• No results found

Palmer (J. J. N.). England, France and Christendom,

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Palmer (J. J. N.). England, France and Christendom,"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Palmer (J. J. N.). England, France and Christendom, 1377-99

Walter Prevenier

Citer ce document / Cite this document :

Prevenier Walter. Palmer (J. J. N.). England, France and Christendom, 1377-99. In: Revue belge de philologie et d'histoire, tome 54, fasc. 2, 1976. Histoire (depuis l'Antiquité) — Geschiedenis (sedert de Oudheid) pp. 563-567;

https://www.persee.fr/doc/rbph_0035-0818_1976_num_54_2_3093_t1_0563_0000_2 Fichier pdf généré le 14/04/2018

(2)

II y aurait encore beaucoup à dire de ce solide, de ce beau travail. Notamment à propos de l'histoire religieuse, si bien débroussaillée, à tel point que Guy Devailly était particulièrement bien placé pour diriger une histoire complète du diocèse de Bourges parue en 1973. A propos, aussi, de l'histoire économique et sociale, dont nul ne comprendrait, à commencer par l'auteur, que je ne donne pas nettement mon sentiment sur la façon dont elle a été traitée. Sentiment; là encore, favorable. J'ai particulièrement apprécié les pages 288-311 relatives aux transformations du paysage par les défrichements et la naissance de nouvelles agglomérations, d'autant mieux que cartes et croquis éclairent la démonstration. Si l'on doit critiquer le terme de «classe», tant à propos de la noblesse et du clergé que des rustres, je constate que Guy Devailly ne fausse pas la réalité médiévale puisqu'il ne donne à ce mot qu'un sens prudent de «catégorie sociale» : il n'y a dans l'ouvrage aucun a priori, aucune arrière pensée philosophique ou autre. Et l'on sait gré à l'auteur, à contre vent d'une mode ambiante et toujours plus envahissante, oppressive, de dire nettement que la célèbre théorie des trois ordines, «bien qu'issue d'un milieu clérical, était celle qui correspondait le mieux aux divisions réelles de la société».

Pas de fatras philosophique, pas de poudre aux yeux, mais un désir soutenu de

«coller» au mieux à la réalité, de la comprendre, de l'expliquer. Il est hors de doute que le Berry de Guy Devailly va tenir une place enviée parmi les thèses médiévales d'histoire régionale en France, et il n'est point indigne de la Bourgogne d'A.

Déléage, de la Lorraine de Ch.-Ed. Perrin, dont la mort vient de nous séparer, du Maçonnais de Georges Duby. C'est le livre d'un maître parce que c'est un ouvrage honnête au plus haut sens de ce qualificatif. Si l'on doit encourager les études axées sur l'éclaircissement de tel ou tel grand thème, il ne faut point pour autant décourager de futures recherches régionales : chaque province dans cette diversité qu'est la France a son originalité qui la différencie à un degré variable des autres provinces. Cela aussi, Guy Devailly l'a fort bien dit. — Guy Fourquin.

Palmer (J. J. N.). England, France and Christendom, 1377-99. London, Routledge-Kegan Paul, 1972; één deel in-8°, xiv-282 blz. Prijs: £ 4.

Ik moet bekennen dat ik a priori vrij sceptische stond tegenover dit boek. Was het echt nodig na de vele studies van E. Perroy, F. Quicke, R. Vaughan, W.

Söchting, e.a., nog eens het gehele verhaal van het Frans-Engels militair, politiek en diplomatiek conflict van een fase uit de Honderdjarige oorlog over te doen?

Uiteindelijk ben ik toch wel onder de charme gekomen van Palmers originele aanpak. Hoewel de auteur weinig of geen aandacht schenkt aan de reële

sociaal-economische interferenties, en hij zich uitsluitend waagt op het terrein van het politieke spel, gaat hij op dat vlak zeer persoonlijk te werk, en komt hij door een handig in elkaar schuiven der informaties tot het ontdekken van politieke milieus en facties,

(3)

van determinerende persoonlijkheden en van ideologische en theoretiserende achtergronden.

Waarom kwam men in de jaren vóór 1400 zo moeilijk tot een vredesakkoord? De onderhandelingsperiode 1375-95 werd vaak zo negatief beoordeeld door historici, omdat de politici van toen niet zouden geloofd hebben in enig resultaat. Palmer meent (blz. 42), met Froissart en de monnik van Westminster (i.v.m. de

onderhandelingen voor de Vrede van Amiens in 1392), dat de tijdgenoten dit wel degelijk deden. Een eigen bewijs vindt hij in de vondst dat in 1392 de Engelse kroon en kroonraad (tegen het House of Commons in) geneigd bleken Engeland en Aquitanië gescheiden te houden, zodat men de basis-oorzaak van het eeuwig Frans- Engels conflikt zou uitschakelen. Dit stemt inderdaad overeen met de latere feiten, nl. de aliënatie van Aquitanië aan John of Gaunt in 1394. Dit schrander onderhandelingsplateau mislukte desondanks door een extern gegeven, dat niet in het dossier voorzien was, nl. de opstand in Gasconje uit 1394.

Het grootste deel van het — chronologisch-gehouden — betoog bestaat in de bewijsvoering dat vanaf 1383 bewust naar vrede werd gestreefd, al bestond in Engeland naast de pacifistische stroming (nl. koning en regering) een meer

oorlogszuchtig deel der publieke opinie (nl. de adel). In de lente 1383 was de oorlogszin nog op haar hoogtepunt, doch van dan af groeide het bewustzijn dat de

oorlogssituatie kon beëindigd worden op een dubbele wijze nl. hetzij door een militaire Endlösung, die echter meer geld vergde dan de lege Engelse staatskas toen kon dragen (een regeringsverzoek terzake stootte af op een weigering der Commons), hetzij door het afsluiten van de vrede. De toenmalige Engelse top-diplomaat Michael de la Pole sloeg na het fiasco der eerste formule resoluut de tweede weg in ; hij poogde zelfs de zgn. «kruistocht» van bisschop Dispenser (1383) te verhinderen. Als prijs had hij er de snelle consolidatie van de Bourgondische macht in Vlaanderen en Brabant voor over. Dit Engelse deliberate disengagement liep toch op een mislukking uit, o.a. door de zware constitutionele crisis in Engeland in 1386. Het werd beschouwd als een zwakte, en leidde er toe de Fransen te verleiden tot invasie- plannen naar Engeland.

Deze invasie kwam ook al weer omwille van financiële problemen niet tot uitvoering. De duiven in de Engelse politiek (de la Pole Bv.) poogden in 1387 Vlaams-Engelse onderhandelingen van de grond te krijgen. De havikken (Gloucester en Arundel) hielden de oorlog op waakvlam, doch toen in 1388 bleek dat noch Vlaanderen, noch Castilië, als bondgenoten van Engeland militair in te schakelen bleken, dienden ze zich wel bij de la Pole's pacifistische these neer te leggen. Een grootscheeps strategisch plan van Gloucester voor een invasie in Frankrijk, met steun van de Bretoenen, liep eveneens uit op een fiasco, alweer wegens het weigeren van de financiële middelen door het Engelse parlement, dat

(4)

steeds in felle spanning leefde met de regering. Wanneer Gloucester en Arundel duidelijk fiasco hadden geleden, was er niets meer in de weg om met een vredespolitiek te starten, waarvan het nut door alle andere politieke facties in Engeland al lang onderkend was. Tussen 1383 en 1388 is de interne politieke strijd in Engeland gevoerd aan de hand van een internationaal probleem. De these dat de realiteit de aristocratie dwong in te zien dat Pole's analyse de juiste was, toont aan op welk vlak Palmer zich essentieel beweegt : tegenstellingen van facties en politieke opvattingen.

Een merkwaardig staal van Palmers werkwijze zijn de geslaagde pogingen om verhalende bronnen op hun authenticiteitswaarde te toetsen, precies door een

grondige kennis van de politieke en ideologische opvattingen van de bestudeerde fase.

De als vals bekend staande brief van 15 mei 1395 door de Franse koning aan de Engelsen gericht i.v.m. het probleem van het Schisma en een gemeenschappelijke kruistocht naar het Heilig Land, werd als authentiek door Palmer gerehabiliteerd, omdat het een weerspiegeling is van reële plannen, en perfect past in de denkwijze van een auteur als Philippe de Mézières. Hoewel er na 1395 geen oorlogssfeer tussen Engeland en Frankrijk meer voorhanden was, belette de rivaliteit tussen Orleans en Bourgondië een stabiele verhouding tussen de twee koninkrijken. De grote alliantie van beiden, «in het belang van het Kristendom», de eeuwige droom van Philippe de Mézières, bleef daardoor volkomen ijdel.

Naast de algemene these, ligt een verdienste van Palmers werk, verder nog in het nauwkeuriger dateren van tal van teksten (bv. appendix 2, op blz. 245), en in het rationeel verklaren van zgn. geheime vredesakkoorden (blz. 163). Sympathiek is verder dat niet bij elke nieuwe versie onderstreept wordt tegen welke auteurs ze ingaat. Zijn heuristiek is overigens voortreffelijk, en genoot blijkbaar de ruggesteun van kenners van de geschiedenis van de Bourgondische Staat, en van de

Nederlanden, zoals Richard Vaughan, die net als Palmer doceert aan de Universiteit van Huil.

Daar de grote these van het werk de verhouding Engeland- Frankrijk betreft, is nog niet duidelijk geworden dat in het boek ook zeer vaak over de weerslag ervan in de Nederlanden gehandeld wordt. De gebruiker die vooral dit facet op het oog heeft, houde wel voor ogen dat precies hier, naar mijn mening althans, nogal wat verkeerde accenten liggen. De these bv. dat Engeland in 1382 buiten zijn neutrale positie zou getreden zijn, door een bondgenootschap met Gent, en omwille van de katastrofale terugloop van zijn wolexport naar Vlaanderen (blz. 20), doet onrecht aan het feit dat dit bondgenootschap al vele decennia bestond, en een constante is vanaf de 13' eeuw ; bovendien was de wolblokkade van Lodewijk van Male niet zo efficiënt ; tenslotte is de verhouding Vlaanderen -Engeland veel ingewikkelder ; de

terugloop van de wolexport naar Vlaanderen valt immers samen met een verhoogde

(5)

Engelse laken-produktie en -export, m.a.w. met een economische reconversie, waarvan ik de achtergronden opspoorde in een artikel : Les perturbations dans les relations commerciales anglo-flamandes entre 1379 et 1407, Causes de désaccord et raisons d'une réconciliation, in : Mélanges E. Perroy, Paris, 1973, biz. 477-497.

Uit dit zelfde artikel blijkt dat de Vlaams-Engelse handels-besprekingen die in november 1387 startten, niet zo een «very bizarre story» zijn als Palmer betoogt (blz. 1 13). Ook hier zitten facties, politiek-economische lobbies (de Brugse bv.\ en berekeningen op de achtergrond, even belangrijk, maar hem minder vertrouwd dan de Engelse die Palmer ontdekte en definieerde. Palmer onderkende ook niet de belangen die de Bourgonische hertog Filips de Stoute te verdedigen had in zijn functie van graaf van Vlaanderen ; dat hij omwille van de Franse politiek exclusief tegen çen apart Vlaams-Engels akkoord gekant was, is een al te eenzijdige visie (blz. 1 15). Dat deze vorst zijn Vlaamse steden totaal in handen had en in staat was te «dictate to his subjects on matters vital to their economic well being» (blz. 62) lijkt me eveneens een overstatement. Verder wordt de vrede van Doornik (1385) al te unilateraal beoordeeld, in het perspektief van Engelse alliantie en invasie en de opoffering van Vlaanderen op het internationaal schaakbord (blz. 61) ; in feite is er ook een belangrijke intern-Vlaamse achtergrond, met de poging tot creatie van Vlaamse stadstaten, idee die struikelde op een tekort aan solidariteit tussen de Vlaamse steden. Volgens Palmer is er in het akkoord van Doornik geen hint naar de neutraliteitsformule (blz. 62). Dit is onjuist. Artikel 12 bepaalt dat de

Gentenaars elke politieke relatie met Engeland moeten verbreken (J. Vuylsteke, De rekeningen der stad Gent, 1376-1389, Gent, 1893, blz. 512-13) ; het was een eis van de hertog tijdens de onderhandelingen, zoals blijkt uit een dokument van 24 nov.-7 dec. 1385 (Kervijn de Lettenhove, Froissart, Chroniques, XXI, Bruxelles, 1875, p. 555-58). Ik ben het eens met Palmer dat de Vlaamse neutraliteit nadelig was voor de Engelse politiek (blz. 4) ; doch dan had hij ons meteen moeten verklaren waarom dan zoveel verzet kwam bij de onderhandelingen vanwege een Engeland dat toch het grote drukkingsmiddel, nl. het economische, volkomen in handen had?

De these dat Richard II er in april 1382 zou aan gedacht hebben de Vlaamse graaf af te zetten en zelf de titel van graaf van Vlaanderen aan te nemen (blz. 22, steunend op tekst uitgegeven op blz. 245-247) lijkt me niet overtuigend. Ze kadert niet met wat we over de positie van Lodewijk van Male tegenover Engeland weten in de betreffende fase (F. Quicke, Les Pays-Bas à la veille de la période bourguignonne, 1356-1384, Paris-Bruxelles, 1947, p. 328-335 ; H; Van Werveke, in Algemene Geschiedenis der Nederlanden, III, Utrecht, 1951, blz. 202-210). De passage waarop gesteund wordt is dubbelzinnig. Duidelijk is slechts dat de

Gentenaars de koning van Engeland erkennen als hun «gherechte here», wat logisch is, vermits ze hem als koning van Frankrijk beschouwen.

(6)

Een interessante nuance die de auteur had kunnen maken, om de uiteenlopende politieke houdingen en mentaliteit te tonen binnen de Bourgonsiche landen tegenover Engeland, is de verantwoording der beden in 1386. In het hertogdom Bourgondie spreekt men openlijk van een bede voor een invasietocht naar Engeland (blz. 72, en app. 3, blz. 249) ; in Vlaanderen wordt ze door de hertog gevraagd ter verdediging van de Vlaamse kuststrook (W. Prevenier, De beden in het graafschap

Vlaanderen onder Filips de Stoute, 1384-1404, B.T.F.G., XXXVIII, 1060, blz. 351 en 356, n. 9).

Ook de kwaliteit der transcripties laat vrij veel te wensen over. Bv. de tekst uit ADN, Lille Β 517/ 1 1.679, op blz. 251 : r. 1 Honnore, lees honnorable ; r. 5 :

Flandre, lees Flandres (bijna elke eind -s werd als e gelezen); r. 12: Ultyng heeft duidelijk een afkappingsteken lees dus Ultynge of iets in die zin ; blz. 254, r. 13 : a l'effision, lees diffusion ; de niet opgeloste passage op blz. 253, r. 26, luidt et de honneur; blz. 252, r; 21 a fin que part, lees afin que par ; de niet opgeloste passus op blz. 254, laatste regel, luidt : ne deception commencier ; op blz. 225, r. 4-5, moet de Flandres gelezen worden als ceste partie en les dizt rois als les diz trois. In appendix 2 komen ook nogal wat fouten voor o.m. de volgende die de betekenis nogal duister maken ; blz. 245, 6e laatste r. : A/7, lees in ; en 5e laatste r. ; denen, lees danen. de op blz. 1 1 3 vermelde Scutaeller verbergt het personage Scutelaer. — W. Prevenier.

Neveu (Bruno). Correspondance du Nonce en France Angelo Ranuzzi (1683-1689).

Rome, Ecole Française et Université Grégorienne, 1973; 2 vol. in-8°, t. I, 1683-1686, xli-849 p., 1 portrait hors texte; t. II, 1687-1689, 805 p., 1 pi.

hors texte (Acta Nuntiaturae Gallicae, vol. 10 et II).

Auteur de savants travaux sur la politique ecclésiastique et sur les controverses doctrinales de la fin du xvne siècle, M. Neveu était l'éditeur tout désigné de la correspondance du nonce en France, Angelo Ranuzzi ('). Cette mission

contemporaine des dernières années du pontificat d'Innocent XI, marque, tant au point de vue politique que diplomatique et religieux, une étape importante des relations

(1) Voir: Bruno Neveu, Jacques II, médiateur entre Louis XIV et Innocent XI, dans Mélanges d'Archéologie et d'Histoire publiés par l'Ecole Française de Rome, t. 79, 1967, p.

669-764. — Les protestants français réfugiés aux Pays-Bas vus par un évêque catholique : Lettres de Jean de Neercassel à Louis Paul du Vaucel (1685-1686), dans Bulletin de la Société du Protestantisme français, 1967, I, p. 49-60. — Sébastien Joseph du Cambout de Pontchàteau (1634-1690), d'après sa correspondance et des documents inédits, Paris, de Boccard, 1969, gr. in-8°, xiv-750 p.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

nadat ze naar de Akropolis omhoog geklommen waren, Niet fout rekenen: hij beval … te beklimmen en te offeren. ἀναβάντας verkeerd subject

In hoeverre slaagt het mediaonderwijs op de middelbare school er volgens mediacoaches in om de vaardigheden, kennis en mentaliteit over te brengen die nodig zijn voor de

Elk staat op zijn ei- gen grond van relatie tussen God en mens - de Jood door fysieke geboorte, de Christen door geestelijke geboorte; elk voorziet in instructies voor het leven

Door de Geest groeit de liefde voor elkaar steeds meer.. Daarom bidden we samen dat die eenheid

De belooning, waarop de enkeling recht heeft voor door hem gelever- den arbeid, wordt bepaald door de grootte van den dienst, dien hij aan de samenleving bewijst. De N.S.N.A.P,

‘prerogatieven der kroon’ in de bres sprongen, dan placht het eerder te zijn om de liberalen afbreuk te doen, dan om zich voor den koning op te offeren. Van Hall mocht Thorbecke

Gerrit Krol, De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels.. Een goede roman is autobiografisch. Niet door de gebeurtenissen die erin beschreven worden, maar als verslag van de

Als wij den toestand van land en volk nagaan, dan gevoelen wij het, op zulk een land, op zulk een vulk, dat den God zijner vaderen zoo schandelijk vergeet, door te doen wat kwaad