• No results found

Het nemo-teneturbeginsel in strafzaken: van zwijgrecht tot containerbegrip

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het nemo-teneturbeginsel in strafzaken: van zwijgrecht tot containerbegrip"

Copied!
207
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tilburg University

Het nemo-teneturbeginsel in strafzaken

Stevens, L.

Publication date:

2005

Document Version

Publisher's PDF, also known as Version of record

Link to publication in Tilburg University Research Portal

Citation for published version (APA):

Stevens, L. (2005). Het nemo-teneturbeginsel in strafzaken: van zwijgrecht tot containerbegrip. [n.n.].

General rights

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain

• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal Take down policy

(2)

I

HETNEMO-TENETURBEGINSEL

IN STRAFZAI<EN:

VAN ZWIJGRECHT NAAR

(3)

*

1

.t

UNIVERSITEIT * * VAN TILBURG ·1..,

(4)
(5)

van zwijgrecht naar containerbegrip

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VANDE GRAADVANDOCTOR

AANDEUNIVERSITEITVANTILBURG,

OP GEZAG VAN DE RECTORMAGNIFICUS, PROF.DR. F.A. VAN DERDUYN SCHOUTEN,

IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN TEN OVERSTAAN VAN EEN DOORHETCOLLEGEVOORPROMOTIES

AANGEWEZEN COMMISSIE IN DE AULA VANDEUNIVERSITEIT OP VRIJDAG9DECEMBER 2005 OM 14.15 UUR

DOOR

LONNEKE

STEVENS

GEBOREN OP

9 DECEM BER 1977

TE

EINDHOVEN

(6)

Promotor: prof.mr. J.de Hullu

Copromotor:

dr. B.J. Koo} r---rs-

1

UNIVERSITEIT *9{le. VAN TILBURG ./ la"

BIBLIOTHEEK|

1 TILBURG

Dit boek is

tot

stand gekomenbinnenhet kader van het

onderzoeksprogramma'Nederlandsestrafrechtspleging in Europa' van het CentrumvoorProcesrecht, UniversiteitvanTilburg.

Het nemo-teneturbeginsel in strafzaken: vanzwijgrecht naar containerbegrip

L. StevensISBN:90-5850-138-8

Uitgever: Willem-Jan van der Wolf Productie: Ren6 van der Wolf

Oms]ag ontwerp: Willem-Jan van der Wolf

Dit boek iseenuitgave van: Rolf Legal Publishers (.RLP) Postbus31051 6503CBNijmegen Tel: 024-3551904 Fax: 024-3554827 E-Mail: wlp@hetnet.nl Http://www.wolflegalpublishers.com

roor zover het maken vali kopie8n uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 jo. het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 1974,351, zoalsgeidjzigd bijhetBesluit

ran 23 augustus 1985, Stb. 1985, 471.enartikel17Auteurswet1912,dient mendedaarvoor

wettelijkverschuldigde vergoedingentevoldoen aan deStichtingReprorecht (Postbus 3060, 2130KB,Hoofddorp). Voorhetovernemen vangedeelte(n) uitdezeuitgaveinbloemlezingen.

readers enandere compilatiewerken Cart.16Auteurswet1912)dient men zich totde uitgever te

wendell.

Hoewel aan deze uitgazedeuiterste zorgisbesteed,aamaardenauteur noch WLP

aansprakelijkheid roor de aanwezigheidvan eventuele(druk)fouten en onvolkomenheden.

(7)

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1

Probleemstelling

en verantwoording 1

1.1 Achtergrond, doelstellingenprobleemstelling 1

1.2 Afbakening, planenwijzevanonderzoek 4

1.3 Opbouw van het boek 6

Hoofdstuk 2

De uitspraken van het Europese Hof voor

de

Rechten van de

Mens

Een

eerste

schets van nemo tenetur 9

2.1 Inleiding g 2.2 Funke:het onder dwang uitleveren van documenten 9

2.3 Murray: het gebruik van het zwijgen ten nadele vandeverdachte 11

2.4 Saunders: materiaal dat (on)afhankelijk van de

wil

bestaat 14

2.5 Serves enhetgevaarvoorzelfbelasting 18

2.6 J.B. enmateriaal datwilsafhankelijk wordtverkregen 19

2.7 Weh en hetgevaarvoorzelfbelasting 21 2.8 Argumentenen aandachtspunten uitdeEuropese rechtspraak 24

Hoofdstuk 3

Nemo tenetur en het gebruik van

de

6tegenstelling'

accusatoir versus inquisitoir 27

3.1 Inleiding 27

3.2 Inquisitoiren accusatoir inhunoorspronkelijkebetekenis 27

3.3

Inquisitoir

versusaccusatoir: rechtsbescherminginopkomst inhet Nederlandse strafproces 29

3.4 Het recht opeen eerlijkproces enhet adversaire (accusatoire)

strafproces 31

3.5 De waarde van het adversaire (accusatoire) argument 34

(8)

INHOUDSOPGAVE

Hoofdstuk 4

Het zwijgrecht en

de

verklaringsvrijheid

van

artikel 29

SV 39

4.1 Inleiding 39

4.2 Vandeplichttot spreken naar het recht nietteantwoorden 40

4.2.1 Pijnbankenantwoordplicht 40

4.2.2 Kritiek opdeantwoordplicht 42

4.2.3 De invoeringvanartikel 29 Sv inhetwetboekvan 1926 43 4.2.4 Artikel 29 Svvanuitverschillendegezichtspunten 47

4.2.5 Niet meewerken in de zin van 29 Sv: deautonomeverdachte 51

4.2.6 Een autonomeverdachte in de 2ie eeuw? 53

4.3 Realisatie inderechtspraktijk 56

4.3.1 Inleiding 56

4.3.2 De cautie ende autonomie vandeverdachte 56

4.3.3 De begrenzing van deverhoorsituatie 58

4.3.4 Geen raadsman bij hetpolitieverhoor: de betrekkelijkheid vandeautonomeverdachte 62

4.3.5 (Niet) meewerken aan debewijsvoering: zwijgen isniet altijd goud 64

4.4 Totbesluit 66

Hoofdstuk 5

Zelibeschuldiging

en verschoningsrecht 69

5.1 Inleiding 69

5.2 Het verschoningsrecht van artikel 219 Sv volgens dewetsgeschiedenis: humaniteit 69

5.3 Meineeden getuigenverschoning indewetsgeschiedenis: zelfbehoudafgewogentegenalgemeenbelang 71

5.4 De aangifteplicht en het recht zichteverschonen volgens dewetgever: wederomzelfbehoud 72

5.5 Getuigenverschoning indedoctrine: van menselijk zelfbehoud tot procesautonomie van de verdachte 74

Hoofdstuk 6

De uitzonderingen op het bevel tot uitlevering

77

6.1 Inleiding 77

(9)

6.3 Hetbeveltot uitlevering endeontwikkeling

van het nemo-teneturbeginsel 81 6.3.1 Procesautonomieinopkomstinrechtspraakendoctrine 81

6.3·2 Aantastingvanartikel 107-oud Sv als

nemo-teneturpijler inwetgevingen rechtspraak 83

6.3·3 (Relatieve)bestendigingvanartikel107-oud Sv als

nemo-teneturpijler in de wetgeving 85

6.4 Totbesluit 89

Hoofdstuk 7

Het opgeven

van

personalia door

de

verdachte 91

7.1 Inleiding 91

7.2 Artikel 52 Sv en het nemo-teneturbeginsel: deniet-publieke

functie vandeverdachte enzijnprocesautonomie 91 7.3 Deverantwoordelijkeverdachteenonduidelijkheid rondom

deverhoudingtussenmondelingeidentificatie ennemotenetur 92

7.4 Schriftelijke identificatieplicht: geennemotenetur 96 7.5 Identificatieplicht bijhet instellen vaneenrechtsmiddel en de

verdedigingspositie vande verdachte 97

7.6 Totbesluit 100

Hoofdstuk 8

Meewerken

en

dulden

103

8.1 Inleiding 103

8.2 Debloedproef 103

8.2.1 De bloedproefarresten en het systeem van

duldenenmeewerken 103

8.2.2 De bloedproefarrestenen anderebenaderingen van

meewerkenendulden 105

8.2.3 Dewettelijkeregeling vandeverplichtebloedproef:

meewerkenofdulden? 106

8.2.4 De rechtspraak overdewettelijke regeling 109

8.3 DNA-onderzoek 110

8.3·1 Verplichteafname van

DNA

110

8.3·2 Nemo tenetur en

DNA

volgens dewetgever 112

(10)

INHOUDSOPGAZE

8.3.4 De uitbreiding vandewettelijke regelinginzake

DNA-onderzoek eneennieuiveinvulling van

nemotenetur 114

8.4 Maatregelen in het belang van het onderzoek 116

8.4·1 Demaatregelen 116

8.4·2 Duldenofmeewerken? 116

8.4·3 Eennieuwcriterium voornemotenetur? 118

8.5 De notitieinzake artikel 184 Sr en het einde van het

meewerken-duldencriterium 119

8.6 Tot besluit 121

Hoofdstuk 9

Nemo tenetur in het

bestuursrechtelijke

boeteonderzoek

123

9.1 Inleiding 123

9.2 De verwevenheidvanboeteonderzoek met ander

bestuursrechtelijkonderzoek 124

9.3 Nemo tenetur in de AWR en deAwb: verklaringsvrijheid 127

9.4 De reikwijdte vande verklaringsvrijheid 128

9.4.1 Het beginpunt van hetzwijgrecht 128

9.4.2 Schriftelijkeverklaringsvrijheid 130

9.4.3 De beperking vanhet zwijgrecht tot de

niet-geniengde vraag 132

9.4.4

Nemo

tenetur buitendeverklaringsvrijheid: een

'verklaringsvrijheid in ruime zin' 135

9.4.5 Gebruik vanhetmateriaal 137

9.5 Hetzwijgrecht indejurisprudentie van het HvJ EG:

deniet-feitelijkevraag 139

g.6 Tot besluit 142

Hoofdstuk 10

Slotbeschouwing

145

10.1 Inleiding 145

10.2 Hoewordthet nemo-teneturbeginsel in het debat gebruikt? 145

10.2.1 Nemo teneturalsonderbouwing vanhet zwijgrecht 145

10.2.1.1 Doctrine: procesautonomie 145

10.2.1.2 Debetrekkelijkheid vandeprocesautonomie in

wetgevingenrechtspraak 147

10.2.1.3 Nemoteneturals ideaal in een deel van de

(11)

10.2.2 Nemo teneturalscontainerbegrip 150

10.2.2.1 Onbegrensde (onduidelijke)theoretischediversiteit

tegenover beperkte praktischewerking 150

10.2.2.2 Nemo teneturalsretorischmiddel inwetgeving,

rechtspraakendoctrine 153

10.3 Wat isdemeerwaarde van het nemo-teneturbeginsel

inhetdebat? 154

10.3.1 De feitelijke en potenti8le meenvaarde van

nemo teneturin relatie tothetzwijgrecht 154

10.3.2 Een meerwaarde voor nemo tenetur als

(12)

Lijst van gebruikte afkortingen

AA

Ars Aequi

aant. aantekening

AB Administratiefrechtelijke Beslissingen

A-G Advocaat-Generaal

appl. no. applicationnumber

art. artikel

AWR

Algemenewetinzakerijksbelastingen

Awb

Algemenewetbestuursrecht

Bijl. Bijlage

BNB

BeslissingeninBelastingzaken/Nederlandse

Belastingrecht-spraak

CCM

CrimeControl Model

DD

Delikten Delinkwent

diss. dissertatie

DNA

DeoxyriboNucleic Acid

DPM

DueProcess Model

e.a. en anderen

EG

EuropeseGemeenschappen

etc. etcetera

e.v. en verder

EHRM

Europees Hof voorde Rechten van de Mens

EVRM

Europees Verdragtotbescherming van deRechten van de

Mens

GBA

Gemeentelijke basisadministratie

GvEAEG GerechtvanEersteAanleg vandeEuropese Gemeenschap-pen

gvo gerechtelijkvooronderzoek

HR

Hoge Raad

HvJEG

Hof

vanJustitie vandeEuropese Gemeenschappen

IRA Irish Republican Army

Iwtr. inwerkingtreding jo. juncto

LJN Landelijk Jurisprudentie

Nummer

losbl. losbladig

rn.nt. met noot

MvA MemorievanAntwoord MvT MemorievanToelichting

(13)

NJB NederlandsJuristenblad

NJCM

NederlandsJuristenComit6 voor deMensenrechten

NJV

NederlandseJuristenvereniging

nr. nummer

ORO

Oorspronkelijk regeringsontwerp

OW

Opiumwet

p. pagina('s)

par. paragraaf

PbEG Publicatieblad vande Europese Gemeenschappen P-G Procureur-Generaal

Polw1993 Politiewet 1993

PvdA Partij vande Arbeid

r-c rechter-commissaris

red. redactie

RM Themis Rechtsgeleerd Magazijn Themis

r.o. rechtsoverweging

Sr Wetboek vanStrafrecht

Stb. Staatsblad

Stcrt. Staatscourant

SV Wetboek vanStrafvordering

Sv 2001 Strafvordering 2001

TvS TijdschriftvoorStrafrecht

VR

Verkeersrecht

WED

Wet opde EconomischeDelicten

WFR

WeekbladvoorFiscaalRecht

WvSr Wetboek van Strafrecht

WVSV Wetboek van Strafvordering

WVW

Wegenverkeerswet

(14)

Hoofdstuk 1

Probleemstelling en verantwoording

1.1

Achtergrond,

doelstelling

en

probleemstelling

Nemo teneturprodereseipsum, ofwel: niemand mag worden gedwongen

zichzelfte belasten.1 Van

dit

Latijnse adagiumstamt(uiteindelijk) het

Ne-derlandse nemo-teneturbeginsel. Het nemo-teneturbeginselwordt

veron-dersteld te beschermen tegen verplicht zelfincriminerend handelen. De definitie van hetbeginselkent verschillende varianten, zoals'de verdachte is

niet verplicht om mee te werken aan zijn proces;2 'de verdachte is niet

verplicht meetewerken aanzijnveroordeling',3enook'niemand mag

wor-dengedwongen(actief ofpassief)bewijs te leveren dat tegen hemwordt of

zalworden gebruikt'.4

Het nemo-teneturbeginselwordt inhet algemeen gezien als een voor

de Nederlandse strafrechtspleging fundamenteel uitgangspunt, dat de

positie vandeverdachtenader concretiseert.5 In hetstrafrechtelijkdebatb

wordt dan ook regelmatig eninverschillende contexteneenberoepgedaan op nemo tenetur. Zo wordt bijvoorbeeldgesteld dat het straffen van een kroongetuige voor het afleggen vaneen valse verklaring instrijd zou zijn

met het beginsel dat niemand kan worden gehoudentegenzichzelfte

getui-gen.7 Ook demeldingsplicht bijeuthanasie van de arts zouin strijd zijn met

nemo tenetur,8 evenals de verplichting zelfbelastende verklaringen af te

leggen indeparlementaireenquete.9Het kennelijke belang van nemo tene-tur wordt bevestigd door de erkenning van the

privilege

against

se(f-1 Zie Ansmink 1981, p. 426.

2 Vergelijk Schalken in zijn noot onder HR

27februari 2001, NJ 2001, 499. 3 ZieReijntjes1996a, p. 9.

4 Zie Koops 2000, P· 50.

5 Vergelijk bijvoorbeeld Aler 1982, 9 242e.v.,Groenhuijsen & Knigge 2001, p. 34, Rozemond 1998, p. 185.

6 Het'strafrechtelijkdebat'betekent hier nieteendiscussie indeletterlijke zin van

hetwoord, waarbij over en weer argumenten over strafrechtelijke ondenverpen

warden uitgewisseld. Metdeterrn doel ikopstandpunten die doorivetgever, rech-terendoctrinetenaanzien vanstrafrechtelijke onderwerpen worden ingenomen,

en opdewijze waaropdiestandpunten gezamenlijktotinzichten over het nemo-teneturbeginsel leiden.

ZieStcrt. 2005,48, P. 3.Devoorgestelde regeling maakt deel uit vande

wetsroor-stelleninzaketoezeggingenaangetuigen in strafzaken, Kamerstukken 26294 en 28 017·

(15)

incrimination

alsbelangrijkonderdeel van het recht opeeneerlijkproces

(artikel 61id 1 EVRM). HetEuropeseHofheefteenaantal belangrijke

arres-tengewezenwaaruit blijkt dathet nemo-teneturbeginsel bepaalde grenzen steltaanonderzoeksbevoegdhedenenbewijsvoering.

Het belang van nemotenetur tenspijt, zijn inhoud, reikwijdteenratio

van het beginsel bepaald onduidelijk.10 Nu is dit

in

zekerezininherent aan het concept beginsel, aangezien vangeen enkel beginseldeinhoud vast is

omlijnd. Consensus over dekern ervan is inde regelechter wel aanwezig. In het geval van nemotenetur

blijft

echter ookhet gevoel voor die kern in de mist hangen. Dat uit zichbijvoorbeeld inhetgebruikvan meerdere

defini-ties voorhet beginsel maar ook indeverwarringdie bestaat tenaanzien van

het onderscheid tussen actiefmeewerken (inbreuk op nemo tenetur) en

passiefdulden(geeninbreuk op nemo tenetur). Ookderechtspraak van het

EHRM dieeenbelangrijke bron vormt voorhet begrip van nemo tenetur, is

niet makkelijk te begrijpen en geeft veel aanleiding tot vragen over het

waarom van het beginsel.

Denemoteneturomringende duisternis kent naar

mijn

veronderstel-ling verschillende, in wisselwerking met elkaar staande oorzaken. Edn van die oorzaken heeft enerzijds van doen met het potentiBleruimebereik van

nemo teneturals rechtsbeschermings'middel'. Binnendecontext van het debat over de noodzaak van (meer) rechtsbescherming van deverdachte oefentde gedachte vannietbehoevenmeewerkenaanincriminerend hande-len een intuitieve aantrekkingskracht uit, en

nodigt zij uit tot

een royaal

gebruik van het nemo-teneturbeginselalsargument. Dathoudtteneerste in dat bepalingen die in het wetboekopenigerleiwijze depositie van de

(po-tenti8le) verdachte beschermen,endaarmeetegelijkertijd een rem zijn op de voortgang in het proces of op hetverkrijgenvan bewijs,makkelijk met

nemo tenetur in verband worden gebracht. Daarbij valt bijvoorbeeld te

denken aan hetbeveltot uitleveringvan voorwerpen indecommune straf-vordering.

Dit

bevel mag opgrond van de wet niet aandeverdachteworden

gegeven enwordt dan ook geacht deel uittemaken van het beginsel dat de

verdachte niet aanzijn veroordeling hoeft bij te dragen. Een ander voor-beeld isdebevoegdheid van artikel 52 Sv.Opgrond vandezebepaling kan de verdachte om zijnidentiteitsgegevens wordengevraagd. Een plicht tot

antwoorden heeftdeverdachte daarbij niet.Deachtergrond vande

afwezig-heid van dieplicht wordtgezocht in het nemo-teneturbeginsel.

Een tweede kenmerk van het royale gebruik van nemo tenetur ligt

daarin datingevalvanbijvoorbeeldeenwetswijziging waarbijeen nieuwe methode tot hetverkrijgenvan (belastend) bewijswordt ingevoerd - denk

(16)

PROBLEEMSTELLINGENVERANTWOORDING

aande invoering van hetDNA-onderzoek - de link naar(eeninbreuk op) nemo tenetur snel wordt gemaakt. Met name in de doctrine wordt zo op

bepaalde situaties zonder veel moeite een nemo-teneturetiket geplakt.

Verschillende situatieswaarinverschillende belangen eenrolspelen,

wor-den op die

«ize

moeiteloosonder66nnoemer gebracht.

Wetgeving en rechtspraak laten anderzijds evenweleen ander beeld

zien. Waar iets in dedoctrine onder nemo teneturis gebracht,

lijkt in de

rechtspraak, maar met name indewetgevinggeennemo-teneturprobleem

aan de orde te zijn. Ook komt het voor datrechterenwetgeverdebetekenis

van nemotenetur voor het terdiscussie staande vraagstuk beperkt

uitleg-gen, maar daarbij nemo-teneturterminologie hanteren op een dusdanig algemene of somsookonduidelijkemanier, datniet duidelijkwordt waar de beperking in ligt en hoe die situatie en de in het geding zijnde belangen zich nu verhouden tot het nemo-teneturbeginsel. In dieonduidelijke ofalgemene

terminologie ligteentweedeoorzaak voordeonduidelijkheid die het

nemo-teneturdebatoverschaduwt.Zijbeperkt zich overigens niet totdewetgever

en de rechter. Ook in de literatuur wordtvaker volstaan methet enkele noemen vanhet beginsel datdeverdachte niet aanzijn veroordelinghoeft

meete werken enwordtverder niet ingegaan opdeachtergronden en de werking van nemo tenetur inde desbetreffendesituatie.

Op dezewijze ontstaat aldus indeeersteplaatseendiscrepantie tussen

het ruime potentidle bereik dat het beginsel vooral in (een deel van) de

doctrinewordttoegedacht, en het beperkterebereik inderechts-en

wetge-vingspraktijk.Daarbij komt indetweedeplaatsdegeringe explicatie van die

beperkinginwetgeving, rechtspraakendoctrinealsgevolg vanontwijkende

ofalgemeneterminologieenargumentatie. Dezeomstandigheden

vertroe-belen de blik op het nemo-teneturbeginsel.Onduidelijkblijft wat nu wel en

niet alsnemoteneturkanworden beschouwd, welke belangen nemo tenetur beoogttebeschermen, entothoever die beschermingreikt.

Debovengenoemdeonduidelijkheid,

in

samenhang met het fundamen-tele belang dat aan het nemo-teneturbeginselwordtgehecht,geeft

aanlei-ding totdevragen ofhet debat kan wordenontward eninhoeverre nemo

tenetureenzinvollefunctievervult inhetdebat. Dedoelstelling van dit boek

ligt derhalve in het verkrijgen vaneenhelder beeld vandeargumentatie die

in relatie totnemoteneturwordtgehanteerd. Ik doe dat doorte onderzoe-ken hoe het nemo-teneturbeginsel in het strafrechtelijke debat wordt

ge-bruikt.Tenaanzien vanhet totaalbeeld datopgrond hiervan ontstaat,

stelik

vervolgens de vraag naar de waarde van het

gebruik van het

nemo-teneturbeginsel inhetdebat.Welkoordeel kanwordengeveld over de

ne-mo-tenetur-argumentatie enhetfunctioneren daarvanbinnenhetdebat?

(17)

het een meerwaarde in het debat kunnen hebben? In hetlicht van deze doelstellingenvragen kandeprobleemstelling van het onderzoek naar het

nemo-teneturbeginsel alsvolgtworden geformuleerd:

Hoe

wordthet

nemo-teneturbeginsel inhetstrafrechteliike debatgebruikt,

en inwelke opzichtenhe€fhetnemo-teneturbeginseleenfeiteliike ofpoten-tiNe meerwaarde in dat debat,

1.2 Afbakening, plan en

wijze

van

onderzoek

Met het oog opdebovengenoemdeprobleemstelling inventariseer ik hoe

bepaalde nemo-teneturvraagstukken worden benaderd doorde

afzonderlij-ke deelnemers aanhetstrafrechtelijkdebat,namelijkdewetgever, de

rech-ter en de doctrine. Die vraagstukken

of

thema's zijn in eerste instantie

geselecteerd met behulp van een brede definitie van nemo tenetur. Dat houdt in dat

ik

verschillende onderdelen van het strafproces behandel, die in verbandzijngebracht metdenotie vanniet meewerken aande

veroorde-ling.11 Concreet komt dit neer op een onderzoek naar strafvorderlijke

be-voegdheden waarvan de toepassing een bepaald doen oflaten van de

be-trokken burger impliceert. Daarbij zijn nietallevraagstukken die met nemo

teneturinverbandkunnen wordengebracht ofzijngebracht in het

onder-zoek opgenomen. Dit boek is geen naslagwerk over het nemo-tenetur-beginsel. Zoals deprobleemstelling aangeeft is heteen zoektocht naar de

vraag'waarhebben we het nu eigenlijk over(enhebben we het welergens

over)?' als er over het nemo-teneturbeginselwordtgesproken. Binnen die

zoektocht gaat het erom nauwkeurig de bouwstenen van het

nemo-teneturbeginselteontleden en het functioneren van het beginsel binnen het

strafvorderlijksysteemte analyseren.Thema's die aandat verhaal niet meer

kunnentoevoegen heb

ik

achterafbuitenbeschouwing gelaten. Dit boek is

immers een eindproduct van een onderzoek waarin het verhaal achteraf

wordt verteldenwaarbijeenselectievan thema's heeft plaatsgevonden die

hetmeestinzichtelijkdatverhaalkunnenvertellen.

Ookderechtsvergelijkingheeft geenplaats gekregen in dit boek. Het onderzoek kende beperkingen in tijd en

ik

achtte het,medegezien de

doel-stelling dieisgericht ophelderheid inhet Nederlandse debat, een

verant-u Daarmee bedoel ik hier ookdebestuurlijke opsporing, diestrikt genomen niet

onder het Nederlandse strafprocesrecht valt maar welopgrond vandecriminal charge van artikel 6 EVRM als'strafachtig' - zie voor dezetermValkenburg 1997 -wordtaangemerktenwaarop dusdestrafprocesrechtelijke normen van artikel 6

(18)

PROBLEEAISTELLING EN VERANTWOORDING

woordekeuzeandere rechtsstelsels achterwegetelaten.

Binnendezoektocht is ook van belang het ten aanzien van het

nemo-teneturbeginsel veronderstelde royale gebruik,evenals deveronderstelde discrepantie en ondoorzichtige argumentatie tot uitdrukkingte laten

ko-men. Omdiereden zal in het onderzoek danookwordenuitgegaan van een

uerondersteld nemo-teneturbeginsel. Waar in de hiernavolgende

hoofd-stukkenwordt gesprokenover'het nemo-teneturbeginsel'

of'het

beginsel van niet-meewerken' moetdusworden gelezen'het veronderstelde

nemo-teneturbeginsel'

of'het

veronderstelde beginsel van niet-meewerken'. Het onderzoekbinnendethema's gebeurtdoormiddel vaneen

tekst-analyse.Daarbij zijndevolgende vragen van belang: wie

-

wetgever,rechter

of doctrine - doet in welke bewoordingen een beroep op nemo tenetur,

welk belong in welke mate wordt nemo tenetur dan geacht te beschermen,

enop welke grondenwordtnemoteneturafgewezen danwel beperkt. Van

belang is dus het onderscheiden vandeverschillendebronnen ten aanzien van het redeneren vanuit een bepaalde notie van nietmeewerken aan de veroordeling, en ten aanzien vandeerkenning van(dereikwijdte van) het

daaraan verbonden belang. Zo wordt het zwijgrecht inde doctrine

door-gaansverbonden aan nemo tenetur en gekoppeld aan het belang van de procesautonomie. Maarinhoeverrewordt

dit

belangerkend op het niveau van wetgevingenrechtspraak?Eenander voorbeeld is het DNA-onderzoek. Daartegen kwamopgrond van het nemo-teneturbeginselvanuitde

litera-tuur

veelverzet.Welke waardenwerden in de ogen vande

wetenschappelij-ke auteurs nuprecies geschonden? En zagde wetgever dit als een

nemo-teneturprobleem?Op basisvanwelke gronden weerlegtdewetgever de in

casubeperkendewerking van het nemo-teneturbeginsel? Hoebegrijpelijk

zijndie grondeninvergelijking met deinandere vraagstukken gehanteerde criteria?

Op basis vanhetonderzoekbinnende thema's, aan de hand van de

bo-vengenoemde vragen, ontstaateenbepaald beeld van het gebruik van het

nemo-teneturbeginsel inhet

juridisch

debat.Ten aanzien van dat

totaal-beeld van alle thema'sinsamenhang bezien,wordtvervolgensgekeken of bepaalde patronen in de argumentatie te onderscheiden zijn. Kent het

gebruik van het nemo-teneturbeginseleeneruitspringende kernwaarde, is

er sprake van samenhang tussen de verschillende met nemo

tenetur in

verband gebrachte waarden, of is hetpatroon juist dat ergeeninhoudelijke

samenhang valtteonderscheiden?

Aan de hand vandebovengenoemde (afwezigheid van)patronen ko-men vervolgens aan de ordedevraag naardefeitelijkemeenvaarde van het

gebruik van het nemo-teneturbeginsel in het debat, en de vraag naar de

(19)

De vragen zijn ingegeven door deveronderstelling dat nemotenetur een

potenti8le functie vervult inhet debat, die inde praktijk niet of niet

vol-doende uit de verf

lijkt

te komen. Zij worden opgeworpen teneinde een

impulstegeven aanhet denken over het nemo-teneturbeginsel, en niet om

een

definitief

oordeel tevellen overdevraag naard6inhoud van het

begin-sel, danwelantwoordtegeven op devraag of nemoteneturnu eigenlijk wel

bestaat. Het beantwoorden vandevragen vindt dan ook niet plaatsop basis

vaneen objectieftoetsingskader maar in de vorm vaneenbetoog. Het

be-toog ten aanzien van devraag naarde meerwaarde die nemotenetur zou

kunnenhebben,komt voort uiteen eigen visie ophet nemo-teneturbeginsel. De bouwstenen van die visie worden indeslotbeschouwinguiteengezet. De

argumenten die verder eenrolkunnenspelentenaanzien vandevraag naar zowel de feitelijke als de potenti6le meerwaarde, hebben betrekking op kwaliteiten vanhet debatzelf,welkeinieder geval voor mijalswaarnemer van het debateenbelang hebben. Heeft het nemo-teneturbeginsel

bijvoor-beeldverklarende waarde ten aanzien van thema'sofbelangen waarmee het inverbandwordtgebracht?Overtuigthet nemo-teneturargument?Ofheeft

nemoteneturwellichteenfunctiealsdebattechniek? Werkt het bijvoorbeeld

als smeerolie,alsverhullend argument, bijhet nemen vanmoeilijke beslis-singen?

1.3 Opbouw van het boek

Het onderzoek naar het nemo-teneturbeginsel isalsvolgtopgebouwd. Om

een eerste idee van het beginseltekrijgen, bespreek ikinhoofdstuk 2 de

belangrijkste uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens inzakethe

privilege

against seg-incrimination.Ondanks het feit dat

niet altijdevenhelderiswelkerichtingdeverschillendeuitspraken

aange-ven,enondanks het feit datdeuitsprakenbovendien sterkafhankelijk zijn van deomstandigheden van het concretegeval, biedtde Europese

recht-spraak vooreeneerste blik eengoedoverzicht van het speelveld. Het voor-aan plaatsen van de Europese rechtspraak is ook van belangomdat in de

volgende hoofdstukkenwaarbij hetdebatbinnenhet Nederlandse

strafpro-ceswordtbeschreven,entevens indeslotbeschouwing vaker naar de Euro-peserechtspraakwordtverwezen. Eenintegrale beschrijvingvooraf

voor-komtdatlater bij elkeverwijzing afzonderlijkaandacht moet worden

be-steed aan deuitspraken.

In

het debat over nemoteneturwordtveelvuldiggebruikgemaakt van

de'tegenstelling' tussen het zogenaamde accusatoire(ofadversaire) en het

(20)

PROBLEEAISTELLING EN VERANTZVOORDING

analyse gegeven vanhet gebruik vandebegrippen accusatoir, adversair en

inquisitoir inhun relatie tot het Nederlandse strafproces en inhunverband met het nemo-teneturbeginsel. Het onderzoek naar debegrippen beoogt geen uitputtende exercitie te zijn. De beschrijving en analyse staan ten dienste van dedoelstellingen van dit boek: hetdoorzichtigmaken van het debatenplaatsen van de met nemoteneturinverband gebrachte argumen-ten binnen het systeem van het strafproces. Tezamen schetsen de

hoofd-stukken 2 en 3 de contextwaarinhet Nederlandse debatplaatsvindt.

De hoofdstukken 4 tot en met 8zijnvervolgensgewijdaanbepalingen

(thema's) uit hetWetboek van Strafvordering die in verband worden ge-bracht met het nemo-teneturbeginsel. Dit deel van het onderzoek behandelt

de bouwstenen vanhet veronderstelde nemo-teneturbeginsel.Hierbij wordt

in de hoofdstukken 4,5 en 6deconstructie van het nemo-teneturbeginsel beschreven, welke constructie vervolgens 'toegepast' wordt op, en nader

uitgewerkt wordt in dethema's vandehoofdstukken 7,8 en 9.

Hoofdstuk4 analyseertde relatie tussen nemo tenetur en het zwijg-recht endeverklaringsvrijheidvan artikel 29Sv.Hoofdstuk 5gaatnader in op de getuigplicht en hetdaarbij horende verschoningsrecht vande potenti-eleverdachte (artikel 219 SV). In hoofdstuk6worden het beveltot uitleve-ring endedaaraanverbonden uitzonderingsposities vandeverdachte en de

potenti8le verdachte besproken(artikel96 leden 2 en 3 Sv, enaanverwante

artikelen).Hoofdstuk 7isopgezetrondomdebepaling vanartikel 52 SV, Op

grond waarvan deverdachte mag worden staande gehouden en naar zijn

personalia mag worden gevraagd. In hoofdstuk 8 worden verschillende thema's behandeld aan de hand van denemo-teneturargumentatie die is gebruikt in het kader van verschillende nieuw ingevoerde wettelijke ver-plichtingen totmedewerking. Alduswordt vanuithet gezichtspunt van het meewerken en het dulden van de verdachte gekeken naar de verplichte

bloedproef, hetverplichteDNA-onderzoek endemaatregelen in het belang vanhet onderzoek.

Ook buitendeklassiekestrafvorderingspeelthet nemo-teneturbeginsel

een rol. Debouwstenen van nemotenetur in hetbestuurlijke boeteonder-zoek zijn dan ook onderwerp van hoofdstuk 9. Dezebouwstenen houden nauw verband met het nemo-teneturbeginsel zoals dat uitderechtspraak

van het EHRM naar voren komt. De discussie inzake het

nemo-tenetur-beginsel in hetbestuurlijkeboete-onderzoekisimmershoofdzakelijk

inge-geven doordeeisen dieartikel 6 EVRM aan dat onderzoek stelt. De

inter-pretatie vandebouwstenen in het Nederlandse bestuursboeterecht is

(21)

onderzoek.

In de slotbeschouwing vanhoofdstuk

io

wordendebevindingen van de verschillendehoofdstukken naar aanleiding van de inparagraaf1.1

gefor-muleerde vragen geinventariseerd,enwordeneenoverzichtenkwalificatie

gegeven vanhetgebruik vanhetnemo-teneturbeginsel inhet debat. Ook

betoog ik aan de hand vandeeerder genoemde argumenten of eninwelke

vormhet nemo-teneturbeginseleenmeerwaarde heeft voor het debat.

(22)

Hoofdstuk 2

De uitspraken van het Europese Hof voor

de

Rechten van de

Mens

Een eerste schets van nemo tenetur

2.1 Inleiding

In

dit

hoofdstukbehandelik kortdebelangrijksteuitspraken van het

Euro-pese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake het

nemo-teneturbeginsel van artikel 6 EVRM. Hetgaatdaarbij omdearrestenFunke,

Murray,Saunders, Serves, J.B. en Weh. Derechtspraak over artikel 6 is niet alleen van belangvanwege deinhoudelijke informatie die het over nemo teneturoplevert, maareveneensomdatartikel 6(alsdwingende

verdrags-bepaling)veelinvloed heeftgehad ennog steedsheeft opdeinrichting van

het Nederlandsestrafprocesrecht.12

Hoofdstuk 2 is, zoals reeds aangegeven

in

hoofdstuk 1, vooraan

ge-plaatst omdatinverschillende vandehiernavolgende hoofdstukkenwordt

verwezen naarde Europeserechtspraak, daar waar die inhet Nederlandse debat van belang is geweest. Daarnaast

wordt in

dit

hoofdstuk reeds de aandacht gevestigdopargumenten dievanuithet perspectiefvan de

Euro-pese rechter mogelijk eenrolspelen in het nemo-teneturdebat. 'Mogelijk', omdat hiereen eerste,nietvolledig uitgewerkte,aanzetwordtgegeven waar ik inlatere hoofdstukken nogopterug kom. Voor nu dienendeargumenten

van het EHRMalsaandachtspunten bij het onderzoek naar nemo tenetur in

de hoofdstukken 4 tot en met 9.Zijbiedeneeneersteperspectiefen interes-sante aanknopingspunten bij het ontwarren van het debat.

2.2 Funke:

het

onder

dwang

uitleveren van documenten

'The right nottoincriminate oneself(hierna ook: rechttegenzelfbelasting

ofnemo-teneturbeginsel)en'the righttoremainsilent' zijndoorhet EHRM

voor de eerste keer erkend in de zaak Funke

uit

1993.13 Funke is een in

Frankrijk

wonende vertegenwoordiger metde Duitse nationaliteit. Begin

1980doorzoeken douaneenpolitie zijn huis.Zij willenop basisvan infor-matie van de belastingdienst meer te weten komen over bezittingen en

(23)

bankrekeningen van Funke in hetbuitenland. Dehuiszoeking levert niets

op. Wel doet Funketijdensdehuiszoekingdetoezegginginzage tegeven in

bankafschriften van verschillende buitenlandse rekeningen.Dezetoezegging

komt hij nietna,waaropeenrechterlijkeprocedurewordtgestart.

Uiteinde-lijk

wordtFunkeveroordeeld tot het betalen vaneenboetewegens het niet

voldoen aaneenverplichting totuitlevering vandedocumenten. Ook moet

hij

eendwangsom betalen voor elke dag dat

hij

vanaf daningebreke

blijft.

Naarhet oordeel vanderechter heeft Funkegeenredenopgegeven voor het

nietkunnen tonen vande gevraagdedocumentenenheeft hijgeenstappen

ondernomen omdeafschriften in zijnbezittekrijgen.Dehuiszoeking en de

verklaringvan Funkegavenimmers voldoende aanwijzing dater

bankreke-ningen en financi8le handelingen waren tengevolge waarvan de douane recht hadopinzage.

Voorhet Europese

Hof

beklaagde Funke zich over het feit hij via een

strafrechtelijkeprocedure werd gedwongen zichzelftebelasten. Een

derge-lijke werkwijze was des te meer onacceptabel, zo stelde Funke, daar de Franseautoriteiten ookinternationalerechtshulp haddenkunnenzoeken

om het gewilde bewijs

in

handentekrijgen. DeFranse regering voert aan datdedouaneslechtsom specificaties heeftgevraagdvan bewijs dat tijdens

de huiszoekingwasgevonden. Ditvaltonderdealgemeneplicht tot

infor-matieverschaffing die elke belastingplichtige heeft. Volgens de regering

werd Funke dan ooknietgedwongeneenstrafbaar feittebekennenof

belas-tend bewijstegenzichzelf te verschaffen.

Het Hof is eenandere meningtoegedaan en heeft nietveelwoorden nodig omteconcluderen dat artikel 6 lid 1 EVRM geschonden is:

'TheCourtnotes thatthe customs securedMrFunke'sconvictionin order

toobtaincertain documentswhichthey believed must exist, although they

werenot certain of thefact. Being unableto procure them bysomeother

means,theyattempted tocompel theapplicant himself toprovide the evi-denceofoffences hehad allegedlycommitted.The special features of cus-toms law (...) cannotjustify such aninfringement ofthe right ofanyone "charged withacriminaloffence",withintheautonomous meaningofthis

expressionin Article 6,toremain silent and nottocontributeto

incrimi-natinghimself.14

HetHofspreekt van hetzwijgrecht inhetrechttegenzelfbelasting. In alle latere uitspraken zal het Hof

dit

blijven doen. Dat roeptde vraag op hoe het

Hof

deverhoudingtussen detwee rechten ziet. Is hetzwijgrechteen

onder-deel van eenruimerrecht tegen zelfbelasting?Bestaathetrecht tegen

(24)

EENEERSTE SCHETS VANNEMOTENETUR: HET EHRM

belastinghoofdzakelijk uiteenzwijgrecht? Of zijn het gewoon twee aparte

rechten?

De overwegingdat Funkewerd veroordeeld met het doel bewijsmateri-aalinhandentekrijgenwaarvanhetbestaannietgeheel zeker was, zou erop

kunnenwijzen dat hetHofvanmening was datdedouane kennelijk zelf niet in staat was dedocumenten bovenwater te krijgen. Het omdiereden dwin-gen van de betrokkene tot overhandiging,

terwijl

niet zeker was dat die documenten bestonden,leidt dan totde inbreuk ophetrechttegen zelfbe-lasting. Een bijkomend argument voor de inbreuk op nemo tenetur zou kunnen liggen in de mate van dwang die werd gebruikt. Het feit dat er gebruik werd gemaakt van een strafrechtelijke veroordeling speelt dan

eveneens eenrol.15Ditalles

bij

elkaar genomen, kan naar het oordeel van het Hof, ook met inachtneming vandebijzondere kenmerken van het

doua-nerecht, niet doorde beugel.16

2.3 Murray:

het gebruik van het zwijgen

ten

nadele van de

ver-dachte

Op zekere dagwordt, op basis van de Prevention

of

Terrorism Act 1989,

John Murray gearresteerd in een huis waar een IRA-informant van de

politie door deIRAgevangenwordtgehouden.17Ingevolge artikel 3 van de

CriminalEvidence(NorthernIreland)Orderkrijgt hijdevolgendecautie: 'U

hoeft niets tezeggen tenzij u datwenst maar ik moet uwaarschuwen dat

indienunalaat een feittenoemenwaar later bijuwverdedigingter

terecht-zittingeen beroepopwordt gedaan, dit nalaten terzittingkandienen ter

ondersteuning van relevant bewijsmateriaal tegen u. Als u iets wenst te

zeggen, kan wat u zegttegen uwordengebruikt'.Murray antwoordt dat hij

nietste zeggenheeft. Tijdens laterepolitieverhoren wordt Murrayop grond van artikel 6 vandeOrder gevraagdzijnaanwezigheid in het huis waar hij werd gearresteerd,teverklaren. Als hij dit niet doet,zowordthem voorge-houden, kanderechter hieraan conclusies verbinden.

Murrayblijft

zwijgen.

15 Vergelijk ook deoverwegingen inde zakenQuinnenHeaney & MeGuinness, waar

wordtvenvezen naar de mate van dwang indeFunke-zaak. EHRM21december 2000, appl.no.36887/97, en appl.no.34720/97, r.0.48 en 49.

'6 Vergelijkonder andere J8rg zj., aant. 8.3,deannotatievanKnigge bij EHRM 17

december 1996, NJ 1997,699 (Saunders), sub4,Koops 2000, p.31,Koops &

Ste-vens 2003, P'287-290,Koops& Stevens zj., aant.5.23, Lenos 1997, P. 796,Myjer

1999, p. 240, Reijntjes 19964 p. 18, Rozemond 1998, p. 316,deannotatie van Schalken bij HR29oktober 1996, NJ 1997,232,overweging 5.

(25)

Hij

wordt vervolgd voor samenspanning tot moord en medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving (van deinformant), alsmede

lidmaat-schap van een verboden organisatie, de IRA. Aan het eind van dezitting

geeft derechterdegelegenheid ontlastend materiaal televeren. Opgrond van artike14 vandeOrder deelthijdaarbij mede dateenweigeringte getui-gen ofeen weigeringeen vraag te beantwoorden ertoe kan leiden dat de

rechter bijdebeantwoording van de schuldvraag met zo'n weigering

reke-ningmag houden in demate waarin hij dat behoorlijkacht. Murray legt

geen verklaringafen uiteindelijk wordt

hij

veroordeeldwegens

wederrech-telijkevrijheidsberoving. Bijdebewijsvoering beroeptderechterzichonder meer op deartikelen 4 en 6 vandeOrder.

Wanneer de zaak voor het Europese Hofkomt,buigt dit zich over de vraag of het verbindenvan conclusies aanMurrays zwijgenoneerlijkisgelet

op de omstandigheden van de zaak. Het

Hof

benadrukt dat het recht te zwijgen en het rechttegenzelfbelasting dekernraken van het recht op een

eerlijkprocesinartikel 6 EVRM. Het voegt hieraan toe dat door middel van

beschermingtegen'improper compulsion' doordeautoriteiten, deze

rech-ten bijdragen aan hetvermijdenvan 'miscarriages ofjustice' enhetveilig stellen van dedoelenvanartikel 6. 'Theright nottoincriminateoneself en

'the rightto silence'zijnechternietabsoluut. Uiteraard mageen

veroorde-lingniet louter zijngebaseerd ophet zwijgen vandeverdachte. Erkunnen

zich echter situaties voordoen die vragen om uitlegenwaarbij het zwijgen

meegenomen kanworden bijdebeoordeling van het bewijs datdeaanklager

heeft aangebracht. Ergens tussen dezetweeuitersten moeteengrens

wor-den getrokken.

Bijdebeoordeling vandemogelijke schending van het rechttegen

zelf-belasting en het zwijgrecht, kunnentweevragenwordenonderscheiden.18 De eerstevraag is ofdewaarschuwingvoornadeligegevolgtrekkingen uit stilzwijgen als'improper compulsion'moetworden beschouwd.Het zwijg-reclit en het nemo-teneturbeginsel vanartikel 6 EVRM beschermen tegen 'impropercompulsion' met het oog ophetvoorkomenvan'miscarriages of justice'.Detweede vraagheeft betrekking op het gebruik van het stilzwijgen

in de bewijsvoering.Leidt

dit

gebruikalsnog tot het vaststellen van

onoor-bare druk? Bijdezevraagverschuifthet accent naarde

onschuldpresump-tie: wordtdebewijslast niet opdeschouders vandeverdachtegelegd als hij

nietkanblijvenzwijgen maaruitleg dienttegeven?19Watbetreftdeeerste

vraagoverweegt het

Hofdat

erweliswaarsprake is vanindirecte druk maar dat deze opzichzelf niet doorslaggevend is. Deverdachteheeftgeen

wette-18 Indemotivering van het Hof komtdezetweedeling nietheelduidelijknaarvoren. In zijnnoot onder het arrestwijstKnigge opditonderscheid.

(26)

EEN EERSTE SCHETS VAN NEMO TENETUR: HET EHRM

lijke plicht totspreken,endaarinverschiltook Murrays situatie met die van

Funke.Funke werddoor middel vaneenstrafbervolginggedwongen bewijs

tegen zichzelfte leveren. Deze mate van dwang, in relatie tot de overige omstandigheden van hetgeval, wasniettoelaatbaar,integenstelling tot de dwang waaraan Murraywerd blootgesteld. Daarbij komt nog datMurray

gedurende dezaakvolhardde in zijnzwijgen.20

Op dekeper beschouwd werdMurray ook nietverplichtom belastende

informatieoverzichzelf te geven. Het gaat hierveelminderom dwingen en

meer omhet rekening houden met het stilzwijgen. Dezetweedevraag, het

gebruik van het zwijgen van deverdachte, wordt door het

Hof

uitvoerig

behandeld aan de hand vandeconcrete omstandigheden van het geval. Het

Hof overweegt:

'Whetherthedrawing ofadverseinferences fromanaccused's silence in-fringesArticle 6 isamatter tobedetermined inthelight of all the

circum-stances of thecase,havingparticularregard to thesituationwhere

infer-ences may bedrawn, the weightattached to them by thenationalcourts in

theirassessmentoftheevidence andthedegreeof compulsion inherent in

the situation'.21

Van belang hierbij is dat het proces niet voor een jury maar vooreenrechter werd gevoerd. Ook is het verbinden vanconclusies aan stilzwijgen

onder-worpen aaneenaantal waarborgen.Zodientdeverdachte gewaarschuwd te

zijn overdejuridischegevolgen vanzijnzwijgen en moeter eersteen'prima

facie case' tegen de verdachte zijn.22 De rechter heeft een discretionaire

bevoegdheid om aan hetzwijgengevolgen teverbinden endezebeslissing is onderworpen aan de rechter. Ook moet de rechter het gebruik van het

zwijgen en het gewicht dat

hij

eraan toekent motiveren. Daarnaast gaat het alleen om zaken die om uitleg 'schreeuwen'. Zo was er in het geval van

Murray een'formidablecaseagainst him'. Datdeweigeringeenverklaring

tegeventegenMurraygebruikt werd, was niet meer dan eenkwestie van

gezond verstand en kan onder de omstandigheden niet als

oneerlijk of

onredelijkworden beschouwd. Ook is hettrekken vanredelijkeconclusies

nieteenomkering van debewijslast in die zin datdeonschuldpresumptie

20 Vergelijk ookde zakenQuinnenHeaney& McGuinnesstegenIerland waar wel werd geconstateerd dat er sprake was vanongeoorloofde dwang. EHRM21

decem-ber 2000, appl.no.36887/97, en appl.no.34720/97, r.O.48 en 49. 21 Zie r.0. 47·

22 Een'primafacie case'houdt in datervoldoende bewijs moet zijn vooreen

(27)

wordtaangetast.Kortom, er isgeensprake vaneenschending van artikel 6

lid len lid

2EVRM.23

2.4 Saunders:

materiaal

dat

(on)afhankelijk van de

wil

bestaat

De uitspraak in dezaakSaunders isvanwezenlijkbelanggeweest voor het nemo-teneturvraagstuk endezebehandel

ik

daaromwat uitvoeriger.24 De

ovenvegingen van het Hof in deze zaak zijn de kerngaanvormen van het

Europesenemo-teneturbeginsel. Datblijkt uit het feit dat zij inelke opvol-gende zaakzijnherhaald.

Saundersisdirecteur van het Britsedrank-en

voedingsmiddelencon-cern Guinnesswanneer begin1986Guinnesssamen methet concernArgyll verwikkeld is ineenstrijd omdeovername vaneenderdebedrijf,Distillers. Beide doendeaandeelhoudersvanDistillershet aanbodaandelenDistillers in te ruilenvoor aandelen van het biedendebedrijf.Dekoers vande

aande-len van GuinnessenArgyllspeeltdaardooreen doorslaggevende factor in de beslissing van hetovernamegevecht.Gedurendehet uitstaan van hetaanbod

stijgtde prijs vandeaandelen Guinness aanzienlijk. Daarna valt hij dras-tisch naarbeneden.WatbetreftdeovernamekomtGuinnessalswinnaar uit

de bus:het concern heeftdemeesteaandelenDistillerswetente

bemachti-gen.

Al snel doen geruchtenderondedat Guinnessniet eerlijkheeft gehan-deld en zich schuldig heeft gemaaktaankoersmanipulatie. Dit leidtertoe datdeBritseministervanHandelenIndustrieinspecteurs benoemt die het handelen van Guinness aaneen onderzoek onderwerpen. Zij beginnen in

december 1986 met het verhoren van diverse betrokkenen, waaronder Saunders. Indezeverhoren hebbendeondervraagdeneenwettelijkeplicht

tot antwoorden.Eenmaandlaterberichtendeinspecteurs aan het ministe-rie dat er concrete bewijzen zijn dat strafbare feiten zijn gepleegd. Het

ministerie berichtdeopenbaar aanklagerengezamenlijkwordtbesloten de

inspecteurs door telaten gaan met het onderzoek. De resultaten van het onderzoekworden doorgespeeld naar het openbaarministerie. In de loop

vanjanuarienfebruari1987vinden gesprekken plaatstussendiverse

over-heidsfunctionarissen.Hierin wordtgesproken overdeeventuele vervolging

van potenti8le verdachten, waaronder Saunders.

23 Vergelijk dezaakCondron waar bij hettrekken van conclusies uit het zwijgen niet

werd voldaan aan de in Murray gestelde eisen. EHRM 2 mei 2000, appl. no. 35718/97 (CondrontegenVerenigdKoninkrijk).

(28)

EENEERSTESCHETS VAN NEMO TENETUR: HET EHRM

In mei 1987 begintdepolitie met eenofficieel strafrechtelijk onder-zoek. Deresultaten vandeverhoren vandeinspecteurs worden ter beschik-king gesteld aan de politie.Saunders wordtvervolgens aangeklaagd voor verschillende strafbare feiten in relatie tot de koersmanipulatie. In de

hoofdzaak, die in 1989 van start gaat,staat Saunders terechtvoorvijftien

delicten, waaronder het opmaken van eenvalse boekhouding, diefstal en

samenzwering.

Hij

ontkentelkebetrokkenheid bij de zaakenbeweert on-schuldig te zijn.Dezeverklaringwordt door het openbaarministerie

bestre-den.Het belastend bewijs datdefinancieeldirecteurvanGuinness (aan wie

immuniteit

van strafvervolgingis toegezegd) heeftgegeven speelt een

be-langrijke rol.Ookwordtgebruik gemaakt vandeverklaringendie Saunders

aflegde voorde inspecteurs. Zoworden deze driedagen langvoorgelezen

voor de jury omdeoneerlijkheid vandeverdachte aantetonen en om het tegenbewijs datSaunders voor de

jury

heeft gepresenteerd,teontkrachten. Daarnaastkomendeverklaringenvan Saunders aanbod tijdensde verdedi-ging vaneenmede-verdachte,tijdens dekruisverhoren en op het moment

datderechterdefeiten van de zaak aan de

jury

opsomt.Uiteindelijk wordt

Saunders veroordeeld voor twaalf vande

vijftien

aanklachten.

Saundersvecht voor het Europese Hofdetoelaatbaarheid van de voor

deinspecteursafgelegdeverklaringen aan. Hethofovenveegtdanallereerst dat de klacht beperkt is tot het gebruik van de verklaringen die door de

inspecteurszijnverzameld.Deklager heeftnietaangevoerddatartikel 61id

i EVRMvan toepassing is op het onderzoek doorde inspecteurs.25

Het

Hof

herhaaltdat'the righttoremain silent'en'the right not to in-criminate oneself internationaalerkende normen zijn die de kern van het recht opeeneerlijkprocesraken. Vervolgensovenveegt het,met verwijzing

naar Murray, dat deratio van het zwijgrecht en het recht zichzelf niet te

incrimineren onderandereligt inhetbeschermen vandeverdachtetegen

van de autoriteiten uitgaande ontoelaatbare dwang. Het recht beoogt dat rechterlijkedwalingen worden voorkomen en dat dedoelen vanartikel 6 EVRM wordengeierbiedigd,aldus hetHof. Welke doelenin artikel61iggen

besloten, maakt het Hof nietduidelijk,evenminalswelke mogelijkeandere

grondslagen (naast het verbodvan dwang) er voor het zwijgrecht zouden zijn. Dan volgendekernoverwegingen.

'The right not to incriminateoneself,in particular, presupposes that the

prosecution inacriminal case seektoprovetheircaseagainst theaccused

without resortto evidenceobtainedthrough methodsofcoercion or op-pression in defiance of the will ofthe accused. Inthis sensethe right is 29 Vergelijkook Kansal tegen Verenigd Koninkrijk, waarin het eveneens ging om

(29)

closelylinked tothepresumption ofinnocence containedin Article 6§2 o f

the Convention:26

Opdezeoverwegingbrengt het

Hof

vervolgenseenspecificatie aan: 'The right nottoincriminateoneselfisprimarilyconcernedhowever, with

respecting the will ofan accusedto remain silent. (...) [I]t does notextend tothe useincriminalproceedingsofmaterialwhichmaybeobtained from

theaccusedthrough the useofcompulsorypowersbutwhich has an exis-tence independentofthe will ofthe suspect, suchasinteralia, documents

acquiredpursuant toawarrant,breath,bloodandurinesamples and

bod-ily tissue forthepurpose of DNAtesting'.27

Het rechttegenzelfbelasting zietdushoofdzakelijk op het zwijgrecht. Wat in

iedergevalniet beschermdwordtishet'wilsonafhankelijk materiaal',zoals

documenten, bloed, DNA, enzovoort.28 In de tegenstelling die het Hof

schetst moetdaninformatie die doormiddel vanhet spreken door de

ver-dachtewordtverkregen,wordengezien als'wilsafhankelijk materiaal'.

Wat Saundersbetreft moest het Hofbeslissen of het gebruik van de

(van de

wil

afhankelijke)verklaringen die door deinspecteurs waren ver-gaard, een ongerechtvaardigde inbreukopartikel 6 lid 1 opleverden. Het

Hof stelt vast dat Saunders inderdaad verplicht werd tot het geven van bewijs voordeinspecteurs.

Dit

bewijs werd vervolgensgebruikt inde straf-rechtelijkeprocedure opeenmanier diedeverdachte bedoelde te belasten. Een belangrijkerolspeeltdaarbij datdeverklaringenwerden voorgelezen

voor de jury omdeoneerlijkheid vandeverdachte aan tetonen.Zoontstond

eenbepaald beeld vandeverdachte en werd het hem,zoalsKnigge stelt in

zijn noot onderhet arrest, onmogelijkgemaakt ter zitting zijneigen pro-ceshouding te bepalen.

Dit

alles kanniet worden gerechtvaardigd door het

publiek belang om ondernemingsfraude - die ondoorzichtig en lastig te traceren is - optesporen en te bestraffen. Het maaktgeenverschil dat de

verklaringen zijngegevenvoordater sprake was van een

criminal

charge.

Hetgaatimmers omdestrafprocessuelegevolgen vanhet gebruik van het

materiaal. Aldus isersprake vaneeninbreukopartikel 6 EVRM.

Ineenuitgebreidedissentingopinion bijhetarrestzetrechter Martens uiteen waarom hij zich nietkanvinden indeuitkomst van de zaak

Saun-ders.Dezeopinie is van belang omdaterinzichtwordtgegeven in de

achter-26 r.O.68. ,- r.0.69.

28 Ookdebandopname van een stem (voorzoverhet daarbij niet gaat omdeinhoud

vandegesprokenwoorden) beschouwt het Hofalswilsonafhankelijk materiaal. Zie

(30)

EENEERSTESCHETS VAN NEMO TENETUR: HET EHRM

gronden van hetnemo-teneturbeginsel en zal hier dan ookuitgebreid

wor-den behandeld. Naar het oordeel van Martens deugt er niet veel van de overwegingen van het Hof. Martenszetuiteen dat hij het zwijgrecht en het recht tegen zelfbelasting ziet als twee afzonderlijke rechten. Het eerste

beschermt hoofdzakelijktegenongeoorloofdedwang, het tweedebeschermt

ookdeprocesautonomie vandeverdachte in die zin datdeverdachte

volle-dig vrij zou zijninhetbepalen vanzijnproceshouding.Deprocesautonomie

vandeverdachteisterugteleiden tothet respect voordemenselijke

waar-digheid, aldus Martens. De procesautonomie is evenwel een waarde die slechts inzeerbeperkte mate

uitdrukking

kan vindenbinnenhet

strafpro-ces.

Martens isvanmening dat enerzijds autonomieenmenselijke

waar-digheid door hetHofvoorop worden gesteldendaarbijteabsoluutworden

benaderd. Dit leidt Martens af uithet gebruik van het

'inter

alia', bij het

noemen van degrondslag van de rechten, en uithet gegeven dat het Hof spreektvan'de wil vandeverdachte'. Ookblijkt dit uit het feit dat het Hof

debeiderechten zietals'lying attheheart of the notion offairprocedure' en

uit

deFunke-uitspraakwaaruitMartens opmaakt dat het Hofgeenafweging wenstetemakentussenhetalgemeen belang enhetbelang vande procesau-tonomie.

Anderzijdslijkt het erop,zosteltMartens, dat het HofinSaunders de

Funke-uitspraak aan de kant zet en het rechttegenzelfbelasting laat samen-smelten methet zwijgrecht.Dezestellingisterecht in die zin dat het

Saun-ders-criteriumvragen doet rijzen overdeverhouding tussen Saunders en

Funke.

In

Funke ging het immers omdeuitleveringvandocumenten. Dit is op grond vanSaunderswilsonafhankelijkmateriaal. Toch werd inFunke

een schending van het rechttegenzelfbelasting geconstateerd. Dat het Hof met Saunders nietisteruggekomenopFunke

blijkt uit

uitspraken van latere datum, waarin het

Hof

terugwijst naardeFunke-uitspraak.29

In

paragraaf 2.8zalnader wordeningegaan opdezeogenschijnlijketegenstrijdigheid en

hoe dearresten zichtotelkaarverhouden.

EenvolgendkritiekpuntvanMartens heeft betrekking op het wilsaf-hankelijkheidscriterium.Daarvantrekt hijdedeugdelijkheidin twijfel. Het

criterium'van de

wil

afhankelijk' rechtvaardigt niethet onderscheid tussen zwijgeneninformatieafgeven.Inbeide gevallen immers wordt de wil van de

verdachte nietgerespecteerd in die zin dat hij wordtgedwongen aan zijn

veroordeling mee te werken. Martensbeoordeelt de zaak vervolgenszelfmet behulp vandegrondslagen vandeongeoorloofdedwang en de

procesauto-nomie vandeverdachte.Van ongeoorloofdedwang was geensprake. In dat

(31)

opzicht werd artikel 6 EVRM dus nietgeschonden. Ookdeprocesautonomie

werd niet in diemate beperkt dat dateeninbreukopartikel6opleverde.

2.5 Serves en

het

gevaar

voor zelfbelasting

Serves is officier in het Franse leger en in 1988 gelegerd in de Centraal Afrikaanse Republiek.3° In de rangvankapitein diehijdestijds heeft, stuurt

hij

zijn manschappen op een 'onofficidle' onderzoeksmissie met als doel stropers te onderscheppen. Wanneer soldaten optweeinlanders stuiten die daarop proberen te vluchten, wordt het vuur door de soldaten geopend.

Daarbijwordt66n inlander in zijnbeengetroffen.De gewondemanwordt

behandeld en meegenomen naar het kamp. Aldaar geeft luitenant C. het

bevelaankorporaal D. om een graftegraven. Nadatde gewonde was onder-vraagd wordt deze - doordekorporaalopbevel vandeluitenant

-

doodge-schoten en in het verse graf begraven. E6n oftwee dagen nadien wordt kapitein Serves op de hoogte gesteld van het gebeuren. Hij beveelt zijn

manschappen over het incident te zwijgen. Toch lekt er informatie uit,

waarop in Frankrijk een strafrechtelijkonderzoek wordt gestart. Serves,

luitenant C.enkorporaalD.worden aangeklaagd voor moord.Vanwege een

vormfout wordt het strafrechtelijk onderzoek echter nietig verklaard. In 1990 beginteentweedeonderzoektegenluitenant C.enkorporaalD.,nadat

indezezaken devormfoutishersteld. Inhet nieuwe onderzoek wordt

Ser-ves opgeroepen alsgetuige.Servesverschijntmaarweigertsteeds de eed af

te leggen en teverklaren. Die weigeringen leveren hem boetes op van 500,

2000 en 4000 francs. In 1992 wordtServes zelf voordetweede keer ver-volgd.Wegens medeplichtigheidaan moordwordt hijveroordeeld tot een gevangenisstraf van vierjaar,waarvan66nvoorwaardelijk.

Serves klaagt bij het Hof dat het opleggen van boetes vanwege zijn

weigeringteverklaren,zijn recht tegen zelfbelasting heeft aangetast. Door hem op te roepenalsgetuigeinplaats van heminbeschuldigingtestellen,

werdhijonder ondraagbaredrukgezetom zichzelf tebelasten. Eengetuige wasimmers verplicht de eed afte leggen en naar waarheidteverklaren, in

tegenstelling toteen beschuldigde. Vanwege hetgevaarvoor zelfbelasting had Serves dan ook geweigerd mee te werken. Het

Hof

buigt zich over de

zaak en meent datondanks het feit dat Serves in de desbetreffende zaak geen verdachte maar getuige is,

hij

vanwege de context toch als 'charged' kon worden beschouwd (ook al waszijneerdere vervolging niet-ontvanke-lijk verklaard;hetverzamelde bewijs tegenServes was nog steedsgeldig en

(32)

EENEERSTESCHETS VAN NEMO TENETUR: HET EHRM

vormdezelfsde aanleiding totdevervolging vandeluitenant ende

korpo-raal). Artikel 6 EVRM acht het

Hof

evenwel niet geschonden:

'It is understandable that the applicant should fear that some of the

evi-dence he might have been called upon to give before the investigating judgewould havebeenself-incriminating.Itwould thus have been

admis-sible for him tohave refused to answer anyquestions fromthejudge that were likelytosteer him inthat direction. Itappears however (...) that he

[the applicant,LS] refused at the outset to take the oath. Yet the oath is a solemn act wherebytheperson concerned undertakes beforethe investi-gatingjudge to tell(...) "thewholetruthandnothing but thetruth".Whilst

awitness's obligation to take the oath and the penalties imposedforfailure

to dosoinvolveadegreeofcoercion, thelatterisdesigned tot ensure that

any statements made to thejudge aretruthful, not toforce witnesses to give evidence:31

Met andere woorden, het Hof is van oordeel datdeboetesdieServes kreeg

opgelegd niet inhielden dat hij werd gedwongen zichzelfte belasten. Ze werdenimmersopgelegd v66rdat er ook maareenrisicovan zelfbelasting

was ontstaan (dat risico zou er pas zijn indien bepaalde vragen werden

gesteld).Hoe onbevredigenddezeuitspraakvoorServes ook moge zijn,32 het

Hof

neemtkennelijk geen schending van artikel 6 EVRM aan, indien de inbreuk ophetrechttegenzelfbelasting nog te ver weg ligt.

2.6 J.B. en materiaal dat

wilsafhankelijk

wordt verkregen

Tegen J.B.

uit

Zwitserland wordt door de Zwitserse belastingdienst een procedurewegensbelastingontduikinggestart.Dedienst heeftlucht gekre-gen van door J.B. gedane investeringen waarvan hij geen melding heeft

gemaakt. Meerdere malen wordtJ.B. gevraagd bewijs te overleggen van geinvesteerdebedragen. J.B.geeft toe dathijinvesteringen heeftgedaan en

dat hij zijn inkomen nietzorgvuldig heeft opgegeven aan debelasting. Hij

overlegt echtergeendocumenten. Daar J.B.geengehoor geeft aan de

ver-zoekentot informatie,wordt hemtotdriemaal toeeenadministratieveboete opgelegd.

Uiteindelijk

klaagt J.B. bij het Europese Hof datzijnrecht op een

eerlijkprocesisgeschonden omdathij verplichtwerd documenten te over-leggen die hem konden belasten. Hijvoert aan datdeboetes die hem

wer-den opgelegd,diendentervervanging vandedwangmiddelen die normaal

31 EHRM20 oktober 1997, NJ 1998,758, m . nt. Knigge (Serves tegenFrankrijk), r.0.

46 en 47·

(33)

gesproken in een strafrechtelijke procedure worden ingezet en dat deze

boetes disproportioneelhoog waren. J.B. is van mening datde

belasting-dienst

in

feite bezig was met een 'fishing expedition'.Waarom zouden de

autoriteitenvragen omdedocumenten als zijalalleswisten overde investe-ringen? Het

Hof

buigt zich overdevraag of het opleggen vaneenboete als

gevolg van het niet verstrekken van bepaalde informatie in strijd is met

artikel6EVRM.33Hetherhaaltdecentrale overwegingen uitdevoorgaande arrestenenoverweegt daarna:

'Thus,itappears that theauthoritieswereattempting tocompel the appli-cant tosubmitdocumentswhich wouldhaveprovided information as to

his income inviewoftheassessmentofhistaxes (...).While itisnotforthe

Courttospeculate whatthenature ofsuchinformationwould have been, the applicantcould not exclude that anyadditional income which

tran-spiredfromthesedocumentsfromuntaxedsourcescould have constituted the offence of tax evasion:34

Daar voegt het Hof nog aan toe datde onderhavige zaakverschilt van de

zaak Saunders:

'[H]owever,the presentcasediffers fromsuchmaterialwhich, as the Court

found in the Saunders case, hadanexistenceindependent ofthe person concerned and was not,therefore, obtained by meansofcoercion and in defiance of the will ofthatperson (...)'.35

HetHofoverweegt verder dat hetnietovertuigd is van het argument dat de

autoriteitenreeds opdehoogte waren vandenodigeinformatie.Volgens de

overheid zou J.B.de gevraagdeinformatie (dit isdehoogte vande geinves-teerdebedragen)alhebbentoegegeven.Gezien devolhardendheidwaarmee om deinformatie wordtgevraagd,trekt het Hof

dit

echter in twij fel. Het Hof acht artikel 6 lid 1 EVRMgeschonden.

J.B.roept verschillende vragenopwanneerdeuitspraakwordt

vergele-ken metdeuitspraken inSaundersen Funke. Dezaaklijkt te gaan over de

uitleveringvan documenten. Documenten bestaan volgens het Saunders-criterium'onafhankelijk van de wil'. Datzoubetekenen dat het rechttegen

zelfbelasting hier niet in het geding was. Het Hofneemt echter wel een

schendingvanartikel 6 EVRM aanenstelt uitdrukkelijk dat het in deze zaak

niet gaat om wilsonafhankelijkmateriaal. Waarom dat zo is, wordt niet

1:1 EHRM 3 mei 2001, appl. no.31827/96 (J.B.tegenZzvitserland).ZieookAB 2002,

343, m.nt. Jansen enLuchtman, en BNB 2002,26, metdeannotatievanFeteris onder BNB 2002,27·

(34)

EENEERSTESCHETS VANNEMOTENETUR: HET EHRM

duidelijk. Een doorFeteris aangedragenmogelijkheid is datdeschending zoukunnenliggen in het feit datdevraagstelling te openwas.Hierdoor legt

de betrokkeneinwezen eenverklaring afoverwelkedocumenten bestaan diedezekwestiebetreffen.36 Deopenheid vandevraagstelling kan verband houden metdeonzekerheid van het bestaan vandedocumenten, een

argu-ment dat inFunke mogelijkmeespeelde. In datgeval zouhetkunnen zijn dat Het Hof in J.B.debelastingautoriteiten opdevingers heeftwillen tikken

vanwege hetvissennaarinformatie.

Samenhangend met de vraag waar nu de schending in ligt, is er de

vraag naar het Saunders-criterium.

Terwijlin

Saundersmateriaal

dat'onaf-hankelijk van de

wil

bestaat'wordtuitgesloten van het rechttegen

zelfbelas-ting, stelt het Hof nu dat inSaunders werdgesproken van 'materiaal dat onafhankelijk van de persoon bestond'. Stel dat 'persoon' moet worden

gelezen

als'wil' - dat is

niet onaannemelijk nu indezelfde zin het Hof ook

spreekt over de wilvandepersoon - dan nog is het vervolg vande overwe-ging niet helder. Materiaal dat onafhankelijk van depersoon bestaat, zo

vervolgt het Hof, wordt niet (door middel vandwang)uerkregentegen de

wil vandebetrokkene.37Heeft het

Hof

hiermeeeennieuwcriterium gescha-pen? En hoeverhouden'onafhankelijk van de

wil

bestaan'en'onafhankelijk

van de

wil

verkrijgen' zich totelkaar?Citeert het Hof hier zijneigen

criteri-um verkeerd?38

2.7 Weh en

het

gevaar

voor zelfbelasting

Weh kreeg in1995een'anonieme beschikking' vandelokale overheid

thuis-gestuurd.39 Weh werd daarin gesommeerd 800 Oostenrijkse schilling te

betalen omdat met een op zijn naam geregistreerde autoeen

snelheidsover-tredingwas begaan.Wehbetaalt niet, waarnategen hem eenstrafrechtelijke

vervolging wordtgestart. Daarinwordt vanWeh gevorderd dat

hij

bekend-maakt wiedebestuurder van de auto was tentijde vanhet begaan van de

overtreding.Weh antwoordt dat het gaat om ene 'C.K., USA,university of

Texas'.Daarop

krijgt

Weh,wegens hetnietaccuraat verstrekken van

infor-matie, eenbestuurlijke boete opgelegd.

Hij

tekent bezwaar aan,

licht dit

echter niet toe endeboete

blijft

gehandhaafd. Dan gaat Wehinberoep. Ook het beroepwordtverworpen,medeomdatisgeconstateerd datde

universi-36 Feteris 2002, p. 286. Zie ook de noot vanFeteris H R 27 juni 2001, BNB 2002, 27, onder 4.

3- Zie hieroverookKoops & Stevens 2003, P. 293enKoops &Stevens zj., aant. 5.23.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wanneer de wetgever een decryp- tiebevel onder strafdreiging zou invoeren zal artikel 359a Sv (bewijsuit- sluiting bij vormverzuimen) dus de nodige aandacht moeten krijgen in

Het onderzoek van Filip Dewallens naar het statuut van de ziekenhuisarts kon niet op een beter moment komen. Het statuut bestaat nu bijna 30 jaar, maar grondig juridisch onderzoek

Blijkt de problematiek van het gezin zich op meerdere leefgebieden af te spelen (en is er nog geen hulp in het gezin aanwezig), dan gebruikt de wijkpedagoog en/of voorlichter

Meestal is de ervaring van de verantwoordelijke voor de vrijwilligers (beroepskracht) voldoende om deze oefening te maken. Wanneer we een voortraject nodig achten, wil dit zeggen

Het Instituut van Internal Auditors ( iia ) heeft zich dan ook uitdrukkelijk gekeerd tegen deze combinatie van controlerend accountant en (bedrijfskundig) internal

1 De Centrale Raad van beroep stak een stokje voor deze ‘innovatieve’ praktijk, omdat de daarvoor vereiste wettelijke basis ontbreekt.. 2 De Raad trekt daarbij een vergelijking met

tuurlijke Historie in Los Angeles is deze primitieve vogel door zijn staart een kritische schakel tussen soorten met kenmerken die karakteristiek zijn voor dromeosauriërs..

[r]