Vraag nr. 215 van 28 februari 2002
van de heer CARL DECALUWE
Interreg III We s t-Vlaanderen – Grensov e r s ch r i j d e n-de mobiliteit
De jongste jaren heeft Rijsel zich ontwikkeld tot een belangrijk Europees vervoersknooppunt. H o e-wel de We s t-Vlaamse en Zuid-Oo s t-Vlaamse regio zich geografisch dicht bij de Noord-Franse metro-pool bevinden, zijn de verbindingen met Rijsel ech-ter verre van optimaal.
In het verleden werden verkennende gesprekken voor snellere en comfortabele verbindingen ge-voerd tussen de betrokken spoorwegmaatschappij-en spoorwegmaatschappij-en de lokale overhedspoorwegmaatschappij-en. Dit dossier blijft echter a a n s l e p e n , omdat een aantal knelpunten niet uitge-klaard geraken.
Met het Interreg III-programma dient zich nu een opportuniteit aan om dit dossier opnieuw te active-r e n . Een Euactive-regio-studie oveactive-r het veactive-rbeteactive-ren van de aansluiting van Rijsel met We s t- e n Z u i d-Oo s t-Vlaanderen kan ongetwijfeld een grote consensus doen ontstaan om op basis van de resul-taten van het grensoverschrijdend onderzoek, a c-ties te ondernemen. Zowel de Franse als de Belgi-sche spoorwegmaatschappij onderzoeken het voor-stel voor een studieopdracht in het kader van het Interreg IIIprogramma Fr a n k r i j k V l a a n d e r e n -Wallonië.
1. Ondersteunt de minister vice-president het pro-ject van een onderbouwde, gezamenlijke studie voor een verhoogde mobiliteit tussen het zuiden van Vlaanderen en het noorden van Frankrijk ? 2. Welke concrete initiatieven worden uitgebouwd
vanuit het Vlaams Gewest, ter ondersteuning van dit voorstel voor een studieopdracht in het kader van het Interreg IIl-programma ?
3. Welke financiële middelen worden hiervoor uit-getrokken ?
Antwoord
De verbetering van de spoorwegverbindingen met Rijsel (Lille) wordt gedwarsboomd door een ge-brek aan capaciteit, met name in het station van Lille-Flandres.
Een recente – nog lopende – studie uitgevoerd in opdracht van de "Communauté Urbaine de Lille"
(CUDL) en medegefinancierd door de "Région Nord-Pas-de-Calais" en de "SNCF – Direction Régionale de Lille", bevat een aantal interessante suggesties om dit probleem aan te pakken (SNCF : Société Nationale des Chemins de Fer Français – r e d . ). De studie onderzoekt de rol die de trein kan spelen bij de bediening van het Rijselse stadsge-w e s t . Hierbij stadsge-worden, naast klassieke spoorstadsge-wegex- spoorwegex-p l o i t a t i e, ook andere mogelijkheden zoals tram-treinexploitatie bekeken. Mogelijke lijnen zouden zelfs grensoverschrijdend tot in Kortrijk en Door-nik kunnen reiken. Uitwerking van dergelijke con-cepten vergt uiteraard aan Belgische kant overleg met de beheerder van de spoorweginfrastructuur (NMBS) en de regionale en lokale overheden. D e studie werd aangevat begin 2001 en zou omstreeks midden 2002 worden beëindigd.
Voorzover bekend, zijn er inderdaad verkennende gesprekken geweest met de NMBS en de SNCF omtrent een mogelijk gezamenlijk project, m a a r heeft dit nog niet geresulteerd in een concreet en gezamenlijk gedragen projectvoorstel in het kader van Interreg III.
1. Ik ondersteun zeker het idee om een gezamen-lijke en geïntegreerde studie over de grensover-schrijdende mobiliteitsproblematiek in de regio op te maken. Dergelijke studie zou echter de problematiek multimodaal moeten benaderen, aangezien er ook in toenemende mate proble-men rijzen voor het wegverkeer en deze niet uitsluitend door middel van unimodale (wegen) projecten kunnen worden opgelost.
Het is daarbij van groot belang dat alle relevan-te actoren van bij de opmaak van het concept en het lastenboek bij dergelijke studie betrok-ken zijn.
2. Ik ben bereid concrete voorstellen terzake op hun merites te beoordelen, en daaraan eventu-eel ook de nodige medewerking toe te zeggen. Ter informatie kan ik meedelen dat er in een ruimer geografisch en politiek kader nu al een grensoverschrijdende samenwerking bestaat. Projecten voor samenwerking op het vlak van verkeer en vervoer tussen beide regio's worden reeds langer actief ondersteund.
Inter-reg IIc en was vooral gericht op het ontwikke-len van een set indicatoren om de problemen inzake mobiliteit binnen en tussen de vijf regio's adequaat te beschrijven en te monitoren. Te v e n s werden de mogelijkheden voor de ontwikkeling van een simulatie-instrument verkend.
Voor een eventueel vervolg in het kader van het Interreg III-programma werd door de ministers van de vijf regio's gevraagd om te bekijken of er een synergie mogelijk was met het Eurocorri-dorsprogramma (dat momenteel evenwel nog niet actief door Vlaanderen wordt ondersteund) en om na te gaan of er meer concrete projecten (en met name multimodale projecten) gezamen-lijk konden worden gerealiseerd. Door de speci-fiek geografische ligging biedt de regio Zuid-West-Vlaanderen hiervoor zeker mogelijkhe-den.