• No results found

4. Voor de relevante bepalingen wordt verwezen naar bijlage 1.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "4. Voor de relevante bepalingen wordt verwezen naar bijlage 1."

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Besluit

Kenmerk: 651656/663225

Betreft: Toestemming voor de publiek-private samenwerking tussen de EO en het Nederlands Dagblad, bestaande uit de nevenactiviteiten: “Het door de EO en het

Nederlands Dagblad gezamenlijk op de markt (laten) brengen van de app [niet openbaar]”,

“Het door de EO en het Nederlands Dagblad gezamenlijk op de markt (laten) brengen van het papieren magazine [niet openbaar]” en “Het door de EO en het Nederlands Dagblad gezamenlijk oprichten van een VOF in het kader van de bundel [niet openbaar]”.

___________________________________________________________________

A. Verloop van de procedure

1. Op 6 juli 2015 is de EO bij het Commissariaat op gesprek geweest om de

mogelijkheden te bespreken voor het opzetten van een publiek-private samenwerking.

2. Bij e-mail van 25 september 2015 heeft de Evangelische Omroep (hierna: de EO) een melding gedaan van een publiek-private samenwerking met het Nederlands Dagblad die bestaat uit de volgende nevenactiviteiten:

i. “Het door de EO en het Nederlands Dagblad gezamenlijk op de markt (laten) brengen van de app [niet openbaar]”;

ii. “Het door de EO en het Nederlands Dagblad gezamenlijk op de markt (laten) brengen van het papieren magazine [niet openbaar]”; en

iii. “Het door de EO en het Nederlands Dagblad gezamenlijk oprichten van een vennootschap onder firma in het kader van de bundel [niet openbaar]”.

3. De voorgenomen publiek-private samenwerking met het Nederlands Dagblad heeft de werktitel [niet openbaar] (hierna: [niet openbaar]) en bestaat uit een app, een magazine en een op te richten VOF. Op 22 oktober is telefonisch contact geweest waarin vragen over de aangemelde samenwerking zijn voorgelegd. Op 12 november 2015 heeft de EO per e-mail nadere informatie overgelegd en op 19 november 2015 vond een tweede gesprek plaats bij het Commissariaat. Op 26 november 2015, 7 december 2015, 8 december 2015 en 24 december 2015 vond contact plaats tussen het Commissariaat en de EO. Op 5 januari 2016 leverde de EO nadere stukken aan met betrekking tot de oprichting van een VOF. Op 6 januari 2016, 13 januari 2016, 18 januari 2016, 25 januari 2016 en 26 januari 2016 heeft wederom contact plaatsgevonden tussen het Commissariaat en de EO. Op 28 januari 2016 zond de EO het Commissariaat per e- mail een finaal concept van de [niet openbaar] app en een proefdruk van het [niet openbaar] magazine. Hierna vond nogmaals contact plaats tussen het Commissariaat en de EO op 28 januari 2016, 29 januari 2016, 2 februari 2016, 3 februari 2016 en 4 februari 2016.

B. Relevante bepalingen

4. Voor de relevante bepalingen wordt verwezen naar bijlage 1.

C. Status en inhoud van de samenwerking

5. Een nevenactiviteit is een activiteit als bedoeld in artikel 2.132, tweede lid, van de Mediawet 2008. Te weten activiteiten, directe of indirecte deelnemingen in

rechtspersonen daaronder bergrepen, die niet rechtstreeks verband houden met of ten

(2)

dienste staan van de uitvoering van de publieke mediaopdracht, met uitzondering van verenigingsactiviteiten als bedoeld in artikel 2.136 van de Mediawet 2008.

6. De EO is voornemens een samenwerking aan te gaan met het Nederlands Dagblad.

De EO is een landelijke publieke media-instelling met een evangeliserende inslag. Het Nederlands Dagblad is een christelijke multimediale nieuwsorganisatie die zijn lezers bericht over de dagelijkse actualiteit.

7. De voorgenomen samenwerking tussen de EO en de het Nederlands Dagblad valt uiteen in drie activiteiten: Het op de markt brengen van een bundel met de werktitel [niet openbaar] (hierna: [niet openbaar]) die bestaat uit zowel een digitale app als een magazine. In het kader van de [niet openbaar] bundel wordt bovendien een

vennootschap onder firma (hierna: VOF) opgericht. De bundel is gericht op de

christelijke consument in de 21e eeuw en wordt aangeboden in abonnementsvorm. Een standaardabonnement bestaat uit de app in combinatie met het magazine, maar op verzoek is ook een abonnement op de app mogelijk. Hieronder worden de

verschillende activiteiten binnen de samenwerking nader toegelicht.

App

8. [niet openbaar]

Magazine 9. [niet openbaar]

10. Bovengenoemde activiteiten die betrekking hebben op de [niet openbaar] bundel zijn vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst.

Aandeel in VOF

11. Het derde onderdeel van de samenwerking met het Nederlands Dagblad is het gezamenlijk oprichten van een VOF. De afspraken die betrekking hebben op deze ondernemingsvorm zijn opgenomen in de overeenkomst van VOF.

D. Beoordeling

12. Het Commissariaat ziet zich voor de vraag gesteld of de [niet openbaar]-bundel moet worden aangemerkt als een nevenactiviteit. Naar het oordeel van het Commissariaat zijn daarvoor in dit geval voldoende aanknopingspunten. Daarbij acht het

Commissariaat doorslaggevend dat sprake is van een combinatie van een app en een magazine. Het op de markt brengen van een magazine houdt niet rechtstreeks verband met en staat niet rechtstreeks ten dienste van de uitvoering van de publieke media- opdracht van de publieke media-instelling. Gelet daarop is het op de markt brengen van een magazine een nevenactiviteit1.

13. Nu de app en het magazine als een gezamenlijke bundel worden gepresenteerd en aangeboden en qua aard en inhoud sprake is van een grote gelijkenis en

verwevenheid, dient in dit geval de combinatie van de app en het magazine, ondanks de digitale verschijningsvorm van de app, te worden aangemerkt als een

nevenactiviteit.

14. Ten overvloede merkt het Commissariaat op dat niet in alle gevallen waarin een aanbodkanaal niet door de minister is goedgekeurd, sprake is van een nevenactiviteit.

Toetsstaf is of het verspreide media-aanbod naar zijn aard is bedoeld om uitvoering te geven aan de publieke media mediaopdracht.

1Zie de Toelichting bij het Amendement Van Dam (Kamerstukken II 2008-2009, 31 804, nr. 24.

(3)

15. Nu sprake is van een nevenactiviteit als bedoeld in artikel 2.132, tweede lid, van de Mediawet 2008, beoordeelt het Commissariaat de bundel [niet openbaar] – in dit specifieke geval – dan ook in cluster 11 (het uitgeven van bladen), conform de clusterindeling zoals vermeld bij brief van 23 december 2008 (kenmerk SBO-007582- yw).

16. Het oprichten van een VOF ten behoeve van het verrichten van deze nevenactiviteiten, wordt eveneens als nevenactiviteit aangemerkt. Het oprichten van een VOF zal worden beoordeeld naar analogie van de nevenactiviteit “deelneming” in cluster 12. Het

oprichten van een VOF heeft immers grote raakvlakken met het deelnemen in een rechtspersoon.

Toestemming

17. Op grond van artikel 2.132, derde lid, van de Mediawet 2008 kan toestemming alleen worden gegeven als een nevenactiviteit verband houdt met of ten dienste staat van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht en direct gerelateerd is aan het media- aanbod van de publieke media-instelling, op marktconforme wijze wordt verricht en ten minste kostendekkend is.

18. In de Beleidsbrief publiek-private samenwerking met mediabedrijven en culturele instellingen 2012 (Beleidsbrief 2012) heeft het Commissariaat de in artikel 2.132, derde lid, van de Mediawet 2008 genoemde voorwaarden nader uitgewerkt voor crossmediale samenwerkingen tussen publieke media-instellingen en mediabedrijven. Het

Commissariaat heeft de samenwerkingsovereenkomst beoordeeld en is van oordeel dat de voorliggende samenwerking tussen de EO en het Nederlands Dagblad past binnen de door het Commissariaat gehanteerde uitgangspunten zoals neergelegd in de Beleidsbrief publiek-private samenwerking met mediabedrijven en culturele instellingen 2012 (Beleidsbrief 2012).

19. Het beleid van het Commissariaat zoals neergelegd in de Beleidsbrief 2012 houdt kort samengevat in dat een publiek-private samenwerking is toegestaan, mits aannemelijk wordt gemaakt dat:

i. de samenwerking of de activiteiten binnen de samenwerking verband houden met of ten dienste staat aan de verwezenlijking van de publieke media-opdracht en direct gerelateerd is aan het media-aanbod van de publieke media-instelling (relatietoets);

ii. er sprake is van een (voorgenomen) samenwerking tussen een publieke media- instelling en een mediabedrijf of cultureel bedrijf;

iii. de samenwerking gelijkwaardig is;

iv. de redactionele onafhankelijkheid is gegarandeerd;

v. sprake is van het gezamenlijk opzetten van een activiteit waarbij gebruik wordt gemaakt van elkaars expertise;

vi. een schriftelijke overeenkomst wordt aangegaan en deze aan het Commissariaat wordt verstrekt;

vii. de keuze voor de samenwerkingspartner wordt toegelicht;

viii. een exclusieve samenwerking voor niet meer dan drie jaar wordt vastgelegd;

ix. er sprake is van een gelijkwaardige ontvlechting bij het beëindigen van de overeenkomst.

(4)

20. Hieronder worden bovengenoemde voorwaarden langsgelopen.

i. Relatietoets

21. De samenwerking voldoet aan de relatietoets. De nevenactiviteiten “Het door de EO en het Nederlands Dagblad gezamenlijk op de markt (laten) brengen van de app [niet openbaar]” en “Het door de EO en het Nederlands Dagblad gezamenlijk op de markt (laten) brengen van het papieren magazine [niet openbaar]” worden hierna gezamenlijk beoordeeld. “Het door de EO en het Nederlands Dagblad gezamenlijk oprichten van een VOF in het kader van de bundel [niet openbaar]” wordt separaat beoordeeld.

22. Zoals blijkt uit artikel 19 van de Beleidsregels Nevenactiviteiten 2016 worden nevenactiviteiten die voor 1 januari 2016 zijn gemeld, getoetst op basis van de Beleidsregels Nevenactiviteiten 2009.

App en –magazine

23. Op grond van artikel 3, eerste lid, sub c, van de Beleidsregels nevenactiviteiten 2009, houdt een nevenactiviteit verband met of staat deze ten dienste van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht indien de betrokkenheid van gebruikers bij het media- aanbod of de publieke media-instelling met de nevenactiviteit wordt vergroot. In deze gevallen dient de activiteit op grond van artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregels nevenactiviteiten 2009, tevens aantoonbaar inhoudelijk aan te sluiten bij het media- aanbod of de publieke media-instelling.

24. De onderhavige nevenactiviteiten betreffen het in samenwerking met het Nederlands Dagblad op de markt brengen van de bundel [niet openbaar] in de vorm van een app en een magazine. [niet openbaar] In het magazine en de app wordt aantoonbaar inhoudelijk aangesloten bij het media-aanbod van de EO. [niet openbaar] Het is dan ook aannemelijk dat de nevenactiviteit ertoe kan leiden de betrokkenheid van de gebruiker bij het media-aanbod van de EO wordt vergroot of dat de lezer van de [niet openbaar] bundel zich meer dan daarvoor betrokken voelt of gaat voelen bij de EO.

25. Sinds de wetswijziging van de Mediawet 2008 op 2 juli 2009, in werking getreden op 17 juli 2009 (Stb. 2009, 300), is artikel 2.132, derde lid, van de Mediawet, aangepast.

Gelet op de Toelichting bij het Amendement van het lid Van Dam (Kamerstukken II 2008- 09, 31 804, nr. 24), ziet de toegevoegde zinsnede erop om de ruimte om algemene glossy’s uit te geven, te beperken. Daartoe dient de formulering dat de nevenactiviteit direct gerelateerd dient te zijn aan het media-aanbod van de publieke media-instelling.

26. Bij het op de markt (laten) brengen van bladen wordt aan de voorwaarden van relatie voldaan als minimaal 50% van de redactionele inhoud van het blad direct gerelateerd is aan het media-aanbod van de publieke media-instelling. Ieder afzonderlijk exemplaar van het blad dient aan het vereiste minimumpercentage te voldoen. De inhoudsopgave, de advertenties en de achterkant van het magazine tellen niet mee. Per redactioneel artikel wordt beoordeeld of dat artikel in zijn geheel direct gerelateerd is aan het media- aanbod. De begrenzing van het artikel dient zo nauwkeurig mogelijk te worden

vastgesteld. Onder artikel verstaat het Commissariaat; één of meer bij elkaar horende velden over een bepaald onderwerp of een bepaalde gebeurtenis. De velden hebben dus een bepaald onderwerp of een bepaalde gebeurtenis gemeen. Uitgangspunt is dat als een artikel in essentie betrekking heeft op media-aanbod van de publieke media- instelling of een element hieruit, dat artikel direct gerelateerd is aan het media-aanbod van de publieke media-instelling. Hierbij kan gedacht worden aan een verslag van, of een interview over, een gebeurtenis uit een programma van de publieke media-

instelling. Artikelen die aanvullend van aard zijn ten opzichte van media-aanbod van de publieke media-instelling of een element daaruit, zijn in beginsel niet direct gerelateerd.

Een artikel heeft dus in essentie geen betrekking op het media-aanbod indien daarin

(5)

onderwerpen of gebeurtenissen centraal staan die niet aan de orde zijn in het media- aanbod van de publieke media-instelling.

27. Het feit dat een artikel enkele ondersteunende elementen (zoals foto’s, inleiding, kadertjes, titel, quote) bevat die aansluiten bij het media-aanbod, leidt evenmin vanzelfsprekend tot de conclusie dat een artikel direct gerelateerd is aan het media- aanbod.

28. Voorgaande betekent dat minimaal 50% van de inhoud van de [niet openbaar] app én 50% van het [niet openbaar] magazine direct gerelateerd moet zijn aan het media- aanbod van de EO. De EO heeft een digitale versie van het finale concept van de bundel [niet openbaar] toegezonden aan het Commissariaat, inclusief een plank2 van het eerste magazine. Op basis van het beschikbaar gestelde concept en de plank, heeft het Commissariaat geen aanleiding te veronderstellen dat minder dan 50% van de inhoud van het magazine direct gerelateerd zal zijn aan het media-aanbod van de EO. Ditzelfde geldt voor de app. Het Commissariaat is daarom vooralsnog van oordeel dat aan de eis van direct gerelateerd zijn aan het media-aanbod van de EO wordt voldaan.

29. Het Commissariaat is dan ook van oordeel dat de nevenactiviteiten “Het door de EO en het Nederlands Dagblad gezamenlijk op de markt (laten) brengen van de app [niet openbaar]” en “Het door de EO en het Nederlands Dagblad gezamenlijk op de markt (laten) brengen van het papieren magazine [niet openbaar]” verband houden met of ten dienste staan van de verwezenlijking van de publieke media opdracht zoals bedoeld in artikel 2.132, derde lid, van de Mediawet 2008.

30. Het Commissariaat zal middels steekproeven nagaan of toekomstige edities van de [niet openbaar] app en het [niet openbaar] magazine aan de voorwaarde van relatie voldoen.

Aandeel in VOF

31. Onderdeel van de samenwerking met het Nederlands Dagblad is het gezamenlijk oprichten van een VOF. Zoals is vermeld in randnummer 12 zal het oprichten van de VOF worden beoordeeld naar analogie van de nevenactiviteit “deelneming”.

32. Op grond van artikel 4, eerste lid, onder a en tweede lid, van de Beleidsregels Nevenactiviteiten 2009 staat een nevenactiviteit op andere wijze ten dienste van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht indien er sprake is van een

deelneming. Uit artikel 4, tweede lid, van de beleidsregels nevenactiviteiten 2009 volgt, voor zover hier van belang, dat de deelneming uitsluitend geacht wordt ten dienste te staan van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht indien:

a) het een deelneming betreft in een bedrijf dat een aantoonbare relatie heeft met de omroepactiviteiten; en

b) minimaal 50% van de netto omzet van het bedrijf waarin wordt deelgenomen wordt gegenereerd door activiteiten ten behoeve van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht; en

c) er sprake is van een proportionele verhouding tussen de financiële middelen die door de publieke media-instellingen gezamenlijk worden ingebracht in het bedrijf waarin wordt deelgenomen en de netto omzet van dat bedrijf die door activiteiten ten behoeve van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht wordt gerealiseerd.

33. Ingevolge hierboven onder a) genoemd moet de VOF een aantoonbare relatie hebben met omroepactiviteiten. Uit de door de EO overgelegde overeenkomst blijkt dat de VOF in het leven is geroepen ten behoeve van het ontwikkelen, uitgeven en exploiteren van de (mobiele) [niet openbaar] app en het wekelijkse papieren [niet openbaar] magazine.

Aan het vereiste dat er sprake is van een aantoonbare relatie met de

2 Een totaaloverzicht van alle rubrieken en pagina’s van een magazine.

(6)

omroepactiviteiten zoals opgenomen in artikel 4, tweede lid, onder a, van de beleidsregels nevenactiviteiten 2009 wordt derhalve voldaan.

34. Voor de toelaatbaarheid van de onderhavige nevenactiviteit is vervolgens vereist dat minimaal 50% van de netto omzet wordt gegenereerd door activiteiten ten behoeve van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht. Op grond van artikel 2.132, derde lid, van de Mediawet 2008 kunnen deze activiteiten ook nevenactiviteiten zijn (deze staan namelijk ook ten dienste van de verwezenlijking van de publieke media- opdracht).3In onderhavig geval wordt 50% van de netto omzet gegenereerd door activiteiten ten behoeve van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht van de EO. Aan artikel 4, tweede lid, onder b, van de beleidsregels nevenactiviteiten 2009 wordt derhalve voldaan.

35. Tot slot moet er een proportionele verhouding bestaan tussen de mate waarin wordt deelgenomen in een bedrijf en de netto omzet die door dat bedrijf wordt gerealiseerd ten behoeve van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht. Daar minimaal 50% van de omzet van het bedrijf waarin wordt deelgenomen moet worden

gegenereerd door activiteiten ten behoeve van de verwezenlijking van de

publieke media-opdracht en er een proportionele verhouding moet bestaan tussen deze omzet en de deelneming, is een belang van minimaal 50% vereist. Uit de samenwerkingsovereenkomst en de overeenkomst van VOF blijkt dat beide partijen een gelijkwaardig deel inbrengen in de op te richten entiteit. Deze inbreng is

gelijkwaardig op financieel, materieel, personeel en immaterieel gebied. Daarmee is ook aan artikel 4, tweede lid, onder c, van de beleidsregels nevenactiviteiten 2009 voldaan.

36. In de overeenkomst van VOF tussen de EO en het Nederlands Dagblad zijn

bovengenoemde voorwaarden uitdrukkelijk benoemd. Het Commissariaat is dan ook van oordeel dat de nevenactiviteit “Het door de EO en het Nederlands Dagblad gezamenlijk oprichten van een VOF in het kader van de bundel [niet openbaar]”

verband houdt met of ten dienste staat van de verwezenlijking van de publieke media opdracht zoals bedoeld in artikel 2.132, derde lid, van de Mediawet 2008.

ii. (Voorgenomen) samenwerking tussen een publieke media-instelling en een mediabedrijf of cultureel bedrijf

37. De EO is een landelijke publieke media-instelling en samenwerkingspartner het Nederlands Dagblad is een multimediale nieuwsorganisatie die zijn lezers bericht over de dagelijkse actualiteit. Aan het vereiste van samenwerking tussen een publieke media-instelling en een mediabedrijf is voldaan.

iii. Toetsen van marktconformiteit en kostendekkendheid: Gelijkwaardige samenwerking 38. Onderhavige samenwerking is aan te merken als gelijkwaardig. Uit de overgelegde

samenwerkingsovereenkomst en de overeenkomst van VOF blijkt dat de drie nevenactiviteiten op basis van gelijkwaardige inbreng van materiele en immateriële zaken worden uitgevoerd. De waarde van de inbreng van beide partijen is

gelijkwaardig.

3Uit artikel 2.132, eerste lid, van de Mediawet 2008 volgt dat indien de activiteit niet rechtstreeks verband houdt met of ten dienste staat van de uitvoering van de publieke media-opdracht er sprake is van een nevenactiviteit.

(7)

iv. Redactionele onafhankelijkheid

39. De redacties van de EO en het Nederlands Dagblad behouden hun volledige

redactionele onafhankelijkheid voor wat betreft al hun uitingen die geen onderdeel zijn van de bundel [niet openbaar] en de VOF. Dit is vastgelegd in artikel 4 van de

samenwerkingsovereenkomst. Aan het vereiste is hiermee op voorhand voldoende aandacht besteed. Van belang is dat de redactionele onafhankelijkheid ook in de praktijk te allen tijde gewaarborgd blijft.

v. Gezamenlijk opzetten van een activiteit waarbij gebruik wordt gemaakt van elkaars expertise

40. De EO heeft aangegeven dat partijen vanaf aanvang van het project gebruik hebben gemaakt van elkaars expertise. Bovendien hebben de EO en het Nederlands Dagblad het plan voor de [niet openbaar] bundel samen ontwikkeld. Bovendien blijkt uit de overgelegde samenwerkingsovereenkomst en de overeenkomst van VOF dat de in te brengen input in de bundel [niet openbaar] door beide partijen uitdrukkelijk is

vastgelegd.

vi. Een schriftelijke overeenkomst die aan het Commissariaat wordt verstrekt

41. De EO en het Nederlands Dagblad hebben hun samenwerking vastgelegd in een overeenkomst en deze aan het Commissariaat verstrekt. Aan dit vereiste is daarmee dan ook voldaan.

vii. Toelichting keuze samenwerkingspartner

42. Desgevraagd heeft de EO toegelicht dat een samenwerking met het Nederlands Dagblad is aangegaan vanwege de gelijke missie, de gelijke doelstellingen en de gelijke positie in de Nederlandse samenleving van beide mediapartijen. Het Nederlands Dagblad is een nieuwsaanbieder met orthodoxe signatuur en is christelijk betrokken.

De EO acht het van belang om deze samenwerking aan te gaan met een grote

christelijke mediapartij. De doelstelling van het Nederlands Dagblad sluit daarmee goed aan bij die van de EO. De keuze voor de samenwerkingspartner Nederlands Dagblad is door de EO voldoende toegelicht.

viii. Samenwerkingsperiode

43. Uit de voorgenomen samenwerkingsovereenkomst tussen de EO en het Nederlands Dagblad blijkt dat de samenwerking in het kader van [niet openbaar] wordt aangegaan voor de periode van drie jaar, tot en met februari 2019. Uit de overeenkomst van VOF volgt dat de VOF is opgericht voor onbepaalde tijd. Zoals blijkt uit de Beleidsbrief 2012 geldt een maximale samenwerkingsperiode van drie jaar. De voorwaarde dat maximaal drie jaar met één partij mag worden samengewerkt houdt niet in dat een samenwerking met de betrokken partij niet mag worden verlengd, maar wel dat na ommekomst van die drie jaar de publieke media-instelling de volledige vrijheid moet hebben om de samenwerking met andere partijen voort te zetten. Als de publieke media-instelling de samenwerking na drie jaar wil voortzetten met dezelfde partner, zal zij in de

effectrapportage moeten motiveren waarom juist met die partner voortzetting wordt beoogd. De EO moet echter wel in staat zijn om bij beëindiging van de samenwerking éénzijdig de overeenkomst van VOF te ontbinden. Een daartoe strekkende bepaling dient derhalve in de overeenkomst van VOF te worden opgenomen.

44. De EO heeft aangegeven dat partijen de intentie hebben om de samenwerking na drie jaar te verlengen bij positieve bevindingen. Indien de exclusieve samenwerking wordt voortgezet na de maximale periode van drie jaar, moet de EO uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van de periode van drie jaar aan het Commissariaat aangeven wat de effecten van de publiek-private samenwerking zijn geweest. Er moet worden aangegeven of de samenwerking nog steeds gelijkwaardig is, indachtig de

voorwaarden die hiervoor gelden, en zo nee, welke wijziging is opgetreden. Ook dienen

(8)

de verhoudingen in de markt te worden beschreven, waaronder de vraag of er andere private partijen zijn die ook voor de samenwerking in aanmerking komen.

ix. Gelijkwaardige ontvlechting bij ontbinding van de overeenkomst

45. Uit de door de EO overgelegde stukken blijkt dat partijen bij eventuele tussentijdse beëindiging van de overeenkomst, een mechanisme zijn overeengekomen waardoor ontvlechting op gelijkwaardige basis zal gebeuren. Zo is er in dit geval sprake van bijvoorbeeld gezamenlijke eigendom van merken of handelsnamen die gedurende de samenwerking waarde zouden kunnen verkrijgen.

E. Voorwaarden

46. Zoals blijkt uit randnummer 86 van de Toelichting bij de Beleidsregels Nevenactiviteiten 2016 kan het Commissariaat nadere voorwaarden verbinden aan de toestemming voor het verrichten van nevenactiviteiten met financiële risico’s. Vanwege de mogelijke aanloopverliezen die verband houden met de bundel [niet openbaar], verbindt het Commissariaat totdat alle initiële investeringen en aanloopverliezen van

bovengenoemde nevenactiviteiten zijn terugverdiend aan onderhavige toestemmingen de volgende voorwaarden:

I. de EO legt halfjaarcijfers van de [niet openbaar] PPS over die bestaan uit een balans met winst- en verliesrekening; en

II. deze halfjaarcijfers worden gereviewd door een externe accountant.

47. Mocht de EO niet voldoen aan één of meer van bovengenoemde voorwaarden, dan zal het Commissariaat genoodzaakt zijn om de toestemming voor de betreffende

nevenactiviteiten in te trekken.

Conclusie

48. Op grond van het bovenstaande is het Commissariaat is van oordeel dat

nevenactiviteiten in het kader van de publiek- private samenwerking tussen de EO en het Nederlands Dagblad die ziet op de bundel [niet openbaar] voor de duur van drie jaar past binnen de door het Commissariaat gehanteerde uitgangspunten bij

gelijkwaardige samenwerkingen tussen publieke media-instellingen en mediabedrijven.

Dit oordeel geldt voor de samenwerking, zoals die bij het Commissariaat gemeld is.

Indien tussentijdse wijzigingen plaatsvinden, verzoekt het Commissariaat de EO dit te melden. Daarnaast houdt het Commissariaat zich het recht voor om nader onderzoek te doen naar de onderhavige samenwerking en zo nodig handhavend op te treden, indien informatie in zijn bezit komt waaruit blijkt dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden die het Commissariaat stelt aan samenwerkingen of indien het Commissariaat een overtreding vermoedt.

49. Overigens wijst het Commissariaat de EO erop dat de vermelding of vertoning in het media-aanbod van de bundel [niet openbaar] niet op overdreven of overdadige wijze mag plaatsvinden.

F. Openbaarmaking

50. Het Commissariaat zal de volledige tekst van het besluit, met uitzondering van de daarin vermelde persoonsgegevens en vertrouwelijke bedrijfsgegevens, openbaar maken door publicatie op zijn website. De publicatie vindt plaats veertien dagen nadat het besluit op de in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht voorgeschreven

(9)

wijze is bekendgemaakt.4 Het Commissariaat ziet daartoe geen belemmering op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur.

G. Besluit

51. Op grond van bovenstaande toetsen besluit het Commissariaat:

II. voor de duur van drie jaar toestemming te verlenen voor de nevenactiviteiten:

i. “Het door de EO en het Nederlands Dagblad gezamenlijk op de markt (laten) brengen van de app [niet openbaar]”;

ii. “Het door de EO en het Nederlands Dagblad gezamenlijk op de markt (laten) brengen van het papieren magazine [niet openbaar]”; en

iii. “Het door de EO en het Nederlands Dagblad gezamenlijk oprichten van een VOF in het kader van de bundel [niet openbaar]”.

III. aan de verleende toestemming de volgende voorwaarden te verbinden totdat alle initiële investeringen en aanloopverliezen van bovengenoemde nevenactiviteiten zijn terugverdiend:

i. de EO legt halfjaarcijfers van de [niet openbaar] PPS over die bestaan uit een balans met winst- en verliesrekening; en

ii. deze halfjaarcijfers worden gereviewd door een externe accountant.

IV. aan de verleende toestemming daarnaast de volgende voorwaarden te verbinden:

i. als uit bovengenoemde financiële informatie blijkt dat de feitelijke ontwikkeling van de onderhavige nevenactiviteit in belangrijke mate

achterblijft bij de aan het Commissariaat ter beschikking gestelde prognose, behoudt het Commissariaat zich het recht voor om nadere aanvullende voorwaarden te stellen; en

ii. in de overeenkomst van VOF moet een bepaling worden opgenomen die ertoe strekt dat de EO in geval van achterblijvende feitelijke ontwikkelingen ten opzichte van de prognose, de overeenkomst van VOF ieder moment zonder aanvullende voorwaarden éénzijdig kan opzeggen.

V. de volledige tekst van dit besluit, veertien dagen na de voorgeschreven bekendmaking daarvan, met uitzondering van de daarin vermelde

persoonsgegevens en vertrouwelijke bedrijfsgegevens, openbaar te maken door publicatie op zijn website.

4 dat wil zeggen door toezending aan de belanghebbende.

(10)

H. Register

52. De samenwerking wordt als volgt opgenomen in het Openbare Register

nevenactiviteiten, te vinden op de website van het Commissariaat (www.cvdm.nl): “Het door de EO en het Nederlands Dagblad gezamenlijk op de markt (laten) brengen van de app [niet openbaar]”, “Het door de EO en het Nederlands Dagblad gezamenlijk op de markt (laten) brengen van het papieren magazine [niet openbaar]” en “Het door de EO en het Nederlands Dagblad gezamenlijk oprichten van een VOF in het kader van de bundel [niet openbaar]”.

Hilversum, 9 februari 2016

COMMISSARIAAT VOOR DE MEDIA,

prof. mr. dr. Madeleine de Cock Buning voorzitter

drs. Eric Eljon commissaris

Belanghebbenden die zich met dit besluit niet kunnen verenigen, kunnen op grond van de Algemene wet bestuursrecht binnen zes weken na de dag waarop dit besluit is bekendgemaakt bezwaar maken bij het Commissariaat voor de Media, Postbus 1426, 1200 BK te Hilversum

(11)

Bijlage 1: Juridisch kader

Artikel 2.132 Mediawet 2008

“1. De NPO en de publieke media-instelling mogen alleen na voorafgaande toestemming van het Commissariaat nevenactiviteiten verrichten.

1. Nevenactiviteiten zijn activiteiten, directe of indirecte deelnemingen in

rechtspersonen daaronder begrepen, die niet rechtstreeks verband houden met of ten dienste staan van de uitvoering van de publieke media-opdracht, met

uitzondering van verenigingsactiviteiten als bedoeld in artikel 2.136.

2. Toestemming kan alleen worden gegeven als een nevenactiviteit verband houdt met of ten dienste staat van de publieke media-opdracht en direct gerelateerd is aan het media-aanbod van de publieke media-instelling, op marktconforme wijze wordt verricht en ten minste kostendekkend is.

3. In afwijking van het eerste lid is geen voorafgaande toestemming van het Commissariaat nodig voor het bij wijze van experiment van beperkte omvang en duur verrichten van nevenactiviteiten die bestaan uit het leveren van goederen en diensten, met inbegrip van rechten en verplichtingen aan:

a. mediabedrijven ten behoeve van de versterking en verbetering van de nieuws- en informatievoorziening; of

b. culturele instellingen.

4. De NPO en de publieke media-instellingen melden nevenactiviteiten als bedoeld in het vierde lid bij het Commissariaat.

5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over:

a. de wijze van melden;

b. de omvang en duur van het experiment;

c. de aard en de inhoud van de nevenactiviteiten; en

d. de samenwerking met de in het vierde lid, onderdelen a en b, bedoelde instellingen.”

Artikel 2.136 Mediawet 2008

1. Omroeporganisaties die een erkenning of een voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.23 hebben verkregen, kunnen netto inkomsten uit contributies en

verenigingsactiviteiten en, tot ten hoogste een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag en volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen nadere regels uit programmabladen gebruiken voor eigen verenigingsactiviteiten.

2. Verenigingsactiviteiten zijn activiteiten die:

a. redelijkerwijs nodig zijn voor het goed functioneren van de vereniging en haar organen; of

b. gebruikelijk zijn in een actief functionerende vereniging om de band met en tussen de leden te versterken.

3. Onder verenigingsactiviteiten als bedoeld in het eerste lid worden ook verstaan activiteiten van een stichting die samenwerkingsomroep is en die een erkenning als bedoeld in artikel 2.23, eerste lid, heeft verkregen, en welke activiteiten:

a. redelijkerwijs nodig zijn voor het goed functioneren van de stichting en haar organen; of

b. gebruikelijk zijn in een actief functionerende stichting om de band met en tussen de contribuanten te versterken.

4. De landelijke publieke media-instelling die samenwerkingsomroep is, draagt ervoor zorg dat de omroepverenigingen die hij vertegenwoordigt, netto inkomsten uit contributies en verenigingsactiviteiten gebruiken voor eigen verenigingsactiviteiten als bedoeld in het tweede lid, voor zover de omroepverenigingen van die bevoegdheid gebruik maken.

(12)

Artikel 19 Beleidsregels nevenactiviteiten 2016

1. De voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze beleidsregels genomen besluiten tot toestemming van nevenactiviteiten blijven in stand, tenzij de gewijzigde clusterindeling in deze beleidsregels aanleiding geven tot wijziging van een specifiek besluit. Dit geldt eveneens voor de voor 1 januari 2009 verleende goedkeuringen. Reeds goedgekeurde nevenactiviteiten worden in beginsel niet opnieuw getoetst.

2. Op verzoeken om toestemming die zijn ingediend voor de datum van inwerkingtreding van deze beleidsregels, zijn de Beleidsregels nevenactiviteiten 2009 en aanverwante regelgeving van toepassing.

Artikel 3 Beleidsregels nevenactiviteiten 2009

“1. Een nevenactiviteit <<houdt verband met>> of <<staan ten dienste van>> de verwezenlijking van de publieke media-opdracht indien:

a. er sprake is van het verkopen van een vastlegging; of

b. er sprake is van gebruik van of het in licentie geven van een naam of (beeld)merk van een publieke media-instelling ten behoeve van een product bij het media- aanbod; of

c. de betrokkenheid van gebruikers bij het media-aanbod wordt bevorderd;

d. de innovatie van het media-aanbod met de nevenactiviteit wordt bevorderd.

2. De activiteit als bedoeld in het eerste lid, onder c en d, van dit artikel moet aantoonbaar inhoudelijk aansluiten bij het media-aanbod of de publieke media-instelling.”

Artikel 4 Beleidsregels nevenactiviteiten 2009

“1. Een nevenactiviteit staat indien voldaan wordt aan de voorwaarden van het tweede lid, naast datgene bedoeld in artikel 3 van deze regeling, op andere wijze ten dienste van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht indien er sprake is van:

a. een deelneming dan wel

b. verhuur van personeel of middelen: op voorwaarde dat dit personeel of deze middelen niet zijn verworven met het oogmerk om te verhuren en een beperkte omvang hebben;

2. De activiteit als bedoeld in het eerste lid, onder a van dit artikel wordt uitsluitend geacht ten dienste te staan van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht indien:

a. het een deelneming betreft in een bedrijf dat een aantoonbare relatie heeft met omroepactiviteiten;

b. minimaal 50% van de netto omzet van het bedrijf waarin wordt deelgenomen wordt gegenereerd door activiteiten ten behoeve van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht en maximaal 20% van de netto omzet van het bedrijf waarin wordt deelgenomen wordt gegenereerd door activiteiten ten behoeve van het media-aanbod van commerciële media-instellingen; en

c. er sprake is van een proportionele verhouding tussen de financiële middelen die door de publieke media-instellingen gezamenlijk worden ingebracht in het bedrijf waarin wordt deelgenomen en de netto omzet van dat bedrijf die door activiteiten ten behoeve van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht wordt gerealiseerd.”

Beleidsbrief publiek-private samenwerking met mediabedrijven en culturele instellingen 2012

‘Het Commissariaat toetst de nevenactiviteit aan de hand van de criteria van artikel 2.132 Mediawet 2008 (relatietoets, marktconformiteit en kostendekkendheid). Aan die criteria wordt door Commissariaat de invulling gegeven zoals in deze Beleidsbrief uiteengezet5, indien aan de navolgende voorwaarden wordt voldaan:

er is sprake van een voorgenomen samenwerking tussen een publieke media- instelling en een mediabedrijf (zie hieronder voor wat betreft de mogelijkheid van meerpartijenconstructies);

5 Daarmee geldt het toetsingskader zoals neergelegd in de Beleidsregels nevenactiviteiten 2009 dus niet voor publiek-private samenwerkingen die voldoen aan de in deze Beleidsbrief opgenomen randvoorwaarden.

(13)

de onafhankelijkheid van de redactie van de publieke media-instelling is gegarandeerd;

er is sprake van het gezamenlijk opzetten van een activiteit, waarbij bij aanvang gebruik wordt gemaakt van elkaars expertise;

de publieke media-instelling dient een schriftelijke samenwerkingsovereenkomst aan te gaan en deze aan het Commissariaat te verstrekken;

de publieke media-instelling moet duidelijk maken hoe de keuze van de partij waarmee zij wil samenwerken tot stand is gekomen, waarbij aangetoond wordt dat zorgvuldig is omgegaan met de belangen van derden;

er geldt een maximale samenwerkingsperiode van 3 jaar;

de overeenkomst dient te voorzien in een mechanisme van gelijkwaardige ontvlechting in geval van (tussentijdse) beëindiging van de overeenkomst.’

Artikel 3:41 Algemene Wet Bestuursrecht

1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.

2. Indien de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, geschiedt zij op een andere geschikte wijze.

Artikel 10 Wet openbaarheid van bestuur

‘Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:

(…)

b. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;

(…)

2. Het verstrekken van informatie ingevolgde deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

(…)

g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.’

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

(c) Notwithstanding any other provision of section 13.02, the articles of incorporation as originally filed or any amendment thereto may limit or eliminate appraisal rights for

“Het zijn geen christelijke boeken, (N(L)) maar ze kunnen wel goed helpen een gesprek op gang te brengen.” (N) (4) In deze bespreking worden geen normen gebruikt.. 4: In

3) Oorzakelijk verband tussen de schending van een resultaats- verbintenis met betrekking tot de medische behandeling en de lichamelijke schade. Bestaan van een oorzakelijk

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Het vraagt lef van de Onderwijscoöperatie, de daarbinnen vertegenwoordigde sectororganisaties, de vele leraren die als ambassadeur voor het register optreden en de leraren die zich

Maar wat zelfs de Trust en het Internationaal Ondernemersverbond nog niet hebben vermocht: het samenvereenigen van het geheele Proletariaat, door één druk, één bedreiging, één

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

[r]