• No results found

Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 1 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 1 · dbnl"

Copied!
1011
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tijdschrift van het Willems-Fonds.

Jaargang 1

bron

Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 1. J. Vuylsteke, Gent 1896

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_tij019189601_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

1

Inhoud.

A LGEMEENE V ERGADERINGEN VAN HET W ILLEMS -F ONDS :

Beknopt overzicht van die van 20 Oct. 1895, I; van 25 Mei 1895, LXXIII; van 25 Oct. 1896, CLXV.

Verslag over die van 20 Oct. 1895, XVII; van 25 Mei 1895, LXXXI.

A LGEMEEN B ESTUUR VAN HET W ILLEMS -F ONDS : Bestuurleden, CLXXVI.

Nieuwstijdingen, XLIV, LVII, LXV, LXXVIII, XCVI.

Verzoekschriften, IV, VI, LXV, LXVI, CLXXV.

Belooningen aan Bekroonden, LXVII.

Berichten aan de medewerkers van het T IJDSCHRIFT , LXIV, LXXX, XCVI, CLXIV.

Het Belfort en het Willems-Fonds, LXIII.

Algemeen Verslag, rekening en begrooting, CXXXIII.

A FDEELINGEN VAN HET W ILLEMS -F ONDS : Besturen, CLXXVII-CLXXX.

Toegevoegde bestuurleden en Comiteit van Veurne, CLXXX.

Nieuwstijdingen: Aarschot, XLV, LXXI; Antwerpen, XLVI, LIX, LXXI, LXXVII; Avelgem, LIX; Brugge, VIII, IX, XLVI, XLIX, LIX, LXXI, LXXVII, CLXXV; Brussel, X, XLIX, LXXVII; Contich, XLVI, LII, LXXI, LXXVII, CLXXVI; Gent, X, XI, XLIV, L, CLXXVI; Lokeren, L;

Nederbrakel, LXXI; Nieuwpoort, L, CLXX; Ninove, L; Oostende, XLV; Oudenaarde, L; Schaarbeek, LI, LXXI, CLXXVI; Utrecht, XV.

Verslagen: Aarschot, CX; Antwerpen, CXLIX; Berchem, CXIII;

Brugge, CLIV; Brussel, CII; Contich, CXIV; Gent, XCVII; Groningen, CXXIII; IJzendijke, CLXIX; Ledeberg, CXVI;

Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 1

(3)

2

Leuven, CLVIII; Lier, CLIX; Lokeren, CXVII; Nederbrakel, CXVIII;

Nieupoort, CVII; Oostende, CLX; Oudenaarde, CXXIV; Rupelmonde, CX1X; Schaarbeek, CLXI; Tongeren, CXXI; Vilvoorde, CXXII.

Rekeningen en Begrootingen: Aarschot, CXII; Antwerpen, CLII;

Avelgem, CLXVIII; Berchem, CXIII; Brugge, CLVII; Brussel, CVI;

Contich, CXIV; Dendermonde, CXXII; Geeraardsbergen, CXII;

Gent, CI; Groningen, CXXIII; Hasselt, CXV; leperen, CLXIX;

IJzendijke, CLXX; Kortrijk, CXV; Ledeberg, CXVI; Leuven, CLIX;

Lier, CLX; Lokeren, CXVII; Nederbrakel, CXIX; Nieupoort, CX;

Ninove, LX, CXXVI; Oostende, CLXI; Oudenaarde, CXXIV;

Roeselare, CXXV; Rupelmonde, CXX; Schaarbeek, CLXIII; Tienen, CXXV; Tongeren, CLVIII; Vilvoorde, CXXII.

Jonge Wacht van het Willems-Fonds, VII, XLIV, LV.

Sterfgevallen, XIV, LXXIX, CLXIV.

C OMITEIT TER B EVORDERING VAN DEN N EDERLANDBCHEN Z ANG , LXXlI, CXXVII.

(4)

I

Algemeene vergadering van het Willems-Fonds in 1895.

Den Zondag, 20 October om 10 3/4 hield het Willems-Fonds in het Lakenmetershuis zijn jaarlijksche Algemeene Vergadering.

De afgevaardigden en leden waren niet zeer talrijk opgekomen, waarover de meesten zich dan ook verontschuldigd hadden, daar men overal volop in het kieswerk zat. Echter was de dagorde niet alleen zeer lang, maar ook zeer belangrijk.

In de afwezigheid van den Voorzitter, den heer J. Vuylsteke, wiens

gezondheidstoestand te wenschen overlaat, werd de vergadering geleid door den Algemeenen Secretaris, den heer J. Vercoullie.

Na eenige uitleggingen van den Secretaris over het algemeen verslag, de rekening en de begrooting, werden deze goedgekeurd. Dan werd overgegaan tot de verkiezing van acht leden van het Algemeen Bestuur. Werden gekozen, als leden die te Gent moeten verblijven: de heeren H. Loveling, G.D. Minnaert, L. Van Aelbroeck en P.

Vermeulen, - en als leden die niet te Gent moeten verblijven: de heeren J. Frederichs (Oostende), P. Neven (Tongeren), A.C. Van der Cruyssen (Antwerpen) en Eug.

Veulemans (Ieperen).

De vraag van de stichting van kleine volksbibliotheken

Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 1

(5)

II

werd na een korte bespreking in dezen zin opgelost, dat het Algemeen Bestuur zou trachten de Afdeelingen over te halen, om binnen haar gebied en in hare buurt kleine bibliotheken in te richten, waarvan zij het beheer zouden in handen hebben. Het Algemeen Bestuur moet ze dan met geldelijke tege moetkomingen steunen.

De uitgave van een Tijdschrift van het Willems-Fonds werd in principe aangenomen. Nevens het tijdschrift zou nog jaarlijks één boekdeel uitgegeven worden, terwijl het tijdschrift zelf zou bestaan uit maandelijksche afleveringen van 80 blz., waarvan een officiëel gedeelte nieuws zou brengen over het Willems-Fonds en een niet officiëel gedeelte zou gewijd zijn aan letteren, wetenschappen en kunst.

Op het onvoorziens werd de vraag opgeworpen, om den inhoud van het tijdschrift nader te bepalen, en de meerderheid der stemgerechtigden heeft gemeend de vrijheid van het Algemeen Bestuur en van den Opstelraad te moeten beperken met te besluiten, dat er geen belletrie, d.z. novellen of gedichten, in het tijdschrift mocht opgenomen worden. Tevens werd er bijgevoegd dat het nevens het tijdschrift uit te geven boekdeel voorkeur van belletristischen inhoud zou zijn. Nu blijft er te zien in hoe verre die besluiten rekening houden met de herhaalde klachten over het te kleine aandeel der belletrie in de uitgaven van het Willems-Fonds, waarvan het voorstel van Utrecht een nieuwe echo was.

Dit voorstel, datdus strekte om de voorkeur te doen geven aan belletristische uitgaven boven wetenschappelijke, werd niet besproken, omdat de voorgaande bespreking er reeds min of meer een oplossing aan gegeven had, en vooral omdat de voorstellers niet aanwezig waren om het toe te lichten.

De vraag, strekkende om de bijdragen van het Willems-Fonds te doen innen in de maand Juni, werd opgelost in den zin door het Algemeen Bestuur aangeduid.

Een oplossing immers is niet mogelijk zonder overgangstijdperk; daarom zou

(6)

III

gedurende drie jaar de inning ieder jaar één maand vervroegen op het vorige jaar, zoodat de nieuwe staat van zaken na drie jaar definitief zou zijn.

Daarna deelde de heer Tsjoen van Brussel een belangrijk verslag mede over de voertaal van het lager onderwijs te Brussel, in de voorsteden en in de omliggende gemeenten.

Zijn besluit was dat het Algemeen Bestuur zou trachten onderricht te zijn van de mogelijke misbruiken, om er de aandacht van den bevoegden Minister op te vestigen.

Toen de buitengewone algemeene vergadering van 1896 ter spraak kwam, werd bepaald dat zij zal worden gehouden in den schoot der afdeeling Antwerpen, die in 1896 haar vijf-en-twintigste verjaring viert. De dag zal door het algemeen Bestuur in overleg met het Afdeelingbestuur van Antwerpen bepaald worden.

Ten slotte stelde de heer J. Sabbe voor, dat het Algemeen Bestuur bij den bevoegden Minister zou aandringen, opdat door de benoeming van een leeraar van naam en gezag voor de klasse van Nederlandschenzangin het Gentsch

Conservatorium een einde zou gesteld worden aan den voorloopigen toestand, waarin die klasse zich sedert den dood van den betreurden Nevejans bevindt.

De zitting werd kwart voor 2 uren gesloten en om 2 uren waren een zestigtal Willemsfondsers vereenigd rondom een gezelligen disch in het Posthotel, waar de keurige spijzen, de lekkere wijnen en de gepaste heildronken allen in de beste stemming brachten. Ook verlieten alle de tafel met de vaste overtuiging, dat het Willems-Fonds nog veel moet en kan doen en met den vasten wil om het te doen.

Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 1

(7)

IV

Verzoekschriften van het Willems-Fonds.

Ten gevolge van besluiten, in de laatste Algemeene Vergadering en in eene zitting van het Algemeen Bestuur genomen, werden aan de bevoegde overheid de volgende verzoekschriften, betrekkelijk onze taalbelangen, gezonden:

Den Heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, Brussel.

H OOGGEACHTE H EER M INISTER ,

Sedert het noodlottig afsterven van den diep betreurden Vlaamschen kunstenaar Edward Nevejans, is de klasse voor Nederlandschen zang aan het

Staatsconservatorium te Gent zonder eigenlijken professor.

Twee moniteurs, de heer Wilmotte en Mejuffrouw Wauters, zijn wederzijds gelast met het geven der lessen in de afdeelingen van heeren en juffrouwen, waarin, sedert hun optreden, de leergang is gesplitst.

Zulk een toestand is hoogst hinderlijk voor de toekomst der Vlaamsche kunst in Gent en in het land, en het kan in de bedoelingen niet liggen van den Staat of van de besturende commissie hem te bestendigen.

De klasse voor Nederlandschen zang is de eenige klasse, waardoor het Gentsche

Conservatorium eenigszins meedoet in die prachtige beweging van Vlaamsche

wedergeboorte in de muziek, waarvan onze geniale Peter Benoit de leider is

(8)

V

en die vroeger in Gent eene harer voorname vestingen had. Buiten die klasse is, in gemeld Conservatorium, alles Fransch. Het zal u dan ook zeer natuurlijk voorkomen, Hooggeachte Heer Minister, dat wij, Vlamingen, er sterk van houden dat de klasse voor Nederlandschen zang onverminderd blijve voortbestaan.

Dit voortbestaan is thans erg bedreigd, indien niet, zonder uitstel, een professor van naam en faam en erkend als een echt Vlaamsch kunstenaar, met de hooge leiding van den leergang wordt gelast.

Naast de klasse voor Nederlandschen zang bestaat er immers eene voor Franschen zang, onder een leeraar, die, door erkend gezag, eene concurrentie verwekt, waartegen slechts met een naam van gelijke waarde en beteekenis het evenwicht te herstellen is.

De leeraar in Franschen zang heeft bovendien nog eene grootere aantrekking achter zich, namelijk de schouwburgen en concerten, tot welke hij voor zijne leerlingen den weg kan openen.

Ook deze omstandigheid zou bij de keuze van den gewenschten Nederlandschen leeraar moeten in acht genomen worden, thans vooral dat in Antwerpen en

Amsterdam de lofwaardigste pogingen aangewend worden, om eenen nationalen muziekschouwburg in 't leven te houden, aan welken de klasse van den heer Nevejans alreeds meer dan enkele schitterende kunstenaars heeft geleverd.

Wij zullen u ook nog doen opmerken, Hooggeachte heer Minister, dat nu reeds vele leerlingen de klasse van Nederlandschen zang voor de Fransche hebben verlaten, wat ons voorspelt dat, indien de voorloopige toestand, met minder bekende moniteurs, duren moet, de leergang, dien wij wenschen te zien bloeien en zich verheffen ten bate der vaderlandsche kunst, integendeel volkomen ledig loopen zal en ontaarden tot eene onbeduidende en onvruchtbare onderafdeeling van den Franschen leergang.

Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 1

(9)

VI

Overtuigd dat zulke dreigende uitslag met uwe bedoelingen geenszins

overeenstemmen kan, memen wij de eerbiedige vrijheid, Mijnheer de Minister, U met aandrang en in naam der nationale kunst te vragen, dat, zonder langer verwijl, de klasse voor Nederlandschen zang zou toevertrouwd worden aan een befaamd en bekwaam professor, wiens naam en betrekkingen eene gepaste aantrekking voor zijnen leergang zouden wezen en de leerlingen verzekeren zouden van eene opleiding, die voor hen welke zulks verlangen, eene toekomst als zangers openstellen zou.

In de vaste hoop onze poging met den gewenschten goeden uitslag bekroond te zien, bieden wij U, Mijnheer de Minister, de uitdrukking onzer eerbiedige gevoelens aan.

Namens het Algemeen Bestuur van het Willems-Fonds.

De Seeretaris-Schatmeester, J. V ERCOULLIE .

Gent, den 21 November 1895.

Den Heer Minister van Spoorwegen, Posterijen en Telegrafen, Brussel.

H OOGGEACHTE H EER M INISTER ,

Het blijkt dat bij de verschillende examens tot het aanwerven van bedienden in Uw departement de Vlaamsche candidaten steeds minder talrijk opkomen dan de Waalsche, somwijlen zelfs in kleiner getal dan de toe te kennen ambten.

Wij meenen te weten dat een der voorname redenen van dien toestand is, dat de voorwaarden van deze examens onder de Vlaamsche bevolking niet genoeg bekend zijn.

Daarom durft het Algemeen Bestuur van het Willems-Fonds U beleefd verzoeken,

deze voorwaarden te willen doen mededeelen aan de bestuurders van al de

gestichten in het

(10)

VII

Vlaamsche land, waar de leerlingen tot candidaten voor deze examens kunnen worden opgeleid, nl.de athenaea en colleges, de middelbare scholen, de lagere hoofdscholen en de betalende lagere scholen.

Wij hopen, Hooggeachte Heer Minister, dat er door U over onze vraag gunstig beslist wordt, en bieden U de verzekering aan van onze eerbiedige gevoelens.

Namens het Alg. Best. van het Willems-Fonds.

De Secretaris-Schatmeester, J. V ERCOULLIE .

Gent, den 21 November 1895.

Vlaamsche Jonge Wacht van het Willems-Fonds.

De Vlaamsche Jonge Wacht van het Willems-Fonds te Gent heeft aan de Afdeelingen van het Willems-Fonds herinnerd, dat de Wacht zich, als andere jaren, ter

beschikking houdt der afdeelingen voor het leveren van sprekers, opvoeren van tooneelstukken en aanwerven van zangers voor de volksvoordrachten van het Willems-Fonds, alsmede voor het inrichten van boekentombola's.

Men gelieve daarbij nota te nemen van de volgende adressen:

voor de Boekentombola's: de heer Arthur De Waele, Schaapstraat, Gent;

voor Sprekers, Zangers en Tooneel: de heer Albrecht De Blauwe, Veldstraat, 5, Gent.

Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 1

(11)

VIII

Afdeelingen van het Willems-Fonds.

Brugge.

In de afdeeling Brugge trad Zaterdag 16 November als spreker op de heer Isidoor Albert, letterkundige te Gent. Hij handelde over de Openbare Liefdadigheid, en dit met zooveel gloed, dat de aanwezigen gedurende ruim een uur aan zijne lippen hingen.

In zijne inleiding bewees spreker dat de liefdadigheid ten huidigen dage te werktuigelijk geschiedt, en het zacht karakter niet aanneemt, dat eigen is aan de liefdadigheid. Hij weidde verder uit over de bijzondere en openbare liefdadigheid.

De eerste, de schoonste en tevens ook de doeltreffendste; de andere evenmin zonder nut, doch ondoeltreffend en bijna altijd vernederend.

Daarna ging spreker over tot de bedelarij en de landlooperij, die walgelijke wonden van het maatschappelijk lichaam, en wees op de oorzaken er van, die hij ophelderde door talrijke voorbeelden.

Het Nachtverblijf, Het Werk der Weduwen en andere liefdadige instellingen bleven

niet onaangeroerd. Mede sprak de heer Albert over de weezenscholen, de hospitalen,

en door het boeiend woord van den spreker overtuigd, stemde

(12)

IX

de vergadering ten volle in men het besluit van den redenaar, dat er maar eene broederschap is, deze van het ongeluk. De liefdadigheid is de wereldsche taal, die alle volkeren verstaan en spreken. Tegenover de strijdende volkeren moet men de volkeren plaatsen die elkander beklagen en elkander helpen.

Dikwerf werd deze leerrijke rede door daverend handgeklap onderbroken, en bij het eindigen werd spreker warm geluk gewenscht.

Het muzikaal gedeelte, dat de voordracht voorafging, was buitegewoon verzorgd.

Den Zaterdag 23 November trad voor het eerst dit jaar het knappe kwartet in de wekelijksche zittingen weer op. Het voerde op de puike wijze, waardoor het zich zijne goede faam aan 't verwerven is, twee brokken uit van een der schoonste quatuors van Mendelssohn en werd dapper en welverdiend toegejuicht.

De voordracht, die wij, bij verzuim niet aankondigden, werd gegeven door den heer J UL . P ÉE van Gent, thans uit Duitschland terug, waar hij twee jaren heeft doorgebracht en zich met de meest moderne Duitsche letterkunde heeft vertrouwd gemaakt. Zelden hoorden wij hem met zooveel aantrekkelijkheid en gloed spreken en hij wist letterlijk te boeien. Het voornemen van den redenaar was te handelen over Suderman als romandichter, en hij vertelde ons werkelijk eene typische anecdote over Suderman's eerste optreden: maar de romans zelve, die spreker besteld had in Duitschland nog niet aangekomen zijnde, handelde hij verder over Baumbach als dichter en verteller. Tot slot droeg de heer Pée twee sprookjes van dezen zoo door en door Duitschen schrijver voor en droeg er als vertaler en als lezer den grootsten bijval mede weg.

Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 1

(13)

X

Het veel talrijker opgekomen publiek was hoogst voldaan en stelde zich wel voor vrienden en kennissen aan te wakkeren deze zoo aantrekkelijke als leerrijke en kunstvolle Zaterdagavonden van het Willems-Fonds te Brugge talrijker en regelder bij te wonen.

Brussel.

De afdeeling Brussel en voorsteden van het Willems-Fonds, lokaal, Leopoldstraat, 11, te Brussel zal voortaan wekelijksche feesten inrichten.

Elken Zaterdag, te 8 uren 's avonds, zal eene voorlezing of kleine voordracht worden gehouden, welke men niet alleen aangenaam, maar tevens nuttig en leerzaam zal trachten te maken. - Het eerste avondfeest had plaats Zondag 26 n October; de afdeeling is voornemens deze bijeenkomsten, tot einde Februari voort te zetten.

Ter navolging aanbevolen!

Gent.

Zondag 24 n November 1895 opende de Gentsche afdeeling van het Willems-Fonds hare reeks voordrachten. De spreker was de heer Van Wilder, regent aan de middelbare school onzer stad. Hij handelde over: In Berner-Oberland (met zichten).

Een echt puike voordracht, laat het ons maar onmiddellijk zeggen. Alhoewel de dag

slecht gekozen was voor het begin der voordrachten, was de groote zaal tamelijk

goed bezet. Deaanwezigenluisterdenmet belangstelling naar de uitleggingen der

zichten, die door den spreker klaar en duidelijk werden gegeven, en volgden in

gedachten den voordrachtgever naar de stad Lucern, van daar naar Meiringen,

(14)

XI

Brientz, om stil te houden in de stad Interlaken. Van al die steden werd het schoonste, het merkwaardigste getoond en uitgelegd, en wat natuurschoons er te bewonderen was op die reis, werd ook voor de oogen der toeschouwers gebracht en de Heer V.

Van Wilder, die gezien heeft wat hij vertelt, doet de menschen aandachtig luisteren, en in het donkere der zaal zal er wellicht menige wensch in stilte uitgedrukt zijn, mocht ik dat ook eens in natuur bewonderen. Toen de heer voordrachtgever eindigde met de verklaring, dat hij misschien nog in dit winterjaargetijde het vervolg zijner reis zal vertellen, brak een storm van toejuichingen onder de aanwezigen los, wat bewees dat allen voldaan waren over de eerste voordracht dit jaar in ons

Willems-Fonds gegeven.

Het muziek gedeelte was niet groot, maar in goede handen. Mej. Van Thome en de heeren Martin en Goossens werden alle drie door het publiek teruggeroepen.

Kortom een flink begin, en een aangename avond.

De 2 de openbare en kostelooze voordracht werd gegeven door Prof. P. Fredericq, voorzitter der Gentsche afdeeling, over: De diensten bewezen in het Willems-Fonds.

De achtbare spreker, als inleiding, stelt vast dat het Willems-Fonds deel uitmaakt van de geschiedenis van ons volk. Hij herinnert hoe onze gewesten achterlijk stonden op het gebied van beschaving sedert de afscheiding der Noorder-provinciën op het einde der XVI e eeuw. Geene of slechte scholen, geene Vlaamsche boeken, de Noordnederlansche niet toegelaten als verderfelijk; in dergelijke omstandigheden kon ons volk zich niet ontwikkelen. Eindelijk komt er verbetering onder Willem I; er worden goede scholen gesticht; door de zorgen, der ‘Maatschappij tot Nut van 't Algemeen’ ontstaan er in groote en kleine steden, zelfs in groote dorpen,

volksbibliotheken. Het zijn natuur-

Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 1

(15)

XII

lijk meest uitsluitend Hollanders die aan dit beschavingswerk medehelpen. Met de Franco-jezuïetische omwenteling van 1830 verdwijnt alles, een officiëel decreet van het ‘Gouvernement provisoire’ verklaart de Vlaamsche taal een patois en dienvolgens afgeschaft.

Een hevige schoolstrijd vangt aan, welke de afschaffing van de goede scholen tot gevolg heeft. Er bestaan geene bibliotheken meer; immers zijn er geene boeken verkrijgbaar; de Hollandsche zijn verboden; in het Vlaamsche land verschijnen er bijna geene en de ettelijke, die het licht zien, beantwoorden niet het minst aan de verreischten van ontwikkelende volksboeken. Als een staaltje der Vlaamsche litteratuur uit dien tijd, haalt de heer Fredericq aan:

Devotie van 9 en 10 dagen ter eere van Sint Franciscus-Xaverius; Hemelsch Palmhof; Isidorus de Landman; Elisa of de gevolgen van het lezen van slechte boeken; Augustina of de voordeelen van eene christelijke opvoeding, enz., enz.

Eerst in 1837 zien de eerste boeken der Vlaamsche volksschrijvers het licht.

Het wonderjaar 1566 door Hendrik Conscience;

Eigenaardige verhalen door Theodoor Van Ryswyck.

In den beginne verschenen meest romans en gedichten; eindelijk komt de beurt aan de wetenschappelijke werken.

En dit is wel de grootste verdienste der grondleggers van het Willems-Fonds, eene maatschappij in 1850 gesticht ter eere van J.-Fr. Willems, die gansch zijn leven veil had voor de volksbeschaving en de opbeuring onzer moedertaal.

Het Willems-Fonds heeft sedert zijne stichting meer dan 130 werken van ernstigen aard uitgegeven; men treft er zelfs aan in 2 en 3 deelen. Zij handelen over techniek, kunst, karaktervorming bij ons volk, sociale toestanden, zang, geschiedenis, aardrijkskunde, natuurlijke wetenschap, schoone letteren, enz.

Dat het zeker is dat onze instelling invloed oefende op het

(16)

XIII

gemoed van ons volk, ligt in het feit dat wij navolgers vonden bij de Katholieke partij (Davids-Fonds) en bij de Socialistische partij.

Het Willems-Fonds richtte ook plaatselijke werkzaamheden in. Over geheel het land verspreidden zich een veertigtal afdeelingen waarvan de Gentsche de oudste is; sedert 1868 heeft zij 450 openbare volksvoordrachten gehouden. In 1865 stichtte de Gentsche afdeeling van het W.-F. de eerste kostelooze volksboekerij in eene achterzaal van Minardskoffiehuis, Corianderstraat, met 1800 boekdeelen. Thans bezit zij 4 bibliotheken met ruim 10,000 boekdeelen. In 1865 waren er 1300 lezers die 9000 boekdeelen ontleenden en nu zijn er 2581 lezers die 34,000 boekdeelen lezen. Sedert 1865 heeft de Gentsche afdeeling ± 1,500,000 boekdeelen uitgeleend in hare 4 volksboekerijen en gaf hiervoor uit, met eene toelage van het

Gemeentebestuur de som van fr. 193,248 77.

De achtbare voordrachtgever besluit met te verklaren dat het W.-F. mag fier zijn over de verkregen uitslagen. De grondleggers hebben recht op de erkentelijkheid van het Dietsche volk; hij verzekert dat het W.-F. zal voortgaan zich te wijden aan de beschaving en de verdediging der moedertaal.

Prof. Fredericq oogstte veel bijval met zijne belangrijke rede. Aan de toejuichingen scheen geen einde te zullen komen.

Het zangkundig gedeelte was zeer voldoende. Noemen wij Mej. Marie Steurbaut en de heeren Ach. Vermeulen en Pol. Moerman, die ons vergastten op lieve Vlaamsche melodiën van Wittow, Moeremans, Duvosel, E. De Bie en Edw. Blaes.

Allen werden warm toegejuicht.

In naam der Gentsche afdeeling voegen wij onzen dank bij dien der toehoorders.

E.

Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 1

(17)

XIV

Tongeren.

Sterfgeval.

Wij vernamen de droevige tijding van den dood van den den heer J ACQUES HENNUS, echtgenoot van Mevrouw Maria D OHMEN , in leven boomkweeker, leeraar in

tuinbouwkunde, bestuurlid van de Union Horticole van Tongeren en van het Landbouw-Comice Tongeren-Sichen-Sussen en Bolré, oudvoorzitter der letter- en tooneelkundige maatschappij De Vlaamsclie Kring, onder-voorzitter der Tongersche afdeeling van het Willems-Fonds, gedecoreerd met het burgerlijk kruis van 1 e klas, geboren te Maastricht den 25 Februari 1831 en overleden te Tongeren ten gevolge van eene beroerte den 12 December 1895.

Groot was de aandoening welke dit onverwacht afsterven verwekt heeft in onze stad en overal op den buiten, waar de heer Jacques Hennus zoo gunstig bekend was door zijne wetenschappelijke lessen en zijne land- en tuinbouw-betrekkingen.

Begaafd met een helderen geest, met een gezond oordeel en tevens met een vroolijk en openhartig karakter, heeft hij gedurende eene loopbaan van meer dan 40 jaren onbetwistbare diensten aan den hofbouw en aan de boomteelt bewezen.

Dank aan zijne uitgebreide kennis, dank aan het uitstekend en methodisch talent dat hem als voordrachtgever in Noorden Zuid-Nederland deed waardeeren, heeft de heer Hennus eene menigte leerlingen in zijn vak gevormd; overal vond hij bewonderaars en werden immer zijne lessen met gretigheid gevolgd.

Als bestuurder van verschillende maatschappijen en als lid der jury in talrijke

wedstrijden en tentoonstellingen, wist hij zich steeds met veel verkleefdheid en

verstandigheid van zijne taak te kwijten.

(18)

XV

Ook de armen en de goede werken verliezen in hem een milddadigen weldoener.

De dood heeft hem met eene groote snelheid verrast, terwijl zijne sterke lichaamsgesteltenis nog lang het noodlottig uur bleek te moeten verwijderen.

Zijn afscheiden dompelt eene dierbare echtgenoote en geachte familie, in wier droefheid wij hier met zijne ontelbare vrienden innig deelnemen, in den rouw.

De plechtige teraardebestelling heeft den Zaterdag 14 December om 11 uren, onder een grooten toeloop van vrienden en kennissen, plaats gehad. Twee redevoeringen werden er in het sterfhuis uitgesproken; de eene door den heer J.

Van Hees in naam van den Vlaamschen Kring, de andere in naam van de Tongersche afdeeling van het Willems-Fonds.

(Uit Journal du Limbourg, 14 December 1895).

Utrecht.

Tamelijk wel was de opkomst Donderdag 14 November in de groote zaal van het Geb. voor K. en W., waar prof. Julius Salbe, op uitnoodiging van de Utr.

Studentenafd. van het Willemsfonds eene boeiende rede hield over ‘de muzikale zijde der Vlaamsche Beweging,’ en zijnen hoorders den indruk wist te geven, dat op het gebied der muziek de strijd even warm, de verkregen uitkomsten even belangwekkend zijn, als op dat van taal en letterkunde. Die muzikale beweging trekt zich samen om den naam van Peter Benoit.

Op deze zijde der Vlaamsche Beweging werd door den spreker het volle daglicht gew r orpen en zeker is men in Noord-Nederland nimmer zoo juist, zoo duidelijk, en zoo degelijk ingelicht omtrent die zijde der Vlaamsche Beweging, - die ik liever Vlaamsch-Nederlandsche beweging zou heeten - dan door de schoone woorden van Professor Sabbe.

Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 1

(19)

XVI

Spreker meende dat hij, na het optreden van den grooten redenaar Schaepman, vrijwel zou wegvallen.

Het tegendeel was waar!

Kondigden de bladen aan, dat men Julius Sabbe in Zuid-Nederland den

smaakvollen litterator noemt, ik zou hem tevens den smaakvollen redenaar willen noemen.

Eenvoudig, zonder overdonderingen, die dikwijls dienen om veel holle woorden achter nog veel meer vuurwerk te verbergen, deed spreker een juisten blik slaan in de taak van het Willems-Fonds, dus ook in het doel der Vlaamsche Beweging. En dat is het juist wat wij hier noodig hebben.

Een schitterend woordgespeel is goed als verpoozing, maar een degelijken gedachtengang in warme en juiste bewoording gekleed, dat hebben de denkers noodig, de belangstellenden in de zaak. En dien gaf Professor Sabbe.

De Vlaamsche Beweging, van dadelijk belang voor Zuid-Nederland, is voor Noord-Nederland belangrijk genoeg om er zich mede bezig te houden; want het geldt hier het behoud van den Nederlandschen stam.

Daarvoor is noodig dat men het Vlaamsche volk de taal van Nederland boven die van Frankrijk leert verkiezen en liefhebben en hoe kan dit, wanneer ze daar niet wordt beoefend.

Spreker heeft dit alles duidelijk aangetoond.

Zonder taalkennis geen kennis der letterkunde uit die taal voortgekomen; zonder kennis der letterkunde geen kennis der geschiedenis, geen kennis der zeden en gewoonten van het volk, waartoe men behoort. De onbekendheid met de taal sluit de gelegenheid af tot alle overige kennis.

De Vlaamsche Beweging is van algemeen belang, en daarom hoop ik nog dikwijls mannen uit Vlaanderen te hooren, die als de Brugsche leeraar, in even keurige taal, in Noord-Nederland op dat belang komen wijzen.

(Uit Volksbelang.)

(20)

XVII

Verslag over de jaarlijksche algemeene vergadering van het Willems-Fonds gehouden te Gent, in het Lakenmetershuis den 20 October 1895.

Te 10 3/4 uren nemen de heeren leden van het Algemeen Bestuur plaats aan het bureel.

De heer J. V ERCOULLIE kondigt aan dat hij door het Algemeen Bestuur aangezocht is om de zitting te leiden in afwezigheid van den heer J. Vuylsteke, voorzitter, die door ziekte en vermoeienis belet is naar de vergadering te komen.

Spreker verklaart de zitting geopend en gaat over tot de naamafroeping der stemgerechtigden, waaraan de volgende heeren beantwoorden:

Afdeeling Antwerpen: H. Mulder, Max Rooses, A.C. Van der Cruyssen, I. Van Doosselaere.

Afdeeling Avelgem: C. Matthijs.

Afdeeling Berchem: J. De Cock.

Afdeeling Brugge: C. De Bruyne, Millissen, Fr. Retsin, J. Sabbe, L. Van Gheluwe, M. Verkest.

Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 1

(21)

XVIII

Afdeeling Brussel: C. Lejour, E.H. T'Sjoen, H. Van Kalken, P. Vogelaere.

Afdeeling Dendermonde: J. Ringoot.

Afdeeling Gent: V. De Vleeschhauwer, K.D. Duyckers, P. Fredericq, G.D.

Minnaert, J. Sanglet, E. Van Overschelde, A. Van Werveke, V. Van Wilder, J.

Vercoullie.

Afdeeling Ieperen: G. Vander Stichele.

Afdeeling IJzendijke: J.J. Blindenbach.

Afdeeling Kortrijk: H. Bouez, G. Van Neste.

Afdeeling Ledeberg: J. Mac Leod.

Afdeeling Leuven: A. Carbonez.

Afdeeling Lokeren: G. Maes.

Afdeeling Ninove: A. De Cock.

Afdeeling Oostende: J. Frederichs.

Afdeeling Oudenaarde: O. Ghyselinck, Jul. Heyse.

Afdeeling Rupelmonde: Oct. Kops.

Afdeeling Schaarbeek: J. Van Meer, F. Verstraeten.

Afdeeling Tienen: K. Meysmans.

Buiten de Afdeelingen: J. Boonroy, J. De Roose, A. Du Mont, H. Loveling, G.

Staes.

I. Verslag over de werkzaamheden en algemeene Rekening van het bestuurjaar 1895. - Begrooting voor 1896.

De heer J. V ERCOULLIE , d.d. voorzitter. Ten gevolge van het laat inkomen van de verslagen der Afdeelingen (deze week werden er nog ingeleverd) was het ons niet mogelijk het Jaarboek in tijds te laten verschijnen. Wij hebben daarom gedacht het Jaarboek in drie afleveringen te moeten laten uitkomen, waarvan de eerste en derde thans in handen der leden zijn. De eerste aflevering bevat de lijst der inschrijvers met alles wat gewoonlijk die lijst voorafgaat, verder het verslag over de laatste Algemeene Vergadering en 50 blz. verslagen van Afdeelingen; de derde bevat het verslag, de rekening en de begrooting van het Algemeen Bestuur.

De tweede aflevering, die de inschrijvers eerstdaagslook zullen ontvangen, zal gevuld worden met het vervolg der verslagen van Afdeelingen en dat van ons Comiteit ter bevordering van den Nederlandschen Zang.

Misschien zijn sommigen onder u slechts in de gelegenheid

(22)

XIX

geweest het verslag van het Algemeen Bestuur eens vluchtig te overloopen. Ik acht het daarom geraden hier op de voornaamste punten te wijzen.

Vooreerst wordt eene voortdurende vermindering van het ledengetal vastgesteld, doch wij staan daarentegen voor het verheugend feit dat te Utrecht eene nieuwe Studentenafdeeling ontstond, die op dit oogenblik 113 leden telt (Toejuichingen).

De vermindering van het getal onzer inschrijvers bewijst dat de tijden zeer slecht zijn. Zij is misschien in groote mate te wijten aan den verwikkelden politieken toestand, waarin ons land verkeert. Nu echter dat die toestand aan 't opklaren is, mogen wij hopen dat de belangstelling in het Willems-Fonds levendiger zal worden en vooral dat het ledental onzer kleine Afdeelingen zal aangroeien.

Behalve de pogingen door ons Bestuur aangewend om de studie en het gebruik der Nederlandsche taal te bevorderen, zooals het schenken van belooningen aan studenten, die met voorliefde onze taal beoefenen, het zenden van een aantal vertoogschriften aan de bevoegde overheden, vermeldt het verslag ook de uitgaven welke wij dit jaar in 't licht zonden.

De inschrijvers ontvingen reeds De Legerquaestie, De Evenredige

Vertegenwoordiging, Maatschappelijke Vraagstukken en het Jaarboek over 1895.

Eerstdaags zal hun nog gezonden worden een werk van den heer Rooses: Oude en nieuwe Kunst.

De andere feiten in het verslag vermeld zullen van pas komen bij de bespreking der punten, die op de dagorde dezer vergadering staan.

Niemand vraagt het woord over het verslag van het Algemeen Bestuur, dat dus zonder aanmerkingen wordt aangenomen.

Hetzelfde geschiedt met de rekening over 1895 en het ontwerp van begrooting voor 1896.

II. Verkiezing van zeven leden van het Algemeen Bestuur voor den tijd van drie jaar, waarvan:

a) Drie die van rechtswege te Gent moeten verblijven, in vervanging der heeren Alb. Fredericq, H. Loveling en G. Staes, uittredende leden; en

Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 1

(23)

XX

b) Vier die buiten Gent mogen verblijven, in vervanging der heeren Jul. Heyse, Cam.

Huysmans, Jul. Mac Leod en Med. Verkest, uittredende leden.

III. Verkiezing van een lid van het Algemeen Bestuur, dat van rechtswege te Gent moet verblijven, voor den tijd van een jaar, in vervanging van den heer Ern. Van Overschelde, ontslaggever.

De heer J. V ERCOULLIE , d. d. voorzitter, geeft eenige uitleggingen betreffende de verkiezingen, waarna wordt overgegaan tot de stemming.

Deze geeindigd zijnde, begeven zich de heeren J. Boonroy en G. Staes, door het Algemeen Bestuur als stemopnemers aangesteld, in eene andere zaal om daar, te zamen met de heeren leden, die er belang in stellen, hunne werkzaamheid te verrichten, terwijl de vergadering de bespreking aanvangt van de volgende punten der dagorde.

De kiezing levert den volgenden uitslag op.

Zijn gekozen:

a) voor drie jaar,

MM.H. Loveling, advocaat, te Gent;

G.D. Minnaert, rustend paedagogisch bestuurder der stadsscholen, te Gent;

L. Van Aelbroeck, advocaat, te Gent;

Jul. Frederichs, leeraar aan het athenaeum, te Oostende;

Paul Neven, advocaat, te Tongeren;

A.C. Van der Cruyssen, hoofdschoolopziener, te Antwerpen;

Eug. Veulemans, bijzondere, te Ieperen;

b) voor een jaar,

M. Pr. Vermeulen, beambte, te Gent

(1)

.

Voorstellen en punten ter bespreking aangeboden.

IV. Stichting van kleine volksbibliotheken (Heer Fr. Retsin, Brugge).

De heer J. V ERCOULLIE , d.d. voorzitter. Die zaak werd

(24)

XXI

reeds verleden jaar in de gewone Algemeene Vergadering besproken en ter verdere uitvoering voorbehouden voor de buitengewone Algemeene Vergadering van 1895, die echter bij gebrek aan eene voldoende dagorde geene plaats had.

Spreker leest het gedeelte van het verslag over de Algemeene Vergadering van 1 November 1894, dat op de stichting van kleine volksbibliotheken betrekking heeft en waaruit blijkt dat de leden werden uitgenoodigd om uit te zien naar personen buiten de Afdeelingen, die zulke bibliotheken in hun huis zouden willen nemen.

De heer F R . R ETSIN (Brugge). Ik heb weinig te voegen bij hetgeen de heer Voorzitter heeft gezegd. Verleden jaar kwam een voorstel van de Vlaamsche Jonge Wacht van Gent in behandeling om eene rondreizende bibliotheek te stichten. Dit voorstel bleek weinig belangstelling te verwekken; daarom heb ik het in dien zin gewijzigd dat er kleine volksbibliotheken zouden ingericht worden zooveel mogelijk in gemeenten, waar wij geene Afdeeling hebben. Er zijn weinig Afdeelingen in ons land in betrekking met het getal gemeenten. 't Is niet in het Willems-Fonds dat ik moet uitweiden over het nut der volksbibliotheken. Er zou jaarlijks door het Algemeen Bestuur eene zekere som kunnen uitgestoken worden om er langs alle kanten te doen ontstaan of te onderhouden. Dat de zaak mogelijk is, blijkt niet alleen uit het voorbeeld dat ik reeds verleden jaar heb aangehaald, maar ook uit andere, die ik er zou kunnen bijvoegen.

Ik zie in het verslag van het Algemeen Bestuur dat verscheidene Afdeelingen ook volksbibliotheken hebben gesticht buiten hunne zetelplaats. Ik wensch die

Afdeelingen daarover geluk en hoop dat hun voorbeeld door andere zal gevolgd worden. Maar ook buiten de Afdeelingen moeten volksboekerijen ontstaan en het Algemeen Bestuur zou moeten het initiatief nemen om personen te vinden, die er in hun huis willen vestigen.

De heer J. V ERCOULLIE , d. d. voorzitter. Ik moet doen opmerken dat het plan zeer schoon is, maar dat het moeilijk zal zijn personen te vinden, die de taak, welke de heer Retsin verlangt, op zich zullen willen nemen.

De heer M. R OOSES (Antwerpen). Heeft het Algemeen Bestuur reeds naar dergelijke personen uitgezien?

Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 1

(25)

XXII

De heer J. V ERCOULLIE , d.d. voorzitter. Het Algemeen Bestuur had niets te doen.

Het verslag over de vergadering van 1 November 1894 zegt dat de leden verzocht werden tegen de buitengewone Algemeene Vergadering van 1895 te trachten in hunne gemeente of elders iemand te vinden, die in zijn huis de kern eener volksbibliotheek wil vormen.

Het Algemeen Bestuur heeft reeds ondervinding in dien zin opgedaan. Het heeft verscheidene malen nieuwe toegevoegde bestuurleden willen aanwerven en meesttijds moeten ondervinden dat de personen tot wie het zich wendde, niet aannamen of na een paar jaren van hun mandaat afzagen.

Voor een drietal jaren hadden wij van iemand, die goed op de hoogte is van de toestanden in de Vlaamsche streken, eene lijst ontvangen van personen, die voor de volksverlichting zeer werkzaam zijn. Niemand van die gansche lijst heeft het mandaat van toegevoegd bestuurlid van het Willems-Fonds willen aanvaarden. Ik denk daarom dat het voor het Algemeen Bestuur zeer moeilijk zou zijn om iemand te vinden, die eene kleine volksboekerij in bewaring zal willen nemen.

De heer M. R OOSES (Antwerpen). Ik meen dat de zaak tot geen uitslag zal leiden, indien zij aan de leden wordt overgelaten. Wat mij getroffen heeft, is het groot getal volksbibliotheken door de Afdeelingen buiten hunne zetelplaats ingericht. Ware 't niet voorzichtig te besluiten dat het Algemeen Bestuur aan de Afdeelingen zal opdragen uit te zien naar gemeenten, waar er mogelijkheid is eene volksboekerij te stichten? Er kunnen op die wijze misschien meer vruchten en degelijker uitslagen bekomen worden.

De heer J. V ERCOULLIE , d.d. voorzitter. Heeft de heer Retsin vrede met het voorstel van den heer Rooses?

De heer F R . R ETSIN (Brugge). Het voorstel is goed, maar ik vrees dat het tot de vrome wenschen zal behooren. Ik weet dat, als iets aan het Algemeen Bestuur wordt opgedragen, het zeer stipt en voorbeeldig wordt uitgevoerd en zou daarom liefst in dien zin willen zien besluiten. Het Algemeen Bestuur kan de medewerking der Afdeelingen inroepen, want het kan natuurlijk niet zelf in al die kleine plaatsen naar vertrouwde en bereidwillige leden zoeken.

De heer M. R OOSES (Antwerpen).Het was ook mijne meening

(26)

XXIII

de tusschenkomst van het Algemeen Bestuur in te roepen.

De heer F R . R ETSIN (Brugge). Ik wensch dat de Algemeene Vergadering de zaak zoo zou begrijpen dat bedoelde volksbibliotheken zouden ingericht worden door het Algemeen Bestuur met medewerking der Afdeelingen.

De heer M. R OOSES (Antwerpen). De Afdeelingen zouden dus maar als 't ware tusschengevoegde personen zijn.

Aangenomen.

V. a) Uitgave van een tijdschrift.

b) WenschelijKheid om een maandelijksch verslag te doen uitkomen waartoe iedere Afdeeling het hare zou bijdragen (Studentenafdeeling Utrecht).

De heer J. V ERCOULLIE , d.d. voorzitter. De uitgave van een tijdschrift werd reeds in de vorige Algemeene Vergadering besproken en gunstig onthaald. De quaestie werd voor verder onderzoek verzonden naar het Algemeen Bestuur.

De uitslag van dit onderzoek werd gevoegd bij de dagorde der huidige vergadering en luidt als volgt:

Het Tijdschrift van het Willems-Fonds.

De uitgave van een tijdschrift werd door de laatste Algemeene Vergadering naar het Algemeen Bestuur ter studie verzonden. Het Algemeen Bestuur heeft bevonden dat de geldmiddelen toelaten om, in de plaats van de tegenwoordige uitgaven, aan de leden te leveren: 1. één boekdeel van ± 150 blz. en 2. een tijdschrift in

maandelijksche afleveringen van 80 blz., alles in het formaat der tegenwoordige uitgaven.

De 16 eerste blz. van elke aflev. zouden uitmaken het officiëel gedeelte, gevende nieuws over het Algemeen Bestuur en de Afdeelingen, verslagen, ledenlijsten, enz.

De overige 64 blz., zijnde het niet officiëel gedeelte, zouden gewijd zijn aan letteren, kunsten en wetenschappen.

Het tijdschrift zou in den handel gebracht worden in zijn geheel tegen den prijs van 6 fr., en de voornaamste artikelen als boekdeelen of brochures tegen een prijs in verhouding met hun omvang.

Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 1

(27)

XXIV

Ofschoon die handelsprijs dezelfde is als de minimum-bijdrage van het

Willems-Fonds, is het voor dengene, die het Tijdschrift wenscht te bezitten, toch nog voordeeliger lid te zijn van het Willems-Fonds, vermits hij als zulk benevens het Tijdschrift nog een boekdeel ontvangt en bovendien al de rechten bezit van lid van het Willems-Fonds en van zijn Afdeeling.

De medewerkers aan het niet officiëel gedeelte zouden een honorarium van twee frank per blz. genieten. Het Algemeen Bestuur zou ook met het Tijdschrift

handelsannoncen publiceeren, die, gezien de groote verspreiding van het Tijdschrift, een uitstekend publiciteitsmiddel zouden zijn.

Aan deze Algemeene Vergadering te beslissen of zij verlangt dat een Tijdschrift in die voorwaarden uitgegeven worde.

Het Algemeen Bestuur ziet in deze uitgave o.a. twee voordeelen:

a) Zoo zullen alle leden geregeld elke maand nieuws krijgen van het Willems-Fonds;

b) Zoo zal er middel zijn om in afgewisselde artikelen de leden op de hoogte te houden van de vragen van den dag, wat door middel van boeken niet mogelijk is.

Bij de voordeelen, aan de medewerkers aan het niet officiëel gedeelte verleend, moet nog gevoegd worden dat zij boven hun honorarium 25 present-exemplaren van hun artikel ontvangen en bovendien nog 75 overdrukken aan factuurprijs kunnen bekomen mits de verbintenis aan te gaan deze niet in den handel te brengen.

Bij de voordeelen, die het Algemeen Bestuur ziet in de uitgave van een tijdschrift, komt nog dit dat men veel gemakkelijker artikels krijgt dan boeken.

De heer A. D E W AELE (Gent) vraagt of de aangekondigde werken van Rooses en Loveling ook in het tijdschrift zullen opgenomen worden.

De heer J. V ERCOULLIE , d.d. voorzitter. Die werken en ook die van de heeren Scheire

en De Quéker zullen afzonderlijk uitgegeven worden zoo mogelijk met het overschot

van het crediet tot uitgave van boeken van de vorige jaren.

(28)

XXV

De heer M. R OOSES (Antwerpen). Die voorspiegelingen zijn zeer schitterend, maar indien zij niet konden verwezenlijkt worden zonder het verschijnen van het tijdschrift uit te stellen, zou het, dunkt mij, geen bezwaar opleveren een of twee dier werken in het tijdschrift op te nemen. Het ware zeer te betreuren indien dit niet kon uitkomen met 15 December of 1 Januari aanstaande.

De heer J. V ERCOULLIE , d. d. voorzitter. Het Algemeen Bestuur zal rekening houden met de opmerkingen van den heer Rooses.

De heer A. C. V AN DER C RUYSSEN (Antwerpen) stelt twee vragen: 1 o Is het Algemeen Bestuur verzekerd van genoegzame medewerking om gedurende zekeren tijd het tijdschrift te kunnen laten verschijnen? 2° Zal de schrijver van een artikel

verantwoordelijk zijn of zal er zooals vroeger eene commissie van beoordeeling benoemd worden?

De heer J. V ERCOULLIE , d.d. voorzitter. Op de eerste vraag zal ik antwoorden dat tijdschriften altijd meer kopij hebben dan zij kunnen uitgeven. Op de tweede dat het Algemeen Bestuur zeer goed onderscheid maakt tusschen het officiëel en het niet officiëel gedeelte van het tijdschrift. Voor het eerste blijft het verantwoordelijk, voor het andere slechts onrechtstreeks. Voor dit laatste moet de opstelraad natuurlijk vrijgelaten worden om zonder verdere goedkeuring van het Bestuur te verwerpen of aan te nemen wat hij wil.

De heer J. S ABBE (Brugge). In den grond ben ik niet zeer ingenomen met het tijdschrift, doch ik zie dat het onder de leden bijval heeft. Ik zal dus niet verder aandringen, maar druk den wensch uit dat het afzonderlijk boek, hetwelk nevens het tijdschrift zal verschijnen, in dien aard gekozen worde dat het zooveel mogelijk aan alle leden genoegen doet, bijvoorbeeld in den zin door de Afdeeling Utrecht aangeduid. Wij mogen in elk geval toch geene werkjes meer uitgeven waarin gedachten tegenstrijdig met de onze, zooals de gewapende natie, worden verdedigd.

De heer J. V ERCOULLIE , d.d. voorzitter. De vraag door den heer Sabbe opgeworpen, maakt inbreuk op het volgende punt der dagorde. Wat De Legerquaestie betreft, in dit werkje

Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 1

(29)

XXVI

worden de verschillende stelsels van landsverdediging uitgelegd; alleen blijft de schrijver wat langer verwijlen bij zijn eigen stelsel.

De heer E. T IJTGAT (Gent). Het blijkt uit de mededeelingen van den heer Secretaris dat de ingezonden artikels zullen onderworpen worden aan eene commissie. Zal het oordeel dier commissie zich nu bepalen tot de letterkundige of tot de

wetenschappelijke waarde van het artikel, of zal het zich ook uitstrekken tot de gedachten? Het Algemeen Bestuur zou in principe moeten aannemen dat de commissie den vorm der ingezonden stukken beoordeelt, maar verder de schrijvers vrijlaat hunne eigene gedachten uit te drukken.

De heer J. V ERCOULLIE , d. d. voorzitter. De commissie zal zich houden binnen de grenzen der Algemeene Grondslagen van het Willems-Fonds.

De heer E.H. T'S JOEN (Brussel). Verleden jaar heb ik met den heer G.D. Minnaert het ontwerp van uitgave van een tijdschrift bestreden. Sedertdien heb ik met den heer A. De Cock over de zaak gesproken, en heb vrede met de uitleggingen van het Algemeen Bestuur. Ik wees vooral op de practische moeilijkheden die zich zouden hebben voorgedaan; die moeilijkheden thans vermeden zijnde, ben ik van mijne meening teruggekomen. De belletrie zal straks ter sprake komen. Ik druk den wensch uit, dat daaraan eene ruime plaats verleend worde (Toejuichingen).

De heer M. R OOSES (Antwerpen). De bezwaren wat de richting van het tijdschrift betreft, zijn voorbarig. De keus der uitgegeven boeken heeft tot nu toe zeer weinig te wenschen overgelaten. De leden waren daarover in 't algemeen tevreden.

De quaestie der belletrie, die thans is opgeworpen, is van tamelijk kieschen aard.

Ik denk dat het tijdschrift moet gewijd zijn aan wetenschappelijke verhandelingen:

geschiedenis, staatkunde, staathuishoudkunde, kunsten, wetenschappen, vragen van den dag, enz. Novellen, gedichten en dergelijke moeten wij in eens buitensluiten.

Het Willems-Fonds is nooit eene maatschappij geweest om de zuivere letterkunde

aan te moedigen. Ik denk dat eene groote moeilijkheid zou

(30)

XXVII

vermeden worden met de belletrie uit het tijdschrift te bannen. Voor bijdragen in dit vak zijn er tijdschriften genoeg.

Daarbij hoeft aangemerkt te worden dat bellettristische schriften beter hunne plaats zouden vinden onder de afzonderlijke uitgaven. Novellen in tijdschriften zijn over 't algemeen van minder allooi, terwijl boeken van langen adem doorgaans de vruchten zijn van een schrijver, die zich heeft ingespannen.

De heer E.H. T'S JOEN (Brussel). Ik geloof dat het tijdschrift moet beantwoorden aan den wensch der leden van het Willems-Fonds. Opgevat volgens het stelsel Rooses zou het misschien te droog worden. De heer Paul Fredericq heeft vroeger reeds eens gewaarschuwd tegen oververzadiging van sociale werken. Ik heb mij verleden jaar den tolk gemaakt van de strooming naar een grooter aandeel der belletrie in onze uitgaven. Volgens mij zouden wij den Gids, den Tijdspiegel en andere meer van dien aard als model voor ons tijdschrift moeten nemen. Anders zal het belang er van geheel en al verdwijnen (Toejuichingen).

De heer P AUL F REDERICQ (Gent). Men moet vooral de rol van het Willems-Fonds in ons land in het oog houden. Tot nu toe heeft het Willems-Fonds er zich op toegelegd zulke werken uit te geven, die anders bij gebrek aan een voldoende lezend publiek, niet zouden verschijnen, en heeft stelselmatig de novellen, romans, gedichten, enz.

geweerd. Indien dus deze soort van bijdragen wordt toegelaten, wijkt het tijdschrift van de roeping van het Willems-Fonds af. Ik dring er sterk op aan dat van het tijdschrift iets anders gemaakt worde dan de bestaande tijdschriften. Met die moeilijkheid weg te nemen, bewijzen wij eenen dienst aan het Algemeen Bestuur.

Tot hiertoe heeft het Willems-Fonds geene andere bellettristische werken uitgegeven dan die eene hooge letterkundige waarde hebben en reeds door voorgaande uitgaven de proef der publiciteit schitterend hadden doorstaan. Gaan wij nu beginnen met in onze uitgaven de middelmatige letterkunde op te nemen, dan zullen wij daarmede geen voordeel aan het Willems-Fonds aanbrengen (Toejuichingen).

De heer F R . V ERSTRAETEN (Schaarbeek). Ik ben van het

Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 1

(31)

XXVIII

gevoelen van den heer T'Sjoen, niet van dat der heeren Rooses en Fredericq. Zeker ware het wenschelijk een uitsluitend wetenschappelijk tijdschrift te kunnen uitgeven, maar ik heb de overtuiging dat zulke uitgave, voor 't oogenblik, geen nut zal aanbrengen aan het Willems-Fonds. Er wordt nu juist altijd beweerd dat onze boeken ter zijde gelegd worden, omdat zij te wetenschappelijk zijn. Ik wil niet vragen uitsluitend bellettristische bijdragen op te nemen, maar dan toch eenige om smaak in het lezen te doen krijgen. Ik ben verzekerd dat een tijdschrift opgevat zooals de heeren Rooses en Fredericq het willen, niet zal beantwoorden aan de behoeften.

Het tijdschrift moet bevatten en wetenschap en belletrie.

De heer E. T IJTGAT (Gent). Ik steun het voorstel der heeren Rooses en Fredericq.

Onze leden hebben gelegenheid genoeg om te leeren lezen. Ik geloof dat de voorgaande spreker eene verkeerde gedachte heeft over hetgeen het volk leest.

Het vraagt in onze volksbibliotheken niet alleen romans en novellen, maar ook vele wetenschappelijke werken.

De heer F R . V ERSTRAETEN (Schaarbeek). Op 100 lezers is er één die wetenschappelijke boeken vraagt.

De heer E. T IJTGAT (Gent). Leer dan die 99 andere ook wetenschap lezen.

De heer M. R OOSES (Antwerpen). Er heerscht klaarblijkelijk verwarring tusschen de bezoekers onzer volksbibliotheken en de leden van het Willems-Fonds. De bezoekers onzer volksbibliotheken zijn minder ontwikkeld op het gebied van onderwijs.

Wij zijn een nieuw tijdperk ingetreden, de maatschappelijke en politieke toestanden

zijn veranderd. Op wie kunnen wij nu beter rekenen voor de verspreiding onzer

gedachten dan op onze eigene leden? Of wel leven deze leden in eene andere

wereld dan wij, of wel stellen zij evenals wij belang in de vragen van den dag. Er

wordt thans meer ontwikkeling gevraagd dan vroeger, wij moeten ons volk onze

gedachten laten kennen over de vraagstukken, die zich voordoen. Wat heeft de

groote uitbreiding van het socialisme bewerkt? De propaganda in dien zin. Die

propaganda moge op valsche

(32)

XXIX

beschouwingen berusten, wij moeten toch het feit vaststellen.

Onze burgerij staat ten achter in de behandeling van de meeste vraagstukken van den dag. Wij moeten onzen tijd volgen of liever vooruitgaan. Wat ons warm kan maken, is de opleiding van het volk. Laten wij sommigen onze boeken

onopengesneden liggen. Wij moeten ons geen grooter illusie maken over den bijval onzer bellettristische tijdschriften; zij hebben alle weinig lezers: drie à vijfhonderd ten hoogste. Ziedaar de geestdrift voor de belletrie. En wat zien wij daarentegen in andere landen? Het boekje van Richter, waarvan onze leden in de onlangs

verschenen Maatschappelijke Vraagstukken eene vertaling ontvingen, werd in Duitschland op een paar jaren verspreid op 200.000 exemplaren. Wanneer dergelijke brochures daar 200.000 lezers vinden, zou het zeer te verwonderen zijn indien wij hier niet het 60 e gedeelte belangstellenden ontmoetten. Laat ons die richting inslaan en binnen twee of drie jaar zal de boom wel vruchten dragen (Toejuichingen).

De heer J. V ERCOULLIE , d.d. voorzitter. De voorstellen der heeren Rooses en Fredericq wijzigen eenigszins de opvatting, die het Algemeen Bestuur van het tijdschrift had. Ik ben het eens met de heeren T'Sjoen en Verstraeten. Ik geef toe dat het leeuwenaandeel toekomt aan de wetenschap, maar ik zie in de bellettristische bijdragen het middel om de pil te vergulden.

De heer A. D E W AELE (Gent). Uit de discussie blijkt dat wij niet te akkoord zijn. Gaat dit verschil zich niet uitstrekken tot al de leden en zou het niet goed zijn hier geen besluit te nemen, maar eerst eene soort van referendum in te richten onder de Afdeelingen?

De heer F. L EMAJEUR (Gent). Er wordt beweerd dat sommige leden de boeken niet opensnijden. Zij, die ze opensnijden, zijn degenen, die de opgedane kennis meestalgebruiken ter ontwikkeling der minderen. Het is dus volgens hunne behoeften dat het tijdschrift moet ingericht worden. Nu en dan eene bellettristische versnapering zou nochtans geen kwaad kunnen.

De heer J. V ERCOULLIE , d. d. voorzitter. Aan den heer De

Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 1

(33)

XXX

Waele moet ik antwoorden dat de vraag genoegzaam is toegelicht om niet meer uitgesteld te worden. Er bestaat alleen eene wijziging in de strekking: Zal het tijdschrift zuiver wetenschappelijk of gemengd zijn?

De heer M. R OOSES (Antwerpen). Mijn voorstel is een conservatief voorstel. Ik vraag dat het Willems-Fonds voor zijn tijdschrift de richting blijve volgen, die het tot nu toe voor zijne uitgaven heeft gevolgd.

Wat het afzonderlijk boek betreft, dat nevens het tijdschrift zal verschijnen, ik begrijp zeer wel dat daar aan de belletrie eene plaats worde opengelaten.

De heer J. V ERCOULLIE , d.d. voorzitter. Er zijn dus twee voorstellen: dat van den heer Rooses om in het tijdschrift enkel wetenschap en kunst te behandelen, natuurlijk in den breedsten zin dier woorden; en dat van den heer Verstraeten om daarnevens ook de letteren op te nemen.

De heer P AUL F REDERICQ (Gent). Wij vragen niet dat het tijdschrift ongenietbaar zou zijn. Letterkundige geschiedenis en dergelijke meer bijvoorbeeld is ook wetenschap.

Wij willen enkel vermijden dat men onze leden bezighoude met de vrijage van Jan en Mietje of met zangen over murmelende beekjes.

De twee voorstellen worden in stemming gelegd: dat van den heer M. Rooses wordt aangenomen.

VI. Zeer groote wenschelijkheid van meer bellettristische uitgaven boven wetenschappelijke (Studentenafdeeling Utrecht).

De heer M. R OOSES (Antwerpen). Het schijnt dat de heeren van Utrecht enkel bedoelen de politiek buiten onze uitgaven te sluiten.

De heer P AUL F REDERICQ (Gent) stelt voor de bespreking uit te stellen tot wanneer afgevaardigden van Utrecht zullen tegenwoordig zijn.

De heer J. S ABBE (Brugge). Hier sluit zich aan hetgeen ik reeds vroeger heb gezegd.

Utrecht vraagt geene uitsluitende uitgave van romans, maar wenscht dat de boeken

zoodanig gekozen worden dat zij zoo mogelijk alle leden bevredigen.

(34)

XXXI

De heer V. V AN W ILDER (Gent) sluit zich aan bij het voorstel van den heer P.

Fredericq.

De heer J. V ERCOULLIE , d.d. voorzitter. Het voorstel blijkt zonder onmiddellijk belang omdat wij nog voor een jaar voorzien zijn van uitgaven.

De discussie wordt gesloten.

VII. Ware het niet beter de bijdragen van het Willems-Fonds te innen in de maanden Juni of Juli al moest die maatregel slechts op de kleine steden toegepast worden? (Afdeeling Tongeren.)

De heer J. V ERCOULLIE , d.d. voorzitter. Het voorstel gaat uit van de Afdeeling Tongeren, doch werd vroeger ook reeds door andere Afdeelingen, waaronder Brugge, gedaan. Het heeft vooral tot doel te bekomen dat de Afdeelingen reeds van in October in bezit zijn van de hun toekomende gelden en van de lijst hunner leden, die betaald hebben.

Het voorstel zou dus twee voordeelen opleveren. Het Algemeen Bestuur heeft het reeds onderzocht en is voor de aanneming mits trapsgewijze invoering.

Gedurende drie achtereenvolgende jaren zou de inning der bijdragen eene maand vervroegd worden.

Het voorstel wordt aangenomen.

VIII. De moedertaal als voertaal in het lager onderwijs. Wat ligt op den weg van het Willems-Fonds om bestaande of gebeurlijke misbruiken te keer te gaan? (Afdeeling Brussel.)

De heer E.H. T'S JOEN (Brussel). De vierde wet op het lager onderwijs in België werd vóor eenige maanden gestemd, en nog zijn de Vlamingen er niet in geslaagd in de wet het zoo redematig beginsel te doen neerschrijven: Onderwijs in en door de moedertaal. Nochtans hebben ze dat gewichtig beginsel nooit uit het oog verloren.

De jaarboeken der Vlaamsche Beweging getuigen op iedere bladzijde de

krachtsinspanning van een volk, dat de wet wil doen samengaan met het gezond verstand en de voorschriften der onderwijskunde, en daarom sinds meer dan 60 jaren den reuzenstrijd

Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 1

(35)

XXXII

streed tegen hen, die zijne geestesontwikkeling zoeken te stremmen en zijne grootheid te smoren.

Artikel 6 der wet van 23 September 1842 bepaalt zich, op het stuk van het onderwijs der talen, tot het volgende:... ‘en, volgens de plaatselijke behoeften, de beginselen der Fransche, Vlaamsche of Duitsche taal.’

Alzoo, art. 5 der wet van 1 Juli 1879: ‘de beginselen der Fransche, Vlaamsche of Duitsche taal, volgens de plaatselijke behoeften.’ (Vermits men de wet wijzigde, heeft men het noodig geoordeeld, de bepaling van plaats te veranderen!)

Art, 4 der wet van 20 September 1884 en art. 4 der nieuwe wet van 13 September 1895 dreven den eerbied voor oude teksten (waar het de Vlamingen en hunne belangen betreft) nog verder, en behielden eenvoudig de bepaling in de wet van 1879 opgenomen. Eene wijziging in 1895 door den Brusselschen

volksvertegenwoordiger De Vriendt voorgesteld en bij de 1 e lezing aangenomen, gaf voldoening aan den recbtmatigen eisch der Vlamingen; ook werd ze bij de 2 e stemming plechtstatig verworpen. Daarover verder.

Was de wijziging van den heer De Vriendt nutteloos, zooals sommigen beweerden, of moest ze grievende misbruiken te keer gaan? Men oordeele.

Verschillende gemeentebesturen, in gemeenten met eene aanzienlijke bevolking, hadden eene hoogst eigenaardige manier, om door het taalonderwijs in de

plaatselijke behoeften te voorzien. Franschgezind tot in het merg, waren ze natuurlijk van meening, dat de Fransche taal overal de hegemonie toekwam, en ze gaven daarom het goede voorbeeld ze aan Vlaamsche kinderen op te dringen. Aldus gingen ze onze nationaliteit versterken, vrede en eendracht zaaien tusschen Walen en Vlamingen, de kroon zetten op de onsterflijke beginselen van 1830! In Brussel en omvang, in meestal de gemeenten met gemengde bevolking, troonde de Fransche taal als koninginne in de scholen, en het verafschuwde Vlaamsch kon zich met de rol van Asschepoester tevredenstellen. En later, toen in de stad Brussel verbetering kwam, dank aan de bemoeiingen van den heer Buls, toenmaligen schepen van openbaar onderwijs, bleef het Fransch, nu eens als voertaal, dan als hoofdtaal, den voorrang behouden.

De heer Buis had inderdaad bevolen in alle scholen

(36)

XXXIII

Vlaamsche klassen in te richten, toen de bijval verworven door de Vlaamsche klasse in de modelschool veler oogen had geopend. Edoch, in die klassen bleef het Nederlandsch slechts voertaal voor drie studiejaren; in het vierde jaar, streefde 't Fransch het ter zijde, om in de twee hoogere klassen weer te zegevieren. Eene toegeving, die de heer Buls, ondanks zijne bekende overtuiging en zijne bekendheid met de stelregels der onderwijskunde, brengen moest aan de eischen der mode en de verblindheid der ouders!

Zijn opvolger, de heer André, was zeker de meening toegedaan, dat drie jaren Vlaamsch onderwijs bij de kinderen eene te zware spijsvertering zouden veroorzaken, want hij deed er een jaar af. In het 3 e studiejaar bloeit voor de Vlamingen van pas acht jaar het heerlijke stelsel van het tweetalig onderwijs, en in de drie hoogere klassen wordt het Nederlandsch door het Fransch overschaduwd. Dat men er nooit aan denkt, Franschsprekende kinderen aan zulk geestverheffend stelsel te

onderwerpen, hoeft geen betoog.

In de voorsteden werd vóór 20 à 30 jaren veel meer eerbied betoond voor de taal der Vlaamsche meerderheid dan wel te Brussel. Maar stillekens aan krabde men achteruit, terwijl Brussel verbeterde. Vroeger begon men door den band in de voorsteden het onderwijs met het Nederlandsch en er waren natuurlijk Fransche klassen voor jonge Walen en verfranschte jonge Vlamingen. Toen het getal dezer steeg, vond men het echt gepast, practisch en vaderlandslievend het tweetalig stelsel in te voeren; op die wijze zou toch iedereen de twee talen kennen! Heden is het masker afgeworpen: bijna overal bestaat het tweetalig stelsel nog alleen op het papier, en het Fransch is eenvoudig weg de voertaal. Geen wonder: sedert 1879 heeft men een heelen boel onderwijzers en vooral onderwijzeressen aangesteld, die onbekwaam zijn, in 't Nederlandsch te doceeren.

De Waalsche Gemeenteraadsheeren en hun aanhang bewegen hemel en aarde, om kozijntjes en nichtjes uit de Wallonie eene plaats te bezorgen. Dikwijls worden de candidaten ook gekozen onder de normalisten van Brussel. Daar bestaan drie normaalscholen: twee zijn gemeentelijke gestichten, en de derde (voor meisjes) is van den Staat. Het is zeer zeldzaam, dat die gestichten onderwijzers en

onderwijzeressen vormen, in staat om een eenvoudige les in het Nederlandsch

Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 1

(37)

XXXIV

te geven. Geen wonder: alle vakken, behalve de Nederlandsche taal, worden in het Fransch onderwezen. Eenige welgezinde leeraars geven in de normaalscholen der stad daarbij de technieke termen in beide talen. Maar waar het euvel erg wordt, is in de normale afdeeling (juffrouwen) van den Staat. Die wordt door de Regeering als eene Waalsche beschouwd; bij het ingangsexamen telt het Nederlandsch niet onder de verplichtende vakken, en de Vlamingen, die niet zeer sterk zijn in het Fransch, worden er behoorlijk buitengehouden. Onder de wet van 1879, moesten de candidaten examen afleggen, vóor de intrede, over de beginselen eener tweede taal. Thans wordt dit niet meer vereischt.

Maar, zal men zeggen, deze stelregel geldt ook voor de Vlaamsche gewesten.

Doch hier zijn andere toestanden; iedereen, die zich op zestienjarigen ouderdom voor de normaalschool aanbiedt, kent reeds Fransch. In de normaalschool zelf, worden verschillende vakken in die taal onderwezen, om de leerlingen het gebruik aan te prijzen en te vergemakkelijken. Men ziet het, twee maten en twee gewichten!

En men vergete niet, dat in 't Vlaamsche land nog slechts twee normaalscholen voor onderwijzers en eene voor onderwijzeressen bestaan. Toch is niemand in 't ministerie op de gedachte gekomen, de normale afdeeling van Brussel ook maar gedee telijk te vervlaamschen.

De voorstad Molenbeek is eene oasis in de Brusselsche woestijn; daar heeft het Nederlandsch als voertaal stand gehouden; voor de - niet zeer talrijke - Waalsche kinderen heeft men de noodige Fransche klassen ingericht, en 't is slechts in den hoogeren graad, dat het Fransch onze taal ter zijde streeft, zonder ze te

overvleugelen.

In het landelijk gedeelte van Elsene, Anderlecht en Schaarbeek blijft het Vlaamsch de hoofdtaal, met een ernstig onderwijs van 't Fransch als tweede taal. Nu en dan worden pogingen aangewend, om het tweetalig stelsel aan uitsluitend Vlaamsche kinderen op te dringen, zooals vóor eenige jaren te Anderlecht. Dat stelsel bloeit min of meer schitterend in buitengemeenten rondom Brussel: Ukkel, Vorst,

Watermaal-Boschvoorde, Audergem, enz.; ook in vele grensgemeenten, (Meesen, Ronse, Everbeke, enz.)

Vruchteloos zijn de pogingen van de onderwijzers, om de franschdolle overheden

te overtuigen; het Fransch is immers

(38)

XXXV

eene wereldtaal, de princiepen van 1830 zijn op 't spel, en daarmee is de zaak geklonken! De hachelijke, half barbaarsche toestand van de werkersklasse in de gemeenten, waar zulk verstompend onderwijs wordt verstrekt, is niet bij machte de kleurblindheid der verfranschers te doen verdwijnen. De coloniën mogen vergaan, als hunne princiepen maar zegepralen!

Maar, hoort men zeggen, en de Regeering? en hare schoolopzieners? Wie heeft al hooren zeggen, dat de Regeering zich bemoeid heeft met de voertaal in de lagere gemeentescholen? Werden ooit aan de gemeenten zelfs beleefde opmerkingen gemaakt? En de schoolopzieners? Enkelen loken welwillend de oogen of keurden de gemeentebesturen in hunne franschdolheid goed. Het is immers niet aangenaam in slechte verhouding te staan met invloedrijke overheden. Anderen wilden zich van hunne plichten kwijten (men leze de verklaringen van den heer Vercamer,

oud-schoolopziener, in den provincieraad van Brabant, 1894), maar de gemeenten sloegen hunnen goeden raad in den wind, ontmoedigden de ijverige ambtenaars, en de kwaal nam toe.

In de betalende scholen, woekerde ze sinds lang; alleen in Antwerpen en Gent flikkerden eenige lichtpunten.

Vrienden van het vrij onderwijs hebben steen en been geklaagd over de

verfransching, die in vele private scholen woedt. De studenten in hunne strijdbladen, de heer Coremans in de Kamer klaagden de misbruiken aan, edoch hunne stem klonk in de woestijn. Het is algemeen bekend, dat de scholen bestuurd door kloosterlingen in Vlaanderen, broeinesten zijn van verbastering en verfransching.

Allen herinnert ge u de ontroering, die zich lucht gaf vóor en tijdens de bespreking der nieuwe wet pp het lager onderwijs. De strekkingen dier wet, uit een godsdienstig en geldelijk oogpunt, hielden zoo zeer de openbare meening in beslag, dat onze oude Vlaamsche Zaak bijna te eenen male uit het oog werd verloren. Edoch eenigen wraakten, en de rechtzinnige en overtuigde Brusselsche volksvertegenwoordiger, Juliaan De Vriendt stelde, in zitting van 3 Augustus, eene wijziging voor aan art. 4, van den volgenden inhoud: ‘De voertaal van het onderwijs zal de Nederlandsche zijn in al de lagere scholen van de Vlaamsche gemeenten, en de Fransche, in al de lagere scholen der Waalsche gemeenten.’

Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 1

(39)

XXXVI

Hij ontwikkelde zijn amendement in onze taal, te midden van het gewoon in zwang gekregen Waalsch rumoer. Hij betoogde in korte en passende bewoordingen de noodzakelijkheid van het gebruik der moedertaal als voertaal: in geval van verzuim, wordt de geest verstompt, geene taal behoorlijk aangeleerd; niets blijft over - dan volslagen onwetendheid.

Minister Schollaert bestreed de voorgestelde wijziging als onnoodig. Zeker moet het onderwijs in de moedertaal worden gegeven; maar zulks wordt algemeen gedaan, het tegenovergestelde is eene onmogelijkheid, en daarvan kende de minister geene voorbeelden. Daarenboven is het wenschelijk beide talen aan te leeren, en met De Vriendt's wijziging, wordt zulks onmogelijk in de hoogere klassen.

Den 6 n Augustus werd gestemd bij blijven zitten en opstaan. De wijziging werd aangenomen; de helft der leden van de rechterzijde, meestal de progressisten en socialisten hadden er hunne goedkeuring aan gehecht.

Den 14 n Augustus had de tweede stemming plaats. De Franschdolle pers had zich intusschen met de zaak bemoeid, de wijziging verkeerd voorgesteld en er vuur en vlam tegen gespuwd. Nieuwe profeten op het gebied der onderwijskunde verkondden de oude franskiljonsche leer, o.a. de vieze breugel, die het volgende in ‘Le Soir’ van Brussel neerschreef: ‘Bij 't eerste zicht, schijnt de wijziging goed; maar iedereen weet, dat men eene taal aanleert, door ze te spreken; het Fransch zij dus de voertaal van 't onderwijs in de Vlaamsche gewesten, en het Vlaamsch, in de Waalsche.’

Minister de Burlet verzocht in bijzonder gesprek den heer De Vriendt zijne wijziging in te trekken of aanzienlijk te veranderen. Waarschijnlijk om geuite bezwaren weg te ruimen, legde de heer Vander Linden het volgende amendement neer: ‘Evenwel zal, in gemengde gemeenten, het onderwijs mogen gegeven worden in beide talen.

De Regeering duidt de gemengde gemeenten aan.’

De heeren Coremans en Heynen stelden eene aanvullende bepaling voor, het Duitsch als voertaal voorschrijvend in de gemeenten, waar het gesproken wordt.

De heer Heynen verklaarde echter, zijn amendement slechts in bijkomende orde

aan te bieden; hij drukte de hoop uit, dat De Vriendt's amendement zou verworpen,

en de kennis van beide lands-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Niet meende hij, dat de Koning onmiddellijk of op den duur aan zin gelaat zoude zien dat hij onvergelijkelijk meer Koning was dan de Koning zelf en dus de eenvoudige

Romme kwam binnen heur ketel koeisop halen; Kasteele hielp haar den vracht versleuren tot in den stal en kwam zonder spreken weer in huis. De maneschijn viel door de vensters over

De schrijver, die verschillende getuigen opriep, om aan te toonen dat »het Huis te Rugge" volstrekt niet de plaats kon zijn, waar de Martelaren ter dood gebracht en begraven

Als het beoogde steunpunt voor cultureel erfgoed dat bemiddelt tussen het culturele veld en de overheid, waarin het decreet voorziet, die instantie beoogt te zijn, is dat een

niet te pas komt, en leest daarom selke voor felle. Doch men moet niet vergeten, dat volgens Rein. II bij de quasi losweg geuite mededeeling van Reinaert ‘den coninc sijn bloet begon

Het algemeen bestuur heeft middels de Kadernota begrotingsuitgangspunten MRDH begroting 2017 besloten deze zienswijzeperiode met een week te verlengen indien de

De opdracht “Overeenkomst voor het uitvoeren van diensten als Externe Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk” wordt gegund aan de economisch meest voordelige bieder

Het huidige Dagelijks Bestuur bestaat uit 6 leden, waarvan er 3 uit het Rijk van Nijmegen komen (waaronder de voorzitter) en 2 vanuit Rivierenland (waaronder de vice-voorzitter) en