• No results found

Internal Control Problemen bij Non-Profit Organisaties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Internal Control Problemen bij Non-Profit Organisaties"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Internal Control Problemen bij

Non-Profit Organisaties

V.B. Koele Studentnummer: s1858947 Telefoonnummer: 0636501265 Emailadres: vkoele@gmail.com Papaverweg 62 8072 EC Nunspeet Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en Bedrijfskunde MSc Accountancy

Begeleider: V.M. Willemsen Nunspeet, 21 juli 2014

(2)

2

Abstract

In dit onderzoek wordt er onderzocht of bepaalde factoren invloed hebben op het rapporteren van problemen in de interne beheersing bij non-profit organisaties. Het rapporteren van problemen in de interne beheersing wordt gemeten aan de hand van de rapportage van internal control deficiënties (ICD’s). Daarnaast wordt het effect van dergelijke rapportages op inkomsten uit donaties onderzocht. Het onderzoek richt zich op non-profit organisaties in de Verenigde Staten in de jaren 2008 t/m 2011.

Uit het onderzoek blijkt dat een going concern risk, het risk type, questioned costs en material noncompliance positief gerelateerd zijn aan de rapportage van internal control deficiënties. Daarnaast volgt uit de resultaten dat de rapportage van een ICD een negatieve invloed heeft op inkomsten uit donaties in het tweede volgende jaar. Opvallend is dat er geen significant verband is tussen de rapportage van een ICD en de inkomsten in het eerstvolgende jaar.

Trefwoorden:

(3)

3

Inhoud

1 Inleiding 4 1.1 Probleemstelling 5 1.2 Wetenschappelijke relevantie 6 1.3 Structuur 7 1.4 Afgrenzing 8 2 Theoretisch kader 9 2.1 Relevante theorieën 9 2.1.1 Stakeholder theorie 9 2.1.2 Legitimatietheorie 10

2.1.3 Simons levers of control 11

2.2 Internal Control Deficiënties 12

2.3 Hypothesen 14

2.3.1 Effect van de rapportage van ICD’s 14

2.3.2 Effect op de rapportage van ICD’s 15

2.4 Controlevariabelen 21 2.5 Conceptueel model 22 3 Onderzoeksmethode 23 3.1 Data 23 3.2 Variabelen 25 3.2.1 Afhankelijke variabele 25 3.2.2 Onafhankelijke variabelen 26 3.2.3 Controlevariabelen 27 3.3 Regressiemodel 28 4 Resultaten 29 4.1 Beschrijvende statistiek 29 4.2 Resultaten 32 5 Conclusie 35 5.1 Bevindingen 35 5.2 Beperkingen en aanbevelingen 38

(4)

4

1

Inleiding

Na de schandalen die enige jaren geleden aan het licht kwamen bij onder andere Enron (2001) en WorldCom (2002), ontstond er een toename aan aandacht voor interne controle. Duidelijk was geworden dat de interne beheersingsmaatregelen op dat moment niet voldoende waren om dergelijke problemen te voorkomen. In de Verenigde Staten reageerde de wetgever vrijwel onmiddellijk en in recordtempo werd de Sarbanes-Oxley (SOX) Act ingevoerd, welke strenge eisen stelt aan het bestuur van beursgenoteerde ondernemingen. De secties 302 en 404 bevatten specifieke regels voor interne controle en de rapportering daaromtrent.

Non-profit organisaties zijn niet beursgenoteerd en hebben derhalve niet te maken met de Sarbanes-Oxley Act. Dit terwijl er ook in deze organisaties aanzienlijke bedragen omgaan en de non-profitsector een belangrijk aandeel heeft in de wereldwijde economie.1 Een goede interne

beheersing is dus ook bij deze organisaties van belang. In de bestaande literatuur is deze groep organisaties onderbelicht. Er is bijvoorbeeld weinig bekend over interne beheersing bij deze organisaties. Wel zijn er tal van onderzoeken gedaan in de profit sector, welke het belang van een goede interne beheersing onderstrepen. Ashbaugh-Skaife et al. (2009) en Ogneva et al. (2007) onderzochten het effect van zwakheden in de interne beheersing op de kapitaalkosten van een onderneming en kwamen tot de conclusie dat deze lager werden naarmate de interne beheersing beter op orde was. De verklaring hiervoor is dat een goede interne beheersing zorgt voor een lager ondernemingsrisico, wat vervolgens doorwerkt in de kosten van kapitaal voor een organisatie. Een belangrijk verschil met profit organisaties, is dat non-profit organisaties focussen op een evenwicht tussen bestuurders en belanghebbenden, in plaats van op een balans tussen bestuurders en aandeelhouders. (Lückerath-Rovers et al. 2008) Waar de aandeelhouders bij profit organisaties de eigenaren zijn van de onderneming, zijn bij non-profit organisaties maatschappij en overheid de voornaamste belanghebbenden. Non-profit organisaties hebben het financieel zwaar. Ze zijn veelal afhankelijk van derden voor hun inkomsten en in de huidige economische omstandigheden lopen deze hard terug. (Onderzoek Volkskrant, 2 juli 20132) Subsidies van

overheden worden verbonden aan strengere voorwaarden, maar ook consumenten worden steeds kritischer met het geven van donaties aan non-profit organisaties. Non-profit organisaties bestaan bij de gratie van hun donateurs, het is dus belangrijk dat ze het vertrouwen van deze groepen behouden. Dit begint bij het informeren van de belanghebbenden. Hierbij is de betrouwbaarheid van de informatie van belang, wat gewaarborgd wordt door een goede interne beheersing.

Interne beheersing is het systeem wat het management in staat stelt om de risico’s, die het behalen van doelstellingen van de organisatie bedreigen, te identificeren, te prioriteren, te analyseren en te beheersen.3 COSO4 identificeert vier doelstellingen als het gaat om

1 http://www.mo.be/artikel/non-profit-wereldwijd-mega-industrie (Geraadpleegd op 24-02-2014) 2

http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2680/Economie/article/detail/3468782/2013/07/02/Goede-doelen-niet-immuun-voor-crisis-opmerkelijke-acties-helpen.dhtml (Geraadpleegd op 24-02-2014)

(5)

5

ondernemingsrisico’s: het behalen van strategische doelstellingen, effectiviteit en efficiëntie van bedrijfsprocessen, betrouwbaarheid van financiële verslaggeving en naleving van wet- en regelgeving. In dit onderzoek wordt voornamelijk ingegaan op de doelstelling omtrent de betrouwbaarheid van financiële verslaggeving. Daarnaast komt ook de doelstelling omtrent het naleven van wet en regelgeving een aantal malen naar voren.

Zwakheden of tekortkomingen in de interne beheersing, internal control deficiënties, zijn bij organisaties in de profit sector veelvuldig het object van onderzoek in bestaande literatuur. Ashbaugh-Skaife et al. (2007) gebruikten de rapportage van tekortkomingen in de interne beheersing om economische factoren te onderzoeken die invloed hebben op tekortkomingen in de interne beheersing en het gedrag van het management omtrent de rapportage hiervan. Ze vinden onder andere dat organisaties die internal control deficiënties (ICD’s) rapporteren in vergelijking met organisaties die dit niet doen, complexere activiteiten hebben, minder middelen beschikbaar hebben voor interne beheersing en een groter accounting risico hebben.

1.1 Probleemstelling

Een van de weinige onderzoeken op het gebied van interne beheersing bij non-profit organisaties, is het onderzoek van Petrovits et al. (2011). Zij onderzoeken de relatie tussen het rapporteren van ICD’s en de inkomsten uit donaties van organisaties en vinden hierbij een negatief verband. Eerdere onderzoeken op het gebied van profit organisaties (Ge en McVay, 2005; Ashbaugh-Skaife et al., 2007; Ashbaugh-Skaife et al., 2008) vinden daarnaast factoren die invloed hebben op de rapportage van ICD’s. Of deze factoren ook bij non-profit organisaties een significante invloed hebben, is niet bekend.

Naar aanleiding van het bovengenoemde volgt de volgende probleemstelling, waarmee meer inzicht tracht te worden verkregen in de rapportage van problemen in de interne beheersing bij non-profit organisaties:

Welke factoren houden verband met het rapporteren van problemen in de interne beheersing bij non-profit organisaties en wat is het effect van dergelijke rapportages op inkomsten in navolgende jaren?

4 COSO Enterprise Risk Management Integrated Framework (2004)

(6)

6

1.2 Wetenschappelijke relevantie

Zoals eerder genoemd is er weinig bestaande literatuur op het gebied van interne controle bij non-profit organisaties. Dit onderzoek hoopt bestaande literatuur omtrent tekortkomingen in de interne beheersing aan te vullen. Daarnaast vormt dit onderzoek een basis voor verdere onderzoeken op het gebied van interne controle bij non-profit organisaties en hoopt het verdere onderzoeken op deze manier te stimuleren.

De veronderstelling dat non-profit organisaties hun interne controle slecht op orde hebben blijkt bijvoorbeeld uit onderzoek van McDonald (1999). Haar onderzoek is gebaseerd op interviews met werknemers en managers in diverse sectoren van de non-profit industrie. De geïnterviewde personen werd gevraagd naar de interne controle binnen hun organisatie. Ze gaven hierbij aan dat deze vaak niet effectief is. De belangrijkste redenen die hierbij gegeven worden, is dat er een gebrek is aan kennis en vaardigheden, dat het management er niet voldoende aandacht aan schenkt, dat er weerstand binnen de organisatie is tegen het monitoren en vastleggen van informatie en dat er beperkingen zijn in de kwaliteit van informatie. Opvallend is dat deze onderzoeker erg voorzichtig is in het trekken van haar conclusies, juist omdat er weinig bekend is over het functioneren van interne beheersing bij deze organisaties.

Petrovits et al. (2011) hebben een goed startpunt gegeven voor onderzoek naar interne beheersing in de non-profit sector. Hun onderzoek bevat echter een aantal zwakke punten (die later nader toegelicht worden) welke dit onderzoek wil verbeteren. Op deze manier draagt dit onderzoek bij aan een versteviging van de door Petrovits et al. gelegde basis. Als eerste bespreken Petrovits et al. een aantal factoren die verband houden met de rapportage van tekortkomingen in de interne beheersing. Hun resultaten laten bijvoorbeeld zien dat kleine organisaties en organisaties welke in financiële moeilijkheden verkeren, meer problemen rapporteren met betrekking tot hun interne beheersing. In dit onderzoek worden nieuwe variabelen meegenomen, waarmee het onderzoek uitgebreid wordt. Vervolgens tonen Petrovits et al. een significante relatie aan tussen het rapporteren van tekortkomingen in de interne beheersing en de inkomsten van een non-profit organisatie. Ze kijken hierbij naar het opvolgende jaar. In dat jaar vindt de rapportage echter vaak pas na een aantal maanden plaats, wat het effect mogelijk afzwakt. Petrovits et al. (2011) erkennen deze tekortkoming in hun onderzoek. Ze benoemen dit zwakke punt onder andere in voetnoot 12 van hun artikel. Daarnaast melden zij onder de totstandkoming van hun hypothesen op pagina 14 van hun artikel het volgende:

“…if the internal control audit results are not filed until nine months after year end, the information may stale. Therefore, it is an open empirical question whether internal control problems affect subsequent contributions.”

In dit onderzoek worden meerdere opvolgende jaren meegenomen, waardoor een robuustere basis wordt gelegd voor de statistische analyse. De tekortkomingen in het onderzoek van Petrovits et al. en de wijze waarop deze factoren mee worden genomen in dit onderzoek, worden later uitgebreider toegelicht.

(7)

7

Dit onderzoek kan bestuurders van non-profit organisaties helpen om beslissingen te nemen over hun interne beheersing en de rapportage daaromtrent. Het geeft inzicht in factoren die de kans vergroten dat er een ICD gerapporteerd dient te worden. Managers kunnen deze factoren in hun organisatie identificeren en er vervolgens rekening mee houden. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de invloed van het rapporteren van deze tekortkomingen op de inkomsten uit donaties, welke voor non-profit organisaties cruciaal zijn. Hiermee krijgen managers inzicht in het belang van een goede interne beheersing. Deze laatste relatie werd al eerder (hetzij minder overtuigend) door Petrovits et al. (2011) aangetoond.

Naast de wetenschappelijke relevantie valt ook het maatschappelijke belang bij dit onderzoek te noemen. Non-profit organisaties ontvangen geld van de gemeenschap en worden geacht hier op verantwoorde wijze mee om te gaan. Hieronder valt ook het neerzetten van een goede interne beheersing. Deze interne beheersing dient er in de eerste plaats voor te zorgen dat de organisatie controle houdt over het geld dat besteed wordt met alle processen die hiermee samen hangen. Daarnaast verwachten belanghebbenden van de organisatie dat deze maatschappelijke verantwoording aflegt. Deze informatie kan enkel betrouwbaar zijn wanneer de interne beheersing goed op orde is. Dit onderzoek probeert meer inzicht te verschaffen in de rapportage van non-profit organisaties omtrent hun interne beheersing.

1.3 Structuur

Na de introductie wordt in hoofdstuk 2 allereerst het theoretisch kader geschetst waarin dit onderzoek geplaatst dient te worden. Er wordt ingegaan op relevante literatuur en de uitkomsten van eerdere onderzoeken op dit gebied worden besproken. In hoofdstuk 3 komen de onderzoeksmethoden aan bod, waarbij in wordt gegaan op de data, de opzet van het onderzoek en de gebruikte methoden van analyse. Hoofdstuk 4 behandelt vervolgens de onderzoeksresultaten welke hieruit volgen. Ten slotte worden in hoofdstuk 5 de conclusie, discussie en beperkingen van het onderzoek uiteengezet.

(8)

8

1.4 Afgrenzing

Dit onderzoek richt zich op non-profit organisaties in de Verenigde Staten. Hier zijn verschillende redenen voor. De eerste reden is de beschikbaarheid van informatie. Gepubliceerde informatie van non-profit organisaties wordt door verschillende instituten verwerkt in een aantal databases. Hierdoor is de informatie beschikbaar voor onderzoek. De tweede reden is dat er in de Verenigde Staten voldoende non-profit organisaties zijn van een dusdanige grootte, dat ze ook daadwerkelijk een interne beheersing van enig formaat neer kunnen en dienen te zetten. Verder verschillen de structuren van non-profit organisaties wereldwijd niet veel van elkaar. Allemaal worden ze grotendeels van inkomsten voorzien door derde partijen, welke er belang bij hebben dat deze gelden goed en gecontroleerd besteed worden. De verwachting is daarom ook dat de uitkomsten van dit onderzoek naar non-profit organisaties in de Verenigde Staten een goede afspiegeling vormen van non-profit organisaties in het algemeen.

Er wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van gegevens uit de jaren 2008 tot en met 2011. Dit zijn de meest recente jaren, aangezien op het moment van schrijven gegevens over latere jaren nog niet beschikbaar zijn.

(9)

9

2

Theoretisch kader

2.1 Relevante theorieën

Om te beginnen worden enkele theorieën benoemd die ten grondslag liggen aan dit onderzoek. Vervolgens wordt deze basis uitgebreid aan de hand van eerder gepubliceerde onderzoeken. Ook worden enkele kernbegrippen gedefinieerd.

2.1.1

Stakeholder theorie

Waar er bij profit organisaties vaak wordt teruggegrepen op de shareholder benadering, dient bij non-profit organisaties de stakeholder theorie (Roberts, 1992; Clarkson, 1995; Mitchell et al., 1997) in ogenschouw te worden genomen. In de meeste gevallen worden bij ondernemingen de aandeelhouders als belangrijkste groep belanghebbenden gezien. Zij zijn immers eigenaar en verwachten over het algemeen dat de onderneming zoveel mogelijk waarde voor hen creëert. (Krashinsky, 1997) Een nieuwe visie op deze benadering werd ontwikkeld door Edward Freeman (2010). Hij stelde dat er naast aandeelhouders veel meer groepen belanghebbenden te identificeren zijn rond een onderneming. Non-profit organisaties kennen over het algemeen geen aandeelhouders. Wel zijn zij in grote mate afhankelijk van geldverstrekkers voor hun inkomsten. (Abzug en Webb, 1999) Op dit gebied zijn ze vergelijkbaar met profit organisaties, met het verschil dat er bij non-profit organisaties voor de geldverstrekker geen financiële winst te behalen valt. Geldverstrekkers geven geld op basis van andere, bijvoorbeeld ideële, motivaties.

Freeman (2010) maakt onderscheid tussen twee soorten belanghebbenden: interne en externe belanghebbenden. Onder de interne belanghebbenden vallen naast eigenaren ook bestuurders en werknemers. Als externe belanghebbenden noemt hij leveranciers, klanten en crediteuren, maar ook overheden en de maatschappij. Naast het benoemen van de diverse groepen belanghebbenden, geeft Freeman ook handvatten voor managers om de belangen van deze groepen te managen.

Wanneer dit alles toegepast wordt op non-profit organisaties, kunnen er drie belangrijke groepen belanghebbenden geïdentificeerd worden: overheden, klanten en de maatschappij. Deze belanghebbenden kunnen vervolgens samengevoegd worden in twee groepen. In de ene groep vallen alle belanghebbenden die geld of middelen verstrekken aan de non-profit organisatie. Hierbij kan gedacht worden aan het doen van donaties (consumenten en bedrijven) en het verstrekken van subsidies (overheden). Aan de andere kant zijn er de belanghebbenden die profiteren van de werkzaamheden van de non-profit organisatie. Dit kunnen ‘klanten’ zijn, hieronder verstaan we directe gebruikers van de door de organisatie geleverde middelen of diensten, maar in veel gevallen kunnen we dit breder doortrekken naar de maatschappij. Een voorbeeld van een directe gebruiker is een student die van een Amerikaanse foundation een studiebeurs ontvangt. Deze student heeft op directe wijze voordeel van deze studiebeurs. Hij is echter niet de enige die van deze studiebeurs profiteert. Indirect profiteert ook de maatschappij hiervan, aangezien goed geschoolde studenten waarde toevoegen aan de maatschappij. Dit wordt maatschappelijke waarde

(10)

10

genoemd. (Definitie Dikke van Dale: “waarde betrekking hebbend op de maatschappij”) Onder non-profit vallen veel organisaties die als doel hebben om maatschappelijke waarde te creëren, wat wil zeggen dat de maatschappij profiteert van hun activiteiten.

In zijn boek noemt Freeman (2010) daarnaast dat er vaak tegengestelde belangen zijn tussen de verschillende groepen belanghebbenden. Bij non-profit organisaties speelt dit eveneens, maar in mindere mate. Het doel van een non-profit organisatie is veelal om waarde te creëren voor de maatschappij. Omdat alle belanghebbenden direct of indirect in de maatschappij staan, zullen zij uiteindelijk allemaal van de werkzaamheden van de organisatie profiteren. Daarnaast hebben non-profit organisaties over het algemeen niet te maken met aandeelhouders die puur en alleen voor financieel gewin een aandeel in de organisatie houden. Vanuit het oogpunt van interne beheersing, valt op te merken dat alle groepen belanghebbenden er belang bij hebben dat de beschikbare middelen zo efficiënt (doelmatig) mogelijk gebruikt worden. Op deze wijze kan een organisatie zo veel mogelijk doen toekomen aan haar missie. Interne beheersing kan hieraan bijdragen, aangezien een effectieve (doeltreffende) interne beheersing het management betrouwbare informatie geeft waarmee beslissingen genomen kunnen worden omtrent processen binnen een organisatie. Beslissingen die genomen worden op basis van betrouwbare informatie, dragen bij aan een efficiënte allocatie van de beschikbare middelen. Betrouwbare beheersingsinformatie zorgt er eveneens voor dat de organisatie meer controle houdt over de uitgaven.

2.1.2

Legitimatietheorie

De legitimatietheorie gaat uit van het feit dat een organisatie een positie inneemt in de maatschappij. Een organisatie is daarbij afhankelijk van de bereidheid van de maatschappij om haar voort te laten bestaan en ontleent daaraan haar bestaansrecht. (Post en Preston, 2012) Om dit bestaansrecht te behouden, dient de organisatie zich te conformeren aan de normen en waarden die binnen de maatschappij gelden. De organisatie dient hierbij rekening te houden met de perceptie van de maatschappij op het handelen van de organisatie. (Guthri en Parker, 1989; Patten, 1992; Mathews 1993; Sutton, 1993) Dit is zeker van toepassing op non-profit organisaties, aangezien deze voor hun inkomsten vrijwel volledig afhankelijk zijn van de maatschappij. Hierbij heeft de maatschappij in beginsel geen prikkel (incentive) om geld te geven. Het geven van geld is verder geen verplichting en er wordt geen nadeel ervaren wanneer men dit niet doet. De prikkel ontstaat pas wanneer voor de geldverstrekker het beeld ontstaat dat het geven van geld nuttig is. Volgens Guthri en Parker (1989), Patten (1992), Mathews (1993) en Sutton (1993) kan de organisatie dit beeld beïnvloeden door middel van het handelen van de organisatie.

O’Donovan (2002) stelt dat hoe groter de mate waarin de sociale perceptie over hoe de organisatie handelt te beïnvloeden is, hoe sterker de organisatie de neiging heeft om ook daadwerkelijk de sociale perceptie te managen. Het beïnvloeden van de sociale perceptie tracht een organisatie te bewerkstelligen via publicaties, zoals het jaarverslag, wat blijkt uit onderzoeken van Deegan et al. (2000) en Cormier en Gordon (2001). De genoemde wijze waarop een organisatie haar acties tracht te rechtvaardigen richting de samenleving is voor dit onderzoek relevant. Aan een jaarverslag dient een robuust systeem van interne beheersing ten grondslag te liggen, wil de hierin

(11)

11

opgenomen informatie betrouwbaar zijn. Tekortkomingen in de interne beheersing kunnen ertoe leiden dat er onbetrouwbare informatie of onjuistheden in het jaarverslag opgenomen worden. In dat geval kan de sociale perceptie zelfs averechts worden beïnvloed. Dit kan ertoe leiden dat een non-profit organisatie minder inkomsten ontvangt, wat het bestaansrecht van de organisatie kan bedreigen.

Posnett en Sandler (1989) stellen verder dat er een verband bestaat tussen de reputatie van een non-profit organisatie en het bedrag aan donaties wat deze ontvangt. Een goede reputatie zorgt voor meer inkomsten. Wanneer er problemen met betrekking tot de interne beheersing worden gerapporteerd, kan dit de reputatie schaden en daarmee ook een negatief effect hebben op de inkomsten uit donaties.

2.1.3

Simons levers of control

Simons heeft in zijn boek ‘Control in an age of empowerment’ (1995) een belangrijke basis gelegd voor de opzet van internal control. Het gaat hierbij niet alleen om interne controle met betrekking tot de betrouwbaarheid van informatie, maar ook om controls welke zich richten op de beheersing van processen binnen een organisatie. Hij schetst een raamwerk waarbij hij vier ‘levers of control’, uitgangspunten voor internal control, onderscheidt. Deze punten vormen een startpunt van waaruit managers hun organisatie kunnen beheersen. Als eerste noemt hij diagnostic control systems. Deze zorgen voor een constante monitoring en bewaken de doelstellingen van de organisatie. Daarnaast zijn er de belief systems, welke dienen voor het verbinden van de missie met de waarden en normen van de organisatie. Deze control wordt uitgeoefend door de cultuur binnen een organisatie. Het volgende uitgangspunt wat Simons noemt zijn boundary systems. Hiermee worden de grenzen bedoeld waarbinnen men in de organisatie dient te werken. Deze grenzen bepalen wat er binnen de organisatie mogelijk is, maar laat ruimte voor een zekere mate van vrijheid. Als laatste noemt Simons de interactive control systems. Hiermee wordt informatie verzameld om kansen en bedreigingen te kunnen signaleren. Op basis van informatie die door genoemde systemen wordt geleverd, kunnen er door het management beslissingen worden genomen.

Tegenwoordig is er veel aandacht voor de informatieve waarde van controls. Ook Simons onderkent dit in een recentere publicatie: ‘Levers of control: how managers use innovative control systems to drive strategic renewal’ uit 2013. Hij schetst hierin ontwikkelingen op het gebied van interne controle, maar houdt daarbij zijn levers of control in gedachten. Met de informatieve waarde van controls worden de controls bedoeld die managers gebruiken om informatie te verzamelen en te verwerken. Interne beheersing maakt hier deel van uit, waarbij deze als doel heeft om de betrouwbaarheid van informatie te waarborgen. Volgens Simons (2013) wordt het informatieaspect van controls steeds belangrijker en daarmee ook de interne beheersing gericht op de betrouwbaarheid hiervan. Tessier en Otley (2012) analyseerden Simons’ levers of control en behandelen in hun artikel enkele sterke en zwakke punten. Belangrijk voor dit onderzoek is dat ook zij de informatiewaarde van interne controle en het belang van de betrouwbaarheid van informatie onderkennen. Een veelgehoord punt van kritiek op Simons’ levers of control wat zij behandelen is dat het framework vaag en dubbelzinnig is. Tessier en Otley geven hierbij aan dat controls gericht

(12)

12

op de betrouwbaarheid van informatie een element vormen uit het framework welke duidelijk en daardoor ook goed toepasbaar zijn in de praktijk.

2.2 Internal Control Deficiënties

Het begrip internal control deficiënties (ICD’s) wordt in eerdere literatuur veelvuldig gebruikt, al dan niet als proxy voor kwaliteit van interne beheersing. (Ge en McVay, 2005; Ashbaugh-Skaife et al., 2007; Doyle et al., 2007 (1); Doyle et al., 2007 (2); Ashbaugh-Skaife et al., 2008; Beneish et al., 2008) In deze paragraaf wordt het begrip internal control deficiënties in het kader van dit onderzoek gedefinieerd.

Om duidelijk te krijgen wanneer er sprake is van een internal control deficiëntie, dient er onderscheid gemaakt te worden tussen drie verschillende niveaus van internal control deficiënties. De Public Company Accounting Oversight Board (PCOAB) definieert in Accounting Standard No. 2 deze mate van deficiënties als volgt:

“A control deficiency exists when the design or operation of a control does not allow management or employees, in the normal course of performing their assigned functions, to prevent or detect misstatements on a timely basis.”

“A significant deficiency is a control deficiency, or combination of control deficiencies, that adversely affects the company's ability to initiate, authorize, record, process, or report external financial data reliably in accordance with generally accepted accounting principles such that there is more than a remote likelihood that a misstatement of the company's annual or interim financial statements that is more than inconsequential will not be prevented or detected.”

“A material weakness is a significant deficiency, or combination of significant deficiencies, that results in more than a remote likelihood that a material misstatement of the annual or interim financial statements will not be prevented or detected.”

Een belangrijk verschil tussen de mate van deficiënties is dat over het algemeen enkel internal control deficiënties van de laatste categorie worden gerapporteerd. Dit wordt mede verklaard door het feit dat enkel voor deze laatste categorie publicatie (bij beursgenoteerde ondernemingen) verplicht is. In deze categorie vallen zwakheden van materieel belang in de interne beheersing, die een groter dan onwaarschijnlijke kans met zich meebrengen dat er een materiële onjuistheid in de jaarrekening terechtkomt. Met een materiële onjuistheid wordt bedoeld dat het weglaten of onjuist weergeven van deze informatie het beeld zou kunnen beïnvloeden dat gebruikers hebben van de financiële positie en prestaties van een organisatie.5 Deze laatste categorie is dan ook de definitie

die in dit onderzoek gebruikt wordt. Voor de volledigheid is de omschrijving van de PCOAB naar het

5 Definitie Autoriteit Financiële Markt. Beschikbaar via

http://www.afm.nl/nl/professionals/afm-voor/effectenuitgevende-ondernemingen/financiele-verslaggeving/materieel-belang.aspx (Geraadpleegd op 27-05-2014)

(13)

13

Nederlands vertaald, waaruit de onderstaande definitie van een internal control deficiëntie (ICD) volgt:

“Een internal control deficiëntie is een significante afwijking, of combinatie van significante afwijkingen, die resulteert in een groter dan onwaarschijnlijke kans dat een materiële onjuistheid in de jaarrekening niet zal worden voorkomen of ontdekt.”

Overigens maken ook Ashbaugh-Skaife et al. (2007) bovengenoemd onderscheid tussen mate van deficiënties. Daarnaast noemen zij drie voorwaarden waaraan voldaan moet worden wil een ICD gerapporteerd worden. Ten eerste moet de ICD bestaan. Daarnaast moet de ICD ontdekt worden door het management of de controlerend accountant. Ten slotte moet het management besluiten om de ICD te publiceren. Met deze drie punten stippen zij een belangrijk punt aan: namelijk dat er verschil zit tussen het bestaan van ICD’s en de rapportage hiervan. Een zwakke plek in de interne beheersing is ten eerste niet altijd bekend. Wanneer deze niet bekend is bij het management, zal deze hier niet over rapporteren. Daarnaast zijn er ICD’s welke het management niet rapporteert. Dit kunnen ICD’s zijn die het management niet relevant, belangrijk of van materieel belang acht. Ook kan het management ICD’s bewust niet publiceren vanwege de mogelijke nadelige gevolgen die dit meebrengt voor hen of de organisatie. Hier komt de controlerende rol van de accountant naar voren, welke ook heel duidelijk wordt genoemd door Bedard en Graham (2011). Zij stellen dat ook accountants niet alle ICD’s ontdekken en brengen daarnaast een aantal variabelen naar voren die van invloed zijn op de kans dat een accountant een ICD opmerkt. Ongeveer 75% van de ICD’s wordt door accountants ontdekt. Accountants zijn daarnaast strenger in hun controle bij organisaties waar eerder zwakheden in de interne beheersing zijn ontdekt, waardoor ze bij deze organisaties een groter deel van de aanwezige ICD’s vinden.

De A-133 Audit is een controle voor non-profit organisaties in de Verenigde Staten welke subsidie ontvangen van de federale overheid. Deze controle wordt nader toegelicht in paragraaf 3 van dit hoofdstuk. De richtlijn voor de controle, de OMB Circular A-133 Audit, zegt over het rapporteren van internal control deficiënties het volgende:

“Reportable conditions in internal control over major programs: the auditor's determination of whether a deficiency in internal control is a reportable condition for the purpose of reporting an audit finding is in relation to a type of compliance requirement for a major program or an audit objective identified in the compliance supplement. The auditor shall identify reportable conditions which are individually or cumulatively material weaknesses” 6

Uit deze definitie is vooral de laatste zin belangrijk. Hieruit volgt dat problemen met betrekking tot de interne beheersing gerapporteerd worden wanneer deze een materiële zwakheid bevatten. Deze definitie komt overeen met het eerder gedefinieerde begrip van een ICD, waardoor gesteld kan worden dat de in dit onderzoek verwerkte data bruikbaar is. Meer hierover in de data paragraaf in hoofdstuk 3.

(14)

14

2.3 Hypothesen

Zoals vermeld in de inleiding luidt de hoofdvraag: Welke factoren houden verband met het rapporteren van problemen in de interne beheersing bij non-profit organisaties en wat is het effect van dergelijke rapportages op inkomsten in navolgende jaren?

De hoofdvraag wordt opgesplitst in twee delen. In het eerste deel wordt de weg gevolgd die in eerder onderzoek van Petrovits et al. (2011) is ingezet. In het tweede deel worden extra variabelen toegevoegd en wordt er onderzoek gedaan naar een mogelijke relatie tussen variabelen met betrekking tot bevindingen uit de audit en het rapporteren van ICD’s. Op basis hiervan worden in de volgende paragrafen een aantal hypothesen geformuleerd.

2.3.1

Effect van de rapportage van ICD’s

Petrovits et al. (2011) namen in hun onderzoek organisatiekenmerken van non-profitorganisaties mee die de interne beheersing zouden kunnen beïnvloeden. Ze verwachtten dat kleine organisaties en organisaties met een zwakke financiële positie een grotere kans hadden om zwakheden in de interne beheersing te rapporteren. Deze verwachting werd bevestigd door hun bevindingen, waarbij er een significant positief verband bleek te zijn tussen de genoemde organisatiekenmerken en het rapporteren van zwakheden in de interne beheersing.

Ze verwachtten hierbij dat de rapportage van ICD’s bij non-profitorganisaties een negatief verband heeft met het bedrag aan donaties wat een organisatie ontvangt. Ze baseren dit enerzijds op uitkomsten uit eerder onderzoek in de profit sector, welke laten zien dat problemen met betrekking tot de interne beheersing leiden tot een lagere aandeelprijs. (Hammersley et al., 2008; Beneish et al., 2008) Ook kosten van kapitaal worden volgens Ashbaugh-Skaife et al. (2009) hoger bij de rapportage van ICD’s. Anderzijds is er voor de non-profit sector geen eerder onderzoek waarop ze zich konden baseren. Ze (Petrovits et al., 2011, p12.) redeneren dat interne beheersing opgezet wordt om ervoor te zorgen dat werkzaamheden binnen een organisatie efficiënt uitgevoerd worden en dienen er daarnaast voor te zorgen dat de rapportering omtrent deze werkzaamheden juist en betrouwbaar is. Ze verwachten daarom dat organisaties met problemen in hun interne beheersing een lagere operating efficiency7 hebben en financiële rapporten van lagere kwaliteit produceren. Ze

stellen dat een non-profit organisatie vanwege problemen in de interne beheersing meer indirecte kosten moet maken en hierdoor minder middelen beschikbaar heeft om aan missie gerelateerde activiteiten te besteden. Geldverstrekkers merken dit op en doneren minder geld. De relatie tussen operating efficiency en de inkomsten van een non-profit organisatie is te onderbouwen met behulp van bestaande literatuur. Weisbrod en Dominguez, 1986; Posnett en Sandler, 1989; Greenlee en Brown, 1999 en Tinkelman en Mankaney, 2007 tonen een positieve relatie aan tussen deze variabelen.

7 Met operating efficiency wordt het bedrag bedoeld wat een organisatie besteedt aan missie gerelateerde

(15)

15

Uit de statistische analyse van Petrovits et al. (2011) blijkt het veronderstelde verband inderdaad te bestaan. Wanneer er een of meerdere ICD’s gerapporteerd worden, heeft dit een negatief effect op het bedrag aan donaties wat de organisatie ontvangt.

Andere onderzoeken naar marktreacties op het publiceren van ICD’s in de profit sector komen tot vergelijkbare conclusies. Zo onderzochten Hammersley et al. (2008) het effect van het publiceren van ICD’s op aandelenprijzen. Ze namen daarnaast een aantal karakteristieken van de ICD mee en controleerden voor andere aankondigingen of publicaties die mogelijk van belang zijn. Ze concluderen dat de karakteristieken van de ICD mede bepalen hoeveel waarde aandeelhouders aan de rapportage hiervan hechten oftewel hoeveel de aandeelprijs op de publicatie reageert. Verder blijkt uit hun onderzoek dat er een negatief verband bestaat tussen de rapportage van een ICD en de aandeelprijs. In dit onderzoek wordt onderzocht of er een effect is en niet zozeer hoe groot dit effect is. Vandaar dat deze karakteristieken buiten beschouwing worden gelaten. Verder blijkt uit onderzoek van Jeong-Bon et al. (2011) dat ondernemingen die ICD’s rapporteerden, meer moeite hebben om geld te lenen van banken. Dit uit zich onder andere in strengere contractvoorwaarden en hogere kosten. Dit laatste onderzoek is gedaan bij ondernemingen in de profit sector. Het verkrijgen van inkomsten door non-profit organisaties heeft echter op bepaalde punten dezelfde karakteristieken, zoals voorwaarden waar organisaties aan moeten voldoen en het belang wat geldverstrekkers hebben bij betrouwbare informatie.

Op basis van bovenstaande volgt de eerste hypothese:

H1: Er is een negatieve relatie tussen het rapporteren van ICD’s en het bedrag aan donaties wat een non-profit organisatie ontvangt in volgende jaren.

2.3.2

Effect op de rapportage van ICD’s

Naast de invloed van ICD’s op het bedrag aan donaties wat een non-profit organisatie ontvangt, wordt ook onderzocht welke factoren verband houden met de rapportage van ICD’s. Dit onderzoek richt zich hierbij op bevindingen die uit de audit naar voren komen. Deze gegevens staan vermeld in de A-133 Single Audit database. De A-133 Single Audit is een controle die verplicht is voor organisaties die $500.000 of meer aan subsidie ontvangen van de federale overheid in de Verenigde Staten. De audit wordt uitgevoerd door een onafhankelijke accountant. Het rapport van de controle dient vervolgens gedeponeerd te worden bij de Federal Audit Clearinghouse (FAC). De verwachting is dat de volgende factoren verband houden met de rapportage van ICD’s:

- Going concern risk - Risk type

- Questioned costs - Material noncompliance

(16)

16

2.3.2.1 Going concern risk

Een going concern disclosure wordt in het jaarverslag opgenomen wanneer er twijfels bestaan over het feit of een organisatie de komende tijd aan haar verplichtingen kan voldoen. Een going concern disclosure uit dus de zorgen die er zijn over de financiële gezondheid van een organisatie. Organisaties waarmee het financieel slecht gaat, hebben vaker problemen omtrent hun interne beheersing, zo blijkt uit onderzoek van Ashbaugh-Skaife et al. (2007). De verklaring die zij hiervoor geven is dat deze organisaties minder financiële middelen tot hun beschikking hebben om een goede interne beheersing in te richten. Op grond hiervan is het dus waarschijnlijk dat wanneer er een going concern disclosure is opgenomen in het jaarverslag, er problemen zijn met betrekking tot de interne beheersing, welke gerapporteerd worden middels een ICD.

Ook Ge en McVay (2005) en Doyle et al. (2007) (2) toonden een verband aan tussen financieel zwakke organisaties en het rapporteren van ICD’s. Zij onderbouwen dit eveneens met het feit dat deze organisaties minder financiële middelen hebben om een goede interne beheersing in te richten. Dit ondersteunt de hypothese, waarbij verwacht wordt dat er een verband bestaat tussen een going concern risk en het rapporteren van een ICD. Ge en McVay stellen daarnaast dat ook bij financieel gezonde organisaties problemen in de interne beheersing op kunnen treden, wanneer deze organisatie hier onvoldoende middelen aan besteden. Doyle et al. selecteren organisaties met minder financiële middelen aan de hand van het bankruptcy risk. Ze gebruiken hiervoor een voorspellingsmodel van Shumway (2001), wat rekening houdt met vergelijkbare factoren die een accountant in overweging neemt wanneer deze een beslissing neemt over een going concern risk. Aan de hand daarvan kan worden verondersteld dat er een relatie is tussen een going concern risk, wat staat voor financieel zwakke organisaties, en het rapporteren van ICD’s, wat de kwaliteit van de interne beheersing weergeeft.

Naar aanleiding van bovenstaande volgt de tweede hypothese:

H2: Er is een positieve relatie tussen de rapportage van een going concern risk en het rapporteren van ICD’s.

2.3.2.2 Risk type

Bij de A-133 Single Audit worden organisaties ingedeeld in twee risicocategorieën: organisaties met een hoog of een laag risicoprofiel. De risico-inschatting heeft gevolgen voor de controleaanpak, de accountant dient bij ondernemingen met een hoog risicoprofiel aanzienlijk meer werkzaamheden uit te voeren.8 Een organisatie wordt gekwalificeerd als low-risk auditee wanneer deze in de

afgelopen twee jaren aan een aantal criteria heeft voldaan. Er dient jaarlijks een Single Audit uitgevoerd te zijn, er dient een goedkeurende verklaring zonder beperkingen af te zijn gegeven en er mogen bij eerdere controles geen tekortkomingen in de interne beheersing of kostenverantwoording zijn gevonden. De risico-inschatting wordt gemaakt door de accountant, deze toetst aan de criteria die opgesteld zijn door de Office of Management and Budget (OMB). De volledige criteria zijn te vinden in paragraaf 530 van de OMB A-133, subpart E. Naast deze criteria

(17)

17

dient de accountant een afweging te maken op basis van zijn professioneel kritische instelling, wat genoemd wordt in paragraaf 525 van de OMB A-133, subpart E:

“The auditor's determination should be based on an overall evaluation of the risk of noncompliance occurring which could be material to the Federal program. The auditor shall use auditor judgment and consider criteria, such as described in paragraphs (b), (c), and (d) of this section, to identify risk in Federal programs. Also, as part of the risk analysis, the auditor may wish to discuss a particular Federal program with auditee management and the Federal agency or pass-through entity.”

Tevens worden er in deze paragraaf nog een aantal richtlijnen genoemd met betrekking tot zaken die de accountant in zijn beslissing mee dient te nemen. Hier worden onder andere de aard en complexiteit van de activiteiten, de fase in de levenscyclus en een aantal omgevingsfactoren genoemd. Deze factoren zijn niet of lastig te kwantificeren, waardoor hier geen absolute richtlijnen voor opgesteld kunnen worden.

Het verband tussen het risk type en de rapportage van ICD’s is op tweeërlei wijze te onderbouwen. Aan de ene kant is er de risico-inschatting die al wat weergeeft van de verwachting van de kwaliteit van de interne beheersing. Wanneer een organisatie een hoog risicoprofiel heeft, is de kans groter dat er tekortkomingen in de interne beheersing zitten. Wanneer er bij een organisatie bijvoorbeeld in de twee voorgaande jaren problemen waren met betrekking tot de interne beheersing, welke van materieel belang waren, wordt een organisatie volgens de criteria aangemerkt als high-risk auditee.9 Klamm et al. (2012) toonden aan dat de kans op de rapportage van een ICD groter is

wanneer er in het voorgaande jaar een ICD gerapporteerd is.

Aan de andere kant worden er bij een hoge risico-inschatting meer werkzaamheden verricht door de accountant, waardoor de interne beheersing grondiger wordt gecontroleerd.10 Het is hierbij

waarschijnlijk dat er meer tekortkomingen in de interne beheersing aan het licht komen en gerapporteerd worden. Hogan en Wilkins (2008) tonen aan dat accountants meer werkzaamheden verrichten en een hogere audit fee rekenen bij organisaties waar in eerdere jaren ICD’s gerapporteerd werden.

Ge en McVay (2005) focusten in hun onderzoek op ondernemingen die ten minste één ICD rapporteerden. Ze onderzochten vervolgens welke ondernemingsfactoren verband hielden met deze rapportage. Uit hun statistische analyse bleek onder andere dat er een positief verband was tussen de complexiteit van een organisatie en de rapportage van een of meerdere ICD’s. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat Ge en McVay complexiteit bij profit organisaties op een andere wijze maten. Complexiteit wordt in hun onderzoek bepaald door het aantal segmenten waarin de activiteiten van de organisatie plaatsvinden en het bestaan van buitenlandse valuta translaties.

9 OMB A-133 Subpart E – Auditors § 530 – Criteria for a low-risk auditee 10 OMB A-133 Subpart E – Auditors § 520 – Major program determination

(18)

18

Wat betreft het risk type bij non-profit organisaties, zal een complexe organisatie eerder beoordeeld worden als een high-risk auditee, zo blijkt uit onderstaande richtlijn voor de accountant omtrent het nemen van een beslissing voor het risk type. Door dit verband is het waarschijnlijker dat een high risk auditee een ICD rapporteert.

“The nature of a Federal program may indicate risk. Consideration should be given to the complexity of the program and the extent to which the Federal program contracts for goods and services. For example, Federal programs that disburse funds through third party contracts or have eligibility criteria may be of higher risk. Federal programs primarily involving staff payroll costs may have a high-risk for time and effort reporting, but otherwise be at low-risk.”11

Ook Ashbaugh-Skaife et al. (2007) noemen in hun onderzoek dat organisaties die ICD’s rapporteren vaak complexe activiteiten hebben. Daarnaast concluderen zij dat ook de structuur van deze organisaties complex is. In een complexe omgeving is het moeilijker om een goede interne beheersing neer te zetten, waardoor ICD’s vaker optreden en ook gerapporteerd worden.

Ashbaugh-Skaife et al. (2009) maken onderscheid tussen idiosyncratic and systematic risk. Idiosyncratic risk kan beschouwd worden als organisatie specifiek risico, systematic risk kan worden gezien als risico wat speelt op de gehele markt. In hun onderzoek nemen Ashbaugh-Skaife et al. beide typen risk separaat mee in hun analyse. Uit de statistische analyse komt echter naar voren dat beide typen risk significant verband houden met het rapporteren van ICD’s. Het risico wat bij de A-133 Audit wordt ingeschat, heeft voornamelijk betrekking op het idiosyncratic risk. Het risicoprofiel wordt immers bepaald aan de hand van organisatie specifieke factoren. Het systematic risk wordt in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten.

Op basis van bovenstaande volgt de derde hypothese:

H3: Er is een positieve relatie tussen een hoog risicoprofiel en het rapporteren van ICD’s.

2.3.2.3 Questioned costs

De OMB Circular A-133 definieert questioned costs als volgt:

“A cost that is questioned by the auditor because of an audit finding: (1) Which resulted from a violation or possible violation of a provision of a law, regulation, contract, grant, cooperative agreement, or other agreement or document governing the use of federal funds, including funds used to match federal funds;

(2) Where the costs, at the time of the audit, are not supported by adequate documentation; or (3) Where the costs incurred appear unreasonable and do not reflect the actions a prudent person would take in the circumstances.”

Questioned costs zijn kosten die een organisatie heeft gemaakt met behulp van overheidssubsidie, maar waarvan de accountant heeft vastgesteld dat deze niet rechtmatig zijn. De kosten zijn niet

(19)

19

toegestaan of niet voldoende onderbouwd en dus onterecht verantwoord als vallend onder de subsidievoorwaarden. De organisatie moet daarom deze bedragen terugbetalen aan de federale overheid. Wanneer het bedrag van deze kosten meer dan $10.000 bedraagt, is de accountant verplicht om dit te melden.12 Deze bevindingen worden vervolgens opgenomen in de A-133 Single

Audit database.

De verwachting is dat ondernemingen die te maken hebben met questioned costs eerder ICD’s rapporteren. De gedachte hierachter is dat bij een goed opgezette interne beheersing deze questioned costs voorkomen hadden kunnen worden door beheersingsmaatregelen. Aan de hand van de informatie die voortkomt uit de interne beheersingsmaatregelen kan het management beslissingen nemen waardoor de questioned costs alsnog op een correcte wijze verantwoord kunnen worden. De redenering is niet direct te onderbouwen met bestaande literatuur, maar er zijn wel onderzoeken die een verband aantonen tussen de rapportage van ICD’s en accrual quality. Ook bij de kwaliteit van accruals is de interne beheersing van belang. Een correcte inschatting van accruals is sterk afhankelijk van de kwaliteit en betrouwbaarheid van de onderliggende informatie, wat gewaarborgd wordt door een goede interne beheersing. Doyle et al. (2007) (1) en Ashbaugh-Skaife et al. (2008) komen beide tot de conclusie dat organisaties die ICD’s rapporteren een lagere accrual quality hebben. Ze stellen dat de aanwezigheid van ICD’s ervoor zorgt dat er meer kans is op onbetrouwbare informatie, met als gevolg fouten in de accruals. Op basis hiervan kunnen we stellen dat er een verhoogde kans is op questioned costs wanneer er ICD’s gerapporteerd worden, aangezien onbetrouwbare informatie eerder zal leiden tot fouten in het besteden en verantwoorden van subsidiegelden.

Op basis van deze redenering volgt de vierde hypothese:

H4: Er is een positieve relatie tussen de aanwezigheid van questioned costs en het rapporteren van ICD’s.

2.3.2.4 Material noncompliance

Wanneer er door de accountant noncompliance wordt vastgesteld, dan wordt er door de organisatie niet voldaan aan bepaalde regelgeving of voorwaarden. Dit kunnen regels en voorwaarden omtrent financiële verslaggeving zijn, maar het kan ook betrekking hebben op specifieke regelgeving met betrekking tot de bestede overheidsgelden of afgesloten contracten. Volgens OMB A-133 Subpart E – Auditors § 510 - Audit findings dient de accountant deze vormen van noncompliance te rapporteren wanneer deze van materieel belang zijn.

“Material noncompliance with the provisions of laws, regulations, contracts, or grant agreements related to a major program. The auditor's determination of whether a noncompliance with the provisions of laws, regulations, contracts, or grant agreements is material for the purpose of reporting an audit finding is in relation to a type of compliance requirement for a major program or an audit objective identified in the compliance supplement.”

(20)

20

Bij questioned costs ging het om de verantwoording van kosten waarbij voldaan diende te worden aan de van toepassing zijnde subsidievoorwaarden. De controle op material noncompliance is breder, zoals te zien is in bovenstaand gedeelte uit de OMB-A133. Hierin worden niet alleen subsidievoorwaarden genoemd, maar ook bepalingen in wetten, voorschriften, contracten en overeenkomsten.

De verwachting is dat wanneer er sprake is van material noncompliance, er een grotere kans is op de rapportage van ICD’s. De redenering hierachter is vergelijkbaar met de onderbouwing van de questioned costs. Wanneer de interne beheersing niet goed is opgezet, kan het management voorzien worden van onbetrouwbare informatie. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat het management beslissingen neemt op basis van foutieve informatie. Dit kan vervolgens leiden tot noncompliance. Ook kunnen er als gevolg van een falende interne beheersing foutieve besluiten genomen worden, welke niet passen binnen de van toepassing zijnde regels.

Op basis hiervan volgt de vijfde en laatste hypothese:

H5: Er is een positieve relatie tussen de aanwezigheid van material noncompliance en het rapporteren van ICD’s.

(21)

21

2.4 Controlevariabelen

Als controlevariabele wordt in dit onderzoek ten eerste de organisatiegrootte gebruikt. Op basis van bestaande literatuur, kan gesteld worden dat er een verband bestaat tussen organisatiegrootte en kwaliteit van interne beheersing. Ge en McVay (2005), Ashbaugh-Skaife et al. (2007) en Ashbaugh-Skaife et al. (2008) toonden een verband aan tussen de grootte van een organisatie en de waarschijnlijkheid dat er een probleem met betrekking tot de interne beheersing gerapporteerd werd. Uit de resultaten van deze onderzoeken bleek dat kleine organisaties vaker een of meerdere ICD’s rapporteerden. Alle onderzoeken verklaren dit verband op dezelfde wijze, namelijk dat grote organisaties meer middelen hebben om aan interne beheersing te spenderen. Ze hebben bijvoorbeeld meer personeel tot hun beschikking, waardoor ze een betere mate van functiescheiding kunnen waarborgen. Daarnaast noemt Doyle et al. (2007) (2) dat grote organisaties schaalvoordelen genieten als het gaat om het implementeren van systemen van interne beheersing. In vergelijking tot minder grote organisaties hoeven zij een relatief kleiner deel van hun middelen aan interne beheersing te besteden, wat de operating efficiency ten goede komt. Bij een goede interne beheersing is de verwachting dat er minder ICD’s aanwezig zijn en er daarom ook minder gerapporteerd hoeven te worden. Dat problemen in de interne beheersing tot uitdrukking komen in de financiële verslaggeving of de rapportage van een ICD wordt onder andere ondersteund door onderzoek van Kinney en McDaniel. (1989) Zij analyseerden jaarrekeningen van diverse ondernemingen en hadden daarbij in het bijzonder aandacht voor materiële fouten die daarin voorkwamen. Deze fouten van materieel belang kwamen later aan het licht door restatements. Kinney en McDaniel onderzochten het verband met de karakteristieken van de organisaties en toonden onder andere aan dat bij kleine organisaties vaker materiële fouten in de jaarrekening aanwezig waren. Het onderzoek van DeFond en Jiambalvo (1991) is vergelijkbaar, al richtten deze onderzoekers zich voornamelijk op fouten in de waardering van balansposten. Ook uit dit onderzoek komt naar voren dat er bij kleine organisaties vaker fouten in de verslaggeving aanwezig zijn, welke door een betere interne beheersing voorkomen hadden kunnen worden. Hoe de controlevariabele organisatiegrootte wordt gemeten, wordt nader toegelicht in het volgende hoofdstuk.

De tweede controlevariabele die gebruikt wordt, bestaat uit de indirecte kosten van een organisatie. Hierbij worden specifiek de administratieve kosten van een organisatie onderzocht in verhouding tot de inkomsten uit donaties. Administratieve kosten maakt een organisatie voor ondersteunende activiteiten. De interne beheersing en administratieve organisatie maken hier een belangrijk deel van uit. De verwachting is dat naarmate de administratieve kosten in verhouding tot de inkomsten uit donaties toenemen, er meer middelen worden besteed aan de interne beheersing. Dit zorgt voor een betere kwaliteit van interne beheersing. Hierbij moet wel vermeld worden dat organisaties altijd een bepaald drempelbedrag aan interne beheersing zullen besteden, ongeacht hun inkomsten. Het verband zal hierdoor niet volledig lineair zijn, maar boven het drempelbedrag is dit waarschijnlijk wel het geval. Op basis hiervan kan gesteld worden dat er een negatief verband is tussen relatieve administratieve kosten en de rapportage van ICD´s. Ook het meten van deze controlevariabele wordt in het volgende hoofdstuk nader toegelicht.

(22)

22

2.5 Conceptueel model

In figuur 1 worden de eerder geformuleerde hypothesen modelmatig weergegeven in een conceptueel model. Belangrijk is het onderscheid in richting tussen de relaties van hypothese 1 en de hypothesen 2 t/m 5. Bij hypothese 1 is de verwachting dat er een eenzijdige invloed is van de rapportage van ICD’s op het bedrag wat ontvangen wordt aan donaties. Bij de hypothesen 2 t/m 5 wordt een relatie verwacht, maar is het lastig om oorzaak en gevolg te onderscheiden. Bij de formulering van de hypothesen is uit gegaan van de factoren uit H2 t/m H5 als onafhankelijke variabele en de rapportage van ICD’s als afhankelijke variabele. Het feit dat oorzaak en gevolg in een enkel geval ook anders kunnen worden verklaard, wordt nader toegelicht in de discussieparagraaf van dit onderzoek. In de statistische analyse wordt de rapportage van ICD’s als onafhankelijke variabele ingevoerd, al heeft dit geen invloed op de uitkomst van de analyse.

Figuur 1: Conceptueel model

Risk type (H3)

Going concern risk (H2)

Rapportage ICD’s Bedrag ontvangen aan donaties (H1)

Questioned costs (H4) Material noncompliance (H5)

(23)

23

3

Onderzoeksmethode

In dit hoofdstuk worden de methoden van onderzoek besproken. Er wordt stil gestaan bij de data en vervolgens worden aan de hand van de in het vorige hoofdstuk opgestelde hypothesen de variabelen gespecificeerd die gebruikt worden in de regressieanalyse.

3.1 Data

De steekproef welke gebruikt is voor dit onderzoek, bestaat uit gegevens van non-profit organisaties uit de Verenigde Staten. De reden hiervoor is dat er in de Verenigde Staten voldoende non-profit organisaties van enig formaat zijn. Daarnaast zijn er van een groot deel van deze organisaties gegevens beschikbaar via een aantal databases, waardoor er een robuuste dataset aan dit onderzoek ten grondslag ligt. Zoals eerder vermeld is de verwachting dat non-profit organisaties in de Verenigde Staten een goede afspiegeling vormen van non-profit organisaties wereldwijd, aangezien er internationaal geen grote verschillen in structuur aanwezig zijn. Er wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van gegevens uit de jaren 2008 tot en met 2011. Dit zijn de meest recente jaren, op het moment van schrijven zijn gegevens over latere jaren nog niet beschikbaar.

De data is afkomstig uit twee databases. De eerste database is de A-133 Single Audit database, welke beschikbaar is via het Federal Audit Clearinghouse in de Verenigde Staten. In de Verenigde Staten gaat er jaarlijks vanuit de federale overheid meer dan 400 miljard dollar aan subsidies naar diverse organisaties. Om te monitoren wat er met deze subsidies gebeurt, heeft de Amerikaanse overheid de Single Audit in het leven geroepen. Deze audit is wettelijk vastgelegd in de Single Audit Act Amendments of 199613, de OMB Circular A-13314 en de OMB Circular Compliance

Supplement and Government Auditing Standards15. De Single Audit is verplicht voor alle

niet-federale organisaties die $500.000 of meer aan niet-federale subsidies ontvangen. Het betreft een controle voor het geheel van activiteiten van een organisatie, waardoor er vanuit kostenoogpunt een efficiënte controle uitgevoerd kan worden.16

De resultaten van de Single Audit dienen ingediend te worden bij de Federal Audit Clearinghouse (FAC). Deze organisatie is het uitvoerende orgaan van de Office of Management and Budget (OMB), welke verantwoordelijk is voor het toekennen van de verschillende budgetten.17 Het FAC verwerkt

de uitkomsten van de ingediende audits en slaat deze op in de A-133 Single Audit database.18

Deze data is vervolgens publiekelijk toegankelijk. Uit de database worden voor dit onderzoek de gegevens omtrent de rapportage van ICD’s gehaald, alsmede informatie over het risk type, informatie met betrekking tot going concerns, questioned costs en material noncompliance.

13 http://www.whitehouse.gov/sites/default/files/omb/assets/about_omb/104-156.pdf 14 http://www.whitehouse.gov/sites/default/files/omb/assets/a133/a133_revised_2007.pdf 15 http://www.whitehouse.gov/omb/circulars_a133_compliance_09toc/ 16 http://www.whitehouse.gov/omb/financial_fin_single_audit 17 http://www.whitehouse.gov/omb 18 https://harvester.census.gov/facweb/SAContacts.aspx

(24)

24

De tweede database die gebruikt wordt, is de IRS Form 990 database. Deze database wordt beheerd door het National Center for Charitable Statistics (NCCS) in de Verenigde Staten. Dit is een overheidsorganisatie, welke als doel heeft om data van non-profit organisaties en hun activiteiten beschikbaar te maken voor de overheid en voor onderzoek.19 Organisaties die door de

belastingdienst in de Verenigde Staten aangemerkt worden als non-profit en dus vrijgesteld zijn van het betalen van belasting, dienen een IRS Form 99020 in te vullen. Daarin dient de organisatie

aan te geven uit welke bronnen er inkomsten worden ontvangen, maar ook waar deze inkomsten vervolgens voor gebruikt worden. Op deze manier krijgt de Amerikaanse belastingdienst inzicht in de activiteiten van de organisatie. De formulieren dienen door de organisaties ingediend te worden bij de Internal Revenu Service (IRS), welke onderdeel uitmaakt van de Department of the Treasury. De data wordt echter ook beschikbaar gesteld aan het National Center for Charitable Statistics. Het NCCS verwerkt de data uit de IRS Form 990 formulieren vervolgens in de IRS Form 990 database. Wetenschappers kunnen op aanvraag gebruik maken van deze data voor onderzoek. Voor dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de gegevens in de IRS Form 990 database omtrent de inkomsten uit donaties van non-profit organisaties. Daarnaast worden er gegevens gebruikt voor de controlevariabelen, het betreft hierbij administratieve kosten en gegevens om de grootte van de organisatie te meten. Welke specifieke gegevens gebruikt zijn wordt nader toegelicht in de volgende paragraaf. Daar wordt tevens toelichting gegeven op gemaakte berekeningen.

De A-133 Single Audit database bevat gegevens van ongeveer 356.000 organisaties. In de IRS form 990 database zijn de gegevens van ongeveer 40.000 organisaties opgenomen. Niet alle organisaties zijn in beide databases opgenomen en niet alle data is bruikbaar, waardoor de dataset voor dit onderzoek minder gegevens bevat. Het exacte aantal waarnemingen voor het testen van de hypothesen staat vermeld in hoofdstuk 4.

19 http://nccs.urban.org/about/index.cfm 20 http://www.irs.gov/pub/irs-pdf/f990.pdf

(25)

25

3.2 Variabelen

In de regressieanalyse wordt gebruik gemaakt van een aantal variabelen. Hieronder worden respectievelijk de afhankelijke-, de onafhankelijke- en de controlevariabelen toegelicht. De data die gebruikt worden zijn afkomstig uit twee verschillende databases. De gegevens worden gecombineerd aan de hand van het Employer Identification Number (EIN). Dit is een uniek nummer, vergelijkbaar met het Nederlandse Kamer van Koophandel nummer, waarmee iedere organisatie in de Verenigde Staten geïdentificeerd kan worden. Vanwege de dichotome variabelen, wordt er gebruik gemaakt van binaire logistische regressie.

3.2.1

Afhankelijke variabele

In de eerste analyse die uitgevoerd wordt, vormen de inkomsten uit donaties van non-profit organisaties de afhankelijke variabele. De gegevens met betrekking tot deze variabele worden uit de IRS Form 990 database gehaald. Het bedrag wat een organisatie ontvangt aan donaties is afkomstig uit het veld ‘contributions’ van het IRS Form 990. De in de database gehanteerde definitie is: “Total contributions, gifts, and grants.” Onder contributions vallen dus alle bijdragen, giften en subsidies die een non-profit organisatie ontvangt van zowel particulieren als overheden. Voor het toetsen van de hypothese dient het bedrag ten opzichte van het jaar ervoor in de analyse mee te worden genomen. Daarom wordt het bedrag aan donaties wat in het voorgaande jaar is ontvangen van het bedrag in het betreffende jaar afgetrokken. De data worden genormaliseerd door het natuurlijke logaritme van de betreffende bedragen te nemen.

De rapportage van ICD’s vormt in de eerste analyse de onafhankelijke variabele, maar in de tweede analyse wordt deze beschouwd als afhankelijke variabele. De gegevens met betrekking tot deze variabele zijn afkomstig uit de A-133 Single Audit database. De variabele kan twee waarden aannemen, er worden wel of geen ICD’s gerapporteerd. In de database is dit gecodeerd door middel van een ‘Y’ of een ‘N’. Voor dit onderzoek zijn deze gegevens omgezet naar 1 en 0. In de database wordt voor deze variabele de volgende definitie gebruikt: “Whether or not the audit disclosed any reportable condition/significant deficiency as a material weakness on financial statements”

De variabele Rapportage ICD’s heeft in de eerste analyse een andere betekenis. Hier is een selectie gemaakt van organisaties die in 2008 een ICD rapporteerden en in de jaren daarna niet meer. Bij deze organisaties heeft de variabele de waarde 1. Bij organisaties die in 2008 en ook in latere jaren geen ICD rapporteerden, heeft de variabele de waarde 0.

(26)

26

3.2.2

Onafhankelijke variabelen

In de eerste analyse is de rapportage van ICD’s de onafhankelijke variabele. Deze is hierboven reeds behandeld. De volgende variabelen vormen de onafhankelijke variabelen voor de tweede analyse. Alle data met betrekking tot deze variabelen, wordt uit de A-133 Single Audit database gehaald.

- Going concern risk - Risk type

- Questioned costs - Material noncompliance

Going concern risk wordt in de database gedefinieerd als: “Whether or not the audit contained a going concern paragraph on financial statements.” Of er sprake is van een going concern risk wordt weergegeven door middel van een ‘Y’ of een ‘N’. Voor dit onderzoek zijn deze gegevens omgezet naar 1 en 0. De variabele going concern risk wordt gebruikt om hypothese 2 te toetsen. Een 1 geeft aan dat er een going concern risk aanwezig is, een 0 geeft aan dat dit niet het geval is. Voor het risk type wordt in de database de volgende definitie gehanteerd: “Indicate whether or not the auditee qualified as a low-risk auditee.” Een ‘Y’ wil in dat geval dus zeggen dat de onderneming valt in de lage risicocategorie, een ‘N’ duidt op een hoog risico. Voor dit onderzoek zijn de gegevens omgezet naar 1 en 0. Hierbij geeft een 1 een hoog risico aan, een 0 geeft een lage risicocategorie weer. De variabele risk type wordt gebruikt om hypothese 3 te toetsen.

Ook het feit of er sprake is van questioned costs wordt in de database weergegeven door middel van ‘Y’ of een ‘N’. Ook deze codering is voor dit onderzoek omgezet naar 1 en 0. Bij een 1 is er sprake van questioned costs, bij een 0 is er geen sprake van questioned costs. De variabele in de database geeft het volgende weer: “Indicate whether or not the audit disclosed any known questioned costs.” De variabele questioned costs wordt gebruikt om hypothese 4 te toetsen.

De laatste onafhankelijke variabele is material noncompliance. De database omschrijft de variabele als: “Whether or not the audit disclosed a material noncompliance on financial statements.” De variabele staat in de database genoteerd als ‘Y’ of een ‘N’, voor dit onderzoek is deze gecodeerd als 1 en 0. Hierbij geeft een 1 aan dat er sprake is van noncompliance, bij een 0 is dit niet het geval. De variabele material noncompliance wordt gebruikt om hypothese 5 te toetsen.

(27)

27

3.2.3

Controlevariabelen

Organisatiegrootte is de eerste controlevariabele die gebruikt wordt in dit onderzoek. De organisatiegrootte wordt gemeten aan de hand van de totale inkomsten die een non-profit organisatie heeft. De totale opbrengsten omvatten niet alleen inkomsten uit donaties, maar ook de inkomsten die bijvoorbeeld voortvloeien uit de activiteiten van de organisatie. De totale opbrengsten vormen daarom een goede weergave van de grootte van de activiteiten van de organisatie. De totale opbrengsten worden genormaliseerd aan de hand van het natuurlijke logaritme van de betreffende bedragen.

De tweede controlevariabele bestaat uit de administratieve kosten in verhouding tot de inkomsten uit donaties. Voor de inkomsten uit donaties wordt dezelfde data gebruikt als bij het toetsen van hypothese 1. Dit wordt daarom hier niet opnieuw toegelicht. De administratieve kosten zijn als variabele opgenomen in de IRS Form 990 database. Door het natuurlijke logaritme van de getallen te nemen, worden deze bedragen genormaliseerd.

(28)

28

3.3 Regressiemodel

Voor het uitvoeren van de statistische analyse wordt gebruik gemaakt van onderstaande regressiemodellen. Het eerste model is gerelateerd aan hypothese 1, met behulp van het tweede model worden de variabelen uit hypothese 2 t/m 5 getoetst.

Regressiemodel 1

RID = β0 + β1* RAPICD + γ1 * TR + γ2 * RAE + εi Hierbij geldt:

RID = Relatieve inkomsten uit donaties (ten opzichte van het vorige jaar) RAPICD = Rapportage ICD

TR = Total Revenue

RAE = Relative Administrative Expenses β0 = Constante βi = Variabelen γi = Controlevariabelen εi = Residuele afwijking Regressiemodel 2 RAPICD = β0 + β1* GCR + β2 * HRT + β3 * QC + β4 * MNC + γ1 * TR + γ2 * RAE + εi Hierbij geldt:

RAPICD = Kans op Rapportage ICD GCR = Going Concern Risk

HRT = High Risk Type QC = Questioned Costs

MNC = Material Noncompliance TR = Total Revenue

RAE = Relative Administrative Expenses β0 = Constante

βi = Variabelen

γi = Controlevariabelen εi = Residuele afwijking

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hier is dus sprake van een meta-beheersingsdoelstelling: het ERM proces dient ertoe om doelstellingen op verschillende gebieden te beheersen, maar het proces zelf wordt

Ook blijkt dat, binnen de Nederlandse publieke sector, gemeenten de eerder genoemde instrumenten uit het NPM-model (strate- gische planning, prestatiemeting en -beloning) veel

The aim of this study was to develop programme content and outcomes, that focus on developing skills critical to the construct of resilience and tailored from

Daarentegen is het gezien de behoefte aan controls binnen Control Finance niet mogelijk één type control toe te passen maar zal er een gedegen afweging gemaakt

Andersom, wanneer narcisten het gevoel hebben dat hun zelfbeeld wordt bevestigd door toedoen van meta-percepties van vertrouwen, zullen narcisten deze negatieve gevoelens

In het project ‘Ontwerpers in het Onderwijs’ dat door ECENT wordt ondersteund, vergroten de Technische Universiteiten de mogelijkheden voor ontwerpers om in het voortgezet

Heuner, Maike; Silinski, Alexandra; Schoelynck, Jonas; Bouma, Tjeerd J.; Puijalon, Sara; Troch, Peter; Fuchs, Elmar; Schroder, Boris; Schroder, Uwe; Meire, Patrick.. Published in:

Dit theoretisch hoofdstuk heeft tot doel inzicht te bieden in de belangrijkste criteria die gebruikt (kunnen) worden in de selectie van kandidaten voor een topmanagement positie