• No results found

Foto bewerken? Houd het binnen de perken!

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Foto bewerken? Houd het binnen de perken!"

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Foto bewerken? Houd het binnen de perken!

De invloed van onbewerkte, realistisch-bewerkte en overduidelijk bewerkte foto’s op waargenomen aantrekkelijkheid en zelfbeeld van

jongvolwassenen

Robin Heijne 2012931 - 707734

Bachelorscriptie Communicatie- en Informatiewetenschappen Bedrijfscommunicatie en Digitale Media

Tilburg School of Humanities and Digital Sciences Tilburg University

Supervisor: mej. T. van der Zanden Tweede lezer: dr. J. Schilperoord

(2)

1 Abstract

In deze studie is onderzocht wat de invloed van onbewerkte, realistisch-bewerkte en overduidelijk bewerkte foto’s is op waargenomen fysieke en sociale aantrekkelijkheid van jongvolwassenen en de beoordeling van het eigen zelfbeeld. Een experimentele survey met binnen-proefpersonen design is uitgevoerd onder 150 jongvolwassenen in de leeftijd van 18 tot 23 jaar. Zij kregen steeds een foto te zien van leeftijdsgenoten van hetzelfde geslacht, waarna zij deze aan de hand van stellingen dienden te beoordelen op fysieke aantrekkelijkheid en sociale aantrekkelijkheid. Tevens werd hen na iedere foto’s gevraagd stellingen te

beantwoorden met betrekking tot het eigen zelfbeeld. In totaal beoordeelden respondenten negen foto’s in willekeurige volgorde waarvan drie onbewerkt, drie realistisch-bewerkt en drie overduidelijk bewerkt. Uit de resultaten bleek, zoals voorspeld, dat afgebeelde

jongvolwassenen als fysiek en sociaal aantrekkelijker werden beoordeeld op realistisch- bewerkte foto’s in vergelijking met onbewerkte foto’s. Overduidelijk bewerkte foto’s scoorden lager op waargenomen fysieke en sociale aantrekkelijkheid dan onbewerkte en realistisch-bewerkte foto’s, zoals tevens voorspeld. In contrast met de hypothesen bleek de mate van digitale beeldbewerking geen invloed te hebben op het zelfbeeld van respondenten.

Deze resultaten suggereren dat digitale beeldbewerking tot in zekere mate een positieve invloed heeft op de waargenomen fysieke en sociale aantrekkelijkheid van afgebeelde jongvolwassenen, maar overduidelijke bewerking afbreuk doet aan deze factoren.

(3)

2 Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 4

2. Theoretisch kader ... 7

2.1 Online zelfpresentatie ... 7

2.2 Waargenomen fysieke aantrekkelijkheid ... 8

2.3 Waargenomen sociale aantrekkelijkheid ... 10

2.4 Zelfbeeld ... 11

2.5 Overduidelijk bewerkte foto’s ... 12

2.6 Genderverschillen ... 13

3. Methode ... 15

3.1 Onderzoeksdesign ... 16

3.2 Proefpersonen ... 16

3.3 Materiaal ... 15

3.3.1 Onbewerkt ... 16

3.3.2 Realistisch-bewerkt ... 16

3.3.3 Overduidelijk bewerkt ... 17

3.4 Instrumentatie ... 18

3.5 Procedure ... 19

3.6 Analyse ... 21

4. Resultaten ... 23

5. Discussie ... 25

5.1 Bevindingen ... 25

5.2 Implicaties... 26

5.3 Limitaties en suggesties voor vervolgonderzoek ... 27

5.4 Conclusie ... 30

Referenties ... 31

Bijlage 1. Foto’s ... 38

(4)

3 Bijlage 2. Survey ... 42

(5)

4 1. Inleiding

Op 7 september 2019 berichtten diverse mediakanalen dat het Openbaar Ministerie zich zorgen maakt om zogeheten deepfakes: filmpjes die met behulp van slimme algoritmes gemanipuleerd worden (Schellevis, 2019). In dit soort filmpjes kun je hoofden vervangen door die van andere mensen of personen hele andere dingen laten zeggen dan ze in

werkelijkheid doen. Deepfakes lijken een verlengde van digitale beeldbewerking, dat wordt omschreven als ‘het met software bewerken van afbeeldingen’ (Wikipedia, 2019). De toenemende mate waarin foto’s bewerkt worden, lijkt gepaard te gaan met de opkomst en populariteitsgroei van online platformen waarop foto’s gedeeld kunnen worden, zoals Instagram, Facebook en Snapchat (Van der Veer, Boekee, & Hoekstra, 2019).

Een van de problemen van digitale beeldbewerking wordt uitgelegd door Meredith Jones (2013). Zij stelt dat het cultureel geloof heerst dat fotografie een directe link is naar de werkelijkheid. Bij bewerkte afbeeldingen is dit echter niet het geval: digitale beeldbewerking laat de grens tussen wat afgebeeld wordt en de werkelijkheid vervagen (Jones, 2013).

Tegelijkertijd zorgt het culturele geloof dat fotografie linkt naar de werkelijkheid ervoor dat mensen blijven eisen dat foto’s de realiteit representeren. Dit botst, omdat mensen in

toenemende mate worden blootgesteld aan bewerkte beelden door de komst van digitale media (Fineman, 2012).

Het creëren en delen van bewerkt beeldmateriaal is op dit moment gemakkelijker en toegankelijker dan ooit (Fineman, 2012). Door het bewerken van foto’s proberen mensen zichzelf vaak aantrekkelijker te maken, bijvoorbeeld door het versmallen van hun taille of het wegwerken van rimpels (Fineman, 2012). Het bewerken van foto’s kent verschillende

gradaties: foto’s kunnen door middel van software zowel realistisch als overduidelijk bewerkt worden. Dit is van invloed op de mate waarin de foto linkt naar de werkelijkheid (Jones, 2013).

Realistisch-bewerkte foto’s zijn foto’s waarbij de bewerkingen in zodanige mate overeenkomt met de werkelijkheid, dat de bewerking geen afbreuk doet aan de

geloofwaardigheid van de afgebeelde persoonoAdatto, 2008). Het realistisch bewerken van foto’s kan zowel positieve als negatieve gevolgen teweegbrengen. Een positief gevolg is dat afgebeelde personen in realistisch-bewerkte foto’s sociaal en fysiek aantrekkelijker bevonden kunnen worden (Heilman & Stopeck, 1985; Michikyan, Dennis & Subrahmanyam, 2015).

Anderzijds kunnen realistisch-bewerkte foto’s bij de personen die eraan blootgesteld worden

(6)

5 leiden tot grotere ontevredenheid over het eigen uiterlijk en een lager zelfbeeld, waardoor het welzijn afneemt en de kans op psychische problemen toeneemt (De Vries, 2014).

Foto’s kunnen naast realistisch ook overduidelijk bewerkt worden, waardoor ze de werkelijkheid niet meer representeren (Jones, 2013). Onder overduidelijk bewerkte foto’s vallen bijvoorbeeld zogenoemde ‘photoshop fails’: foto’s die zo opzichtig bewerkt zijn, dat de bewerking afbreuk doet aan de overtuiging van de foto (Knochel, 2016). Het gebrek aan overtuiging kan een negatieve invloed hebben op de geloofwaardigheid van de afgebeelde persoon (Kupfer, 1982). Een gebrek aan geloofwaardigheid heeft vaak negatieve gevolgen voor iemands waargenomen sociale aantrekkelijkheid (Tesch & Martin, 1983).

Er is echter nog weinig onderzoek dat de verschillen in reacties op onbewerkte, realistisch-bewerkte en overduidelijk bewerkte foto’s blootlegt. Voorgaand onderzoek focust zich met name op realistisch-bewerkte foto’s (Hawkins, Richards, Granley, & Stein, 2004) en overduidelijk bewerkte foto’s in commerciële context (Brown, 2014): niet op vergelijkingen tussen (on)bewerkte foto’s in sociale context. Dit terwijl de scheidslijn tussen onbewerkte, realistisch-bewerkte en overduidelijk bewerkte foto’s dun kan zijn, maar wel grote effecten teweeg kan brengen. Zo kunnen de waargenomen sociale en fysieke aantrekkelijkheid van de afgebeelde persoon verschillend beïnvloed worden, evenals het zelfbeeld van de persoon die de foto bekijkt (De Vries, 2014; Hawkins et al., 2004; Wan, Chattopadhyay, & Leboe, 2013).

Verder zijn vrijwel alle voorgaande onderzoeken over bewerkte foto’s afgenomen onder (jonge) vrouwen (Hawkins et al., 2004; Newton & Minhas, 2005; Wan et al., 2013;

Williams et al., 2008), terwijl mannen ook dagelijks worden blootgesteld aan (over)bewerkte foto’s. Zij zijn namelijk even actief op sociale media als vrouwen (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2018). Mannen en vrouwen kunnen veel van elkaar verschillen in hoe

beïnvloedbaar zij zijn en hoe zij anderen beoordelen, vandaar dat een verschil in reactie op de drie typen foto’s tussen beide geslachten zal worden onderzocht (Carli, 2001; Foos & Clark, 2011).

In deze scriptie zal gekeken worden naar wat het effect is van onbewerkte, realistisch- bewerkte en overduidelijk bewerkte foto’s op zowel de waargenomen sociale als fysieke aantrekkelijkheid van de afgebeelde persoon en op het zelfbeeld van de beoordelaar. In dit onderzoek zijn jongvolwassenen (18-25 jaar) de doelgroep en wordt specifiek gekeken of er verschillen bestaan tussen mannen en vrouwen in de beoordeling van afgebeelde personen en de invloed op het eigen zelfbeeld. De onderzoeksvraag van deze bachelorscriptie luidt als volgt: ‘Wat is de invloed van onbewerkte, realistisch-bewerkte en overduidelijk

(7)

6 bewerkte foto’s op de waargenomen aantrekkelijkheid en het zelfbeeld van jongvolwassen?’

(8)

7 2. Theoretisch kader

2.1 Online zelfpresentatie

Zelfpresentatie is een belangrijk onderdeel in de identiteitsontwikkeling van jongeren

(Michikyan et al., 2015). Waar deze zelfpresentatie eerst face-to-face plaatsvond, breidt deze zich nu ook uit naar sociale media-platformen (Yang & Brown, 2016). Sociale media-

platformen, bijvoorbeeld Instagram en Facebook, zijn internetapplicaties waarop gebruikers een open of afgeschermd account kunnen aanmaken. Via dit account kunnen zij contact hebben met een netwerk van vrienden of volgers en door gebruikers gegenereerde inhoud uitwisselen (Perloff, 2014).

In Nederland zijn het voornamelijk jongvolwassenen (18-25 jaar) die steeds meer waarde hechten aan sociale media. Zij scoren met een rapportcijfer van een 6.4 op een schaal van 1 tot 10 het hoogst van alle leeftijdsgroepen op de vraag hoe belangrijk sociale media voor hen zijn (CBS, 2018). Jongvolwassenen spenderen in vergelijking met ouderen meer tijd op sociale media en krijgen vaker een goed gevoel wanneer hun berichten geliked of gedeeld worden (CBS, 2018). Met name apps waar (bewerkte) foto’s gedeeld kunnen worden, zoals Instagram en Snapchat, zijn populair onder jongvolwassenen (Van der Veer et al., 2019).

Mannen en vrouwen verschillen weinig in zowel hun opvattingen over sociale media, als in het gebruik ervan (CBS, 2018).

Mediagebruik wordt, zeker tijdens de adolescentie, gezien als een belangrijke bron van sociale contacten en tevens een belangrijk hulpmiddel bij het ontwikkelen van de eigen

identiteit (Overbeek & Van Rijn-Van Gelderen, 2019). Op sociale media-platformen hebben jongeren meer controle over hun zelfpresentatie dan offline, waardoor dit de ideale setting is voor impression management (Krämer & Winter, 2008). Impression management is het proces waarin individuen controle proberen uit te oefenen over de impressies die anderen van hen vormen (Leary & Kowalski, 1990). Sociale media-platformen lenen zich hier goed voor:

deze bieden jongeren de mogelijkheid om zelf te bepalen welke positieve aspecten zij van zichzelf willen uitlichten (Gonzales & Hancock, 2011). Zo plaatsen gebruikers vaak foto’s online waarvan zij zelf vinden dat ze er daarop goed uitzien (Manago, Graham, Greenfield, &

Salimkhan, 2008). De mate van controle over de online gepresenteerde informatie is bij foto’s hoog: deze laten zich makkelijker vervalsen dan bijvoorbeeld het aantal volgers dat iemand online heeft (Counts & Stecher, 2009).

Foto’s op sociale media-platformen zijn door de mate van controle dus geschikt voor gewenste zelfpresentatie (Krämer & Winter, 2008). In het concept ‘zelf’ kunnen twee vormen

(9)

8 onderscheiden worden: de actual self tegenover de ideal self (Malär, Krohmer, Hoyer, &

Nyffenegger, 2011). De actual self is gebaseerd op de waargenomen zelf van een individu:

hoe hij of zij zichzelf ziet in het hier en nu. De ideal self wordt gevormd door ideeën en doelen van een individu: hoe hij of zij graag zou willen zijn of worden (Malär et al., 2011).

Via sociale media-platformen kunnen gebruikers kenmerken die matchen met de ideal self overbrengen op anderen gebruikers (Counts & Stecher, 2009). Het online presenteren van de ideal self wordt volgens Kapidzic en Herring (2015) steeds makkelijker: jongeren kunnen in korte tijd veel foto’s van zichzelf maken en deze naar wens bewerken. Door het bewerken van foto’s proberen zij een ideaalbeeld van zichzelf te laten zien, en hebben ze meer kans om gepercipieerd te worden als fysiek en sociaal aantrekkelijk (Michikyan et al., 2015). Een positieve online zelfpresentatie heeft op deze manier een direct effect op het subjectief welzijn van jongvolwassenen (Kim & Lee, 2011). Zij ervaren op de langere termijn meer positieve dan negatieve emoties en zijn meer tevreden over hun leven (Diener, 1994).

2.2 Waargenomen fysieke aantrekkelijkheid

Digitale beeldbewerking wordt veelal ingezet om de werkelijkheid mooier te maken dan deze is en de ideal self weer te geven, bijvoorbeeld door het bewerken van gezichten op foto’s (Fineman, 2012). Uit onderzoek blijkt dat kinderen al vanaf de leeftijd van twee maanden onderscheid maken tussen aantrekkelijke en onaantrekkelijke gezichten (Langlois, Roggman, Casey, Ritter, Rieser-Danner, & Jenkinks, 1987). Op basis van een standaard visuele

voorkeurstechniek werd geconcludeerd dat zij langer kijken naar afbeeldingen van gezichten die door volwassenen als aantrekkelijk worden beschouwd, dan naar gezichten die als minder aantrekkelijk geclassificeerd werden (Langlois et al., 1987). Zowel mannen als vrouwen lijken dus al vroeg schoonheidsidealen te ontwikkelen.

Seksuele dimorfie (geslachtsgebonden uiterlijke kenmerken) en symmetrie

beïnvloeden de fysieke aantrekkelijkheid van mannengezichten (Little, Burt, Penton-Voak, &

Perrett, 2001). Daarnaast lijken kenmerken als een zichtbare kaaklijn en sprekende

wenkbrauwen ook van invloed op de fysieke aantrekkelijkheid van mannen (Penton-Voak et al., 2001). Cunningham, Barbee en Pike (1990) verklaren de aantrekkelijkheid van een prominente kaaklijn door de mate van volwassenheid die deze uitstraalt. Zij stellen verder dat een grote kin, grote ogen en een brede lach voorspellers zijn van aantrekkelijkheid voor mannen.

Schoonheidsidealen voor vrouwen zijn met name symmetrie en de mate waarin een gezicht gemiddeld is, hoewel onderscheidende kenmerken een gezicht buitengewoon mooi

(10)

9 maken (Hönn & Göz, 2007). Baudouin en Tiberghien (2004) voegen hier nog aan toe dat specifieke kenmerken typerend zijn voor de aantrekkelijkheid van vrouwengezichten. Zo noemen zij onder andere grote ogen, dikke lippen, dunne wenkbrauwen, een kleine neus, een smalle kin en naar buiten uitstekende jukbeenderen.

Gezichten die als aantrekkelijker beschouwd worden door zowel mannen als vrouwen, worden tevens omschreven als meer typisch (Light, Hollander, & Kayra-Stuart, 1981). De omschrijving als typisch verklaart de voorkeur voor ‘gemiddelde’ gezichten volgens Langlois en Roggman (1990): mensen hebben van nature een voorkeur voor prototypische gezichten.

Volgens hen worden kleine afwijkingen, bijvoorbeeld beetanomalie of een grote neus, beschouwd als minder typisch voor het menselijk gezicht en hierdoor minder aantrekkelijk bevonden.

Het bewerken van foto’s wordt steeds makkelijker door de opkomst van

beeldbewerking apps en de populariteitsgroei van sociale media-platformen die ingebouwde hulpmiddelen bevatten om foto’s te bewerken, zoals Instagram (De Vaate, Veldhuis, Alleva, Konijn & Van Hugten, 2018). Instagram legde de basis voor de populariteit van filters:

tegenwoordig maken filters een belangrijk deel uit van de visuele Westerse cultuur (Rettberg, 2014). Het presenteren van de ideal self door het bewerken van foto’s lijkt een

maatschappelijk geaccepteerd fenomeen te worden. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat op sommige typen smartphones bij aankoop al beeldbewerkingsprogramma’s geïnstalleerd zijn, waardoor het bewerken van foto’s gestimuleerd wordt (Ma, Yang, & Wilson, 2017).

Het realistisch bewerken van foto’s om beoordeeld te worden als fysiek

aantrekkelijker, lijkt voornamelijk te gebeuren om de ideal self weer te geven (Fineman, 2012). Wanneer de actual self niet overeenkomt met de ideal self, kan dit leiden tot schaamte en teleurstelling (Oikawa et al., 2012). Door foto’s realistisch te manipuleren, kan de ideal self wel weergegeven worden, wat leidt tot tevredenheid en tevens een positieve invloed heeft op het zelfvertrouwen (Oikawa et al., 2012).

De ideal self wordt gerepresenteerd door traditionele Westerse schoonheidsidealen, terwijl onbewerkte foto’s de actual self representeren (Sirgy, 1982). Door foto’s realistisch bewerken, zodat deze nog overeen komen met de werkelijkheid, maar toch meer

geïdealiseerde versies van gezichten laten zien, kan aan schoonheidsidealen voldaan worden (Fineman, 2012). Gebaseerd op voorgaand onderzoek en uitgaande van het gebruik van realistisch-bewerkte foto’s die een geïdealiseerd beeld weergeven luidt de eerste hypothese:

(11)

10 H1: Afgebeelde personen in realistisch-bewerkte foto’s scoren hoger op waargenomen fysieke aantrekkelijkheid dan diezelfde personen in onbewerkte foto’s.

2.3 Waargenomen sociale aantrekkelijkheid

Een andere reden voor het plaatsen van bewerkte foto’s, is het feit dat waargenomen fysieke aantrekkelijkheid een belangrijke voorspeller is voor waargenomen sociale aantrekkelijkheid (Walther, Van Der Heide, Kim, Westerman, & Tom Tong, 2008). Volgens Walther et al.

(2008) vormen gebruikers van sociale media-platformen niet alleen een mening over iemands uiterlijk, maar ook over iemands karaktereigenschappen gebaseerd op hoe hij of zij zich presenteert op foto’s. Deze bevinding lijkt hand in hand te gaan met het halo-effect: de opvatting dat aantrekkelijke mensen positieve eigenschappen hebben en minder positieve eigenschappen worden toegeschreven aan minder aantrekkelijke mensen (Nisbett & Wilson, 1977). Waargenomen fysieke aantrekkelijkheid hangt namelijk in veel gevallen samen met waargenomen sociale aantrekkelijkheid (Nisbett & Wilson, 1977).

Onderzoek van Kleck, Richardson en Ronald (1974) toont aan dat kinderen van negen jaar oud deze link al leggen: wanneer zij anderen beoordelen op basis van een foto, kennen zij een hogere sociale status toe aan aantrekkelijke personen. Dit geldt zelfs voor mensen die beoordeeld worden na het voeren van een telefoongesprek. In een onderzoek van Goldman en Lewis (1977) hadden studenten telefonisch interactie met drie personen van het andere

geslacht. Zij werden vervolgens gevraagd de gesprekspartners te beoordelen op sociale aantrekkelijkheid en werden zelf door een onafhankelijke observant beoordeeld op fysieke aantrekkelijkheid. De personen die fysiek aantrekkelijker werden bevonden, werden door hun gesprekspartners ook als sociaal aantrekkelijker beschouwd. Mensen worden dus anders beoordeeld en behandeld op basis van hun fysieke aantrekkelijkheid (Marlowe, Schneider, &

Nelson, 1996). Tevens schrijven mensen positieve eigenschappen gemakkelijk toe aan aantrekkelijke mensen en negatieve eigenschappen aan onaantrekkelijke mensen (Heilman &

Stopeck, 1985).

Dit blijkt ook uit onderzoek naar de invloed van het gebit in de beoordeling van jongvolwassen mannen en vrouwen. Een prototypisch gebit lijkt niet alleen van invloed op waargenomen fysieke aantrekkelijkheid, maar ook op hoe sociaal iemand ingeschat wordt. Uit onderzoek van Shaw, Rees, Dawe en Charles (1985) kwam naar voren dat jongvolwassenen met een normaal tandheelkundig uiterlijk sociaal aantrekkelijker worden bevonden dan jongvolwassenen met een afwijkend gebit. Zij werden significant als vriendelijker, populairder en slimmer beschouwd.

(12)

11 Waargenomen fysieke aantrekkelijkheid kan daarnaast ook van invloed zijn op de geloofwaardigheid van afgebeelde personen. Zo kwam uit onderzoek van Patzer (1983) naar voren dat aantrekkelijke personen in marketing-contexten betrouwbaarder bevonden worden dan minder aantrekkelijke personen. Volgens Brownlow (1992) is iemands uiterlijk een informatiebron die attitudes kan beïnvloeden, zo ook geloofwaardigheid. Zij onderzocht de verschillen in geloofwaardigheid tussen vrouwelijke sprekers met een babyfaced en een volwassen uiterlijk. Babyfaced sprekers werden door zowel mannen als vrouwen eerlijker bevonden als gevolg van hun kinderlijke uiterlijke kenmerken. Kenmerken van een babyfaced uiterlijk zijn volgens Masip, Garrido en Herrero (2004) onder andere grote ogen, grote lippen, een kleine, smalle neus en dunne wenkbrauwen. Deze kenmerken komen overeen met de kenmerken die volgens Baudouin en Tiberghien (2004) typerend zijn voor aantrekkelijkheid van vrouwengezichten.

Meerdere onderzoeken hebben aangetoond dat aantrekkelijke gezichten als eerlijker beoordeeld worden dan onaantrekkelijke gezichten (o.a. Berry, 1991, Brownlow, 1992, Patzer, 1983). Deze bevinding lijkt ook gepaard te gaan met het halo-effect (Nisbett &

Wilson, 1977). Aan aantrekkelijke personen worden eerder positieve karaktereigenschappen toegeschreven, waaronder betrouwbaarheid (Langlois et al., 2000). Voor jongvolwassenen is vertrouwen een belangrijke voorspeller van sociale aantrekkelijkheid en vriendschap (Tesch

& Martin, 1983). Bovengenoemde bevindingen leiden tot de tweede hypothese:

H2: Afgebeelde personen in realistisch-bewerkte foto’s scoren hoger op waargenomen sociale aantrekkelijkheid dan diezelfde personen in onbewerkte foto’s.

2.4 Zelfbeeld

Hoewel bewerkte en dus aantrekkelijker gemaakte foto’s positieve gevolgen kunnen hebben op waargenomen fysieke en sociale aantrekkelijkheid van degene die de foto plaatst, kan het bekijken van bewerkte foto’s negatieve gevolgen teweegbrengen. Zo kan het bekijken van geïdealiseerde foto’s leiden tot een verlaagd zelfbeeld (De Vries, 2014). Zelfbeeld verwijst naar de subjectieve beoordeling van individuen die betrekking heeft op de eigen waarde als persoon (Chung et al., 2014).

Deze waarde lijkt, gebaseerd op eerder onderzoek, met name af te nemen bij jongvolwassen vrouwen na blootstelling aan geïdealiseerde foto’s (Hawkins et al., 2004;

Newton & Minhas, 2005; Wan et al., 2013; Williams et al., 2008). Het bekijken van realistisch-bewerkte afbeeldingen veroorzaakt bij deze doelgroep negatieve gevoelens, verhoogde ontevredenheid over het eigen lichaam en een lager zelfbeeld (Hawkins et al.,

(13)

12 2004). Zelfwaardering van vrouwen neemt voornamelijk af na blootstelling aan subtiel in plaats van overduidelijk geïdealiseerde afbeeldingen (Wan et al., 2013).

Zelfevaluatie van het gezicht is voor zowel mannen als vrouwen gerelateerd aan de aantrekkelijkheid van anderen (Oikawa et al., 2012). Onderzoek van Newton en Minhas (2005) toonde daarnaast aan dat blootstelling aan geïdealiseerde gezichten in de media leidt tot minder tevredenheid over het eigen gezicht. Zelfbeeld is volgens Chung et al. (2014), evenals andere persoonlijkheidskenmerken, niet zo stabiel: dit kan fluctueren in verschillende contexten.

Daarom wordt verwacht dat in de context van deze studie, waarin jongvolwassenen worden blootgesteld aan onbewerkte, realistisch-bewerkte en overduidelijk bewerkte foto’s van leeftijdsgenoten, het bekijken van geïdealiseerde foto’s leidt tot de minste tevredenheid over het eigen gezicht. Blootstelling aan realistisch-bewerkte foto’s, die een geïdealiseerd beeld weergeven, zou op deze manier resulteren in lagere scores op het eigen zelfbeeld dan na het bekijken van onbewerkte foto’s. Dit maakt dat de derde hypothese van dit onderzoek luidt:

H3: Het bekijken van realistisch-bewerkte foto’s leidt tot een lagere score op het eigen zelfbeeld dan het bekijken van onbewerkte foto’s.

2.5 Overduidelijk bewerkte foto’s

Een tegengesteld effect lijkt op te treden wanneer foto’s overduidelijk bewerkt zijn.

Overduidelijk bewerkte foto’s zijn zodanig bewerkt dat ze de werkelijkheid niet meer representeren (Jones, 2013). Voorbeelden van overduidelijke bewerkingen zijn ‘photoshop fails’. Deze foto’s zijn zo opzichtig bewerkt, dat de bewerkingen afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de foto’s (Knochel, 2016).

Blootstelling aan overduidelijk bewerkte foto’s kan leiden tot defensieve coping: een positieve zelfbeoordeling bij de kijker als gevolg van een negatieve interpretatie van de opzichtig geïdealiseerde beelden (Wan et al., 2013). Deze coping leidt bij de kijker dus juist tot een positiever zelfbeeld.

De afkeer die de meeste mensen voelen voor het verdraaien van de werkelijkheid zonder goede reden, bijvoorbeeld door het overduidelijk bewerken van foto’s, leidt in vrijwel alle gevallen na ontdekking van de realiteit tot reputatieschade bij de persoon die dit doet (Kupfer, 1982). Deze reputatieschade kan vervolgens een negatieve invloed hebben op zijn of haar waargenomen sociale aantrekkelijkheid. Uit voorgaand onderzoek blijkt daarnaast dat het zichtbaar bewerken van het eigen uiterlijk op foto’s geassocieerd wordt met zogenoemde

(14)

13 Dark Triad kenmerken (Fox & Rooney, 2015). Dit zijn machiavellisme, psychopathie en narcisme. Verder zijn de meeste mensen getriggerd om fotoshop missers bloot te leggen en wordt er vaak satirisch gedaan over het bewerken van foto’s (Brown, 2014).

Verwacht wordt dat jongvolwassenen in overduidelijk bewerkte foto’s tevens als minder fysiek aantrekkelijk worden beoordeeld dan wanneer hun ideal self of actual self weergegeven wordt. Dit omdat de bewerkingen, anders dan bij onbewerkte en realistisch- bewerkte foto’s, de werkelijkheid niet meer representeren (Jones, 2013). Dit leidt tot de volgende hypothesen:

H4: Afgebeelde personen in overduidelijk bewerkte foto’s scoren lager op waargenomen fysieke aantrekkelijkheid dan diezelfde personen in realistisch-bewerkte en onbewerkte foto’s.

H5: Afgebeelde personen in overduidelijk bewerkte foto’s scoren lager op waargenomen sociale aantrekkelijkheid dan diezelfde personen in realistisch-bewerkte en onbewerkte foto’s.

H6: Het bekijken van overduidelijk bewerkte foto’s leidt tot een hogere score op het eigen zelfbeeld dan het bekijken van realistisch bewerkte en onbewerkte foto’s.

2.6 Genderverschillen

Hoewel er vrijwel geen eerder onderzoek bestaat naar de verschillen in effecten van

onbewerkte, realistisch-bewerkte en overduidelijk bewerkte foto’s op mannen en vrouwen, is er wel onderzocht of er genderverschillen bestaan in het bewerken van foto’s. Hieruit bleek dat zowel minder aantrekkelijke mannen als vrouwen hun foto’s vaker bewerken dan

aantrekkelijke mannen en vrouwen (Toma & Hancock, 2010). Uit ditzelfde onderzoek bleek echter wel dat vrouwen hun foto’s significant meer bewerken dan mannen.

Dit zou verklaard kunnen worden door het feit dat vrouwen doorgaans meer waarde hechten aan de eigen fysieke aantrekkelijkheid dan mannen (Buss & Schmitt, 1993). Zij maken zich vaker dan mannen druk om hun uiterlijk en hebben, ongeacht leeftijd, gemiddeld een lager zelfbeeld dan mannen (Pliner, Chaiken, & Flett, 1990). De verschillen in

tevredenheid over het eigen uiterlijk tussen mannen en vrouwen zijn het grootst onder jongvolwassenen (Pliner et al., 1990). Uit onderzoek van Block en Robins (1993) blijkt dat het zelfbeeld van mannen verbetert gedurende de transitie van puber naar jongvolwassene, terwijl het zelfbeeld van vrouwen in deze periode verslechtert.

Daarnaast zijn vrouwen eerder bereid te liegen in hun online zelfpresentatie dan mannen (Tyler & Feldman, 2004). Zij lijken sociale media-platformen ook vaker te gebruiken als middel voor zelfpresentatie en om zichzelf te vergelijken met anderen, terwijl het gebruik

(15)

14 van mannen veelal gemotiveerd wordt door het maken en onderhouden van vriendschappen (Haferkamp, Eimler, Papadakis, & Kruck, 2012). Een gelijksoortig resultaat werd gevonden in een studie over MySpace, waaruit bleek dat vrouwen zich op sociale media wenden tot anderen om bevestiging te krijgen over zichzelf en hun zelfbeeld hierdoor wordt beïnvloed (Magnuson & Dundes, 2008). Dit gold niet voor mannen: zij waren eerder geneigd hun individualiteit te behouden en zetten sociale media doorgaans niet in om hun zelfbeeld te verbeteren. Onderzoek naar genderverschillen onder jongvolwassenen op Facebook bevestigt deze conclusies: blootstelling aan Facebookfoto’s leidt bij vrouwen vaker tot een negatief zelfbeeld dan bij mannen (Thompson & Lougheed, 2012).

Pliner et al. (1990) stellen dat vrouwen meer waarde hechten aan de eigen fysieke aantrekkelijkheid en dat dit voor hen een centralere rol speelt in het leven dan bij mannen het geval is. Zij suggereren daarom dat het zelfbeeld van vrouwen in relatie tot het eigen uiterlijk makkelijker beïnvloed wordt dan dat van mannen. Volgens Oikawa et al. (2012) is de

zelfwaardering van het eigen gezicht gerelateerd aan de fysieke aantrekkelijkheid van

anderen. Wanneer beide geslachten blootgesteld worden aan realistisch-bewerkte foto’s die de ideal self van leeftijdsgenoten weergeven, wordt daarom verwacht dat het zelfbeeld van vrouwen meer beïnvloed wordt dan dat van mannen. Deze bevindingen leggen de basis voor de volgende hypothese:

H7: Vrouwen kennen gemiddeld lagere scores toe op stellingen omtrent zelfbeeld na het bekijken van realistisch-bewerkte foto’s dan mannen, maar mannen en vrouwen verschillen niet in de scores die zij geven aan onbewerkte en overduidelijk bewerkte foto’s op eigen zelfbeeld.

Verwacht wordt dus dat er een interactie-effect optreedt, waarbij het eigen zelfbeeld van beide geslachten beïnvloed wordt na het bekijken van realistisch-bewerkte foto’s, maar dit bij vrouwen sterker gebeurt dan bij mannen.

(16)

15 3. Methode

3.1 Onderzoeksdesign

Om te onderzoeken of onbewerkte, realistisch-bewerkte en overduidelijk bewerkte foto’s invloed hebben op de waargenomen sociale en fysieke aantrekkelijkheid van

jongvolwassenen en het eigen zelfbeeld van de beoordelaar is kwantitatief onderzoek uitgevoerd. Er is gebruik gemaakt van een experimentele survey met binnen-proefpersonen design.

3.2 Proefpersonen

Er hebben 150 proefpersonen deelgenomen aan het experiment met een gemiddelde leeftijd van 21.50 jaar (SD = .06). Aangezien het onderzoek gericht was op jongvolwassenen tussen de achttien en vijfentwintig jaar oud, zijn respondenten met afwijkende leeftijden uit de dataset gefilterd. Er hebben in totaal 64 mannen (43%) en 86 vrouwen (57%) deelgenomen.

De proefpersonen zijn geworven via snowball sampling. Van de respondenten had 12.4% de middelbare school (VMBO, HAVO of VWO) als hoogst genoten opleiding. Verdere

opleidingsniveaus van respondenten waren Middelbaar Beroepsonderwijs (16.4%), Hoger Beroepsonderwijs (31.9%) en Wetenschappelijk Onderwijs (39.3%).

3.3 Materiaal

In het onderzoek is gebruik gemaakt van een vragenlijst met foto’s van jongvolwassenen.

Deze jongvolwassenen werden gefotografeerd in een hal van Tilburg University. Alle foto’s werden gekenmerkt door een neutrale achtergrond. Tevens werden deze allen gemaakt in de portretmodus met flits van een mobiele telefoon (Iphone XR, 12 megapixel). De

jongvolwassenen kregen de instructie om hun eventuele bril af te zetten en te lachen zodat hun tanden zichtbaar waren. Aan hen werd voorafgaand aan de foto verteld dat deze gebruikt zou worden voor surveyonderzoek waarin leeftijdsgenoten hen zouden beoordelen. In totaal werden er 32 jongvolwassenen gefotografeerd.

Uiteindelijk zijn hier achttien personen, negen mannen en negen vrouwen, uitgekozen op basis van de mate waarin zij bewerkt konden worden. Dit omdat op basis van de

hypothesen verwacht werd dat de gefotografeerde jongvolwassenen in de realistisch-bewerkte conditie hoger zouden scoren op fysieke aantrekkelijkheid dan in de onbewerkte conditie.

Tevens werd verwacht dat foto’s in de overduidelijk bewerkte conditie juist lager zouden

(17)

16 scoren dan in de onbewerkte conditie. Het was dus belangrijk dat er genoeg kenmerken in het gezicht veranderd konden worden om tot drie verschillende condities te komen.

3.3.1 Onbewerkt

De conditie onbewerkte foto’s bestond uit de foto’s gemaakt zoals hierboven omschreven, zonder verdere aanpassingen. Een voorbeeld van de foto’s is te zien in Figuur 1.

Figuur 1. Voorbeeld van een onbewerkte foto voor beide geslachten.

3.3.2 Realistisch-bewerkt

De foto’s van de achttien jongvolwassenen zijn bewerkt op de website www.ribbet.com. Om de gezichten van de jongvolwassenen te idealiseren, zijn met behulp van deze website hun neuzen verkleind, gezichten meer symmetrisch gemaakt en oneffenheden in het gezicht weggewerkt. Daarnaast zijn wenkbrauwen die rommelig oogden strakker gemaakt

(18)

17 Na de bewerkingen op de computer zijn de foto’s opgeslagen en nogmaals bewerkt op een mobiele applicatie genaamd Perfect365 onder de optie ‘Tools’. Bij alle foto’s zijn de gezichten versmald en egaler gemaakt, de tanden gewit, de lippen vergroot, de wallen weggewerkt, de ogen vergroot en is het oogwit witter gemaakt. Daarnaast zijn bij de meeste gefotografeerden de wenkbrauwen in vorm gebracht. Al deze bewerkingen vonden met mate plaats, waardoor de foto’s realistisch-bewerkt waren en linkten naar de werkelijkheid. Een voorbeeld van de conditie realistisch-bewerkt is te zien in Figuur 2.

Figuur 2. Voorbeeld van een realistisch-bewerkte foto voor beide geslachten.

3.3.3 Overduidelijk bewerkt

Kopieën van de realistisch-bewerkte foto’s werden nogmaals bewerkt in de applicatie

Perfect365. Bovengenoemde bewerkingen werden nogmaals uitgevoerd, maar nu in extremere mate, waardoor deze niet meer overeenkwamen met de werkelijkheid. Met name de huid werd

(19)

18 onrealistisch egaal gemaakt, de tanden werden extreem gewit en lichaamsvormen werden overdreven vergroot (ogen, mond). Tevens kregen van de meeste participanten de ogen, lippen, wenkbrauwen of haren een kleur die van nature niet voorkomt of die compleet verschilde van de kleur van hun wenkbrauwen. Figuur 3 toont een voorbeeld van de conditie overduidelijk bewerkt. In Bijlage 1 zijn meerdere onbewerkte, realistisch-bewerkte en overduidelijk bewerkte foto’s weergegeven die gebruikt zijn in deze studie.

Figuur 3. Voorbeeld van een overduidelijk bewerkte foto voor beide geslachten

3.4 Instrumentatie

Om de afhankelijke variabelen te meten, is gebruik gemaakt van verschillende stellingen. De afhankelijke variabelen fysieke aantrekkelijkheid en sociale aantrekkelijkheid zijn gemeten met behulp van schalen uit eerder onderzoek van McCroskey, McCroskey en Richmond (2006). De stellingen met betrekking tot het eigen zelfbeeld waren afgeleid van de Offer Self-

(20)

19 Image Questionnaire (1982), maar enigszins aangepast om binnen de lijnen van het huidige onderzoek te passen. De stellingen werden beantwoord op een Likerschaal, welke liep van 1 (zeer oneens) tot 7 (zeer eens). De betrouwbaarheid van de schalen werd gecheckt door middel van Cronbach’s Alpha. Deze toonde een goede betrouwbaarheid aan voor alle drie de afhankelijke variabelen (fysieke aantrekkelijkheid α = .90, sociale aantrekkelijkheid α = .92, zelfbeeld α = .74), waarna de vragen samengevoegd werden om tot een gemiddelde score te komen. De stellingen zijn weergegeven in Tabel 1.

Tabel 1

Te beoordelen stellingen per afhankelijke variabele

Stelling 1 Stelling 2 Stelling 3

Fysieke

aantrekkelijkheid

Ik denk dat deze persoon knap is

Ik denk dat deze persoon

onaantrekkelijk is

Ik denk dat deze persoon er goed uitziet

Sociale

aantrekkelijkheid

Ik denk dat deze persoon aangenaam is om mee om te gaan

Ik denk dat ik goed bevriend zou kunnen worden met deze persoon

Ik denk dat deze persoon en ik vrienden zouden kunnen zijn

Zelfbeeld Ik ben trots op mijn uiterlijk

Ik voel me onaantrekkelijk

Ik denk dat anderen mij aantrekkelijk vinden

3.5 Procedure

Het onderzoek vond plaats in november 2019. De proefpersonen die deelnamen aan het onderzoek werden geworven via snowball sampling: de vragenlijst werd zowel online als offline gedeeld met bekenden, waarna hen gevraagd werd deze verder te verspreiden.

Na het openen van de vragenlijst kregen de proefpersonen allereerst instructies over het onderzoek. Om vooraf niet te vermelden dat de proefpersonen foto’s in verschillende condities zouden gaan beoordelen, stond een ander onderzoeksdoel omschreven in de inleiding. Dit doel was geformuleerd als ‘Inzicht krijgen in de beoordeling van foto's die jongvolwassenen op sociale media gebruiken door andere jongvolwassenen (18-25 jaar)’. Er

(21)

20 werd uitgelegd dat de proefpersonen negen foto’s van jongvolwassenen van hun eigen

geslacht zouden gaan beoordelen en steeds eerst een foto zouden zien, waarna ze geacht werden door te klikken om bij de stellingen te komen. Tevens werden zij geïnstrueerd om niet te lang na te denken over hun antwoord en de stellingen eerlijk te beantwoorden.

Na toestemming te hebben gegeven voor deelname aan het onderzoek, werden proefpersonen aan het begin van de vragenlijst gevraagd een aantal demografische gegevens in te vullen. Op basis van het geslacht dat de proefpersonen aanklikten, werden zij vervolgens willekeurig toegewezen aan een lijst met foto’s van jongvolwassenen van hetzelfde geslacht die zij moesten beoordelen. Per geslacht waren er drie verschillende lijsten met ieder negen foto’s. Na willekeurig te zijn toegewezen aan een van de drie lijsten van hun geslacht, werden de negen foto’s in die lijst in willekeurige volgorde getoond aan de proefpersoon. Van deze foto’s waren er steeds drie onbewerkt, drie realistisch-bewerkt en drie overduidelijk bewerkt.

Iedere vragenlijst bevatte een andere conditie foto (onbewerkt, realistisch-bewerkt of overduidelijk bewerkt) van de gefotografeerde jongvolwassenen. Zo bevatte de eerste

vragenlijst bijvoorbeeld een onbewerkte foto van man 1, de tweede vragenlijst een realistisch- bewerkte foto van man 1 en de derde vragenlijst een overduidelijk bewerkte foto van man 1.

Proefpersonen kregen dus slechts een foto van iedere jongvolwassene te zien. De conditie van de foto was afhankelijk van de vragenlijst waaraan zij aselect werden toegewezen. Een

overzicht van de condities van de foto’s per vragenlijst is weergegeven in Tabel 2. De volgorde waarin de foto’s gepresenteerd werden aan de proefpersonen was willekeurig.

Wanneer een vrouw aselect werd toegewezen aan de derde vragenlijst, kreeg zij bijvoorbeeld eerst een realistisch-bewerkte foto van vrouw 6 te zien alvorens zij een overduidelijk

bewerkte foto van vrouw 1 zag.

Tabel 2

Condities van foto’s per vragenlijst

Vragenlijst 1 Vragenlijst 2 Vragenlijst 3

M/V 1 ON M/V 1 RB M/V 1 OB

M/V 2 RB M/V 2 OB M/V 2 ON

M/V 3 OB M/V 3 ON M/V 3 RB

M/V 4 ON M/V 4 RB M/V 4 OB

M/V 5 RB M/V 5 OB M/V 5 ON

M/V 6 OB M/V 6 ON M/V 6 RB

(22)

21

M/V 7 ON M/V 7 RB M/V 7 OB

M/V 8 RB M/V 8 OB M/V 8 ON

M/V 9 OB M/V 9 ON M/V 9 RB

Noot: ON staat voor onbewerkt, RB voor realistisch-bewerkt en OB voor overduidelijk bewerkt.

De proefpersonen kregen steeds een foto te zien waarna ze door moesten klikken naar de volgende pagina. Op deze pagina stonden steeds negen stellingen: drie per afhankelijke variabele (waargenomen fysieke aantrekkelijkheid, waargenomen sociale aantrekkelijkheid en eigen zelfbeeld). Wanneer zij al deze stelling over de foto beantwoord hadden, volgde de volgende foto.

Na de negen foto’s werden de proefpersonen nog gevraagd of zij iemand van de gefotografeerde jongvolwassenen herkenden en, indien ja, welke persoon/personen dit was/waren. Deze beoordelingen werden uit de dataset gefilterd. Tevens werd hen gevraagd hun eigen uiterlijk te beoordelen op een schaal van 1 tot 10. Dit werd gedaan om eventuele effecten op de afhankelijke variabele eigen zelfbeeld beter te kunnen interpreteren.

Uiteindelijk is deze variabele vanwege een gesprek aan spreiding achterwege gelaten. Hierna volgde een debriefing. Alle gegeven antwoorden werden opgeslagen in Qualtrics, waarna ze in SPSS verwerkt en geanalyseerd konden worden. In Bijlage 2 is de complete survey opgenomen.

3.6 Analyse

De afhankelijke variabelen die getoetst werden in dit onderzoek waren waargenomen fysieke aantrekkelijkheid, waargenomen sociale aantrekkelijkheid en eigen zelfbeeld van de

respondent. De onafhankelijke variabelen waren de drie condities van de foto’s: onbewerkt, realistisch-bewerkt en overduidelijk bewerkt. Om te testen of specifieke condities van elkaar verschilden, is een ANOVA met planned contrasts uitgevoerd waarin participant

meegenomen werd als covariaat. Dit omdat iedere participant negen keer voorkwam in de dataset, aangezien er steeds negen foto’s beoordeeld werden, en deze continue variabele zo gecontroleerd kon worden.

Voor aanvang van de testen zijn eerst alle onbruikbare gegevens uit de dataset gefilterd: respondenten die niet binnen de leeftijdscategorie (18-25 jaar) van het onderzoek pasten en/of de antwoorden op stellingen bij foto’s van mensen die zij herkenden. Dit was in totaal 3% van alle respondenten, waarna de gegevens van de overige 150 respondenten

(23)

22 gebruikt konden worden. Vervolgens werden de negatief geformuleerde stellingen reverse gecodeerd. Hierna kon de ANOVA met planned contrasts uitgevoerd worden. Met behulp van het contrast ‘Differences’ konden de verschillen tussen de afhankelijke variabelen tegen elkaar afgezet worden. Zo werden de verschillen tussen de condities onbewerkt en realistisch- bewerkt weergegeven, evenals de verschillen tussen de conditie overduidelijk bewerkt tegenover de andere twee condities. Dit sloot aan bij de hypothesen, waarin de verschillende condities op dezelfde manier tegen elkaar afgezet werden.

(24)

23 4. Resultaten

Om te onderzoeken wat de invloed van onbewerkte, realistisch-bewerkte en overduidelijk bewerkte foto’s op zowel waargenomen fysieke en sociale aantrekkelijkheid als het zelfbeeld van de beoordelaar is, is steeds een ANOVA met planned contrasts uitgevoerd. Er was sprake van zowel skewness als kurtosis in meerdere condities, waardoor er geen sprake was van een normale verdeling. De ANOVA is echter een robuuste test, waardoor deze afwijking geen grote veranderingen in de resultaten oplevert. Bootstrapping is toegepast bij het testen van alle afhankelijke variabelen.

In Tabel 3 is een overzicht weergegeven van alle gemiddelde scores en bijbehorende standaarddeviaties op alle afhankelijke variabelen en voor alle condities. Tevens zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen hierin verwerkt.

Tabel 3

Overzicht van gemiddelde scores (SD) op de afhankelijke variabelen per conditie en geslacht

Onbewerkt Realistisch-bewerkt Overduidelijk bewerkt

Algemene score

FA 4.01 (1.27) 4.86 (1.17) 3.54 (1.44)

SA 4.86 (1.06) 5.01 (.98) 4.04 (1.23)

ZB 5.11 (.97) 5.05 (.98) 5.07 (.99)

Mannen

FA 3.65 (1.18) 4.33 (1.14) 3.11 (1.31)

SA 4.54 (1.31) 4.71 (1.08) 3.92 (1.91)

ZB 5.29 (.95) 5.23 (.93) 5.25 (.95)

Vrouwen

FA 4.43 (1.23) 5.24 (1.03) 3.85 (1.44)

SA 5.08 (.94) 5.22 (.84) 4.84 (1.11)

ZB 5.00 (.98) 4.93 (1.00) 4.94 (1.00)

Noot: FA staat voor waargenomen fysieke aantrekkelijkheid, SA voor waargenomen sociale aantrekkelijkheid en ZB voor eigen zelfbeeld.

(25)

24 De eerste hypothese luidde als volgt ‘Afgebeelde personen in realistisch-bewerkte foto’s scoren hoger op waargenomen fysieke aantrekkelijkheid dan diezelfde personen in onbewerkte foto’s’. Levene’s test toonde aan dat er geen sprake was van homogeniteit F(5, 1364) = 13.84, p = <.001. Uit de ANOVA bleek dat er een hoofdeffect van conditie aanwezig was op waargenomen fysieke aantrekkelijkheid, F(2, 1364) = 125.24, p <.001, ηp2= .155.

Resultaten van de contrastanalyse lieten zien dat de personen op realistisch-bewerkte foto’s (M = 4.86, SD = 1.17) significant als fysiek aantrekkelijker beoordeeld werden dan op

onbewerkte foto’s (M = 4.10, SD = 1.27), p < .001, CI 95% [.586, .910]. Dit ondersteunt H1 . De tweede hypothese was ‘Afgebeelde personen in realistisch-bewerkte foto’s scoren hoger op waargenomen sociale aantrekkelijkheid dan diezelfde personen in onbewerkte foto’s’. Er was wederom geen sprake van homogeniteit F(5, 1364) = 7.65, p <.001. Uit de ANOVA kwameen hoofdeffect van conditie op waargenomen sociale aantrekkelijkheid naar voren, F(2, 1363) = 103.16, p < .001, ηp2= .131. Uit de resultaten van de contrastanalyse bleek dat de personen op realistisch-bewerkte foto’s (M = 5.01, SD = .98) significant hoger

scoorden op waargenomen sociale aantrekkelijkheid dan op onbewerkte foto’s (M = 4.86, SD

= 1.06), p < .001, CI 95% [.012, .292]. Dit bevestigt de tweede hypothese.

Hypothese drie luidde ‘Het bekijken van realistisch-bewerkte foto’s leidt tot een lagere score op het eigen zelfbeeld dan het bekijken van onbewerkte foto’s’. Ditmaal toonde

Levene’s test aan dat er wel sprake was van homogeniteit F(5, 1364) = .673, p = .644. Er bleek echter geen hoofdeffect van conditie te zijn: F(2, 1363) = .524, p = .592. H3 kan dus verworpen worden: scores op eigen zelfbeeld waren hetzelfde voor realistisch-bewerkte en onbewerkte foto’s.

De volgende hypothesen hadden betrekking op de conditie overduidelijk bewerkt ten opzichte van de realistisch-bewerkte en onbewerkte foto’s. Hypothese vier, ‘Afgebeelde personen in overduidelijk bewerkte foto’s scoren lager op waargenomen fysieke

aantrekkelijkheid dan diezelfde personen in realistisch-bewerkte en onbewerkte foto’s’, kan op basis van de contrastanalyse aangenomen worden. Er was sprake van een hoofdeffect van conditie op waargenomen fysieke aantrekkelijkheid. De gemiddelde score op fysieke

aantrekkelijkheid voor overduidelijk bewerkte foto’s (M = 3.54, SD = 1.44) lag significant lager dan de gemiddele score van onbewerkte en realistisch-bewerkte foto’s (M = 4.44, SD = 1.22), p <.001, CI 95% [-1.073, -.792].

De vijfde hypothese luidde ‘Afgebeelde personen in overduidelijk bewerkte foto’s scoren lager op waargenomen sociale aantrekkelijkheid dan diezelfde personen in realistisch- bewerkte en onbewerkte foto’s’. Op basis van de contrastanalyse kan deze hypothese ook

(26)

25 aangenomen worden. De gemiddelde score op sociale aantrekkelijkheid lag significant lager voor de conditie overduidelijk bewerkt (M = 4.04, SD = 1.23) dan voor onbewerkte en realistisch-bewerkte foto’s (M = 4.94, SD = 1.02), p = .001, CI 95% [-1.001, -.758].

Hypothese zes had betrekking op het eigen zelfbeeld van de respondenten. Zoals hierboven aangegeven werd er geen hoofdeffect van conditie gevonden op zelfbeeld. H6, ‘Het bekijken van overduidelijk bewerkte foto’s leidt tot een hogere score op het eigen zelfbeeld dan het bekijken van realistisch-bewerkte en onbewerkte foto’s’, wordt dan ook verworpen, p

= .796, CI 95% [-.125, .096].

Tevens werd verwacht dat vrouwen meer beïnvloed zouden worden door realistisch- bewerkte foto’s dan mannen. De laatste hypothese luidde: ‘Vrouwen kennen gemiddeld lagere scores toe op stellingen omtrent zelfbeeld na het bekijken van realistisch-bewerkte foto’s dan mannen, maar mannen en vrouwen verschillen niet in de scores die zij geven aan onbewerkte en overduidelijk bewerkte foto’s op eigen zelfbeeld.’. Hoewel er geen hoofdeffect van conditie was, was er wel een hoofdeffect van geslacht, F(1, 1363) = 31.62, p = <.001, ηp2 = .023.

Mannen gaven zichzelf gemiddeld een 5.25 (SD = .94), vrouwen scoorden iets lager met 4.96 (SD = .99). Een interactie-effect bleef uit, F(2, 1363) = .003, p = .997, ηp2 <.001. H7 dient dus ook verworpen te worden: mannen en vrouwen verschilden dus niet in de scores die ze

zichzelf gaven bij de stellingen over het eigen zelfbeeld na het bekijken van realistisch- bewerkte foto’s.

(27)

26 5. Discussie

5.1 Bevindingen

In dit experiment is onderzocht wat de effecten zijn van blootstelling aan onbewerkte, realistisch-bewerkte en overduidelijk bewerkte foto’s op waargenomen fysieke en sociale aantrekkelijkheid van afgebeelde jongvolwassenen en het eigen zelfbeeld van leeftijdsgenoten die deze foto’s beoordeelden. Dit is een zeer actueel onderwerp: jongvolwassenen spenderen veel tijd op sociale media-platformen, waar zij in toenemende mate worden blootgesteld aan bewerkte foto’s (Van der Veer et al., 2019).

In overeenstemming met H1 en H2 bleek dat afgebeelde jongvolwassenen als fysiek en sociaal aantrekkelijker beoordeeld werden op realistisch-bewerkte foto’s in vergelijking met onbewerkte foto’s. Deze bevindingen zijn in lijn met eerder onderzoek van onder andere Sirgy (1982) die stelt dat Westerse schoonheidsidealen de ideal self representeren. Het realistisch bewerken van foto’s maakt dat de ideal self van de afgebeelde persoon

weergegeven kan worden (Fineman, 2012). Tevens sluiten deze resultaten aan bij eerdere bevindingen met betrekking tot sociale aantrekkelijkheid van onder andere Langlois et al.

(2000), die beschrijven dat positieve karaktereigenschappen eerder worden toegeschreven aan fysiek aantrekkelijke personen. Fysiek aantrekkelijke personen worden daarnaast als

geloofwaardiger beschouwd (Brownlow, 1992). Volgens Tesch en Martin (1983) is

vertrouwen een belangrijke voorspeller van sociale aantrekkelijkheid voor jongvolwassenen.

De overduidelijk bewerkte foto’s scoorden lager op waargenomen fysieke en sociale aantrekkelijkheid dan onbewerkte en realistisch-bewerkte foto’s, zoals voorspeld in H4 en H5.

Dit sluit aan bij eerder onderzoek van Knochel (2016), die stelt dat overduidelijke bewerking van foto’s afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de afgebeelde personen. Daarnaast zou zichtbare bewerking van foto’s geassocieerd worden met narcisme en zelf-objectivering (Fox

& Rooney, 2015).

De mate van digitale beeldbewerking bleek geen invloed te hebben op het zelfbeeld van de respondenten, wat in contrast stond met H3 en H6. Hoewel op basis van onderzoek van Chung et al. (2014) voorspeld werd dat blootstelling aan realistisch-bewerkte foto’s zou leiden tot lagere scores op het eigen zelfbeeld dan blootstelling aan onbewerkte foto’s, bleven verschillen in de score op zelfbeeld uit. Tevens werd op basis van onderzoek van Wan et al.

(2013) verwacht dat zelfbeoordeling na het bekijken van overduidelijk bewerkte beelden positiever zou zijn dan na het bekijken van onbewerkte en realistisch-bewerkte beelden. Dit was in deze studie niet het geval.

(28)

27 Mannen en vrouwen verschilden van elkaar in de scores die zij toekenden op

waargenomen fysieke aantrekkelijkheid, waargenomen sociale aantrekkelijkheid en zelfbeeld.

Hoewel vrouwen significant hogere scores toekenden op waargenomen fysieke en sociale aantrekkelijkheid en gemiddeld lager scoorden op zelfbeeld dan mannen, bleken de condities van de foto’s niet van invloed op deze beoordelingen. Zij scoorden dus niet lager op de stellingen met betrekking tot zelfbeeld, na het bekijken dan realistisch-bewerkte foto’s, dan mannen, zoals voorspeld werd op basis van voorgaand onderzoek (o.a. Pliner et al., 1990;

Block & Robins, 1993; Thompson & Lougheed, 2012). Een interactie-effect bleef zodoende uit, waardoor H7 werd verworpen.

Een mogelijke verklaring voor het uitblijven van verschillen tussen mannen en vrouwen in de beoordeling van het eigen zelfbeeld na blootstelling aan realistisch-bewerkte foto’s, zou te wijden kunnen zijn aan de manier waarop de foto’s gepresenteerd werden. Zo blijkt uit eerder onderzoek van Thompson en Lougheed (2012) dat Facebook foto’s bij vrouwen vaker tot een negatief zelfbeeld leiden dan bij mannen. Uit eerder onderzoek blijkt daarnaast dat vrouwen sociale media-platformen vaak inzetten als middel voor zelfpresentatie en om zichzelf te vergelijken met anderen (Haferkamp et al., 2012).

5.2 Implicaties

Hoewel het steeds makkelijker wordt om foto’s te bewerken om de ideal self te weergeven (Fineman, 2012), blijkt de mate waarin foto’s bewerkt worden bepalend te zijn voor de indrukken die gevormd worden over de fysieke en sociale aantrekkelijkheid van afgebeelde personen. Personen in overduidelijk bewerkte foto’s worden niet alleen als minder fysiek en sociaal aantrekkelijk beschouwd dan in realistisch-bewerkte foto’s, maar ook dan in

onbewerkte foto’s.

Bewerken lijkt dus niet altijd een positieve invloed te hebben op waargenomen fysieke en sociale aantrekkelijkheid. Overduidelijk bewerkte foto’s kunnen negatief geïnterpreteerd worden en zo de waarneming beïnvloeden (Wan et al., 2013). Hoewel foto’s op sociale-media platformen volgens Fox en Rooney (2015) vaak bewerkt worden om sociale voordelen te behalen, worden zichtbaar bewerkte foto’s juist geassocieerd met narcisme en

zelfobjectivering.

Het feit dat jongvolwassenen hun leeftijdgenoten op overduidelijk bewerkte foto’s zowel minder fysiek aantrekkelijk als minder sociaal aantrekkelijk achten, zou verklaard kunnen worden door een gebrek aan geloofwaardigheid. Het MAIN model van Sundar (2008) beschrijft dat digitale technologie van invloed is op de geloofwaardigheid die we toekennen

(29)

28 aan bronnen. Volgens het MAIN model vertrouwt het menselijke brein visuele cues,

bijvoorbeeld foto’s, meer dan non-visuele cues, zoals tekst. We vertrouwen zaken die we kunnen zien meer dan zaken waar we bijvoorbeeld slechts over kunnen lezen. Dit is gebaseerd op het algemene geloof dat foto’s altijd de waarheid representeren, ondanks digitale

bewerkingen die tegenwoordig mogelijk zijn (Sundar, 2008).

Laatstgenoemde bewering komt overeen met wat Jones (2013) stelt: er heerst een cultureel geloof dat foto’s de werkelijkheid representeren, terwijl beelden in toenemende mate bewerkt worden. Wanneer een foto overduidelijk bewerkt is, representeert deze de

werkelijkheid niet meer (Jones, 2013). De bewerking doet in dat geval afbreuk aan de geloofwaardigheid van de foto (Knochel, 2016). Dit kan op zijn beurt invloed hebben op de geloofwaardigheid van de afgebeelde persoon (Kupfer, 1982). Dit terwijl vertrouwen voor jongvolwassenen een belangrijke voorspeller van sociale aantrekkelijkheid is (Tesch &

Martin, 1983).

5.3 Limitaties en suggesties voor vervolgonderzoek

Waar realistisch bewerken zorgt voor een positievere beoordeling op waargenomen fysieke en sociale aantrekkelijkheid, kan overmatig bewerken dus juist het tegengestelde effect hebben. Door zichtbaar te bewerken, lijken jongvolwassenen afgestraft te worden. Dat terwijl er tegenwoordig steeds meer bewerkt wordt en mensen ook weten dat dit gebeurt (Fineman, 2012). Deze studie legt de basis voor een duidelijk onderscheid in beoordeling tussen realistisch-bewerkte en overduidelijk bewerkte foto’s. In vervolgstudies zou de grens tussen wat realistisch-bewerkt en wat als overduidelijk bewerkt wordt beschouwd uitgediept kunnen worden. Een mogelijke manier om dit te doen, is door foto’s te gebruiken die qua bewerking dichterbij elkaar liggen dan de foto’s die in dit onderzoek gebruikt zijn. In de huidige studie was er sprake van een duidelijk onderscheid tussen realistisch-bewerkte en overduidelijk bewerkte foto’s. Vervolgstudies zouden gebruik kunnen maken van foto’s in meerdere condities die tussen realistisch-bewerkt en overduidelijk bewerkt in liggen, om zo te

onderzoeken waar de grens ligt van acceptabele bewerking zonder dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de foto (Knochel, 2016).

Een mogelijke verklaring voor het uitblijven van een effect op zelfbeeld, kan zijn dat zelfbeeld een redelijk constante factor is (O’Malley & Bachman, 1983). Hoewel Chung et al.

(2014) stellen dat zelfbeeld schommelt en afhankelijk is van de context waarin deze

onderzocht wordt, zijn er studies waarin tegengestelde resultaten gepresenteerd worden. Zo toont onderzoek van O’Malley en Bachman (1983) aan dat eigenwaarde van jongeren tussen

(30)

29 de 13 en 23 jaar oud toeneemt naarmate ze ouder worden. Naast een toename in

zelfvertrouwen, neemt de stabiliteit van het zelfbeeld ook toe met de jaren en is deze redelijk hoog: gemiddeld tussen de .6 en .9 op een schaal van 0 tot 1.

Veranderingen in zelfbeeld na blootstelling aan onbewerkte, realistisch-bewerkte en overduidelijk bewerkte foto’s bleven in dit geval wellicht uit wegens het feit dat de stellingen over zelfbeeld betrekking hadden op de beoordelaars, en niet op percepties van de afgebeelde personen. De mate waarin een foto bewerkt is of niet, is dus wel van invloed op de mening die gevormd wordt over deze persoon, maar niet op hoe jongvolwassenen over zichzelf denken.

Dit zou simpelweg verklaard kunnen worden door een andere interpretatie van wat zelfbeeld precies inhoudt, zoals de definitie door Cooley beschreven in Chubb, Fertman en Ross (1997).

Hij stelt dat zelfbeeld gebaseerd is op de eigen waarnemingen van individuen van hoe

belangrijk anderen hen vinden. In dit onderzoek kon het zelfbeeld in dat geval niet beïnvloed worden, aangezien de respondenten niet door anderen beoordeeld werden.

Om te onderzoeken of mate van bewerking toch van invloed zou kunnen zijn op het eigen zelfbeeld, zou een tussenproefpersoon-design gebruikt kunnen worden. In voorgaand onderzoek werden respondenten pas na afloop gevraagd om eenmalig een vragenlijst in te vullen welke onder andere zelfbeeld mat (Hawkins et al., 2004, Wan et al., 2013), in plaats van na het bekijken van elk van de negen foto’s.

In eerdere studies werden daarnaast foto’s in een conditie getoond, waardoor een effect van de bewerking op zelfbeeld duidelijker getoetst kon worden. Wanneer iemand bijvoorbeeld slechts blootgesteld wordt aan onbewerkte foto’s, kunnen de andere typen bewerkingen geen invloed hebben op het uiteindelijke zelfbeeld. Op deze manier kan de invloed van de verschillende typen bewerkte foto’s duidelijker tegen elkaar afgezet worden, zoals eerder gedaan is bij Wan et al. (2013). Wanneer het zelfbeeld in vervolgonderzoek voorafgaand aan en na het beoordelen van de foto’s getoetst wordt, zouden eventuele verschillen in zelfbeeld als gevolg van de typen bewerkingen aangetoond kunnen worden.

Daarnaast kan het gehele uiterlijk van invloed zijn op de beoordeling van het eigen zelfbeeld. In onderzoek van Wan et al. (2013) werden vrouwen blootgesteld aan afbeeldingen van vrouwen waarop niet alleen een geïdealiseerd gezicht, maar ook een geïdealiseerd

lichaam te zien was. Mogelijk hebben geïdealiseerde lichamen van anderen, meer dan geïdealiseerde gezichten, invloed op hoe vrouwen zichzelf beoordelen. Dit zou onderzocht kunnen worden door dit onderzoek te herhalen met twee groepen respondenten, waarbij een groep enkel (on)bewerkte gezichten en de andere groep (on)bewerkte gezichten in combinatie met lichamen zou beoordelen.

(31)

30 Een ander kenmerk van foto’s waar jongvolwassenen vaak aan blootgesteld worden via sociale media, is dat deze vaak een perfect plaatje laten zien om de impressies van anderen te beïnvloeden (Krämer & Winter, 2008). Een compleet geïdealiseerd plaatje op een sociaal media-platform, waarbij iemand bijvoorbeeld op een mooie locatie gefotografeerd is, leuke kleding draagt en een figuur heeft dat overeenkomt met schoonheidsidealen, zou kunnen leiden tot een verlaagd zelfbeeld bij de kijker. Bij commerciële beelden, zoals gebruikt in de voorgaande onderzoeken van Hawkins et al. (2004) en Wan et al. (2013), is dit ook vaak het geval. Deze geven vaak een beeld van de ideal self weer: hoe mensen graag zou willen zijn of worden (Malär et al., 2011).In dit onderzoek werden alle afgebeelde jongvolwassenen

gefotografeerd voor een neutrale achtergrond, zodat deze geen invloed zou hebben op de uiteindelijke beoordeling. Tevens waren er vrijwel geen andere factoren zichtbaar dan de gezichten van de jongvolwassenen. Hoewel daar in dit onderzoek bewust voor gekozen is om ruis van nevenfactoren te voorkomen, zou in eventueel vervolgonderzoek ook een conditie toegevoegd kunnen worden waarin onbewerkte, realistisch-bewerkte en overduidelijk bewerkte foto’s in een perfect plaatje weergegeven worden. Wanneer de neutrale en geïdealiseerde conditie dan tegen elkaar afgezet worden, komt er wellicht een effect op het zelfbeeld naar voren.

Door de foto’s in een social media format te presenteren, bijvoorbeeld als Instagram- of Facebookfoto’s, zouden met name vrouwen zichzelf wellicht eerder vergelijken met de afgebeelde personen in de foto’s (Thompson en Lougheed, 2012). In eventueel

vervolgonderzoek zou gekozen kunnen worden voor deze opmaak om te kijken of de invloed op het eigen zelfbeeld toch verschilt voor mannen en vrouwen.

Een social media format wordt vaak gekenmerkt door system-generated cues: cues die door het systeem getoond worden op het profiel van een gebruiker en niet onzichtbaar

gemaakt kunnen worden, bijvoorbeeld het aantal likes op een foto (Tong, Van Der Heide, Langwell, & Walther, 2008). Deze cues zijn, omdat gebruikers ze niet zelf kunnen bewerken, belangrijke voorspellers van geloofwaardigheid (Antheunis & Schouten, 2011).

In vervolgonderzoek zouden social media formats in combinatie met system- generated cues gebruikt kunnen worden om de geloofwaardigheid van onbewerkte,

realistisch-bewerkte en overduidelijk bewerkte foto’s nader te onderzoeken en te kijken waar de grens van bewerking ligt die door jongvolwassenen als betrouwbaar wordt beoordeeld.

(32)

31 5.4 Conclusie

In deze studie is ingegaan op de vraag: ‘Wat is de invloed van onbewerkte, realistisch- bewerkte en overduidelijk bewerkte foto’s op de waargenomen aantrekkelijkheid en het zelfbeeld van jongvolwassen?’ Leeftijdsgenoten beoordeelden jongvolwassenen in realistisch- bewerkte foto’s niet alleen als fysiek, maar ook als sociaal aantrekkelijker dan in onbewerkte en overduidelijk bewerkte foto’s. Het verbeteren van foto’s om de ideal self weer te geven, lijkt dus de kans om als fysiek en sociaal aantrekkelijker waargenomen te worden te

vergroten. Dit is, zeker voor jongvolwassenen, belangrijk: online zelfpresentatie is een groot onderdeel van hun identiteitsontwikkeling. Door de mogelijkheden die er op populaire platformen, zoals Snapchat en Instagram, bestaan om foto’s te bewerken, nemen de mogelijkheden om positieve aspecten van jezelf uit te lichten online steeds verder toe. Er blijken wel grenzen verbonden aan het bewerken van foto’s. Overduidelijk bewerkte foto’s maken dat jongvolwassenen zowel minder fysiek als minder sociaal aantrekkelijk bevonden worden door leeftijdsgenoten. Bewerking die niet meer overeenkomt met de werkelijkheid, lijkt dus juist afbreuk te doen aan de waargenomen aantrekkelijkheid. Resultaten op het zelfbeeld van de respondenten bleven in deze studie uit.

(33)

32 Referenties

Adatto, K. (2008). Picture Perfect: Life in the Age of the Photo Op-New Edition. Princeton University Press.

Antheunis, M. L., & Schouten, A. P. (2011). The effects of other-generated and system-generated cues on adolescents' perceived attractiveness on social network sites. Journal of Computer- Mediated Communication, 16(3), 391-406.

Baudouin, J. Y., & Tiberghien, G. (2004). Symmetry, averageness, and feature size in the facial attractiveness of women. Acta Psychologica, 117(3), 313-332.

Berry, D. S. (1991). Attractive faces are not all created equal: Joint effects of facial babyishness and attractiveness on social perception. Personality and Social Psychology Bulletin, 17(5), 523- 531.

Block, J., & Robins, R. W. (1993). A longitudinal study of consistency and change in self‐esteem from early adolescence to early adulthood. Child Development, 64(3), 909-923.

Brown, A. (2014). Picture [im] perfect: photoshop redefining beauty in cosmetic advertisements, giving false advertising a run for the money. Texas Review of Entertainment and Sports Law, 16, 87.

Brownlow, S. (1992). Seeing is believing: Facial appearance, credibility, and attitude change. Journal of Nonverbal Behavior, 16(2), 101-115.

Buss, D. M., & Schmitt, D. P. (1993). Sexual strategies theory: an evolutionary perspective on human mating. Psychological Review, 100(2), 204.

Carli, L. L. (2001). Gender and social influence. Journal of Social Issues, 57(4), 725-741.

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2018, mei). Opvattingen over sociale media [Dataset].

Geraadpleegd van http://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2018/20/opvattingen-over-sociale- media

Chubb, N. H., Fertman, C. I., & Ross, J. L. (1997). Adolescent self-esteem and locus of control: A logitudinal study of gender and age differences. Adolescence, 32(125), 113.

(34)

33 Chung, J. M., Robins, R. W., Trzesniewski, K. H., Noftle, E. E., Roberts, B. W., & Widaman, K. F.

(2014). Continuity and change in self-esteem during emerging adulthood. Journal of Personality and Social Psychology, 106(3), 469.

Counts, S., & Stecher, K. (2009, maart). Self-presentation of personality during online profile creation. In Third International AAAI Conference on Weblogs and Social Media.

Cunningham, M. R., Barbee, A. P., & Pike, C. L. (1990). What do women want? Facialmetric assessment of multiple motives in the perception of male facial physical

attractiveness. Journal of Personality and Social Psychology, 59(1), 61.

De Vaate, A. J. N. B., Veldhuis, J., Alleva, J. M., Konijn, E. A., & Van Hugten, C. H. (2018). Show your best self (ie): An exploratory study on selfie-related motivations and behavior in

emerging adulthood. Telematics and Informatics, 35(5), 1392-1407.

De Vries, D. A. (2014). Social media and online self-presentation: Effects on how we see ourselves and our bodies. Unpublished doctoral dissertation, University of Amsterdam.

Diener, E. (1994). Assessing subjective well-being: Progress and opportunities. Social Indicators Research, 31(2), 103-157.

Digitale beeldbewerking. (z.d.). In Wikipedia. Geraadpleegd op 28 december 2019, van https://nl.wikipedia.org/wiki/Digitale_beeldbewerking

Fineman, M. (2012). Faking it: Manipulated photography before Photoshop. Metropolitan Museum of Art.

Foos, P. W., & Clark, M. C. (2011). Adult age and gender differences in perceptions of facial attractiveness: beauty is in the eye of the older beholder. The Journal of Genetic

Psychology, 172(2), 162-175.

Fox, J., & Rooney, M. C. (2015). The Dark Triad and trait self-objectification as predictors of men’s use and self-presentation behaviors on social networking sites. Personality and Individual Differences, 76, 161-165.

Goldman, W., & Lewis, P. (1977). Beautiful is good: Evidence that the physically attractive are more socially skillful. Journal of Experimental Social Psychology, 13(2), 125-130.

(35)

34 Gonzales, A. L., & Hancock, J. T. (2011). Mirror, mirror on my Facebook wall: Effects of exposure

to Facebook on self-esteem. Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking, 14(1-2), 79- 83.

Haferkamp, N., Eimler, S. C., Papadakis, A. M., & Kruck, J. V. (2012). Men are from Mars, women are from Venus? Examining gender differences in self-presentation on social networking sites. Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking, 15(2), 91-98.

Hawkins, N., Richards, P. S., Granley, H. M., & Stein, D. M. (2004). The impact of exposure to the thin-ideal media image on women. Eating Disorders, 12(1), 35-50.

Heilman, M. E., & Stopeck, M. H. (1985). Being attractive, advantage or disadvantage?

Performance-based evaluations and recommended personnel actions as a function of appearance, sex, and job type. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 35(2), 202-215.

Hönn, M., & Göz, G. (2007). The ideal of facial beauty: a review. Journal of Orofacial Orthopedics/Fortschritte der Kieferorthopädie, 68(1), 6-16.

Jones, M. (2013). Media-bodies and Photoshop. In Controversial images (pp. 19-35). Palgrave Macmillan, London.

Kapidzic, S., & Herring, S. C. (2015). Race, gender, and self-presentation in teen profile photographs. New Media & Society, 17(6), 958-976.

Kim, J., & Lee, J. E. R. (2011). The Facebook paths to happiness: Effects of the number of

Facebook friends and self-presentation on subjective well-being. Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking, 14(6), 359-364.

Kleck, R. E., Richardson, S. A., & Ronald, L. (1974). Physical appearance cues and interpersonal attraction in children. Child Development, 305-310.

Knochel, A. D. (2016). Photoshop teaches with (out) you: Actant agencies and non-human pedagogy. Visual Arts Research, 42(1), 71-87.

Krämer, N. C., & Winter, S. (2008). Impression management 2.0: The relationship of self-esteem, extraversion, self-efficacy, and self-presentation within social networking sites. Journal of Media Psychology, 20(3), 106-116.

Kupfer, J. (1982). The moral presumption against lying. The Review of Metaphysics, 103-126.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

En daaraan werken we alweer met vernieuwde moed, want onze kalender staat al weer op papier, en zo te zien zal die opnieuw extra gevuld zijn!. Er blijven alleen nog de beurzen

• Geef met de schuif onder de video aan waar het effect moet beginnen.. • Kies een effect door erop

Deelname aan de quiz is gratis en u wordt ontvangen met een kopje koffie of thee en iets lekkers. Voor een gezellige ambiance wordt gezorgd. In Wagenberg wordt nog geflyerd en

Filters Via filters kunt u uw foto’s een andere look geven, het gekozen filter wordt dan gebruikt voor de volledige presentatie. 

De honderden Adullam radio-uitzendingen zijn tussen 1990 en 1994 via TWR Bonaire uitgezonden met on- derwerpen als: Groeien naar zelfstandigheid, Geeste- lijke groeistoornissen op

Mijn broer Alain had na de middelbare school geen zin om verder te studeren en vertrok meteen naar New York om daar werk te zoeken?. Dankzij de connecties van mijn

- Mocht je ze niet zien, dan kun je op mediafilter klikken en alle datums selecteren of de maand, de laatst toegevoegde foto’s komen bovenaan te staan.. - Je kunt bij de

• Bovenaan het scherm staat een menubalk met verschillende knoppen, zoals Bewerken, Selectie, Aanpassen en Filter.. • Onder de menubalk staat een reeks knoppen, verdeeld over