk van een coquet schoolgebouw. Hier zal men zich in het ver- sterkende water kunnen dompelen in eiken graad van warmte, hier, in de nette hadkamers, zal men zich kunnen laten bespuiten, besproeien, modderbaden, zwavelbaden, electrische baden, heete-luchtbaden kunnen nemen, naar al de eischen van den tijd. Een gymnastiek-locaal voltooit het geheel dezer inrichting. Beneden staan de verwar- mingstoestellen , boven in het dak de warmwaterkuipen.

Men heeft maar do krukken om te draaien, en gehoorzaam

' lichalvn voor de leilnn is het nvoiiKclKiinv met zijn tuin iiij Rowi buitengewone geiegcnlieden (concerten) tegen een zee)' i,v^v (niti'ee ln(

lijk voor vreemdelingen • n dames. De restiinriil.ie, die een eigen heeft, is voor liet publiek geopend.

I''rcde)-ik,snark. (Küekaiil|i-)

r

=>u

Middengedeelte der groo)). „Vlet ding is gebannen." (Naar eene photogralio uitgave L. H a n s m a . Assen.)

Profeten en gezellinnen. „Nu staren mijne oogcn in stralende toekomst." (Naar ccne phologralie uitgave L. Hansma , Assen.)

-.(^

(5)

— (U)8 — V l C I i S O ü l ü I I J l C N X I I C I D .

Een gasbrander, die zich zelf ontsteeict.

In de Scioililic American wordt een zoodanige brander beschreven, die naar de uitvinding wordt genoemd van den Heer Duke, een Amerikaan.

Die nieuwe vinding is inderdaad niets anders dan een toepas- sing van hetzelfde beginsel, als waarop de werking berust van Döbereiners l a m p ; alleen is het in dit geval geen waterstofgas, maar gewoon lichtgas, dat uit een nauw buisje tegen een platina- sponsje aanstroomend, daarvan de temperatuur voldoende verhit, om een dunnen platinadraad, die van het sponsje naar den brander loopt, aan het gloeien te brengen. Dat gloeiende draadje ontsteekt dan de vlam.

Wij hebben met dezen brander reeds kennis gemaakt en bevon- den, dat hij in den aanvang zijn werk vlugger deed dan na ecnige malen gebruikt te zijn. Het is dan ook te vreezen, dat in de praktijk deze toepassing geen opgang zal maken, daar het platma- sponsjo — men weet dit uit Döbereiners lamp — zeer rein moet worden gehouden, indien men niet wil dat de lamp haren dienst w e i g e r t ; " r e i n e r a l t h a n s , dan men hij dagelijksch gebruik in de iiuishouding kan vorderen.

van 100 talenten of /' 282,930.— vertegenwoordigde. Voor precies dcnzelfden prijs kreeg de kuiistminueiide koning van Perganion, Attalos I (241 tot l',)7 v. C h r ) , de Lorenzo de Medici der oud- heid, op eene verkooping te Athene, eene schilderij van den vroe- ger genoemden Aristides van Thebe. Nog 100 jaar later betaalde de Romeinsche kunstkenner Hortensius, — die van 114 tot 50 v.

Ohr. leefde, — de som van 144,000 sestertiëti of ƒ 140,400.—aan den schilder Kydias voor diens groote schilderij „de tocht der Argonauten.''

Van een tijdgenoot van den beroemden Apelles, den .schilder Protogenes van Kaunos, verteld Rudolf Kramer volgens oude bronnen het volgende: T , i

Deze schilder verkeerde langen tijd in moeilijke omstandigheden en kon het niet tot behoorlijke verdiensten brengen.

Hij werkte buitengewoon langzaam en aan zijne groote stukken schilderde hij zeven tot elf jaar lang. Toen hij zijn beste stuk Jalysos, de stadsheid van R h o d e s " afgemaakt had, was hij bij zijne landgenooten nog weinig in tel. Daar kwam Apelles toe- vallig naar Rhodos en bezocht den schilder. Hij verklaarde open- lijk, dat hij bereid was voor „Jalysos" .50 talenten (/' 1 4 1 . 4 6 ; ) . - ) te betalen. Eerst hierdoor werden de Rhodiërs op Protogenes op- merkzaam gemaakt en boden nu voor de schilderij eene nog groo- . . . . . +prp som oüdat zij in de stad zou blijven. Sinds dien tijd was Prijzen van schilderijen in de oudheid. Protoo-enès, evenals de andere beroemde, zoo buitengewoon betaalde

. , • , j.„ sobikfers der Grieksche oudheid, een man wiens carrière ge- De oude Grieksche schilders verheugden zich in zoo'n groote schuneis ciei

geldelijke waardeering hunner kunst, dat onze meest beroemde en m a a i a was.

best betaalde kunstenaars het volste recht hebben hunne collega s ^^^ nieuwe ziekte onder de druiven.

van voor 2000 jaren te benijden. De grootmeester van de Griek- sche schilderkunst, Polygnotos van Thasos, die omstreeks 450 v.

Chr. leefde, vond het nog beneden zijne kunstenaarswaardigheid zich voor zijne kunst te laten betalen en verklaarde, dat hij voor al zijne scheppingen genoegzaam beloond was, door de verleening van het Atheensehe eereburgerrecht. Dertig jaar later stond de schilder Zeuxis uit Heraelea aan het hof van den Macedonischen koning Archelaos I op het toppunt van zijn roem. Hij had aange- nomen de feestzaal in het koninklijke paleis te Polla met muur- schilderingen over mythologische onderwerpen te versieren en ont- ving daarvoor uit de particuliere kas des konings een honorarium vair' 400 Mnas of in onzen munt uitgedrukt /' 18,864.— . Voor '^ij e o h t / T n a M l^-ejlüt, o.-.tbnden Wfa-d, had i.ij te iff-^'-.tc •.•[•'(

schilderijen tegen hooge entree tentoongesteld en was daardoor een van de rijkste mannen in Griekenland geworden. Toen hij uit Macedonië' wegging, schonk hij den koning tot aandenken eene van zijne beroemde schilderijen, den herdersgod P a n voorstellende.

De vrijgevige koning bood den schilder ook hiervoor betaling aan, maar Zeuxis verklaarde trotsch, dat zijne stukken niet met geld te betalen waren.

Aristides, de leider van de Thebaansehe sehilderschool, die om- streeks 364 V. Chr. bloeide, berekende, zooals Rudolf Kramer in het Universum zegt, voor iedere afzonderlijke figuur op zijne schilderijen 10 Mnas, dat is /' 470.—. ï o e n de rijke kunstmmner Mnason van Elatea hem eene historische schilderij^^ afkocht, waarop ongeveer 100 personen voorkwamen, betaalde hij den kun- stenaar voor dit stuk dan ook het aardig sommetje v a n / ' 4 7 . 0 0 0 . . De schilder Theomnestes vroeg van dcnzelfden kunstliefhebber het dubbele en Asklepiodoros zelfs het drievoudige van deze som;

zijn stuk stelde de „Vergadering der twaalf Goden" voor en was door Mnason voor den prijs van 30 Mnas per figuur besteld. _

De oud-Grieksche schilderkunst bereikte haar grootsten bloei tijdens de Sikvonische school, aan wier hoofd de geleerde Pamphi- lós, de meest beroemde onderwijzer in de schilderkunst, stond. Hij ontving voor een cursus van één jaar van lederen leerling een talent,"dat is f 2830.—. Pamphilos leefde ten tijde van Phiiippos van Macedonië en zijn geniaa'-'e leerling werd de beroemdste schilder der oudheid, Apelles van Kolophon. De sommen, die Aiielles voor zijne stukken uitbetaald kreeg, waren enorm.

Zoo bestelde de stad Ephesos bij hem een portret van Alexander den Groote, waarvoor hij 20 talenten goud ontvangen zou. Twin- tig talenten goud stonden gelijk met 200 talenten zilver en m ons geld met /' 5(;5,8(;0.—. De schilderij stelde den groeten koning voor, met den bliksem in de h a n d ; en toen het in den hcroeinden tempel van Artemis opgehangen werd, waren de Ephesiërs zoo opgetogen, dat zij den schilder de afgesproken som niet lieten toetelien maar toe'meten. Zoo vertelt Plinius.

Een ander, ook veel bewonderd meesterwerk van Apelles was de schilderij van Aphrodite Anadyomene, op het oogenblik, dat ze uit het water verrijst en met de handen de vochtigheid en het schuim uit de haren drukt. ^ .

Dit stak had Apelles voor den tempel van Asklepios te Kos |;ra^ng ^ ; - - -gp^^a'd^ ce.i .nieuw bewijs zal zün,

geschilderd; en toen later de Romeinsche keizer Augustus het |sa,.ama,kka steeds is een voorwerp vim dos Komngs liijzondcre zorp on leven wenschte te bezitten, schonk hij daarvoor aan de inwoners van Idige belangstelling"

Kos voor één jaar vrijstelling vau belasting, wat ongeveer de som |

Geen gewas, dat zoo menigvuldig en bij herhaling door ziekten van allerlei aard wordt aangetast, als de wijnstok. Herinneren zich de ouderen van dagen nog het plotseling optreden van het Oïdhmi Teucri, een parasiet, die sedert niet opgehouden heeft hier en daar te loven ten koste van de wijnliefhebbers, die m latere jaren een gevaarlijke concurrente kreeg in de J'hijUoxera demstans, de gevree'sde druifiuis, thans wordt de wijnstok geteisterd door het black-rot, een ziekte van Amerikaanseben oorsprong, even als de mildew of honigdauw.

Op de vrucht komt eerst een klein, bleek vlekje, dat ras m oiv-raiio- toeneerat en een purperen Ideiir aanneemt, tot ton laatste de zóó ^aangetaste druif zwart word^ en verdroogt. Deze ziekte, die voornamelijk de planten van Amerikaanseben oorsprong aan- tast, ontziet zelfs de bladeren niet, j a tast ze dikwijls in de eerste plaats aan.

Middel tegen den reuk van jodoform.

Jodoform is een uitmuntend ontsmettingsmiddel en wordt als antisepticum zeer veel gebruikt. Het heeft echter een zeer ster- ken kennelijken reuk, die ieder dadelijk aan het hospitaal en aan chirurgische opieraties doet denken. Zoowel de geneesheeren als de iiatiënten nemen dien onaangenamen geur, die hun beroep of de plaats van waar zij komen verraadt, mede, vooral aan de handen, die met jodoform in a a n r a k i n g zijn geweest. Gelukkig doet de terpentijn dadelijk den jodoform-reuk verdwijnen. Men behoeft daartoe slechts de handen of de gebruikte voorwerpen te wasschen in water, waarbij een weinig terpentijn gevoegd is, en daarna nog eens met zeep. ^p-, ,•

De lijkverbranding in de Vereenigde Staten.

De lijkverbranding wordt langzamerhand meer algemeen in de Vereenigde Staten van Noord-Amcrika, zooals de volgende cijfers aantoouen I n 1885 werden daar 36 lijken verbrand, 119 in 1886 195 in 1887, 199 in 1888, 262 in in 1889, 362 in 1890, 464 'in 1891, 574 in 1892, 677 in 1893 en 876 in 1894. Het aantal lijkovens

klommen.

de gezamenlijke steden is thans tot 17 ge-

C O R R E S P O N D E N T I E .

D c l l e e r N. van den Brandhof, Oud-Gouvcrneiir van Curiujao, deelt ons, naiu' aanleiding van het artikel in No. 36 van ons blad, waarin over liot be- leid van zijn vader, don predikant van den Brandhof, als leider der boereii- kolonisatie • in S u r i n a m e , oen afkeurerjd oordeel wordt uitgesproken, een sclirijvcn mede, op 11 December 1845 ém dézen predikant door den tooniria- li.roii minister van koloniën, den Heer .1. C. Baud gericht.

"jlo Heer Baud deelt in dit schrijven imn don Heer v. d. B. diens benoeming mode tot Ridder in de Orde van don^ Nodnlandschen Leeuw, spreekt mot o-roote waardeering van de diensten, dooy don Heer v. d. B. onder lioogst be- droevende omstandigheden bewezen, on verklaart ten slotte, dat deze bonoe- den predikant en de kolory*ien, die door Gods goedheid in het

dat do nederlating aan do

» voor

Bi#>l(<anwMirw<i<<ww'.TP»Wiiteai«fe^ff>'*!^ww^.°iflgs»t«l<»^j<

ül:

(6)

A L M A T A Ö E M A , E g y i . l i B c h c g o o d . Ola a r

Naar ecu schilderij iu het bezit vai u d e n h c e r A. PREYER,to Ainsl,erdain,

(7)

— G02 —

stalten, allen in gala: minstens in zwarten rok en witte das, maar velen met kleurige mutsen; en allen die er recht op hadden „iin IFicJix^''^ met schitterende bandelieren, som- mige in bijna middeleeuwsche rlddercostumes en met degens. Vooral „die degens schenen, in het oog der dra- gers, het voornaamste attribuut van hunne waardigheid uit te maken; want er werd voortdurend, met groot wel- behagen, mee gesleept en gerateld.

Boven op de galerij , die aan drie zijden van de zaal doorloopt, vormde zich langzamerhand eeno bonte guir- lande van damesftguurtjes, ook allen feestelijk uitge- dost in dunne toiletjes en met bloemen in het haar.

Gelijk weleer bij tournooien, mochtei\ zij uit de hoogte toekijken naar de feestviering van broeders eii vrieri'den.

Voor drie Mark het stuk konden deze over toegangskaarten voor de galerij beschikken; en de liefhebberij was ditmaal groot, 't Spreekt van zelf dat men alleen van de voor- ste rij zitplaatsen, over een kleine balustrade heen, goed zien kon wat er beneden gebeurde; dus zweefden er voort- durend groepjes tocschouwsters met hare geleiders, zoekend waar nog ergens znlke plaatsen open waren. Vond men er geen meer op de eerste rij, dan coiitenteerde men zich ergens met de tweede; of wel met het vooruitzicht van, in de interessantste momenten, op stoelen daarachter te gaan staan.

Zoodra een goed orkest het feestprogramma opende, acht- ten eenige honderden het oogeiiblik gekomen om van dit hulpmiddel gebruik te maken. Rechts en links wees men elkander bekenden onder de vergaderenden; menig meis- jeshart klopte een haar zoekenden blik te gemoet; menig too- neelkijker richtte zich op meer of minder beroemde pro- fessoren; en vooral rokten vele halzen zich, toen, tusschen een half dozijn andere rijksgrooten, de dunne, eenigzins ge- verscheen.

Na de eerste muziek, eene redevoeriiig van een der le- den van de feestcommissie, besloten met een „donderenden Salamunder^'' ter eere van den zoogenaamd jarige. Daarna gezang: een bekroond feestlied op een bekende wijs. Toen weer toasten en weer conversatie en weer zingen en weer redevoeringen, o. a. die van den Kijkskanselier. Verstaan deed bijna niemand de zwakke stem des ouden mans;

trouwens niemand gaf zich daartoe moeite, maar des te meer om hem te zien onder het uitspreken van de woorden, die men morgen in alle couranten zou lezen.

Vlak tegenover de bestuurstafel, dus op een vrij gun- stig punt voor vogelper.spectief, stond, op een waggelenden stoel, met één arm, steunend tegen een houten pilaar, mijn pensiongenootje Margaret Jackson.

Zij was expres uit Engeland overgestoken om een win- ter „op het vasteland" door te brengen en toevallig te Berlijn terecht gekomen.

Oorspronkelijk had zij zich voorgenomen muziek, schilde- ren en talen te leeren. Maar voor schilderen bleek zij heel weinig talent en vooral heel weinig geduld te hebben.

Wat muziek betreft, dobberde zij zoolang tusschen zang, piano en viool, dat er van geen van drieën iets kwam.

En over het plan van te leerlijn fransch te komen leeren, had men haar eens zói') uitgelachen, dat zij, van dien dag af, het fransch en ook het italiaansch maar opgaf en dus, per slot van rekeniiig, haar zoogezegde studie uitslui- tend tot een beetje duitsoh bepaalde. Zij ging veel uit, bezocht theaters en concerten, kwam aan huis bij een paar engelsch-sprekonde families en genoot vooral in ons pen- sion de bewondering, die haar teer, lenig, twintig- jarig persoontje, haar fijne manieren en haar gedistin- geerde toiletten algemeen opwekten.

Naast haar, op een nog wat erger waggelenden stoel, stond, haar steeds in het oog houdend en omtrent alle voorkomende bijzonderheden inlichtend, de jonge Hugo von Ijatsky. Als arm student had hij bij onze pensions-eigenares, eene vriendin zijner ouders, dagelijks een vrije plaats aan tafel, op voorwaarde dat hij zich nuttig maakte bij gele- genheden als deze en, ten behoeve van de vreemdelingen, de duitsche conversatie hielp in gang houden. Ik wil tot zijn eer zeggen dat hij zich van die plichten met nauw- gezetheid kweet, ook waar het andere personaadjes dan de slanke Margaret gold; maar met haar waren zij hem blijk- baar veel meer een genot dan een corvee.

Ons heele troepje was dien avond op het P)ismarckeom- mers present; de „pensionsmoeder", eene kapiteins-weduwe en dientengevolge in de wandeling ,^'Frau JlmipIwMni^' ge- noemd, aan het hoofd; in 't geheel zeven dames onder ge- leide van twee heeren. Maar terwijl wij allen, zoo goed als wij konden, ons observatie-fortuin zochten, bleef dit paar, de donkere half-Pool, en de engelsche blondine, trouw bij elkander. Hij. maakte haar het hof niet en zij coquct- teerde niet; misschien hield hare onbevangenheid hem op een afstand; maar hij aiditte het blijkbaar eene eer haar beschermer te wezen.

„Wilt ü niet liever naar beneden gaan, bij uw corps, bij uw v r i e n d e n ? " had zij reeds in alle kalmte gevraagd.

— „Neen, zeker niet, ik blijf veel liever h i e r ! " had hij geai\twoord.

— „Maar moet U er niet zijn, als s t u d e n t ? " vroeg zij wat later.

— „O, neen, ik ben geen bestuurslid, geen ceremo- niemeester, niets. Ik kan zijn waar ik het liefst ben."

— „Wel, ik vind het natuurlijk veel plezieriger als IJ hier blijft!" En als om hare dankbaarheid en de reden il.aar^r.an te toonen, vroeg zij hem weer van allerlei en deelde hem met groote openhartigheid haar indrukken van 't oogenblik mede.

„Kijk dien grooten jongen daar eens: hij lijkt wel een vogel, met zijn langen n e u s ! "

— „Dat is de oudste zoon van den minister von K , "

— „En die in dat gestreepte costuum : hoe jammer dat die zoo'ji litteeken op zijn linker wang heeft! En op zijn voorhoofd ook een! — En die kleine, waar hij mee praat, heeft ook al zoo'n leelijke sti;eep over zijn gezicht! Heb- ben die allemaal een of ander accident gehad? Of hebben ze gevochten?"

„Gevochten, natuurlijk," zei Hugo met warmte. „Dat is niet leelijk, daar zijn ze trotscli op! Ploe meer littee- kens hoe mooier."

„'t Is wat liefs!" mompelde Margaret, onwillekeurig Hugo's eigen gezicht inspecteerend. „U hebt er geen één, voor zoover ik zien k a i i ! "

— ,,Ne(^n!" Kijk dien blonden daar aan 't eind van de eerste tafel: dat is een van de voorvechters, die kleu- ren te verdedigen hebben. Men zegt dat hij drie en twintig litteekens heeft.

— „U spreekt daarover of U zelf ook graag voorvech- ter zoudt willen wezen!"

— „Ja, als ik geld had en niet zooveel haast te ma- ken met mijn studie. In mijne omstandigheden zou het gekheid zijn."

— „Dus U vecht in het geheel n i e t ? "

— „Dat zal ik niet zeggen. Het is nog niet voorgeko- men. Als iemand mij iicrsoonlijk beleedigde, of iemand beleedigde een dame van mijn kennis. Tl bijvoorbeeld.. . . Maar ik behoef niet voor de kleuren van een corps op te komen."

Juist werd er weer een korte speech gehouden, be- sloten door een HaUunmtder.

— 599 —

„Stigtelijke Mengeldigten" van Magdalena Pollius, vrouw van Ds. Reen te Huizum (Leeuwarden 174 5), leggen nog heden ten dage daarvan getuigenis af. Men verzuimt weinig door ze niet te lezen. Ze zijn van dit gehalte:

Als Harlingen IJ hoort in hare TempePchoren, Met u w ' begaafde tong des zondaars hert doorboren ; Die mond breng' hier nog lang een goede reden voort!

Die tong nog lange druip' van menig troost'lijk woord!"

enz.

„'k Wenscli, waarde vader Boterweg,

„En sluit hiermede mijn gezeg, •

„ l l w deel mag vet en smoutig wezen,

„Uw weg vol boter! Tot. . . . " enz.

„Dit is de zugt van Uw vriendinne Magdaleen,

„Geboren Pollius, maar door het huw'lijk Reen."

Niettemin blijkt uit deze gedichten, die te zamen ruim 24 bladzijden druks beslaan, dat Fredericus Boterweg tot op zeer Imogen leeftijd een zeer gewaardeerd kanselrede- naar was en dat hij met groote liefde en toewijding, te Harlingen gedurende Gl achtereenvolgende jaren, zijn her- dersambt bekleedde. ' Men was in deze stad dan ook in hooge mate over hem tevreden; men was het er over eens, dat hij een „wolbedreven W a g t e r " was in den wijngaard des Heeren en dat zijn reeds bekende „tong (werd) bestierd door de kragt van 's Heeren geest". E r kon dan ook nauwelijks si)rake van zijn, dat de magistraat voor de uitnoodiging van wege het sterfhuis zou bedanken, wijl dit ongetwijfeld de aandacht zou hebben getrokken van de gansche gemeente. Doch, schoon men Ds. Boterweg niet gaarne onaangenaam wilde zijn, moest toch, indien men de begrafenis zou bijwonen, één ding vast staan: dat men n.l. den magistraat met den grootsten eerbied, welken hij meende hom rechtmatig toe te komen, geliefde te be- jegenen.

W a n t hebben we de gecommitteerde raden en de mi- nisters van het college ter admiraliteit hoogst aanzienlijke menschen genoemd, die onderscheiding gold evenzeer voor de magistraats])ersonen. J a , wanneer zij en corps optra- den, en dat deden zij gaarne en dikwijls, dan kon de magistraat een deftig college bij uitnemendheid worden genoemd. Als de magistraat van Leeuwarden en corps ten hove van Zijne Hoogheid den erfstadhouder verscheen, dan werd hij door de militie in het geweer en met slaande trom gesalueerd en door de eerste ministers van het hof aan de trappen van het paleis ontvangeji, eene distinctie welke nimmer aan eenig regent in het particulier of zélfs aan geen gecommitteerde uit de provinciale colleges te beurt viel. Wist Zijne Hoogheid den magistraat van Ijeeuwarden bij die gelegenheden op de juiste waarde te schatten, de magistraat van Harlingen stond met dat re- goeringscollege op céne lijn. Geen wonder, dat hij naijverig Avas op de minste inbreuk op zijn gezag en dat hij bij alle plechtigheden, welke in de stad voorvielen, voor hem en voor hcui alleen den voorrang eischte.

Minder ontzag dan de nmgistraat wist de „eerwaerde"

kerkeraail in te boezemen, schoon ook deze bestond uit mannen van den deftigen stand, die niet zelden de ambten van regeerend burgemeester en van „regeerend ouderling"

in zich vereenigden, terwijl de kerkeraad overigens vele leden telde, die tevens deel van de vroedschap uitmaakten.

' IJs. iM'cdcricus Boterweg (ook BoUerwcgh on Buttcrwcg gesclireve.u) werd geboren te Leeuwarden, den 30»""' October 1654. Hij was predikant te Oostcrwiernm 1678-1680; Oostorlittens 1680-1081; Stavoren 1081-1683; Har- lingen 1683-1744, in welk laatstgenoemd jaar hij, wegens zwakheid van ge- zicht, niet meer in .staat was den predilidienst waar te nemen. Hij trouwde in UiSa niet liandia Kutscii van Leeuwarden en overleed te Har- lingen, den 1""-" Juli 1746, iir don ouderdom van 92 jaren en 8 m a a n d e n .

Niet dat de kerkeraad uit de eerste hellt der achttiende eeuw afkeerig was van uiterlijk vertoon. Integendeel, waar het noodig was of vereischt werd, daar was hij be- reid op te treden en hij deed dit met eene waardigheid en met een zwier, waarvan de kerkeraden uit den tegen- woordigen tijd zich nauwelijks een denkbeeld kunnen vormen.

Ook de kerkeraad was uitgenoodigd mejufirouw Boterweg grafwaarts te geleiden, evenals Ds. Isebrandus Eilardi Harckenroth, Ds. Henricus Siccama en Ds, Brocrius Brou- wer, de jongere ambtgenooten van den man, die thans de droevigste dagen zijns levens beleefde.

Dat ook zij aan de plechtigheid, welke O]) h a n d e n w a s , eene zekere wijding zouden geven, zal niemand verwonde- ren, die weet welk een machtigen invloed de predikanten in dien tijd oefenden. Doch niet slechts omdat zij pre- dikanten waren, die reeds de aandacht trokken door hunne aanwezigheid en hunne van gewone menschen onderschei- den kleederdracht, met den .steek als hoofddeksel, niet alleen daarom verdienden de ambtgenooten van Ds. Boter- weg meer dan gewone opmerkzaamheid, doch vooral om hunne uitstekende gaven van hoofd en h a r t ; om hunne zelfs buiten de provincie bekende talenten. Zoo was Ds.

Harckenroth, behalve bedienaar des goddelijken woords, tegelijk rector van de toen bloeiende latijnsche school, eene betrekking welke hij van 1730 af, met onverdroten ijver en tot volle tevredenheid van den magistraat en van de scholarchen, gedurende een tijdvak van dertig jaren be- kleedde. Hij werd den lO-^™ November 17(10, wegens zijne hooge jaren, als zoodanig eervol ontslagen, terwijl aan hem een pensioen werd verleend van ƒ 350 per jaar, iets wat in die dagen hoogst zelden geschiedde. De op hem vol- gende predikant in dienstjaren Ds. Siccama, stond eerst sedert 9 Augustus 1728 in deze stad, voor dien tijd te Bergum. En zijne leerredenen trokken zoozeer de aandacht, dat hij reed,s in Mei 1732, vier maanden na de begrafenis van Ds, Boterweg's huisvrouw, te Leeuwarden werd be- roepen, werwaarts hij in Juni vertrok. De jongste der broederen. Ds. Brouwer, geb. te Leeuwarden den IS''™

November 1 7 0 1 , had in zoover eene moeilijke taak te ver- vullen, wijl hij de voetstappen had te drukken van zijn geleerden voorganger, den welbekenden Emo Jjucius Vrie- moet, die in 1730 werd benoemd tot hoogleeraar in de oostersche talen aan de Praneker academie. Dat Ds. Brou- wer de verwachtingen welke men van hem koesterde niet beschaamde, bewees zijn beroep naar Amsterdam, nadat hij nauwelijks drie jaren de gemeente te Harlingen had ge- sticht on verkwikt.

De uitnoodigingen om ter begrafenis te komen waren allen aangenomen en alles wees er op, dat men een uiterst deftige plechtigheid zou te zien krijgen. Alleen de magis- traat had eenige bedenkingen gemaakt en had zich niet bereid verklaard te zullen verschijnen, dan nadat Ds. Bo- terweg daarop nader en in het bijzonder had aangedrongen.

Als reden dezer tegenkanting gold de omstandigheid, dat de magistraat in den laatsten tijd, bij verschillende gele- genheden, zich had teleurgesteld gevoeld bij de plichtjjle- gingon, welke men jegens hem had in acht genomen. Ten einde omtrent de te volgen gedragslijn bij de begrafenis van mejuffrouw Boterweg de noodige afspraken te maken, was er op den vroegen morgen van den dag, waaroj) de droevige plechtigheid zou plaats hebben, eene staande ver- gadering belegd, als wanneer er juist een boodschap ont- vangen werd van Ds. Boterweg, die den magistraat liet vragen: „wat het goedvinden van haar Ed.Achtb. was, off de Magistraat op de begraffenisse sonde voorgaen, off de kerkenraed?" Dat trof al zeer toevallig! Het doel der bij-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Om vergissingen en fouten te voorkomen, controleren we op vaste momenten voor, tijdens en na de operatie uw persoonlijke en medische gegevens: voor welke operatie u komt, aan

In het ziekenhuis zijn er speciale afdelingen voor deze patiënten zodat corona zich niet verder kan verspreiden.. De heel erg zieke patiënten worden opgenomen op de

Onze oprechte dank voor de hartverwarmende blijken van medeleven, welke wij mochten ontvangen na het overlijden van….

Want in deze uiterst ruime station wagon heeft Mitsubishi de ideale combinatie gevonden van gedistingeerde vormgeving, perfect rijcomfort en fors transportvermogen.. Een auto

Zo kreeg Maerten Harpertszoon Tromp (1598-1653) van de staten van Zee- land een gouden keten met penning, waard twee duizend gulden, nadat hij bij Duinkerken slag had geleverd met

Smallstonemediasongs.com printed &amp; distributed by GMC Choral Music, Dordrecht - koormuziek.nl. Vermenigvuldigen van deze bladmuziek zonder toestemming van de uitgever

Het berekende ^interrendement van 95*9 is te laag en in hoofdzaak wel veroorzaakt door te hoge pol verliezen in de melasse. Waarschijnlijk is de hoofdreden voor de te

Dit document is tot stand gekomen in het kader van de verkenning van de directie B&amp;I, ministerie van BZK, naar de betekenis van ontwikkelingen en trends in de samenleving voor