Tilburg University
Het nemo-teneturbeginsel in strafzaken
Stevens, L.
Publication date:
2005
Document Version
Publisher's PDF, also known as Version of record
Link to publication in Tilburg University Research Portal
Citation for published version (APA):
Stevens, L. (2005). Het nemo-teneturbeginsel in strafzaken: van zwijgrecht tot containerbegrip. [n.n.].
General rights
Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain
• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal Take down policy
I
HETNEMO-TENETURBEGINSEL
IN STRAFZAI<EN:
VAN ZWIJGRECHT NAAR
*
1
.t
UNIVERSITEIT * * VAN TILBURG ·1..,
van zwijgrecht naar containerbegrip
PROEFSCHRIFT
TER VERKRIJGING VANDE GRAADVANDOCTOR
AANDEUNIVERSITEITVANTILBURG,
OP GEZAG VAN DE RECTORMAGNIFICUS, PROF.DR. F.A. VAN DERDUYN SCHOUTEN,
IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN TEN OVERSTAAN VAN EEN DOORHETCOLLEGEVOORPROMOTIES
AANGEWEZEN COMMISSIE IN DE AULA VANDEUNIVERSITEIT OP VRIJDAG9DECEMBER 2005 OM 14.15 UUR
DOOR
LONNEKE
STEVENSGEBOREN OP
9 DECEM BER 1977TE
EINDHOVEN
Promotor: prof.mr. J.de Hullu
Copromotor:
dr. B.J. Koo} r---rs-
1
UNIVERSITEIT *9{le. VAN TILBURG ./ la"
BIBLIOTHEEK|
1 TILBURG
Dit boek is
tot
stand gekomenbinnenhet kader van hetonderzoeksprogramma'Nederlandsestrafrechtspleging in Europa' van het CentrumvoorProcesrecht, UniversiteitvanTilburg.
Het nemo-teneturbeginsel in strafzaken: vanzwijgrecht naar containerbegrip
L. StevensISBN:90-5850-138-8
Uitgever: Willem-Jan van der Wolf Productie: Ren6 van der Wolf
Oms]ag ontwerp: Willem-Jan van der Wolf
Dit boek iseenuitgave van: Rolf Legal Publishers (.RLP) Postbus31051 6503CBNijmegen Tel: 024-3551904 Fax: 024-3554827 E-Mail: wlp@hetnet.nl Http://www.wolflegalpublishers.com
roor zover het maken vali kopie8n uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 jo. het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 1974,351, zoalsgeidjzigd bijhetBesluit
ran 23 augustus 1985, Stb. 1985, 471.enartikel17Auteurswet1912,dient mendedaarvoor
wettelijkverschuldigde vergoedingentevoldoen aan deStichtingReprorecht (Postbus 3060, 2130KB,Hoofddorp). Voorhetovernemen vangedeelte(n) uitdezeuitgaveinbloemlezingen.
readers enandere compilatiewerken Cart.16Auteurswet1912)dient men zich totde uitgever te
wendell.
Hoewel aan deze uitgazedeuiterste zorgisbesteed,aamaardenauteur noch WLP
aansprakelijkheid roor de aanwezigheidvan eventuele(druk)fouten en onvolkomenheden.
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1
Probleemstelling
en verantwoording 11.1 Achtergrond, doelstellingenprobleemstelling 1
1.2 Afbakening, planenwijzevanonderzoek 4
1.3 Opbouw van het boek 6
Hoofdstuk 2
De uitspraken van het Europese Hof voor
deRechten van de
MensEen
eersteschets van nemo tenetur 9
2.1 Inleiding g 2.2 Funke:het onder dwang uitleveren van documenten 9
2.3 Murray: het gebruik van het zwijgen ten nadele vandeverdachte 11
2.4 Saunders: materiaal dat (on)afhankelijk van de
wil
bestaat 142.5 Serves enhetgevaarvoorzelfbelasting 18
2.6 J.B. enmateriaal datwilsafhankelijk wordtverkregen 19
2.7 Weh en hetgevaarvoorzelfbelasting 21 2.8 Argumentenen aandachtspunten uitdeEuropese rechtspraak 24
Hoofdstuk 3
Nemo tenetur en het gebruik van
de6tegenstelling'
accusatoir versus inquisitoir 273.1 Inleiding 27
3.2 Inquisitoiren accusatoir inhunoorspronkelijkebetekenis 27
3.3
Inquisitoir
versusaccusatoir: rechtsbescherminginopkomst inhet Nederlandse strafproces 293.4 Het recht opeen eerlijkproces enhet adversaire (accusatoire)
strafproces 31
3.5 De waarde van het adversaire (accusatoire) argument 34
INHOUDSOPGAVE
Hoofdstuk 4
Het zwijgrecht en
deverklaringsvrijheid
van
artikel 29
SV 394.1 Inleiding 39
4.2 Vandeplichttot spreken naar het recht nietteantwoorden 40
4.2.1 Pijnbankenantwoordplicht 40
4.2.2 Kritiek opdeantwoordplicht 42
4.2.3 De invoeringvanartikel 29 Sv inhetwetboekvan 1926 43 4.2.4 Artikel 29 Svvanuitverschillendegezichtspunten 47
4.2.5 Niet meewerken in de zin van 29 Sv: deautonomeverdachte 51
4.2.6 Een autonomeverdachte in de 2ie eeuw? 53
4.3 Realisatie inderechtspraktijk 56
4.3.1 Inleiding 56
4.3.2 De cautie ende autonomie vandeverdachte 56
4.3.3 De begrenzing van deverhoorsituatie 58
4.3.4 Geen raadsman bij hetpolitieverhoor: de betrekkelijkheid vandeautonomeverdachte 62
4.3.5 (Niet) meewerken aan debewijsvoering: zwijgen isniet altijd goud 64
4.4 Totbesluit 66
Hoofdstuk 5
Zelibeschuldiging
en verschoningsrecht 695.1 Inleiding 69
5.2 Het verschoningsrecht van artikel 219 Sv volgens dewetsgeschiedenis: humaniteit 69
5.3 Meineeden getuigenverschoning indewetsgeschiedenis: zelfbehoudafgewogentegenalgemeenbelang 71
5.4 De aangifteplicht en het recht zichteverschonen volgens dewetgever: wederomzelfbehoud 72
5.5 Getuigenverschoning indedoctrine: van menselijk zelfbehoud tot procesautonomie van de verdachte 74
Hoofdstuk 6
De uitzonderingen op het bevel tot uitlevering
776.1 Inleiding 77
6.3 Hetbeveltot uitlevering endeontwikkeling
van het nemo-teneturbeginsel 81 6.3.1 Procesautonomieinopkomstinrechtspraakendoctrine 81
6.3·2 Aantastingvanartikel 107-oud Sv als
nemo-teneturpijler inwetgevingen rechtspraak 83
6.3·3 (Relatieve)bestendigingvanartikel107-oud Sv als
nemo-teneturpijler in de wetgeving 85
6.4 Totbesluit 89
Hoofdstuk 7
Het opgeven
van
personalia door
deverdachte 91
7.1 Inleiding 91
7.2 Artikel 52 Sv en het nemo-teneturbeginsel: deniet-publieke
functie vandeverdachte enzijnprocesautonomie 91 7.3 Deverantwoordelijkeverdachteenonduidelijkheid rondom
deverhoudingtussenmondelingeidentificatie ennemotenetur 92
7.4 Schriftelijke identificatieplicht: geennemotenetur 96 7.5 Identificatieplicht bijhet instellen vaneenrechtsmiddel en de
verdedigingspositie vande verdachte 97
7.6 Totbesluit 100
Hoofdstuk 8
Meewerken
endulden
1038.1 Inleiding 103
8.2 Debloedproef 103
8.2.1 De bloedproefarresten en het systeem van
duldenenmeewerken 103
8.2.2 De bloedproefarrestenen anderebenaderingen van
meewerkenendulden 105
8.2.3 Dewettelijkeregeling vandeverplichtebloedproef:
meewerkenofdulden? 106
8.2.4 De rechtspraak overdewettelijke regeling 109
8.3 DNA-onderzoek 110
8.3·1 Verplichteafname van
DNA
1108.3·2 Nemo tenetur en
DNA
volgens dewetgever 112INHOUDSOPGAZE
8.3.4 De uitbreiding vandewettelijke regelinginzake
DNA-onderzoek eneennieuiveinvulling van
nemotenetur 114
8.4 Maatregelen in het belang van het onderzoek 116
8.4·1 Demaatregelen 116
8.4·2 Duldenofmeewerken? 116
8.4·3 Eennieuwcriterium voornemotenetur? 118
8.5 De notitieinzake artikel 184 Sr en het einde van het
meewerken-duldencriterium 119
8.6 Tot besluit 121
Hoofdstuk 9
Nemo tenetur in het
bestuursrechtelijke
boeteonderzoek
1239.1 Inleiding 123
9.2 De verwevenheidvanboeteonderzoek met ander
bestuursrechtelijkonderzoek 124
9.3 Nemo tenetur in de AWR en deAwb: verklaringsvrijheid 127
9.4 De reikwijdte vande verklaringsvrijheid 128
9.4.1 Het beginpunt van hetzwijgrecht 128
9.4.2 Schriftelijkeverklaringsvrijheid 130
9.4.3 De beperking vanhet zwijgrecht tot de
niet-geniengde vraag 132
9.4.4
Nemo
tenetur buitendeverklaringsvrijheid: een'verklaringsvrijheid in ruime zin' 135
9.4.5 Gebruik vanhetmateriaal 137
9.5 Hetzwijgrecht indejurisprudentie van het HvJ EG:
deniet-feitelijkevraag 139
g.6 Tot besluit 142
Hoofdstuk 10
Slotbeschouwing
14510.1 Inleiding 145
10.2 Hoewordthet nemo-teneturbeginsel in het debat gebruikt? 145
10.2.1 Nemo teneturalsonderbouwing vanhet zwijgrecht 145
10.2.1.1 Doctrine: procesautonomie 145
10.2.1.2 Debetrekkelijkheid vandeprocesautonomie in
wetgevingenrechtspraak 147
10.2.1.3 Nemoteneturals ideaal in een deel van de
10.2.2 Nemo teneturalscontainerbegrip 150
10.2.2.1 Onbegrensde (onduidelijke)theoretischediversiteit
tegenover beperkte praktischewerking 150
10.2.2.2 Nemo teneturalsretorischmiddel inwetgeving,
rechtspraakendoctrine 153
10.3 Wat isdemeerwaarde van het nemo-teneturbeginsel
inhetdebat? 154
10.3.1 De feitelijke en potenti8le meenvaarde van
nemo teneturin relatie tothetzwijgrecht 154
10.3.2 Een meerwaarde voor nemo tenetur als
Lijst van gebruikte afkortingen
AA
Ars Aequiaant. aantekening
AB Administratiefrechtelijke Beslissingen
A-G Advocaat-Generaal
appl. no. applicationnumber
art. artikel
AWR
AlgemenewetinzakerijksbelastingenAwb
AlgemenewetbestuursrechtBijl. Bijlage
BNB
BeslissingeninBelastingzaken/NederlandseBelastingrecht-spraak
CCM
CrimeControl ModelDD
Delikten Delinkwentdiss. dissertatie
DNA
DeoxyriboNucleic AcidDPM
DueProcess Modele.a. en anderen
EG
EuropeseGemeenschappenetc. etcetera
e.v. en verder
EHRM
Europees Hof voorde Rechten van de MensEVRM
Europees Verdragtotbescherming van deRechten van deMens
GBA
Gemeentelijke basisadministratieGvEAEG GerechtvanEersteAanleg vandeEuropese Gemeenschap-pen
gvo gerechtelijkvooronderzoek
HR
Hoge RaadHvJEG
Hof
vanJustitie vandeEuropese GemeenschappenIRA Irish Republican Army
Iwtr. inwerkingtreding jo. juncto
LJN Landelijk Jurisprudentie
Nummer
losbl. losbladig
rn.nt. met noot
MvA MemorievanAntwoord MvT MemorievanToelichting
NJB NederlandsJuristenblad
NJCM
NederlandsJuristenComit6 voor deMensenrechtenNJV
NederlandseJuristenverenigingnr. nummer
ORO
Oorspronkelijk regeringsontwerpOW
Opiumwetp. pagina('s)
par. paragraaf
PbEG Publicatieblad vande Europese Gemeenschappen P-G Procureur-Generaal
Polw1993 Politiewet 1993
PvdA Partij vande Arbeid
r-c rechter-commissaris
red. redactie
RM Themis Rechtsgeleerd Magazijn Themis
r.o. rechtsoverweging
Sr Wetboek vanStrafrecht
Stb. Staatsblad
Stcrt. Staatscourant
SV Wetboek vanStrafvordering
Sv 2001 Strafvordering 2001
TvS TijdschriftvoorStrafrecht
VR
VerkeersrechtWED
Wet opde EconomischeDelictenWFR
WeekbladvoorFiscaalRechtWvSr Wetboek van Strafrecht
WVSV Wetboek van Strafvordering
WVW
WegenverkeerswetHoofdstuk 1
Probleemstelling en verantwoording
1.1
Achtergrond,
doelstelling
enprobleemstelling
Nemo teneturprodereseipsum, ofwel: niemand mag worden gedwongen
zichzelfte belasten.1 Van
dit
Latijnse adagiumstamt(uiteindelijk) hetNe-derlandse nemo-teneturbeginsel. Het nemo-teneturbeginselwordt
veron-dersteld te beschermen tegen verplicht zelfincriminerend handelen. De definitie van hetbeginselkent verschillende varianten, zoals'de verdachte is
niet verplicht om mee te werken aan zijn proces;2 'de verdachte is niet
verplicht meetewerken aanzijnveroordeling',3enook'niemand mag
wor-dengedwongen(actief ofpassief)bewijs te leveren dat tegen hemwordt of
zalworden gebruikt'.4
Het nemo-teneturbeginselwordt inhet algemeen gezien als een voor
de Nederlandse strafrechtspleging fundamenteel uitgangspunt, dat de
positie vandeverdachtenader concretiseert.5 In hetstrafrechtelijkdebatb
wordt dan ook regelmatig eninverschillende contexteneenberoepgedaan op nemo tenetur. Zo wordt bijvoorbeeldgesteld dat het straffen van een kroongetuige voor het afleggen vaneen valse verklaring instrijd zou zijn
met het beginsel dat niemand kan worden gehoudentegenzichzelfte
getui-gen.7 Ook demeldingsplicht bijeuthanasie van de arts zouin strijd zijn met
nemo tenetur,8 evenals de verplichting zelfbelastende verklaringen af te
leggen indeparlementaireenquete.9Het kennelijke belang van nemo tene-tur wordt bevestigd door de erkenning van the
privilege
againstse(f-1 Zie Ansmink 1981, p. 426.
2 Vergelijk Schalken in zijn noot onder HR
27februari 2001, NJ 2001, 499. 3 ZieReijntjes1996a, p. 9.
4 Zie Koops 2000, P· 50.
5 Vergelijk bijvoorbeeld Aler 1982, 9 242e.v.,Groenhuijsen & Knigge 2001, p. 34, Rozemond 1998, p. 185.
6 Het'strafrechtelijkdebat'betekent hier nieteendiscussie indeletterlijke zin van
hetwoord, waarbij over en weer argumenten over strafrechtelijke ondenverpen
warden uitgewisseld. Metdeterrn doel ikopstandpunten die doorivetgever, rech-terendoctrinetenaanzien vanstrafrechtelijke onderwerpen worden ingenomen,
en opdewijze waaropdiestandpunten gezamenlijktotinzichten over het nemo-teneturbeginsel leiden.
ZieStcrt. 2005,48, P. 3.Devoorgestelde regeling maakt deel uit vande
wetsroor-stelleninzaketoezeggingenaangetuigen in strafzaken, Kamerstukken 26294 en 28 017·
incrimination
alsbelangrijkonderdeel van het recht opeeneerlijkproces(artikel 61id 1 EVRM). HetEuropeseHofheefteenaantal belangrijke
arres-tengewezenwaaruit blijkt dathet nemo-teneturbeginsel bepaalde grenzen steltaanonderzoeksbevoegdhedenenbewijsvoering.
Het belang van nemotenetur tenspijt, zijn inhoud, reikwijdteenratio
van het beginsel bepaald onduidelijk.10 Nu is dit
in
zekerezininherent aan het concept beginsel, aangezien vangeen enkel beginseldeinhoud vast isomlijnd. Consensus over dekern ervan is inde regelechter wel aanwezig. In het geval van nemotenetur
blijft
echter ookhet gevoel voor die kern in de mist hangen. Dat uit zichbijvoorbeeld inhetgebruikvan meerderedefini-ties voorhet beginsel maar ook indeverwarringdie bestaat tenaanzien van
het onderscheid tussen actiefmeewerken (inbreuk op nemo tenetur) en
passiefdulden(geeninbreuk op nemo tenetur). Ookderechtspraak van het
EHRM dieeenbelangrijke bron vormt voorhet begrip van nemo tenetur, is
niet makkelijk te begrijpen en geeft veel aanleiding tot vragen over het
waarom van het beginsel.
Denemoteneturomringende duisternis kent naar
mijn
veronderstel-ling verschillende, in wisselwerking met elkaar staande oorzaken. Edn van die oorzaken heeft enerzijds van doen met het potentiBleruimebereik vannemo teneturals rechtsbeschermings'middel'. Binnendecontext van het debat over de noodzaak van (meer) rechtsbescherming van deverdachte oefentde gedachte vannietbehoevenmeewerkenaanincriminerend hande-len een intuitieve aantrekkingskracht uit, en
nodigt zij uit tot
een royaalgebruik van het nemo-teneturbeginselalsargument. Dathoudtteneerste in dat bepalingen die in het wetboekopenigerleiwijze depositie van de
(po-tenti8le) verdachte beschermen,endaarmeetegelijkertijd een rem zijn op de voortgang in het proces of op hetverkrijgenvan bewijs,makkelijk met
nemo tenetur in verband worden gebracht. Daarbij valt bijvoorbeeld te
denken aan hetbeveltot uitleveringvan voorwerpen indecommune straf-vordering.
Dit
bevel mag opgrond van de wet niet aandeverdachtewordengegeven enwordt dan ook geacht deel uittemaken van het beginsel dat de
verdachte niet aanzijn veroordeling hoeft bij te dragen. Een ander voor-beeld isdebevoegdheid van artikel 52 Sv.Opgrond vandezebepaling kan de verdachte om zijnidentiteitsgegevens wordengevraagd. Een plicht tot
antwoorden heeftdeverdachte daarbij niet.Deachtergrond vande
afwezig-heid van dieplicht wordtgezocht in het nemo-teneturbeginsel.
Een tweede kenmerk van het royale gebruik van nemo tenetur ligt
daarin datingevalvanbijvoorbeeldeenwetswijziging waarbijeen nieuwe methode tot hetverkrijgenvan (belastend) bewijswordt ingevoerd - denk
PROBLEEMSTELLINGENVERANTWOORDING
aande invoering van hetDNA-onderzoek - de link naar(eeninbreuk op) nemo tenetur snel wordt gemaakt. Met name in de doctrine wordt zo op
bepaalde situaties zonder veel moeite een nemo-teneturetiket geplakt.
Verschillende situatieswaarinverschillende belangen eenrolspelen,
wor-den op die
«ize
moeiteloosonder66nnoemer gebracht.Wetgeving en rechtspraak laten anderzijds evenweleen ander beeld
zien. Waar iets in dedoctrine onder nemo teneturis gebracht,
lijkt in de
rechtspraak, maar met name indewetgevinggeennemo-teneturprobleem
aan de orde te zijn. Ook komt het voor datrechterenwetgeverdebetekenis
van nemotenetur voor het terdiscussie staande vraagstuk beperkt
uitleg-gen, maar daarbij nemo-teneturterminologie hanteren op een dusdanig algemene of somsookonduidelijkemanier, datniet duidelijkwordt waar de beperking in ligt en hoe die situatie en de in het geding zijnde belangen zich nu verhouden tot het nemo-teneturbeginsel. In dieonduidelijke ofalgemene
terminologie ligteentweedeoorzaak voordeonduidelijkheid die het
nemo-teneturdebatoverschaduwt.Zijbeperkt zich overigens niet totdewetgever
en de rechter. Ook in de literatuur wordtvaker volstaan methet enkele noemen vanhet beginsel datdeverdachte niet aanzijn veroordelinghoeft
meete werken enwordtverder niet ingegaan opdeachtergronden en de werking van nemo tenetur inde desbetreffendesituatie.
Op dezewijze ontstaat aldus indeeersteplaatseendiscrepantie tussen
het ruime potentidle bereik dat het beginsel vooral in (een deel van) de
doctrinewordttoegedacht, en het beperkterebereik inderechts-en
wetge-vingspraktijk.Daarbij komt indetweedeplaatsdegeringe explicatie van die
beperkinginwetgeving, rechtspraakendoctrinealsgevolg vanontwijkende
ofalgemeneterminologieenargumentatie. Dezeomstandigheden
vertroe-belen de blik op het nemo-teneturbeginsel.Onduidelijkblijft wat nu wel en
niet alsnemoteneturkanworden beschouwd, welke belangen nemo tenetur beoogttebeschermen, entothoever die beschermingreikt.
Debovengenoemdeonduidelijkheid,
in
samenhang met het fundamen-tele belang dat aan het nemo-teneturbeginselwordtgehecht,geeftaanlei-ding totdevragen ofhet debat kan wordenontward eninhoeverre nemo
tenetureenzinvollefunctievervult inhetdebat. Dedoelstelling van dit boek
ligt derhalve in het verkrijgen vaneenhelder beeld vandeargumentatie die
in relatie totnemoteneturwordtgehanteerd. Ik doe dat doorte onderzoe-ken hoe het nemo-teneturbeginsel in het strafrechtelijke debat wordt
ge-bruikt.Tenaanzien vanhet totaalbeeld datopgrond hiervan ontstaat,
stelik
vervolgens de vraag naar de waarde van het
gebruik van het
nemo-teneturbeginsel inhetdebat.Welkoordeel kanwordengeveld over de
ne-mo-tenetur-argumentatie enhetfunctioneren daarvanbinnenhetdebat?
het een meerwaarde in het debat kunnen hebben? In hetlicht van deze doelstellingenvragen kandeprobleemstelling van het onderzoek naar het
nemo-teneturbeginsel alsvolgtworden geformuleerd:
Hoe
wordthet
nemo-teneturbeginsel inhetstrafrechteliike debatgebruikt,en inwelke opzichtenhe€fhetnemo-teneturbeginseleenfeiteliike ofpoten-tiNe meerwaarde in dat debat,
1.2 Afbakening, plan en
wijze
van
onderzoek
Met het oog opdebovengenoemdeprobleemstelling inventariseer ik hoe
bepaalde nemo-teneturvraagstukken worden benaderd doorde
afzonderlij-ke deelnemers aanhetstrafrechtelijkdebat,namelijkdewetgever, de
rech-ter en de doctrine. Die vraagstukken
of
thema's zijn in eerste instantiegeselecteerd met behulp van een brede definitie van nemo tenetur. Dat houdt in dat
ik
verschillende onderdelen van het strafproces behandel, die in verbandzijngebracht metdenotie vanniet meewerken aandeveroorde-ling.11 Concreet komt dit neer op een onderzoek naar strafvorderlijke
be-voegdheden waarvan de toepassing een bepaald doen oflaten van de
be-trokken burger impliceert. Daarbij zijn nietallevraagstukken die met nemo
teneturinverbandkunnen wordengebracht ofzijngebracht in het
onder-zoek opgenomen. Dit boek is geen naslagwerk over het nemo-tenetur-beginsel. Zoals deprobleemstelling aangeeft is heteen zoektocht naar de
vraag'waarhebben we het nu eigenlijk over(enhebben we het welergens
over)?' als er over het nemo-teneturbeginselwordtgesproken. Binnen die
zoektocht gaat het erom nauwkeurig de bouwstenen van het
nemo-teneturbeginselteontleden en het functioneren van het beginsel binnen het
strafvorderlijksysteemte analyseren.Thema's die aandat verhaal niet meer
kunnentoevoegen heb
ik
achterafbuitenbeschouwing gelaten. Dit boek isimmers een eindproduct van een onderzoek waarin het verhaal achteraf
wordt verteldenwaarbijeenselectievan thema's heeft plaatsgevonden die
hetmeestinzichtelijkdatverhaalkunnenvertellen.
Ookderechtsvergelijkingheeft geenplaats gekregen in dit boek. Het onderzoek kende beperkingen in tijd en
ik
achtte het,medegezien dedoel-stelling dieisgericht ophelderheid inhet Nederlandse debat, een
verant-u Daarmee bedoel ik hier ookdebestuurlijke opsporing, diestrikt genomen niet
onder het Nederlandse strafprocesrecht valt maar welopgrond vandecriminal charge van artikel 6 EVRM als'strafachtig' - zie voor dezetermValkenburg 1997 -wordtaangemerktenwaarop dusdestrafprocesrechtelijke normen van artikel 6
PROBLEEAISTELLING EN VERANTWOORDING
woordekeuzeandere rechtsstelsels achterwegetelaten.
Binnendezoektocht is ook van belang het ten aanzien van het
nemo-teneturbeginsel veronderstelde royale gebruik,evenals deveronderstelde discrepantie en ondoorzichtige argumentatie tot uitdrukkingte laten
ko-men. Omdiereden zal in het onderzoek danookwordenuitgegaan van een
uerondersteld nemo-teneturbeginsel. Waar in de hiernavolgende
hoofd-stukkenwordt gesprokenover'het nemo-teneturbeginsel'
of'het
beginsel van niet-meewerken' moetdusworden gelezen'het verondersteldenemo-teneturbeginsel'
of'het
veronderstelde beginsel van niet-meewerken'. Het onderzoekbinnendethema's gebeurtdoormiddel vaneentekst-analyse.Daarbij zijndevolgende vragen van belang: wie
-
wetgever,rechterof doctrine - doet in welke bewoordingen een beroep op nemo tenetur,
welk belong in welke mate wordt nemo tenetur dan geacht te beschermen,
enop welke grondenwordtnemoteneturafgewezen danwel beperkt. Van
belang is dus het onderscheiden vandeverschillendebronnen ten aanzien van het redeneren vanuit een bepaalde notie van nietmeewerken aan de veroordeling, en ten aanzien vandeerkenning van(dereikwijdte van) het
daaraan verbonden belang. Zo wordt het zwijgrecht inde doctrine
door-gaansverbonden aan nemo tenetur en gekoppeld aan het belang van de procesautonomie. Maarinhoeverrewordt
dit
belangerkend op het niveau van wetgevingenrechtspraak?Eenander voorbeeld is het DNA-onderzoek. Daartegen kwamopgrond van het nemo-teneturbeginselvanuitdelitera-tuur
veelverzet.Welke waardenwerden in de ogen vandewetenschappelij-ke auteurs nuprecies geschonden? En zagde wetgever dit als een
nemo-teneturprobleem?Op basisvanwelke gronden weerlegtdewetgever de in
casubeperkendewerking van het nemo-teneturbeginsel? Hoebegrijpelijk
zijndie grondeninvergelijking met deinandere vraagstukken gehanteerde criteria?
Op basis vanhetonderzoekbinnende thema's, aan de hand van de
bo-vengenoemde vragen, ontstaateenbepaald beeld van het gebruik van het
nemo-teneturbeginsel inhet
juridisch
debat.Ten aanzien van dattotaal-beeld van alle thema'sinsamenhang bezien,wordtvervolgensgekeken of bepaalde patronen in de argumentatie te onderscheiden zijn. Kent het
gebruik van het nemo-teneturbeginseleeneruitspringende kernwaarde, is
er sprake van samenhang tussen de verschillende met nemo
tenetur in
verband gebrachte waarden, of is hetpatroon juist dat ergeeninhoudelijke
samenhang valtteonderscheiden?
Aan de hand vandebovengenoemde (afwezigheid van)patronen ko-men vervolgens aan de ordedevraag naardefeitelijkemeenvaarde van het
gebruik van het nemo-teneturbeginsel in het debat, en de vraag naar de
De vragen zijn ingegeven door deveronderstelling dat nemotenetur een
potenti8le functie vervult inhet debat, die inde praktijk niet of niet
vol-doende uit de verf
lijkt
te komen. Zij worden opgeworpen teneinde eenimpulstegeven aanhet denken over het nemo-teneturbeginsel, en niet om
een
definitief
oordeel tevellen overdevraag naard6inhoud van hetbegin-sel, danwelantwoordtegeven op devraag of nemoteneturnu eigenlijk wel
bestaat. Het beantwoorden vandevragen vindt dan ook niet plaatsop basis
vaneen objectieftoetsingskader maar in de vorm vaneenbetoog. Het
be-toog ten aanzien van devraag naarde meerwaarde die nemotenetur zou
kunnenhebben,komt voort uiteen eigen visie ophet nemo-teneturbeginsel. De bouwstenen van die visie worden indeslotbeschouwinguiteengezet. De
argumenten die verder eenrolkunnenspelentenaanzien vandevraag naar zowel de feitelijke als de potenti6le meerwaarde, hebben betrekking op kwaliteiten vanhet debatzelf,welkeinieder geval voor mijalswaarnemer van het debateenbelang hebben. Heeft het nemo-teneturbeginsel
bijvoor-beeldverklarende waarde ten aanzien van thema'sofbelangen waarmee het inverbandwordtgebracht?Overtuigthet nemo-teneturargument?Ofheeft
nemoteneturwellichteenfunctiealsdebattechniek? Werkt het bijvoorbeeld
als smeerolie,alsverhullend argument, bijhet nemen vanmoeilijke beslis-singen?
1.3 Opbouw van het boek
Het onderzoek naar het nemo-teneturbeginsel isalsvolgtopgebouwd. Om
een eerste idee van het beginseltekrijgen, bespreek ikinhoofdstuk 2 de
belangrijkste uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens inzakethe
privilege
against seg-incrimination.Ondanks het feit datniet altijdevenhelderiswelkerichtingdeverschillendeuitspraken
aange-ven,enondanks het feit datdeuitsprakenbovendien sterkafhankelijk zijn van deomstandigheden van het concretegeval, biedtde Europese
recht-spraak vooreeneerste blik eengoedoverzicht van het speelveld. Het voor-aan plaatsen van de Europese rechtspraak is ook van belangomdat in de
volgende hoofdstukkenwaarbij hetdebatbinnenhet Nederlandse
strafpro-ceswordtbeschreven,entevens indeslotbeschouwing vaker naar de Euro-peserechtspraakwordtverwezen. Eenintegrale beschrijvingvooraf
voor-komtdatlater bij elkeverwijzing afzonderlijkaandacht moet worden
be-steed aan deuitspraken.
In
het debat over nemoteneturwordtveelvuldiggebruikgemaakt vande'tegenstelling' tussen het zogenaamde accusatoire(ofadversaire) en het
PROBLEEAISTELLING EN VERANTZVOORDING
analyse gegeven vanhet gebruik vandebegrippen accusatoir, adversair en
inquisitoir inhun relatie tot het Nederlandse strafproces en inhunverband met het nemo-teneturbeginsel. Het onderzoek naar debegrippen beoogt geen uitputtende exercitie te zijn. De beschrijving en analyse staan ten dienste van dedoelstellingen van dit boek: hetdoorzichtigmaken van het debatenplaatsen van de met nemoteneturinverband gebrachte argumen-ten binnen het systeem van het strafproces. Tezamen schetsen de
hoofd-stukken 2 en 3 de contextwaarinhet Nederlandse debatplaatsvindt.
De hoofdstukken 4 tot en met 8zijnvervolgensgewijdaanbepalingen
(thema's) uit hetWetboek van Strafvordering die in verband worden ge-bracht met het nemo-teneturbeginsel. Dit deel van het onderzoek behandelt
de bouwstenen vanhet veronderstelde nemo-teneturbeginsel.Hierbij wordt
in de hoofdstukken 4,5 en 6deconstructie van het nemo-teneturbeginsel beschreven, welke constructie vervolgens 'toegepast' wordt op, en nader
uitgewerkt wordt in dethema's vandehoofdstukken 7,8 en 9.
Hoofdstuk4 analyseertde relatie tussen nemo tenetur en het zwijg-recht endeverklaringsvrijheidvan artikel 29Sv.Hoofdstuk 5gaatnader in op de getuigplicht en hetdaarbij horende verschoningsrecht vande potenti-eleverdachte (artikel 219 SV). In hoofdstuk6worden het beveltot uitleve-ring endedaaraanverbonden uitzonderingsposities vandeverdachte en de
potenti8le verdachte besproken(artikel96 leden 2 en 3 Sv, enaanverwante
artikelen).Hoofdstuk 7isopgezetrondomdebepaling vanartikel 52 SV, Op
grond waarvan deverdachte mag worden staande gehouden en naar zijn
personalia mag worden gevraagd. In hoofdstuk 8 worden verschillende thema's behandeld aan de hand van denemo-teneturargumentatie die is gebruikt in het kader van verschillende nieuw ingevoerde wettelijke ver-plichtingen totmedewerking. Alduswordt vanuithet gezichtspunt van het meewerken en het dulden van de verdachte gekeken naar de verplichte
bloedproef, hetverplichteDNA-onderzoek endemaatregelen in het belang vanhet onderzoek.
Ook buitendeklassiekestrafvorderingspeelthet nemo-teneturbeginsel
een rol. Debouwstenen van nemotenetur in hetbestuurlijke boeteonder-zoek zijn dan ook onderwerp van hoofdstuk 9. Dezebouwstenen houden nauw verband met het nemo-teneturbeginsel zoals dat uitderechtspraak
van het EHRM naar voren komt. De discussie inzake het
nemo-tenetur-beginsel in hetbestuurlijkeboete-onderzoekisimmershoofdzakelijk
inge-geven doordeeisen dieartikel 6 EVRM aan dat onderzoek stelt. De
inter-pretatie vandebouwstenen in het Nederlandse bestuursboeterecht is
onderzoek.
In de slotbeschouwing vanhoofdstuk
io
wordendebevindingen van de verschillendehoofdstukken naar aanleiding van de inparagraaf1.1gefor-muleerde vragen geinventariseerd,enwordeneenoverzichtenkwalificatie
gegeven vanhetgebruik vanhetnemo-teneturbeginsel inhet debat. Ook
betoog ik aan de hand vandeeerder genoemde argumenten of eninwelke
vormhet nemo-teneturbeginseleenmeerwaarde heeft voor het debat.
Hoofdstuk 2
De uitspraken van het Europese Hof voor
deRechten van de
Mens
Een eerste schets van nemo tenetur
2.1 Inleiding
In
dit
hoofdstukbehandelik kortdebelangrijksteuitspraken van hetEuro-pese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake het
nemo-teneturbeginsel van artikel 6 EVRM. Hetgaatdaarbij omdearrestenFunke,
Murray,Saunders, Serves, J.B. en Weh. Derechtspraak over artikel 6 is niet alleen van belangvanwege deinhoudelijke informatie die het over nemo teneturoplevert, maareveneensomdatartikel 6(alsdwingende
verdrags-bepaling)veelinvloed heeftgehad ennog steedsheeft opdeinrichting van
het Nederlandsestrafprocesrecht.12
Hoofdstuk 2 is, zoals reeds aangegeven
in
hoofdstuk 1, vooraange-plaatst omdatinverschillende vandehiernavolgende hoofdstukkenwordt
verwezen naarde Europeserechtspraak, daar waar die inhet Nederlandse debat van belang is geweest. Daarnaast
wordt in
dit
hoofdstuk reeds de aandacht gevestigdopargumenten dievanuithet perspectiefvan deEuro-pese rechter mogelijk eenrolspelen in het nemo-teneturdebat. 'Mogelijk', omdat hiereen eerste,nietvolledig uitgewerkte,aanzetwordtgegeven waar ik inlatere hoofdstukken nogopterug kom. Voor nu dienendeargumenten
van het EHRMalsaandachtspunten bij het onderzoek naar nemo tenetur in
de hoofdstukken 4 tot en met 9.Zijbiedeneeneersteperspectiefen interes-sante aanknopingspunten bij het ontwarren van het debat.
2.2 Funke:
het
onder
dwang
uitleveren van documenten
'The right nottoincriminate oneself(hierna ook: rechttegenzelfbelasting
ofnemo-teneturbeginsel)en'the righttoremainsilent' zijndoorhet EHRM
voor de eerste keer erkend in de zaak Funke
uit
1993.13 Funke is een inFrankrijk
wonende vertegenwoordiger metde Duitse nationaliteit. Begin1980doorzoeken douaneenpolitie zijn huis.Zij willenop basisvan infor-matie van de belastingdienst meer te weten komen over bezittingen en
bankrekeningen van Funke in hetbuitenland. Dehuiszoeking levert niets
op. Wel doet Funketijdensdehuiszoekingdetoezegginginzage tegeven in
bankafschriften van verschillende buitenlandse rekeningen.Dezetoezegging
komt hij nietna,waaropeenrechterlijkeprocedurewordtgestart.
Uiteinde-lijk
wordtFunkeveroordeeld tot het betalen vaneenboetewegens het nietvoldoen aaneenverplichting totuitlevering vandedocumenten. Ook moet
hij
eendwangsom betalen voor elke dag dathij
vanaf daningebrekeblijft.
Naarhet oordeel vanderechter heeft Funkegeenredenopgegeven voor het
nietkunnen tonen vande gevraagdedocumentenenheeft hijgeenstappen
ondernomen omdeafschriften in zijnbezittekrijgen.Dehuiszoeking en de
verklaringvan Funkegavenimmers voldoende aanwijzing dater
bankreke-ningen en financi8le handelingen waren tengevolge waarvan de douane recht hadopinzage.
Voorhet Europese
Hof
beklaagde Funke zich over het feit hij via eenstrafrechtelijkeprocedure werd gedwongen zichzelftebelasten. Een
derge-lijke werkwijze was des te meer onacceptabel, zo stelde Funke, daar de Franseautoriteiten ookinternationalerechtshulp haddenkunnenzoeken
om het gewilde bewijs
in
handentekrijgen. DeFranse regering voert aan datdedouaneslechtsom specificaties heeftgevraagdvan bewijs dat tijdensde huiszoekingwasgevonden. Ditvaltonderdealgemeneplicht tot
infor-matieverschaffing die elke belastingplichtige heeft. Volgens de regering
werd Funke dan ooknietgedwongeneenstrafbaar feittebekennenof
belas-tend bewijstegenzichzelf te verschaffen.
Het Hof is eenandere meningtoegedaan en heeft nietveelwoorden nodig omteconcluderen dat artikel 6 lid 1 EVRM geschonden is:
'TheCourtnotes thatthe customs securedMrFunke'sconvictionin order
toobtaincertain documentswhichthey believed must exist, although they
werenot certain of thefact. Being unableto procure them bysomeother
means,theyattempted tocompel theapplicant himself toprovide the evi-denceofoffences hehad allegedlycommitted.The special features of cus-toms law (...) cannotjustify such aninfringement ofthe right ofanyone "charged withacriminaloffence",withintheautonomous meaningofthis
expressionin Article 6,toremain silent and nottocontributeto
incrimi-natinghimself.14
HetHofspreekt van hetzwijgrecht inhetrechttegenzelfbelasting. In alle latere uitspraken zal het Hof
dit
blijven doen. Dat roeptde vraag op hoe hetHof
deverhoudingtussen detwee rechten ziet. Is hetzwijgrechteenonder-deel van eenruimerrecht tegen zelfbelasting?Bestaathetrecht tegen
EENEERSTE SCHETS VANNEMOTENETUR: HET EHRM
belastinghoofdzakelijk uiteenzwijgrecht? Of zijn het gewoon twee aparte
rechten?
De overwegingdat Funkewerd veroordeeld met het doel bewijsmateri-aalinhandentekrijgenwaarvanhetbestaannietgeheel zeker was, zou erop
kunnenwijzen dat hetHofvanmening was datdedouane kennelijk zelf niet in staat was dedocumenten bovenwater te krijgen. Het omdiereden dwin-gen van de betrokkene tot overhandiging,
terwijl
niet zeker was dat die documenten bestonden,leidt dan totde inbreuk ophetrechttegen zelfbe-lasting. Een bijkomend argument voor de inbreuk op nemo tenetur zou kunnen liggen in de mate van dwang die werd gebruikt. Het feit dat er gebruik werd gemaakt van een strafrechtelijke veroordeling speelt daneveneens eenrol.15Ditalles
bij
elkaar genomen, kan naar het oordeel van het Hof, ook met inachtneming vandebijzondere kenmerken van hetdoua-nerecht, niet doorde beugel.16
2.3 Murray:
het gebruik van het zwijgen
tennadele van de
ver-dachte
Op zekere dagwordt, op basis van de Prevention
of
Terrorism Act 1989,John Murray gearresteerd in een huis waar een IRA-informant van de
politie door deIRAgevangenwordtgehouden.17Ingevolge artikel 3 van de
CriminalEvidence(NorthernIreland)Orderkrijgt hijdevolgendecautie: 'U
hoeft niets tezeggen tenzij u datwenst maar ik moet uwaarschuwen dat
indienunalaat een feittenoemenwaar later bijuwverdedigingter
terecht-zittingeen beroepopwordt gedaan, dit nalaten terzittingkandienen ter
ondersteuning van relevant bewijsmateriaal tegen u. Als u iets wenst te
zeggen, kan wat u zegttegen uwordengebruikt'.Murray antwoordt dat hij
nietste zeggenheeft. Tijdens laterepolitieverhoren wordt Murrayop grond van artikel 6 vandeOrder gevraagdzijnaanwezigheid in het huis waar hij werd gearresteerd,teverklaren. Als hij dit niet doet,zowordthem voorge-houden, kanderechter hieraan conclusies verbinden.
Murrayblijft
zwijgen.15 Vergelijk ook deoverwegingen inde zakenQuinnenHeaney & MeGuinness, waar
wordtvenvezen naar de mate van dwang indeFunke-zaak. EHRM21december 2000, appl.no.36887/97, en appl.no.34720/97, r.0.48 en 49.
'6 Vergelijkonder andere J8rg zj., aant. 8.3,deannotatievanKnigge bij EHRM 17
december 1996, NJ 1997,699 (Saunders), sub4,Koops 2000, p.31,Koops &
Ste-vens 2003, P'287-290,Koops& Stevens zj., aant.5.23, Lenos 1997, P. 796,Myjer
1999, p. 240, Reijntjes 19964 p. 18, Rozemond 1998, p. 316,deannotatie van Schalken bij HR29oktober 1996, NJ 1997,232,overweging 5.
Hij
wordt vervolgd voor samenspanning tot moord en medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving (van deinformant), alsmedelidmaat-schap van een verboden organisatie, de IRA. Aan het eind van dezitting
geeft derechterdegelegenheid ontlastend materiaal televeren. Opgrond van artike14 vandeOrder deelthijdaarbij mede dateenweigeringte getui-gen ofeen weigeringeen vraag te beantwoorden ertoe kan leiden dat de
rechter bijdebeantwoording van de schuldvraag met zo'n weigering
reke-ningmag houden in demate waarin hij dat behoorlijkacht. Murray legt
geen verklaringafen uiteindelijk wordt
hij
veroordeeldwegenswederrech-telijkevrijheidsberoving. Bijdebewijsvoering beroeptderechterzichonder meer op deartikelen 4 en 6 vandeOrder.
Wanneer de zaak voor het Europese Hofkomt,buigt dit zich over de vraag of het verbindenvan conclusies aanMurrays zwijgenoneerlijkisgelet
op de omstandigheden van de zaak. Het
Hof
benadrukt dat het recht te zwijgen en het rechttegenzelfbelasting dekernraken van het recht op eeneerlijkprocesinartikel 6 EVRM. Het voegt hieraan toe dat door middel van
beschermingtegen'improper compulsion' doordeautoriteiten, deze
rech-ten bijdragen aan hetvermijdenvan 'miscarriages ofjustice' enhetveilig stellen van dedoelenvanartikel 6. 'Theright nottoincriminateoneself en
'the rightto silence'zijnechternietabsoluut. Uiteraard mageen
veroorde-lingniet louter zijngebaseerd ophet zwijgen vandeverdachte. Erkunnen
zich echter situaties voordoen die vragen om uitlegenwaarbij het zwijgen
meegenomen kanworden bijdebeoordeling van het bewijs datdeaanklager
heeft aangebracht. Ergens tussen dezetweeuitersten moeteengrens
wor-den getrokken.
Bijdebeoordeling vandemogelijke schending van het rechttegen
zelf-belasting en het zwijgrecht, kunnentweevragenwordenonderscheiden.18 De eerstevraag is ofdewaarschuwingvoornadeligegevolgtrekkingen uit stilzwijgen als'improper compulsion'moetworden beschouwd.Het zwijg-reclit en het nemo-teneturbeginsel vanartikel 6 EVRM beschermen tegen 'impropercompulsion' met het oog ophetvoorkomenvan'miscarriages of justice'.Detweede vraagheeft betrekking op het gebruik van het stilzwijgen
in de bewijsvoering.Leidt
dit
gebruikalsnog tot het vaststellen vanonoor-bare druk? Bijdezevraagverschuifthet accent naarde
onschuldpresump-tie: wordtdebewijslast niet opdeschouders vandeverdachtegelegd als hij
nietkanblijvenzwijgen maaruitleg dienttegeven?19Watbetreftdeeerste
vraagoverweegt het
Hofdat
erweliswaarsprake is vanindirecte druk maar dat deze opzichzelf niet doorslaggevend is. Deverdachteheeftgeenwette-18 Indemotivering van het Hof komtdezetweedeling nietheelduidelijknaarvoren. In zijnnoot onder het arrestwijstKnigge opditonderscheid.
EEN EERSTE SCHETS VAN NEMO TENETUR: HET EHRM
lijke plicht totspreken,endaarinverschiltook Murrays situatie met die van
Funke.Funke werddoor middel vaneenstrafbervolginggedwongen bewijs
tegen zichzelfte leveren. Deze mate van dwang, in relatie tot de overige omstandigheden van hetgeval, wasniettoelaatbaar,integenstelling tot de dwang waaraan Murraywerd blootgesteld. Daarbij komt nog datMurray
gedurende dezaakvolhardde in zijnzwijgen.20
Op dekeper beschouwd werdMurray ook nietverplichtom belastende
informatieoverzichzelf te geven. Het gaat hierveelminderom dwingen en
meer omhet rekening houden met het stilzwijgen. Dezetweedevraag, het
gebruik van het zwijgen van deverdachte, wordt door het
Hof
uitvoerigbehandeld aan de hand vandeconcrete omstandigheden van het geval. Het
Hof overweegt:
'Whetherthedrawing ofadverseinferences fromanaccused's silence in-fringesArticle 6 isamatter tobedetermined inthelight of all the
circum-stances of thecase,havingparticularregard to thesituationwhere
infer-ences may bedrawn, the weightattached to them by thenationalcourts in
theirassessmentoftheevidence andthedegreeof compulsion inherent in
the situation'.21
Van belang hierbij is dat het proces niet voor een jury maar vooreenrechter werd gevoerd. Ook is het verbinden vanconclusies aan stilzwijgen
onder-worpen aaneenaantal waarborgen.Zodientdeverdachte gewaarschuwd te
zijn overdejuridischegevolgen vanzijnzwijgen en moeter eersteen'prima
facie case' tegen de verdachte zijn.22 De rechter heeft een discretionaire
bevoegdheid om aan hetzwijgengevolgen teverbinden endezebeslissing is onderworpen aan de rechter. Ook moet de rechter het gebruik van het
zwijgen en het gewicht dat
hij
eraan toekent motiveren. Daarnaast gaat het alleen om zaken die om uitleg 'schreeuwen'. Zo was er in het geval vanMurray een'formidablecaseagainst him'. Datdeweigeringeenverklaring
tegeventegenMurraygebruikt werd, was niet meer dan eenkwestie van
gezond verstand en kan onder de omstandigheden niet als
oneerlijk of
onredelijkworden beschouwd. Ook is hettrekken vanredelijkeconclusies
nieteenomkering van debewijslast in die zin datdeonschuldpresumptie
20 Vergelijk ookde zakenQuinnenHeaney& McGuinnesstegenIerland waar wel werd geconstateerd dat er sprake was vanongeoorloofde dwang. EHRM21
decem-ber 2000, appl.no.36887/97, en appl.no.34720/97, r.O.48 en 49. 21 Zie r.0. 47·
22 Een'primafacie case'houdt in datervoldoende bewijs moet zijn vooreen
wordtaangetast.Kortom, er isgeensprake vaneenschending van artikel 6
lid len lid
2EVRM.232.4 Saunders:
materiaal
dat
(on)afhankelijk van de
wil
bestaat
De uitspraak in dezaakSaunders isvanwezenlijkbelanggeweest voor het nemo-teneturvraagstuk endezebehandel
ik
daaromwat uitvoeriger.24 Deovenvegingen van het Hof in deze zaak zijn de kerngaanvormen van het
Europesenemo-teneturbeginsel. Datblijkt uit het feit dat zij inelke opvol-gende zaakzijnherhaald.
Saundersisdirecteur van het Britsedrank-en
voedingsmiddelencon-cern Guinnesswanneer begin1986Guinnesssamen methet concernArgyll verwikkeld is ineenstrijd omdeovername vaneenderdebedrijf,Distillers. Beide doendeaandeelhoudersvanDistillershet aanbodaandelenDistillers in te ruilenvoor aandelen van het biedendebedrijf.Dekoers vande
aande-len van GuinnessenArgyllspeeltdaardooreen doorslaggevende factor in de beslissing van hetovernamegevecht.Gedurendehet uitstaan van hetaanbod
stijgtde prijs vandeaandelen Guinness aanzienlijk. Daarna valt hij dras-tisch naarbeneden.WatbetreftdeovernamekomtGuinnessalswinnaar uit
de bus:het concern heeftdemeesteaandelenDistillerswetente
bemachti-gen.
Al snel doen geruchtenderondedat Guinnessniet eerlijkheeft gehan-deld en zich schuldig heeft gemaaktaankoersmanipulatie. Dit leidtertoe datdeBritseministervanHandelenIndustrieinspecteurs benoemt die het handelen van Guinness aaneen onderzoek onderwerpen. Zij beginnen in
december 1986 met het verhoren van diverse betrokkenen, waaronder Saunders. Indezeverhoren hebbendeondervraagdeneenwettelijkeplicht
tot antwoorden.Eenmaandlaterberichtendeinspecteurs aan het ministe-rie dat er concrete bewijzen zijn dat strafbare feiten zijn gepleegd. Het
ministerie berichtdeopenbaar aanklagerengezamenlijkwordtbesloten de
inspecteurs door telaten gaan met het onderzoek. De resultaten van het onderzoekworden doorgespeeld naar het openbaarministerie. In de loop
vanjanuarienfebruari1987vinden gesprekken plaatstussendiverse
over-heidsfunctionarissen.Hierin wordtgesproken overdeeventuele vervolging
van potenti8le verdachten, waaronder Saunders.
23 Vergelijk dezaakCondron waar bij hettrekken van conclusies uit het zwijgen niet
werd voldaan aan de in Murray gestelde eisen. EHRM 2 mei 2000, appl. no. 35718/97 (CondrontegenVerenigdKoninkrijk).
EENEERSTESCHETS VAN NEMO TENETUR: HET EHRM
In mei 1987 begintdepolitie met eenofficieel strafrechtelijk onder-zoek. Deresultaten vandeverhoren vandeinspecteurs worden ter beschik-king gesteld aan de politie.Saunders wordtvervolgens aangeklaagd voor verschillende strafbare feiten in relatie tot de koersmanipulatie. In de
hoofdzaak, die in 1989 van start gaat,staat Saunders terechtvoorvijftien
delicten, waaronder het opmaken van eenvalse boekhouding, diefstal en
samenzwering.
Hij
ontkentelkebetrokkenheid bij de zaakenbeweert on-schuldig te zijn.Dezeverklaringwordt door het openbaarministeriebestre-den.Het belastend bewijs datdefinancieeldirecteurvanGuinness (aan wie
immuniteit
van strafvervolgingis toegezegd) heeftgegeven speelt eenbe-langrijke rol.Ookwordtgebruik gemaakt vandeverklaringendie Saunders
aflegde voorde inspecteurs. Zoworden deze driedagen langvoorgelezen
voor de jury omdeoneerlijkheid vandeverdachte aantetonen en om het tegenbewijs datSaunders voor de
jury
heeft gepresenteerd,teontkrachten. Daarnaastkomendeverklaringenvan Saunders aanbod tijdensde verdedi-ging vaneenmede-verdachte,tijdens dekruisverhoren en op het momentdatderechterdefeiten van de zaak aan de
jury
opsomt.Uiteindelijk wordtSaunders veroordeeld voor twaalf vande
vijftien
aanklachten.Saundersvecht voor het Europese Hofdetoelaatbaarheid van de voor
deinspecteursafgelegdeverklaringen aan. Hethofovenveegtdanallereerst dat de klacht beperkt is tot het gebruik van de verklaringen die door de
inspecteurszijnverzameld.Deklager heeftnietaangevoerddatartikel 61id
i EVRMvan toepassing is op het onderzoek doorde inspecteurs.25
Het
Hof
herhaaltdat'the righttoremain silent'en'the right not to in-criminate oneself internationaalerkende normen zijn die de kern van het recht opeeneerlijkprocesraken. Vervolgensovenveegt het,met verwijzingnaar Murray, dat deratio van het zwijgrecht en het recht zichzelf niet te
incrimineren onderandereligt inhetbeschermen vandeverdachtetegen
van de autoriteiten uitgaande ontoelaatbare dwang. Het recht beoogt dat rechterlijkedwalingen worden voorkomen en dat dedoelen vanartikel 6 EVRM wordengeierbiedigd,aldus hetHof. Welke doelenin artikel61iggen
besloten, maakt het Hof nietduidelijk,evenminalswelke mogelijkeandere
grondslagen (naast het verbodvan dwang) er voor het zwijgrecht zouden zijn. Dan volgendekernoverwegingen.
'The right not to incriminateoneself,in particular, presupposes that the
prosecution inacriminal case seektoprovetheircaseagainst theaccused
without resortto evidenceobtainedthrough methodsofcoercion or op-pression in defiance of the will ofthe accused. Inthis sensethe right is 29 Vergelijkook Kansal tegen Verenigd Koninkrijk, waarin het eveneens ging om
closelylinked tothepresumption ofinnocence containedin Article 6§2 o f
the Convention:26
Opdezeoverwegingbrengt het
Hof
vervolgenseenspecificatie aan: 'The right nottoincriminateoneselfisprimarilyconcernedhowever, withrespecting the will ofan accusedto remain silent. (...) [I]t does notextend tothe useincriminalproceedingsofmaterialwhichmaybeobtained from
theaccusedthrough the useofcompulsorypowersbutwhich has an exis-tence independentofthe will ofthe suspect, suchasinteralia, documents
acquiredpursuant toawarrant,breath,bloodandurinesamples and
bod-ily tissue forthepurpose of DNAtesting'.27
Het rechttegenzelfbelasting zietdushoofdzakelijk op het zwijgrecht. Wat in
iedergevalniet beschermdwordtishet'wilsonafhankelijk materiaal',zoals
documenten, bloed, DNA, enzovoort.28 In de tegenstelling die het Hof
schetst moetdaninformatie die doormiddel vanhet spreken door de
ver-dachtewordtverkregen,wordengezien als'wilsafhankelijk materiaal'.
Wat Saundersbetreft moest het Hofbeslissen of het gebruik van de
(van de
wil
afhankelijke)verklaringen die door deinspecteurs waren ver-gaard, een ongerechtvaardigde inbreukopartikel 6 lid 1 opleverden. HetHof stelt vast dat Saunders inderdaad verplicht werd tot het geven van bewijs voordeinspecteurs.
Dit
bewijs werd vervolgensgebruikt inde straf-rechtelijkeprocedure opeenmanier diedeverdachte bedoelde te belasten. Een belangrijkerolspeeltdaarbij datdeverklaringenwerden voorgelezenvoor de jury omdeoneerlijkheid vandeverdachte aan tetonen.Zoontstond
eenbepaald beeld vandeverdachte en werd het hem,zoalsKnigge stelt in
zijn noot onderhet arrest, onmogelijkgemaakt ter zitting zijneigen pro-ceshouding te bepalen.
Dit
alles kanniet worden gerechtvaardigd door hetpubliek belang om ondernemingsfraude - die ondoorzichtig en lastig te traceren is - optesporen en te bestraffen. Het maaktgeenverschil dat de
verklaringen zijngegevenvoordater sprake was van een
criminal
charge.Hetgaatimmers omdestrafprocessuelegevolgen vanhet gebruik van het
materiaal. Aldus isersprake vaneeninbreukopartikel 6 EVRM.
Ineenuitgebreidedissentingopinion bijhetarrestzetrechter Martens uiteen waarom hij zich nietkanvinden indeuitkomst van de zaak
Saun-ders.Dezeopinie is van belang omdaterinzichtwordtgegeven in de
achter-26 r.O.68. ,- r.0.69.
28 Ookdebandopname van een stem (voorzoverhet daarbij niet gaat omdeinhoud
vandegesprokenwoorden) beschouwt het Hofalswilsonafhankelijk materiaal. Zie
EENEERSTESCHETS VAN NEMO TENETUR: HET EHRM
gronden van hetnemo-teneturbeginsel en zal hier dan ookuitgebreid
wor-den behandeld. Naar het oordeel van Martens deugt er niet veel van de overwegingen van het Hof. Martenszetuiteen dat hij het zwijgrecht en het recht tegen zelfbelasting ziet als twee afzonderlijke rechten. Het eerste
beschermt hoofdzakelijktegenongeoorloofdedwang, het tweedebeschermt
ookdeprocesautonomie vandeverdachte in die zin datdeverdachte
volle-dig vrij zou zijninhetbepalen vanzijnproceshouding.Deprocesautonomie
vandeverdachteisterugteleiden tothet respect voordemenselijke
waar-digheid, aldus Martens. De procesautonomie is evenwel een waarde die slechts inzeerbeperkte mate
uitdrukking
kan vindenbinnenhetstrafpro-ces.
Martens isvanmening dat enerzijds autonomieenmenselijke
waar-digheid door hetHofvoorop worden gesteldendaarbijteabsoluutworden
benaderd. Dit leidt Martens af uithet gebruik van het
'inter
alia', bij hetnoemen van degrondslag van de rechten, en uithet gegeven dat het Hof spreektvan'de wil vandeverdachte'. Ookblijkt dit uit het feit dat het Hof
debeiderechten zietals'lying attheheart of the notion offairprocedure' en
uit
deFunke-uitspraakwaaruitMartens opmaakt dat het Hofgeenafweging wenstetemakentussenhetalgemeen belang enhetbelang vande procesau-tonomie.Anderzijdslijkt het erop,zosteltMartens, dat het HofinSaunders de
Funke-uitspraak aan de kant zet en het rechttegenzelfbelasting laat samen-smelten methet zwijgrecht.Dezestellingisterecht in die zin dat het
Saun-ders-criteriumvragen doet rijzen overdeverhouding tussen Saunders en
Funke.
In
Funke ging het immers omdeuitleveringvandocumenten. Dit is op grond vanSaunderswilsonafhankelijkmateriaal. Toch werd inFunkeeen schending van het rechttegenzelfbelasting geconstateerd. Dat het Hof met Saunders nietisteruggekomenopFunke
blijkt uit
uitspraken van latere datum, waarin hetHof
terugwijst naardeFunke-uitspraak.29In
paragraaf 2.8zalnader wordeningegaan opdezeogenschijnlijketegenstrijdigheid enhoe dearresten zichtotelkaarverhouden.
EenvolgendkritiekpuntvanMartens heeft betrekking op het wilsaf-hankelijkheidscriterium.Daarvantrekt hijdedeugdelijkheidin twijfel. Het
criterium'van de
wil
afhankelijk' rechtvaardigt niethet onderscheid tussen zwijgeneninformatieafgeven.Inbeide gevallen immers wordt de wil van deverdachte nietgerespecteerd in die zin dat hij wordtgedwongen aan zijn
veroordeling mee te werken. Martensbeoordeelt de zaak vervolgenszelfmet behulp vandegrondslagen vandeongeoorloofdedwang en de
procesauto-nomie vandeverdachte.Van ongeoorloofdedwang was geensprake. In dat
opzicht werd artikel 6 EVRM dus nietgeschonden. Ookdeprocesautonomie
werd niet in diemate beperkt dat dateeninbreukopartikel6opleverde.
2.5 Serves en
het
gevaarvoor zelfbelasting
Serves is officier in het Franse leger en in 1988 gelegerd in de Centraal Afrikaanse Republiek.3° In de rangvankapitein diehijdestijds heeft, stuurt
hij
zijn manschappen op een 'onofficidle' onderzoeksmissie met als doel stropers te onderscheppen. Wanneer soldaten optweeinlanders stuiten die daarop proberen te vluchten, wordt het vuur door de soldaten geopend.Daarbijwordt66n inlander in zijnbeengetroffen.De gewondemanwordt
behandeld en meegenomen naar het kamp. Aldaar geeft luitenant C. het
bevelaankorporaal D. om een graftegraven. Nadatde gewonde was onder-vraagd wordt deze - doordekorporaalopbevel vandeluitenant
-
doodge-schoten en in het verse graf begraven. E6n oftwee dagen nadien wordt kapitein Serves op de hoogte gesteld van het gebeuren. Hij beveelt zijnmanschappen over het incident te zwijgen. Toch lekt er informatie uit,
waarop in Frankrijk een strafrechtelijkonderzoek wordt gestart. Serves,
luitenant C.enkorporaalD.worden aangeklaagd voor moord.Vanwege een
vormfout wordt het strafrechtelijk onderzoek echter nietig verklaard. In 1990 beginteentweedeonderzoektegenluitenant C.enkorporaalD.,nadat
indezezaken devormfoutishersteld. Inhet nieuwe onderzoek wordt
Ser-ves opgeroepen alsgetuige.Servesverschijntmaarweigertsteeds de eed af
te leggen en teverklaren. Die weigeringen leveren hem boetes op van 500,
2000 en 4000 francs. In 1992 wordtServes zelf voordetweede keer ver-volgd.Wegens medeplichtigheidaan moordwordt hijveroordeeld tot een gevangenisstraf van vierjaar,waarvan66nvoorwaardelijk.
Serves klaagt bij het Hof dat het opleggen van boetes vanwege zijn
weigeringteverklaren,zijn recht tegen zelfbelasting heeft aangetast. Door hem op te roepenalsgetuigeinplaats van heminbeschuldigingtestellen,
werdhijonder ondraagbaredrukgezetom zichzelf tebelasten. Eengetuige wasimmers verplicht de eed afte leggen en naar waarheidteverklaren, in
tegenstelling toteen beschuldigde. Vanwege hetgevaarvoor zelfbelasting had Serves dan ook geweigerd mee te werken. Het
Hof
buigt zich over dezaak en meent datondanks het feit dat Serves in de desbetreffende zaak geen verdachte maar getuige is,
hij
vanwege de context toch als 'charged' kon worden beschouwd (ook al waszijneerdere vervolging niet-ontvanke-lijk verklaard;hetverzamelde bewijs tegenServes was nog steedsgeldig enEENEERSTESCHETS VAN NEMO TENETUR: HET EHRM
vormdezelfsde aanleiding totdevervolging vandeluitenant ende
korpo-raal). Artikel 6 EVRM acht het
Hof
evenwel niet geschonden:'It is understandable that the applicant should fear that some of the
evi-dence he might have been called upon to give before the investigating judgewould havebeenself-incriminating.Itwould thus have been
admis-sible for him tohave refused to answer anyquestions fromthejudge that were likelytosteer him inthat direction. Itappears however (...) that he
[the applicant,LS] refused at the outset to take the oath. Yet the oath is a solemn act wherebytheperson concerned undertakes beforethe investi-gatingjudge to tell(...) "thewholetruthandnothing but thetruth".Whilst
awitness's obligation to take the oath and the penalties imposedforfailure
to dosoinvolveadegreeofcoercion, thelatterisdesigned tot ensure that
any statements made to thejudge aretruthful, not toforce witnesses to give evidence:31
Met andere woorden, het Hof is van oordeel datdeboetesdieServes kreeg
opgelegd niet inhielden dat hij werd gedwongen zichzelfte belasten. Ze werdenimmersopgelegd v66rdat er ook maareenrisicovan zelfbelasting
was ontstaan (dat risico zou er pas zijn indien bepaalde vragen werden
gesteld).Hoe onbevredigenddezeuitspraakvoorServes ook moge zijn,32 het
Hof
neemtkennelijk geen schending van artikel 6 EVRM aan, indien de inbreuk ophetrechttegenzelfbelasting nog te ver weg ligt.2.6 J.B. en materiaal dat
wilsafhankelijk
wordt verkregen
Tegen J.B.uit
Zwitserland wordt door de Zwitserse belastingdienst een procedurewegensbelastingontduikinggestart.Dedienst heeftlucht gekre-gen van door J.B. gedane investeringen waarvan hij geen melding heeftgemaakt. Meerdere malen wordtJ.B. gevraagd bewijs te overleggen van geinvesteerdebedragen. J.B.geeft toe dathijinvesteringen heeftgedaan en
dat hij zijn inkomen nietzorgvuldig heeft opgegeven aan debelasting. Hij
overlegt echtergeendocumenten. Daar J.B.geengehoor geeft aan de
ver-zoekentot informatie,wordt hemtotdriemaal toeeenadministratieveboete opgelegd.
Uiteindelijk
klaagt J.B. bij het Europese Hof datzijnrecht op eeneerlijkprocesisgeschonden omdathij verplichtwerd documenten te over-leggen die hem konden belasten. Hijvoert aan datdeboetes die hem
wer-den opgelegd,diendentervervanging vandedwangmiddelen die normaal
31 EHRM20 oktober 1997, NJ 1998,758, m . nt. Knigge (Serves tegenFrankrijk), r.0.
46 en 47·
gesproken in een strafrechtelijke procedure worden ingezet en dat deze
boetes disproportioneelhoog waren. J.B. is van mening datde
belasting-dienst
in
feite bezig was met een 'fishing expedition'.Waarom zouden deautoriteitenvragen omdedocumenten als zijalalleswisten overde investe-ringen? Het
Hof
buigt zich overdevraag of het opleggen vaneenboete alsgevolg van het niet verstrekken van bepaalde informatie in strijd is met
artikel6EVRM.33Hetherhaaltdecentrale overwegingen uitdevoorgaande arrestenenoverweegt daarna:
'Thus,itappears that theauthoritieswereattempting tocompel the appli-cant tosubmitdocumentswhich wouldhaveprovided information as to
his income inviewoftheassessmentofhistaxes (...).While itisnotforthe
Courttospeculate whatthenature ofsuchinformationwould have been, the applicantcould not exclude that anyadditional income which
tran-spiredfromthesedocumentsfromuntaxedsourcescould have constituted the offence of tax evasion:34
Daar voegt het Hof nog aan toe datde onderhavige zaakverschilt van de
zaak Saunders:
'[H]owever,the presentcasediffers fromsuchmaterialwhich, as the Court
found in the Saunders case, hadanexistenceindependent ofthe person concerned and was not,therefore, obtained by meansofcoercion and in defiance of the will ofthatperson (...)'.35
HetHofoverweegt verder dat hetnietovertuigd is van het argument dat de
autoriteitenreeds opdehoogte waren vandenodigeinformatie.Volgens de
overheid zou J.B.de gevraagdeinformatie (dit isdehoogte vande geinves-teerdebedragen)alhebbentoegegeven.Gezien devolhardendheidwaarmee om deinformatie wordtgevraagd,trekt het Hof
dit
echter in twij fel. Het Hof acht artikel 6 lid 1 EVRMgeschonden.J.B.roept verschillende vragenopwanneerdeuitspraakwordt
vergele-ken metdeuitspraken inSaundersen Funke. Dezaaklijkt te gaan over de
uitleveringvan documenten. Documenten bestaan volgens het Saunders-criterium'onafhankelijk van de wil'. Datzoubetekenen dat het rechttegen
zelfbelasting hier niet in het geding was. Het Hofneemt echter wel een
schendingvanartikel 6 EVRM aanenstelt uitdrukkelijk dat het in deze zaak
niet gaat om wilsonafhankelijkmateriaal. Waarom dat zo is, wordt niet
1:1 EHRM 3 mei 2001, appl. no.31827/96 (J.B.tegenZzvitserland).ZieookAB 2002,
343, m.nt. Jansen enLuchtman, en BNB 2002,26, metdeannotatievanFeteris onder BNB 2002,27·
EENEERSTESCHETS VANNEMOTENETUR: HET EHRM
duidelijk. Een doorFeteris aangedragenmogelijkheid is datdeschending zoukunnenliggen in het feit datdevraagstelling te openwas.Hierdoor legt
de betrokkeneinwezen eenverklaring afoverwelkedocumenten bestaan diedezekwestiebetreffen.36 Deopenheid vandevraagstelling kan verband houden metdeonzekerheid van het bestaan vandedocumenten, een
argu-ment dat inFunke mogelijkmeespeelde. In datgeval zouhetkunnen zijn dat Het Hof in J.B.debelastingautoriteiten opdevingers heeftwillen tikken
vanwege hetvissennaarinformatie.
Samenhangend met de vraag waar nu de schending in ligt, is er de
vraag naar het Saunders-criterium.
Terwijlin
Saundersmateriaaldat'onaf-hankelijk van de
wil
bestaat'wordtuitgesloten van het rechttegenzelfbelas-ting, stelt het Hof nu dat inSaunders werdgesproken van 'materiaal dat onafhankelijk van de persoon bestond'. Stel dat 'persoon' moet worden
gelezen
als'wil' - dat is
niet onaannemelijk nu indezelfde zin het Hof ookspreekt over de wilvandepersoon - dan nog is het vervolg vande overwe-ging niet helder. Materiaal dat onafhankelijk van depersoon bestaat, zo
vervolgt het Hof, wordt niet (door middel vandwang)uerkregentegen de
wil vandebetrokkene.37Heeft het
Hof
hiermeeeennieuwcriterium gescha-pen? En hoeverhouden'onafhankelijk van dewil
bestaan'en'onafhankelijkvan de
wil
verkrijgen' zich totelkaar?Citeert het Hof hier zijneigencriteri-um verkeerd?38
2.7 Weh en
het
gevaarvoor zelfbelasting
Weh kreeg in1995een'anonieme beschikking' vandelokale overheid
thuis-gestuurd.39 Weh werd daarin gesommeerd 800 Oostenrijkse schilling te
betalen omdat met een op zijn naam geregistreerde autoeen
snelheidsover-tredingwas begaan.Wehbetaalt niet, waarnategen hem eenstrafrechtelijke
vervolging wordtgestart. Daarinwordt vanWeh gevorderd dat
hij
bekend-maakt wiedebestuurder van de auto was tentijde vanhet begaan van deovertreding.Weh antwoordt dat het gaat om ene 'C.K., USA,university of
Texas'.Daarop
krijgt
Weh,wegens hetnietaccuraat verstrekken vaninfor-matie, eenbestuurlijke boete opgelegd.
Hij
tekent bezwaar aan,licht dit
echter niet toe endeboete
blijft
gehandhaafd. Dan gaat Wehinberoep. Ook het beroepwordtverworpen,medeomdatisgeconstateerd datdeuniversi-36 Feteris 2002, p. 286. Zie ook de noot vanFeteris H R 27 juni 2001, BNB 2002, 27, onder 4.
3- Zie hieroverookKoops & Stevens 2003, P. 293enKoops &Stevens zj., aant. 5.23.