• No results found

Vraag nr. 113 van 21 januari 1998 van mevrouw RIET VAN CLEUVENBERGEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 113 van 21 januari 1998 van mevrouw RIET VAN CLEUVENBERGEN"

Copied!
4
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 113 van 21 januari 1998

van mevrouw RIET VAN CLEUVENBERGEN Basisopleiding Verpleegkunde – Doorlich t i n g s r e-sultaten

Tijdens het schooljaar 1995-1996, midden in de her-vorming van het HOBU-onderwijs (hoger onder-wijs buiten de universiteit), startte de Inspectie Hoger Onderwijs met de opleidingsdoorlichtingen van de basisopleiding Verpleegkunde.

Dit voorjaar zou deze operatie moeten afgerond z i j n , zodat de sterke en de zwakke punten van de opleiding in Vlaanderen bekend zijn.

1. Zijn de opleidingen die werden doorgelicht, onmiddellijk op de hoogte gebracht van de bevindingen van de inspectie ?

2. Werden de bevindingen van de inspectie reeds in concrete actiepunten vertaald voor de betrokken hogescholen ?

Hoe gebeurt de opvolging hiervan ?

3. Welke algemene bijsturingen werden nu reeds in aanmerking genomen als op te volgen aan-dachtspunten ?

Antwoord

Vooreerst wens ik de Vlaamse volksvertegenwoor-diger erop te wijzen dat de doorlichting van de basisopleiding Verpleegkunde – aangeboden op 24 locaties – niet alleen plaatsvond tijdens het academiejaar 1995-1996, maar werd voortgezet tij-dens het academiejaar 1996-1997.

Ik ben mij terdege bewust van de arbeids- en tijds-intensieve belasting van een doorlichting, maar ze is zeker ook tijdens een hervormingsperiode zin-v o l , omdat de opleidingszin-verantwoordelijken dan nog volop kunnen profiteren van de problemati-sche bevindingen en aanbevelingen geformuleerd naar aanleiding van de opleidingsdoorlichting. 1. Overeenkomstig de vooraf meegedeelde

agen-da wordt op het einde van de bezoekagen-dag een gesprek gevoerd met vertegenwoordiger(s) van de raad van bestuur (Vlaamse autonome hoge-scholen) of hogeschoolbestuur (gesubsidieerde vrije en officiële hogescholen), samen met het departementshoofd. Van de algemeen directeur wordt verwacht dat hij/zij de raad van bestuur

of het hogeschoolbestuur verzoekt hun verte-genwoordigers aan te wijzen. Tijdens dat gesprek rapporteren de leden van het doorlich-tingsteam mondeling hun bevindingen.

Binnen 10 werkdagen bezorgen de teamleden aan de voorzitter schriftelijk hun bevindingen en aandachtspunten. Op basis hiervan maakt de voorzitter het voorontwerpverslag. Na goedkeu-ring door alle teamleden wordt het beschouwd als ontwerpverslag. Het departementshoofd krijgt 20 werkdagen de tijd om op het ontwerp-verslag te reageren. Eventueel wordt hij/zij – desgewenst samen met medewerkers – uitge-nodigd om zijn/haar reacties mondeling toe te lichten tijdens een gesprek met de teamleden. Na bespreking beslist het team over de uitein-delijke inhoud van het verslag en wordt het definitief. Pas dan wordt het verstuurd naar de voorzitter, de algemeen directeur en het depar-tementshoofd van de hogeschool. Gegeven deze p r o c e d u r e, verlopen er steeds enkele maanden tussen de bezoekdagen en de verzending van het definitief verslag.

2. Ieder definitief verslag eindigt met de opsom-ming van een aantal aandachtspunten waaraan opvolging moet worden gegeven. Het opvol-gingsgesprek vindt normaliter plaats in de zesde maand na verzending van het definitief verslag. Tijdens dit gesprek wordt aan de hand van een bondige nota, opgesteld door het departements-hoofd of zijn gemandateerde, nagegaan in welke mate aan de aandachtspunten reeds gevolg werd gegeven en welke moeilijkheden daarbij eventueel werden ervaren. Zo nodig worden ook afspraken gemaakt voor verdere opvolging. Dit gebeurt dan tijdens een afsluitingsgesprek. Tot op 31 januari 1998 werden 17 opvolgingsge-sprekken en 2 afsluitingsgeopvolgingsge-sprekken gevoerd. De voorzitter van het doorlichtingsteam heeft van al deze gesprekken een verslag opgesteld, dat naar alle gesprekspartners werd verstuurd. Ik kan meedelen dat de opleidingsverantwoor-delijken zich ernstig inspannen om de gesignal-eerde aandachtspunten op te volgen en aldus de zwakke punten weg te werken. In de loop van de volgende maanden zullen nog voor 7 defini-tieve verslagen opvolgingsgesprekken plaatsvin-den.

3. De voornaamste bevindingen en aandachtspun-ten voor opvolging naar de hogescholen en d e p a r t e m e n t e n , alsook naar de overheid, w e r-den opgenomen in het verslag over de

(2)

oplei-dingsdoorlichtingen Verpleegkunde. Dit verslag is te verkrijgen op het secretariaat van de Inspectie Hoger Onderwijs, Koningsstraat 136 in 1000 Brussel.

Hieronder volgt een bondige samenvatting van de belangrijkste problematische bevindingen en aanbevelingen.

a) Naast de basisopleiding van één cyclus Ve r-pleegkunde worden verwante opleidingen aan-geboden op het niveau van het technisch secun-dair onderwijs, de vierde graad secunsecun-dair onder-w i j s, de sociale promotie en het universitair o n d e r w i j s. Vooralsnog is niet duidelijk welke specifieke verpleegkundige deskundigheid op de verschillende niveaus wordt bijgebracht of zou moeten worden bijgebracht.

In welke mate het aanbod op de verschillende niveaus complementair is en in welke mate het inspeelt op het geheel van verwachtingen van de verpleegkundige praxis, is evenmin duidelijk. De actualisering, specificatie en coördinatie van het opleidingsaanbod op de verschillende niveaus is dus zeer gewenst. Probleem daarbij is dat vooralsnog het geheel van verwachtingen van de verpleegkundige praxis onvoldoende nauwkeurig werd geregistreerd, g e ë x p l i c i t e e r d én derhalve ook nog niet maatschappelijk werd gevalideerd (cf. beroepsprofielen).

b) Beroepsprofielen werden geformuleerd op twee niveaus.

Het is wenselijk dat de op het niveau van de federale overheid en van de Vlaamse Gemeen-schap reeds gunstig geadviseerde beroepspro-fielen met elkaar worden vergeleken en zoveel mogelijk geharmoniseerd. Inmiddels is uit de doorlichting gebleken dat het vastleggen van é é n beroepsprofiel van verpleegkundige wel-licht weinig realistisch is. Gezien de diversiteit van de verschillende werkvelden (intra- en extramurale patiëntenverpleging met sterk uit-eenlopende diensten en sterk uituit-eenlopende verwachtingen qua basiscompetenties) zullen v e r s ch i l l e n d e beroepsprofielen moeten worden o n t w i k k e l d . Deze diversificatie moet inspelen op de tendens om drie soorten patiëntenpro-gramma's te onderscheiden (basispropatiëntenpro-gramma's, g e s p e c i a l i s e e r d e, en toptechnische program-ma's) en moet worden geplaatst in het kader van de integrerende multiprofessionele patiën-tenzorg.

c) De basisopleiding van één cyclus verpleegkunde werd op 24 locaties doorgelicht.

– Zes hogescholen boden deze opleiding aan op twee locaties en één hogeschool bood ze aan op drie. Alhoewel mocht worden ver-wacht dat dit aanleiding zou geven tot het uitschrijven van een gemeenschappelijke visie en aanpak, geldig voor de verschillende locaties van dezelfde hogeschool, is dit – helaas – vooralsnog niet het geval.

– De optie Ziekenhuisverpleegkunde – een minder gelukkig gekozen optiebenaming omdat ook thuisverpleging vooral uit deze optie rekruteert – werd op alle locaties aan-geboden en is meestal goed bevolkt. Dit is daarentegen niet het geval voor de andere opties, die dunbevolkt zijn.

– Voor het academiejaar 1996-1997 werd de oprichting van de optie Geriatrische Ve r-pleegkunde aangevraagd op 9 locaties. Waar-schijnlijk zal deze optie vooral studenten rekruteren ten nadele van de optie Zieken-huisverpleegkunde.

– De doorlichtingscommissie is van oordeel dat de basisopleiding Verpleegkunde op teveel locaties wordt aangeboden ; vooral in de provincies Antwerpen en Oost-Vlaande-ren. Zij stelt ook voor het aantal locaties met een optie Kinder-, Psychiatrische, en Sociale Verpleegkunde te halveren. Ze twijfelt aan de kwalitatieve leefbaarheid van een aantal dunbevolkte opties en aan de goede afstem-ming van hun opleidingsprogramma's op de gevraagde beroepskwalificaties.

d) De meeste opleidingen groeperen hun onder-wijsactiviteiten onder 3 rubrieken : een ver-p l e e g k u n d i g e, een biomedische en een ver- psycho-sociale rubriek.

– Alhoewel de versnippering van onderwijsac-tiviteiten (vakken) sinds de toepassing van het hogescholendecreet verminderd is, b l i j f t ze op sommige locaties toch nog groot. H e t aanbod moet nog selectiever, zodat meer ruimte vrijkomt voor goed begeleide zelfstu-d i e. De inhouzelfstu-d van zelfstu-de verschillenzelfstu-de onzelfstu-der- onder-wijsactiviteiten binnen (lessen) en buiten (stages) het departement moet meer en beter horizontaal en verticaal worden gecoördineerd.

(3)

– De biomedische en psychosociale leerinhou-den worleerinhou-den bij de curriculumvernieuwing vaak onvoldoende betrokken. De vernieu-wing wordt vooralsnog te exclusief gedragen door de lectoren van de verpleegkundige v a k k e n . De doorlichtingscommissie is van oordeel dat alle actoren die bij het oplei-dingsproces betrokken zijn, volwaardig aan de vernieuwing moeten mogen/willen mee-werken.

– Naargelang studiejaar en optie moet :

de inhoud van 10 tot 20 % van de cursussen worden bijgestuurd met het oog op het ver-hogen van hun relevantie voor de visie op en de praktijk van verpleegkunde ;

50 tot 60 % van het cursusmateriaal worden herwerkt in termen van zelfstudiemateriaal. De (praktijk)lectoren en mediathecarissen ondersteunen en stimuleren te weinig de ontwikkeling van een cultuur van zelfstudie, die belangrijk is met het oog op het levens-lang (bij)leren.

Daarom pleit de doorlichtingscommissie ook voor het behoud van het eindwerk als volwaar-dige onderwijsactiviteit. Dit eindwerk, b e s t optiespecifiek ingevuld, moet bij voorkeur han-delen over een onderwerp uit de verpleegkundi-ge praxis, onderbouwd door een kritische litera-tuurstudie en afgerond met een persoonlijke reflectie. Het eindwerk moet meer zijn dan het grotendeels overschrijven van een medische pathologie.

e) De opleidingsverantwoordelijken zijn zich meestal zeer bewust van de centrale plaats van het klinische onderwijs in de opleiding. D i t begrip wordt overal breder geïnterpreteerd dan "stage lopen". Ook stageverslagen, eindwerk en studiebezoeken en dergelijke worden als kli-nisch onderwijs beschouwd. Toch blijft het sta-gelopen de harde kern en moet elke stagiair(e) de nodige leerkansen krijgen. Dit is – helaas – niet steeds het geval. Een kennismakingsstage bij de start van de opleiding en een systeem van oriënterende optionele stages zouden bij de stu-dent het inzicht in de beroepspraktijk en in de eigen mogelijkheden kunnen bevorderen. De stagebegeleiding inzonderheid door de praktijklectoren is op een aantal locaties pro-b l e m a t i s c h . Daarpro-bij gaat het niet alleen/niet zozeer om de vermindering van het aantal uren dat ze voor deze begeleiding nog toegewezen

k r i j g e n , maar vooral om het niet meer "mee kunnen" met de ontwikkelingen in de verpleeg-kundige praxis.

f) Zelden beschikt het departement over profielen waaraan de (praktijk)lectoren moeten beant-w o o r d e n . Er is zelden sprake van een systeem van functioneringsgesprekken, gebaseerd op formeel onderhandelende functie- en taakbe-schrijvingen. Een systeem van instroombegelei-ding voor beginnende lectoren is even zelden u i t g e w e r k t . De doorlichtingscommissie is even-wel van oordeel dat zulke profielen en systemen zeer nuttig kunnen zijn bij het recruteren en begeleiden van (praktijk)lectoren.

g) Geen enkel departement heeft een systematisch vraaggestuurd en langetermijnbijscholingsbe-leid ontwikkeld. Het risico is reëel dat in de nabije toekomst een steeds groter wordend aan-tal praktijklectoren nog slechts in staat zal zijn eenvoudige basiscompetenties aan te leren en de stages administratief te begeleiden. De meer complexe basisvaardigheden zullen dan moeten worden aangeleerd door de stagebegeleiders van de stageplaatsen. Dit houdt op termijn een ontscholing in van de praktijklectoren en een steeds grotere afhankelijkheid van de stagebe-geleiders van de stageplaatsen.

Vandaar dat de doorlichtingscommissie pleit voor een permanente vakinhoudelijke en didac-tische bijscholing van (praktijk)lectoren naarge-lang de ontwikkelingen in de verpleegkundige praxis in de intra- en extramurale patiëntenzorg (onder meer met het oog op het behoud en/of de verbetering van de klinische competentie van de praktijklectoren). Met het oog op het verzekeren van hun blijvende volwaardige ver-pleegkundige competentie, stelt de doorlich-tingscommissie ook voor om voor de praktijk-lectoren het statuut met dubbele benoeming in te voeren, waarbij een bepaalde minimale ver-houding in acht wordt genomen, b i j v o o r b e e l d 60 % onderwijsopdracht – 40 % praktijkop-dracht.

h) Alhoewel de slaagkansen zeer hoog liggen, zijn er in het eerste jaar toch grote verschillen naar-gelang de genoten vooropleiding. De slaagkansen van de eerstejaarsstudenten met een T S O -(53 %) en BSO- (35 %) vooropleiding zijn beduidend lager dan die van de studenten met een ASO- (80 %) vooropleiding. De globale tevredenheid van de studenten over de wijze van examinering in het eerste en tweede jaar is veeleer gering. Slechts op 1 van de 24 locaties

(4)

slaagt men erin om voor alle examens een gun-stig oordeel te krijgen van de meerderheid van de geslaagde studenten. Het departement beschikt zelden over een protocol van het ver-loop van de mondelinge examens. Tijdens de doorlichtingen werden ook gevallen gesigna-leerd waaruit bleek dat sommige lectoren onvoldoende correct examineren.

De doorlichtingscommissie pleit voor een slui-tend examensysteem met voor de opleiding relevante – ook het niveau van de reproductie-overstijgende – examenvragen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De me- dewerkers van de minister vice-president verklaar- den dat een dergelijk plan, dat in elke woonkern de basismobiliteit garandeert, eind 2000 zou starten in de regio's met

Verschillende hoofdwegen vanuit belangrijke excentrisch gelegen gebieden naar deze ruit lopen gedeeltelijk over Waals en Brussels grondgebied.. Ook vanuit andere zuidelijke regio's

De Vlaamse volksvertegenwoordiger informeert naar de mate waarin de problematiek van de flexi- bele kinderopvang is opgenomen in de lokale be- leidsplanning voor

Daarom deed de Vlaamse regering onder andere een beroep op de erkende organisaties voor volksontwikkeling, d i e beschikken over een ruime ervaring en deskundig- heid in

van mevrouw RIET VAN CLEUVENBERGEN Gemeentelijke VZW's – Activiteitenoverdracht In de omzendbrief BA 97/08 van 24 juni 1997 werd erop aangedrongen om gemeentelijke V Z W-a c t i v

Binnen het Onderwijsdepartement zijn momenteel vakgebonden (d.w. voor de basisvormende vak- ken) en vakoverschrijdende eindtermen voor de tweede en derde graad in voorbereiding.. Het

In de huidige stand van de reglementering gelden voor de personeelsleden van het onderwijs nog steeds de bepalingen van het besluit van de V l a a m- se regering van 22 juli

Op het vak Opglabbeek tot de grens van Meeu- wen-Gruitrode wordt eerst de verbinding gepland tussen de Speeltuinstraat in Opglabbeek en de Campstraat in Meeuwen-Gruitrode, waar