• No results found

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2 · dbnl"

Copied!
1071
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2. Scheltema en Holkema's Boekhandel, Amsterdam 1895-1896

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_twe002189601_01/colofon.php

© 2015 dbnl

(2)

[Tweemaandelijksch Tijdschrift voor letteren, kunst, wetenschap en politiek - 2 e jaargang deel 1]

[September 1895 aflevering 1]

Johan van Oldenbarnevelt Treurspel

door Albert Verwey.

P ERSONEN .

J OHAN VAN O LDENBARNEVELT , Advokaat van Holland en West-Vriesland.

M AURITS , Prins van Oranje, Stadhouder en Kapitein-Generaal van de Unie.

W ILLEM L ODEWIJK , Graaf van Nassau, zijn neef.

F RAN ç OIS A ERSSENS , gewezen Gezant van de Republiek in Frankrijk.

L OUISE DE C OLIGNY , weduwe van Willem den Zwijger.

G ROTIUS , Pensionaris van Rotterdam.

L EDENBERG , Secretaris van Utrecht.

M OERSBERGEN , Lid van de Staten van Utrecht.

D S . B OGERMAN , later Voorzitter van de Dordtsche Synode.

B ARNEVELT ' S vrouw, dochters, zoons en schoonzoons.

J AN F RANKEN , knecht van Barnevelt.

Zoontje van Ledenberg.

H EER VAN B ERKHOUT , buurman van Barnevelt.

Rechters, Overheden, Staten-leden, Burgers, Officieren, Dominees, Hovelingen, Soldaten, Vrouwen, Volk, etc.

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2

(3)

Eerste bedrijf.

Eerste tooneel.

Maurits, met Willem Lodewijk, Bogerman, Aerssens, afgevaardigden tot de Staten-Generaal uit alle gewesten, behalve Holland en Utrecht, en een glanzend gevolg, uit de Klooster-Kerk komende, op den Vijverberg, in den Haag.

M AURITS .

De daden van mijn vader doen vermaan Als 'k omzie, die van d' adel d' een Na d' ander, 't zij uit lauwte of nijd, partij Zag zijn voor Spanje, en steun en sterkte alleen Vond bij de poorters van 't oprecht geloof, En Kerk van Embden; - ja, meengen, als hij, Balling uit 's lands, hielp meer, die zilver, goud, Tapijtwerk, huisraad, heel d' inboedel veilde, Dan die 't, rijk en regent, in 't land genoot.

Wat was zijn zwakte, als, nood-geleid, in Gent Hij 't kort verdrag sloot tusschen Noord en Zuid, En 't recht geloof ééns-rechtig staan zou naast Het valsche? Dit: dat elke stap dien 't een

Deed naar de Vrijheid, 't andre een stap naar Spanje

Deed doen, en krachtloos stond, in zich verdeeld,

De twee-ling. Dit: dat elk, heer in zijn plaats,

Nú, als Oranje, heer van 't land wou zijn,

En telkens aandroeg met een stroopop, struikel-

Blok voor mijn vader. Sterk was hij toen dra

't Noorden alleen, 't Hervormde, in Utrecht hij

(4)

Bond als de pijlbundel in 't wapen, Zeven Gewesten, saâm door één Liefde en één Haat In d'Unie glorieus. En thans zal ik

Dulden dat een die steeg te hoog, van 't ras D'ouder regenten, 't libertijnen-volk, 't Hervormd volk en Oranje uitéénscheur en Boven hen, in hun Staat, een krachtloos Rijk, Geloof-loos, geest-loos, als een kaarthuis vest', Dat Spanje in-één blaast. Dáárvoor heb ik niet In 't hart 't geloof, op zij dit zwaard, in 't boek Van Heeren Staten d'Eed dien 'k deed aan 't on-ver- Valschte Geloof. Laat dan dees Barnevelt

Hoofd zijn van Holland en dien staat verstaan Soeverein in zichzelf en vrij te zijn

Tegen alle andren: de Unie maakte 't meê Deel van de Zeven, en voor elk wordt wet Wat d'Algemeene Staten wijzen, wier Uitvoerders, neef, zijn ik en gij.

W ILLEM L ODEWIJK . Uw Hoogheid

Spréékt juist, en dééd juist. Dat de Kloosterkerk Nu hare is en wij daar zooeven 't ware

Woord door d'eerwaarden Bogermannus hoorden, Dankt de partij, de contra-Remonstrantsche, U, die daar zij dier kerk den glans verleent Van zelf en hofstoet, daarvoor wordt beloond Met heilging volgende uit de zuivre leer.

B OGERMAN .

Dat's de eerste daad, Prins, maar een meerdre daad Moet volgen als de Staten wijzen, waar

Gij, Prins, de uitvoerder van moet zijn.

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2

(5)

W ILLEM L ODEWIJK . De Eerwaarde Meent: de Synode.

B OGERMAN . De Synode, ja.

Synode, en niet van één gewest, van ál de Gewesten, nationaal. Te lang reeds waande Elke Provincie, Stad, klein Ambachtsheertje Meester te zijn in 't Godsrijk, of de geesten Den dwang verdroegen, die alleen het lijf Verdraagt, want lijven vormen d'aardschen staat, Maar geesten staan in Gods rijk in Gods wet.

En Gods wet spreekt geen wereldsche overheid, Want die zijn vele, in stad, streek, staat en rijk, En éen wet is Gods wet, of ze is geen wet, En geestlijk is ze, of kan van God niet zijn.

M AURITS .

Dank u, Eerwaarde, ik ben niet geestlijk.

B OGERMAN . Hoogheid - M AURITS .

De zaak is, dat ook ik van uw Synode

Gediend ben: ze is de zaak van 't Land, mijn Huis....

Eenheid zal zijn in godsdienst, zooals eenheid Is in den krijg, in schatkist, in de zaken Met vreemde Vorsten. 't Zijn er vijf van zeven Vóór in de Staten; tegen: Holland, 't Sticht.

L ID VOOR Z EELAND .

Holland alleen geldt vijf.

(6)

L ID VOOR G ELDERLAND . Dat's tegen d'Unie:

Elk gewest heeft éen stem.

Z EELAND .

Men pleegt in zaken

Van wicht slechts sluiten met gemeen konsent.

G ELDERLAND .

't Gebruik was wijs, maar 't heil van 't land geldt meer.

Z EELAND .

Wie zegt wat 't heil van 't land is!

G ELDERLAND .

De Algemeene Staten, de Stadhouders.

Z EELAND .

Wel, dat zij 't doen.

F RIESLAND .

't Ging, als niet Holland 't halve land was.

G ELDERLAND . Holland!

Holland is rijk! Holland draait op zijn duim 's Lands zaken meer dan 't voegde: de Advocaat Schrijft den gezanten, stelt de Agenda, trekt

Besluit, neemt stemmen op; - en toch is geen Staat meer Dan de andre, en in den krijg droeg elk zijn deel.

A ERSSENS .

Wel zegt ge 't: de Advokaat.

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2

(7)

G ELDERLAND .

Is de Advocaat

Dan Paus of Keizer, dat een half volk beeft Als 't maar zijn naam hoort. Wat kan één man meer Dan één man? Of zou één mans burgerdeugd Hem meer mans dan al 't volk doen zijn; als 't waar is Dat de Advocaat groot werd door burgerdeugd, Wat ik niet weet.

A ERSSENS .

Weet ge een die 't wèl weet?

G ELDERLAND . Niet ik.

Maar gij, heer Aerssens, weet soms: is het waar Dat de Advocaat uit Frankrijk na 't Bestand Een kist vol goud kreeg?

A ERSSENS .

Dàt 's wel waar. Een zei

Uit Brussel van d' Aartshertog; of een pater 't Bracht, daar wil 'k af zijn, Spaansch goud; andren Juweelen; maar van 't fransch present, dat 's waar.

M AURITS .

Mijn zuster die laatst hier was zei voor zeker

Dat de Advocaat een spaansch pensioen kreeg, 'k Houd het Voor leugen. Gij neef?

W ILLEM L ODEWIJK . Zeker. Toch waar' 't zaak

Dat men dees weg van 't Remonstranten-dom

Bijtijds verstopt': die leidt naar 't Spaansch pensioen,

Naar Spanje.

(8)

B OGERMAN .

Leidt naar de hel! -

De Advocaat, vergezeld van Louise de Coligny, haar zoon Frederik Hendrik, Grotius en andere heeren, en een glanzend gevolg, uit de Hoofdkerk komende, trekt van den anderen kant over den Vijverberg. Terwijl zij en Maurits elkaar naderen, zijn de achterhoeden van de twee stoeten handgemeen. Men hoort roepen: ‘Sla dood; sla dood de Arminianen. Weg met de

Remonstranten!’ Maurits die den Advocaat nog niet ziet, wendt zich om en vraagt: wat 's dáár te doen?

H OVELING .

't Is de Advocaat: komt met prins Hendrik en De Prinses-Weduwe uit de hoofd-kerk: de achter- Tros van zijn stoet is slaags met de onzen.

M AURITS

(zich naar den Advocaat wendend).

Hou daar,

Heer Advocaat, wie stoort hier de orde?

B ARNEVELT .

Uw Hoogheid

Hoort het. De schout is uit om den belhamel Te vatten. Hierheen, schout.

Terwijl de schout en zijn knechts den gevangene naderbijbrengen, roept die:

Weg met Arminius!

M AURITS .

Wat heeft Arminius u voor kwaad gedaan, vriend?

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2

(9)

G EVANGENE .

Die leert dat kindren in hun moeders buik Verdoemd zijn, Hoogheid.

H OVELING .

Au! Zijn Hoogheid bijt

Zijn knevel; de Advocaat glimlacht: dat 's juist Wat de orthodox leert.

T WEEDE H OVELING . 't Is niet lang geleên

Dat Maurits tot den goudsmit Neelsen, die Een Arminiaan is, zei: wel Neelsen, Hoor je ook tot die gelooven dat een kind

Vóór zijn geboort' verdoemd is? Neen, zei Neelsen, Hoogheid, dat zeggen juist de Gomaristen,

Dat 's de damnante

Predestinatie. Dat 's gelogen, man,

Zei Maurits. Neef - de graaf was 'r ook - zeg gij:

Wie heeft gelijk, Neelsen of ik?

Neelsen, neef, zei de graaf. Maar de prins lachte Luid: neef, ik weet niet of ze groen of blauw Ziet, je predestinatie. Mooglijk denkt hij Er zelf aan.

M AURITS .

Advocaat, dit straatschandaal

Groeit nu in alle steden. 't Wordt hoog tijd Dat een synode er door haar uitspraak Een eind aan maakt.

A DVOCAAT .

Uw Excellentie weet

Dat Heeren Staten Soeverein in Holland

(10)

Zijn, en 't beleggen van synoden of Deelnemen aan synodes nationaal,

Zoo ja, als neen, hun vrij staat. Wat schandalen Aangaat, géén duurde, als 't krijgsvolk naar den eed Aan zijn betaalsheeren de Staten, d'opstand Bedwong, niet steunde.

M AURITS .

En ik, ik zeg u dan,

Ik wil niet dat één van mijn volk zijn wapen Ontwijdt door 't dwang doen aan 't oprecht geloof.

Daar deed 'k den eed aan dien mijn Vader deed.

Op dien eed sta 'k.

B ARNEVELT .

Zoo sta 'k op d'eed dien 'k Holland deed.

M AURITS . Vaarwel.

B ARNEVELT . Vaarwel.

Als allen uit het gezicht zijn blijven op den voorgrond Twee bejaarde Burgers.

E ERSTE B URGER .

Dat vaarwel meent oorlog.

T WEEDE B URGER .

Hebt ge ooit een man als de Advocaat gezien? Die vocht voor Haarlem met Batenburg, toen wij in de wieg lagen, hielp mêe aan 't ontzet van Leiden, ging als vriend met den ouden

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2

(11)

Prins om, trok naar Frankrijk, naar Engeland, naar Henrik van Navarre en Elizabeth, de geleerde amazone. Heeft het Bestand gemaakt waar de Staat bij erkend werd, de pandsteden losgemaakt van Engeland, al de zaken van Europa dertig jaar lang op zijn duim gedraaid. En nu zal hij vallen om zoo'n verdoemde oneenigheid.

E ERSTE B URGER .

Maurits wou het niet. Maar geen twee zoo zijn mogelijk. Dat Maurits overwinnaar van Nieuwpoort werd, dankt hij Oldenbarnevelt, maar hij had er om koud kunnen zijn. Die reis vergeeft hij hem niet. En 't Bestand tegen zijn zin gemaakt. En dat Wezel viel wijt hij hem. Het volk moest een hoofd hebben. 't Spreekt vanzelf dat hij het werd.

T WEEDE B URGER .

Toch dankt hij alles aan hem. Zijn rang toen Leicester kwam. Zijn ambt toen Leicester ging. Zijn vrijheid toen Leicester hem wou oplichten. Zijn fortuin, zijn ontwikkeling, dat heeft alles de Advocaat gedaan. En hij weet het. Als een vader, zei hij zelf.

E ERSTE B URGER .

Het gaat zoo. De menschen zijn voor niets er in.

Tweede tooneel.

Barnevelt's Werkkamer. B ARNEVELT , G ROTIUS .

B ARNEVELT .

Dit is de daad die ik meest vreesde, Grotius.

(12)

De Prins weigert het krijgsvolk doen naar d'eed Aan hun en zijn meesters, de Staten. Dat's Een veldheer met een leger in het hart Van Holland, en aan Holland-zelf vijandlijk.

Als, één stap verder, straks de Generale Staten bij overstemming een synode

Uitschrijven, dan staat Holland weêrloos tegen D' Unie en 't leger. En dit recht 's toch recht.

Elk gewest is toch soeverein. Nadruklijk Zegt d' Unie zelf dat in religie-zaak Elk gewest reegling stelle voor zichzelf.

En zal dan 't rijkste en grootste en dat alleen Meeng zorgzwaar jaar den last van d'oorlog beurde, Naar 't klein begeer van hèn doen die te vaak Belemm'rend hingen aan haar heerlijk lijf?

Dat kan niet zijn. Zoo kan 'k niet eer en eed Vergeten, dat ik wie 'k in eed en eer Dertig jaar diende, op eens gedienstge duld Van mindre zusters, ja slavin laat zijn

Van dit barsch krijgshoofd dat een eedlen staat Tot een dien-juffer wenscht. Wat de gezant mij Schreef uit Parijs omtrent een plan waarbij De Prins Vorst werd van dees gewesten, moge Dan waar of niet zijn: zeker kwetst hij d' eed, Dien hij en 't krijgsvolk aan de Staten deed.

G ROTIUS .

Uw recht staat vast; maar nu uw macht. Als 't volk - B ARNEVELT .

't Volk? Flaminganten! Toen in Leicesters tijd Dat groot geschreeuw om een Synode, en Utrecht

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2

(13)

In vol verzet was, was 't het volk? Een Reingout, Vlaming, fluweel-tongig serpent: geen meid

Mocht hij in dienst die niet goed-leersch was: Leicester Weg, hij in Vlaandren, paapte-i. Een Paret,

Eerst bankroetier, toen puritein, spion, verrader.

Net zoo is 't thans. Die meeste drijvers zijn Uit vreemde kerken, Flaminganten, fel van Humeur, visschers in troebel water. Toèn, Ten tijd van Leicester, stelde ik Holland sterk, Sterk in zijn recht, saam met zijn Prins, 't gepeupel Tegen en Leicester; d' een vlood, 't ander zweeg.

't Recht is het zelfde.

G ROTIUS .

Anders is de Prins.

B ARNEVELT .

Wèl zegt ge 't, Grotius. Heb ik hem dan niet Lid gemaakt van den Raad van State? Zat hij Als Prins niet boven Leicester? Gaf ik hem 't Kaptein-genraalschap niet zoodat geen Leicester Hem van zijn stoel drong? Had ik hem niet graag Graaf gemaakt van Holland en Zeeland, had De tijd 't gegund? Heb ik hem en zijn roem Niet monument en ornament doen zijn Op 't huis van mijn zorg? Was de zenuw van Zijn glanzend strijdros niet geld dat ik gaarde, En mijn bloed 't bloed erin? En toen 't Bestand Tegen zijn wensch was, heb ik zijn onvreê Niet opgewogen met mijn Hollandsch goud?

Zich stellen tegen mij! Tegen zijn vader

Dit kind! Vader, die meermaals met te teedren klank,

Zei: kind, kom in mijn stoel. Ik ga. Ik, oud

(14)

En af, ga, dat gij heerscher op mijn troon, Meester in 't Huis zijt, dat ik heb gebouwd.

Maar 't mocht niet zijn. Zoo bleef 'k. En nu sta 'k krank, Stervens-reê met een stokje in 't graf, nú vergt

Dees booze knaap me een jonge-strijders-stand, Strijd voor dit Holland daar 'k als waker sta.

Nu kan 'k niet gaan. Nu moet ik, wijs en koud, Doen wat of hem, of mij doodt, en dit rijk Stort of behoudt. Mijn Grotius, meer dan mijne Is uw geest een verzoenings-grage, en vinding- Rijke in 't verzoenen - zeg me: is er nog hoop?

G ROTIUS . Niet één, heer.

B AKNEVELT .

Hoor dan, want de wijsheid

Moet snel zijn, en de toorn moet fel zijn, want Wèl heb ik toorn om dit Recht Hollands, laf

Weerloos geraakt met punt van zwaard. Zijn Hoogheid Weigert het krijgsvolk dienst doen tot behoud

Van rust in steden: dus is 't zaak de steden

Volk te doen werve' in eigen dienst: Waardgelders.

Rechtens is 't recht.

G ROTIUS .

Dat is 't. Hetzelfde

Deden er meermaals, èn in Leicesters tijd, En d'onzen.

B ARNEVELT .

Dan: de hoven hebben telkens Vonnissen gecasseerd: een roerge geest

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2

(15)

Werd door een stad gebannen: 't Hof herriep 't Vonnis: de Magistraat stond machtloos. Schrijf:

Een zulk recht van cassatie komt den Staten Van Holland toe.

(Binnen komt Van Ledenberg.)

Wie daar? Van Ledenberg?

Welkom! Lees hier.

L EDENBERG .

Een Scherpe Resolutie, Heer Advokaat.

B ARNEVELT .

Maar noodig. 'k Zal ze morgen Voorleggen in de Staten. Hoe is 't krijgsvolk In Utrecht?

L EDENBERG .

Volk van Holland, en den Staten Niet ongenegen; 't zij dan - B ARNEVELT .

Grotius, schrijf:

Dat bij opstand dat volk 't bevel volgt van Holland, geen and'r, of 'k dank het af.

Als hij dit geschreven heeft slaat Grotius den mantel om, en steekt Barnevelt de hand toe.

Gij gaat?

Vaarwel.

(16)

Als hij weg is blijft Ledenberg in gedachten staan. Barnevelt wendt zich in zijn stoel naar hem toe en zegt:

Ledenberg is niet blij? Hij aarzelt?

Volgt mij niet meer?

L EDENBERG .

Dat weet ge. Ik denk aan Maurits, En 't stemt mij somber om ons beiden.

B ARNEVELT . Spreek.

L EDENBERG .

Toen Maurits in zijn tent in 't veld tweehonderd Gasten, krijgsoversten en vorsten, spijsde, Aanstrevende op zijn roem en veldheerskunst, En dronk, en tusschen d'eene en d'andren dronk Een stad nam, slag won, of doorwaakten nacht Drok en vol maakte met romeinsch-grieksch beeld Van kostbre krijgskunst, en een looden rij

Geschut en manschap manoeuvreeren deed, In vlugge flank of onwankbre phalanx, Of mijn en kruisgang bouwde en 't wirrewar Kunstig volbootste naar wiskunstge wet Stevijns, met Willem Lodewijk, zijn neef: - Toen was hij 't zekerst-treffende oorlogs-tuig, Dat, éens gesteld door uw stel-wijze hand, Zijn kracht braakte op het doel dat gij hem boodt Maar die man vrij, of 't doelwit eens gefaald, En t'ónvrêe met de hand en 't richtend brein, Daagde in zijn brein nu de gedachte, of hij, Hij-zelf wel stellen kon, en grootre daad

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2

(17)

Mooglijk volvoerde en zeker dubblen roem.

En dubbel zoo toen ongewenscht Bestand Hem kans op roem en werk en rijkdom nam.

Doem een man van de daad tot niets-doen, daaglijks Delft hij een nieuwen wrok en kauwt op d'oude.

De krenking, klein, gezien naast grootre daad Daaglijks herhaald, groeit mans-hoog in het leeg Van daadlooze uren, dagen, die hij traag

Verdroomde, in langen dronk na tafel, laat, Den hoed in d'oogen, spelend, zijn verlies Vloekend aan 't kansbord met een vaal genoot, Die afdroop, zakken vol, en zonder groet;

Wijl Maurits, wien een vrouw van straat zijn dienaar Door 't achterdeurtje op bed bracht, zijn heet hoofd Koelde in een valschen zwijm.

Hèm heeft zijn neef,

Zelf overtuigd kerksch contra-remonstrant, Aangetoond wat hem leek een noobler doel:

De vromen voorstaan, en, 't vroom volk aan 't hoofd, Strijd biên aan 't libertijnsch regentbestuur,

Barnevelt 't eerst. Weet wèl: dit fanatisme

Zal 't krijgstuig, zwaar van wrok en haat, dees Prins, Voor 't eerst weer stellen, en ontladen doen,

Tegen u nu die 't stelde.

Ik sta u bij.

Ik sterf maar eens, en ik heb u gekend Dit leven: grooters heb ik niets gekend;

Maar helder-ziend sterf ik met u.

B ARNEVELT

(staat op en legt de hand op zijn schouder).

Gij roept

Uit de hart-diepten wat daar duisterst huist.

(18)

Ik ken 't als gij; maar dit leerde ik sints lang, Dat beter 't donkerst Ik geheimnis blijft, En klaar de lichte en onafwendbre daad.

En klaar is dat wie hand aan Holland slaat, Prins, boer of burger, Hollands advocaat Zijn vijand vindt. Tot ziens.

Hij gaat.

L EDENBERG . Ik leef altijd

In donkre droomen, hij in heldre daad.

Hij wenscht noch vreest, maar doet wat moet; ik wenschend En vreezend doe als hij. Wat zijn dan wij

Menschen, als al ons voelen ijdel blijkt, En elk doet wat hij voelloos toch zou doen, Omdat hij zelf is die hij is en 't Leven

Hem maakte. O, dat's de vloek: te denken: had Dit Zelf zichzelf éven naar eignen wensch Gericht in 't leven, bléék 't naar goed of kwaad, Dàn was 't voor 't minst zichzelf aanspraaklijk; maar 't Leven, dit onvatbaar geheim, door geen

Aanspreekbaar, verantwoordlijk geen, mij gaf 't Zus, d'ander zoo t'zijn. En waarom? Geheim.

Eén drup, grein, bloed, ijzer, brein-vezel, spier Meer, anders, en dit heel, heel dwaas bestaan Waar 'n ander, mooglijk even dwaas, maar blij Misschien gelijk dit somber. O gebonden- Zijn aan het Leven, eeuwge slavernij, Van vóór 't zijn in dit leven, tot de dood Het slaakt? Wat weet 'k. Waarom zou 'k thans, Thans nu 'k den wil tot vrij-zijn daaglijks draag, Slaaf zijn, en vrij als 'k willoos 't niet meer wensch.

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2

(19)

Dus dan ook slaaf? Dàn liever, 't leven lang, 't Lang, kalm en klaar, op een klaar kalm man zien, Die, zelf bewegend, onbewogen staat,

En doet wat moet willig met blij gelaat, Niet vragend of 't naar dood of leven gaat.

O Grootste, o Meester, wien Europa stond

Klein aan uw voeten met zijn meenge kroon,

Opziend en speelsch toen ge al een rijp man waart,

En leidde en deelde uit wijzen mond den raad

Van uw ervaring: zóó zij 'k dan voor 't minst,

Daar dit half-was geslacht u hoont, van zúlk

Een ridder laatste en liefste en trouwste knaap,

En vrij ben 'k van wat allen bindt, den nijd.

(20)

Tweede bedrijf.

Eerste tooneel.

Voor het Binnenhof. Twee Officieren van de Wacht.

E ERSTE O FFICIER .

De Prins is razend. Smeet zijn hoed op de vloer en trapte erop, dat de diamanten snoer eraf en in een hoek vloog. De klare steenen schoten kleurig de vloer over, en lagen toen bleek in het donker.

T WEEDE O FFICIER .

Wat was 't? Ik zag de Commissie uit de Staten.

E ERSTE O FFICIER .

Die deê 't hem. De Staten hebben een besluit gemaakt waarbij den hoven verboden wordt verbannen orthodoxen weer in hun huis te zetten, de Steden gemachtigd waardgelders in dienst te nemen, en, ergst van al, elke soldaat die de Staten niet steunt bij opschudding, al volgt hij de bevelen van zijn oversten, wordt afgedankt.

T WEEDE O FFICIER .

Daar zit 'm de kneep. De Overste der oversten, dat 's de Prins, die Kaptein-Generaal is. Dat is 't antwoord van Barnevelt op Maurits' uitdaging.

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2

(21)

E ERSTE O FFICIER .

Wat Maurits nu zal doen?

T WEEDE O FFICIER .

Wat mij aangaat, kort werk maken. Als Barnevelt de hoven en het leger heeft, kunnen Stadhouder en Unie toezien. De Prins moet zijn leger verzekeren.

E ERSTE O FFICIER .

Daar komt hij. Daar is een tweede Commissie uit de Staten om hem tevreê te stellen.

En tegelijk een uit de Staten-Generaal.

C OMMISSIE UIT DE S TATEN . Uw Excellentie

Bedenke dat in tijd van troebelen

Meermaals een stad krijgsvolk in dienst nam: de oude Prins zaalger zag daar nooit een schimp in, veel min Een onrecht. En dat krijgsvolk staand in d' eed Van hun betaalsheeren de Staten wordt Vermaand den last van hun betaalsheeren Te volgen, ongeacht andere bevelen - Zoo luidt het - dijt ú niet tot schande, daar De last der Staten door úw mond gaat. Zeker Heugt u hoe in den tijd van Leicester twee ontrouwe Off'cieren, York en Stanley, de stad Deventer En schans van Zutphen

Parma verkochten: kon in dees onzaalgen

Tijd van geloofstwist niet een te ijvrig overst,

Te onrecht gehoorzaamd, de stad, hem betrouwd,

Leevren aan zijn partij, 't gepeupel?

(22)

De Staten vreezen.

't Huis van Rem Bisschop is in Amsterdam Verwoest, geplunderd. 't Garnizoen deed niets.

Dat 's een kwaad teeken. Daarvoor doen de Staten Vermaan aan 't krijgsvolk, niet aan ú, die nooit Anders dan trouw hen hebt gediend.

M AURITS . Ik dank u.

Zegt aan mijn Heeren Staten dat ik nooit

Dan naar mijn eed hoop doen, tot heil van 't land.

Terwijl de Commissie gaat, en zich tot de Commissie uit de Staten-Generaal wendend:

Wat zeggen hun Hoogmogenden de Generale Staten hun Dienaar?

C OMMISSIE UIT DE S TATEN G ENERAAL . Dat bericht kwam, Hoogheid,

Dat Ledenberg, dees nacht naar Utrecht, muren Bemand, poorten voorzien, posten te water heeft Gesteld, de Lek tot Vreeswijk op, den Rijn op Tot Arnhem, en tweeduizend waardgelders Op 't plein gewapend. Hun Hoogmogenden Wenschen dat gij en wij als Stadhouder En Unie erheengaan en 't geschil beslechten Voor 't stadsvolk slaags raakt met het garnizoen.

M AURITS .

Zoo zij 't. Maak u gereed, heeren. Ik volg.

Allen af.

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2

(23)

B ARNEVELT en G ROTIUS .

B ARNEVELT .

Grotius, de Prins gaat met een uitschot uit de Staten Naar Utrecht. Haast u: ga met somm'ge uit Holland Hem voor; vind Ledenberg en Moersbergen;

Vermaan d'Utrechtsche Staten tot standvastigheid.

Grotius af.

Dit is een stilte als voor den storm. Nu leit Dees stille dag na vele luide, tot

De storm zich straks ontlaadt in Utrecht. Wee Mijn armen Staat. Nu heb ik dertig jaar De erfenis van mijn Prins bewaard, den Staat Dien hij stichtte, in Europa sterk doen staan, Erkend door vorsten en het spaansch Bestand, En de zee-steden die 's lands sleutel zijn Verlost van 't Engelsch pandschap, tégen hoop, - Opdat op elk dier daden nu 'n kabaal

Van haters staan gaat en zijn eigen zoon Boven hen allen tegen me in 't geweer.

Den staat bewaard? Gewaagd! zegt Maurits, toen Ge in Vlaandren mij zondt tot een zeekren dood, Dien God niet wilde toen ik Nieuwpoort won.

Sterk doen staan in Europa? Neen, u zelf Bevriend met vorsten, en uw aanhang rijk Gemaakt aan goud en eer-ambt: goud gebeurd Uit Frankrijk, Spanje-zelf. - Voor overouden dienst Zond Frankrijks koning mij 't befaamd present:

Tienduizend kronen, die 'kveel liever niet,

Veel liever duizend daadlijk ná dien dienst

Gehad had. - Dat ik mijn waschwater graag

(24)

Uit gouden kan stort, en van gouden bord

Mijn spijs neem, 't is dat 'k rijk, van adel, 't kostbre Liefheb en draag, als d'eersten Magistraat

Van Holland niet misstaat. - Mishaagt mijn trots?

Trots is 't niet dat ik, oud en wijs, mijn woord Weeg voor ik 't uitspreek en van 't guldne ongaarn Aan mindren deel die 't stemplen tot hun munt.

Wie niet, als ik, zichzelf leeft maar het Land, Spreekt anders dan wie in zijn spraak alleen Zichzelf gemeen maakt. Maar dit ziet elk kwaad.

Ik heb 't Bestand gemaakt, een Vreê doen zijn, Waardoor 't land rijkdom kreeg en Vorsten-plaats - Maar Maurits haat me erom. Zijn krijgsmansroem, Zijn hofstoet bleekt en welkt er door, meent hij - En 't volk dat in mijn wijsheid groeit, verduizend- Voudt haat, in ruil waarvoor 'k 's volks welvaart won.

Zoo wordt me elk weldoen haat. Dat de pandsteden Ik loste en 't land groot maakte en veilig, deed England mij haten, Jacob, die te laat

Begreep wat buit 'k ontvoerde om wélken prijs, En die geen Vorst zou zijn wanneer hij ooit Vergaf wie eénmaal hem te slim bleek. O, Die koning-theoloog. Dien brief dien 'k hem Ontlokte, en waarin hij den Staten schreef Dat Remonstranten goede christnen zijn, Vergeeft hij me ook niet. In zijn eigen land Haat hij de Puriteinen, in het mijne

Beschermt hij hen uit haat aan mij. En 't volk?

't Volk van die steden daar hij mij om haat Haat mij met hem. En Carlton, zijn gezant, Stookt nu bij Maurits dat ik 't land verderf.

Dan Aerssens, gladste tong van 't land, de kweekling

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2

(25)

Dien 'k groot maakte als gezant in Frankrijk, opge- Blazen van gal en ijdelheid, wijt mij

Dat een obscuur klerk van mijn huis mijn krankte Misbruikte en zijn brieven kopieerde en snaaksche Zetten eruit aan fransche personages

Stuurde, wat hem onmooglijk maakte aan 't hof;

Dwaasheid, waar de intrigant en pamflettist

Mij moeite en zorg uit brouwt. - Men zegt: de Nornen, De Noodlot-zusters, die het menschlijk Zijn

Beweegloos spinnen, alsof niets beweegt - Zij doen, en 't menschlijk doen ontroert hen niet - Maar hèn droomt men ook stil in eenzaamheid, In donkre diepten waar geen menschklank klinkt - Maar ik, ik weef met weifelbare hand

't Lot van mijn menschen, van mijn Zwijgers volk, Op d'open aarde en in dit aardsch tumult.

En daarin moet ik kalm staan; ik moet nooit Toonen wat in mijn boezem bijt, wat beeft Achter mijn oogen waar het lijden loert.

Ik moet dien armen, lieven Ledenbergs Gedroom klaar aanzien, wetend het voor waar, Maar weven door, der daden lange lijn.

L OUISE DE C OLIGNY .

Heer Barnevelt is in gepeins? En somber Voor 't eerst sinds ik hem 't eerst zag.

B ARNEVELT . U, Mevrouw,

Schaam ik me 't zeggen niet. U zaagt somtijds

Van die mijn meerdre was 't droef peinzen aan,

En weet wel dat daad volgde, sterk en blij.

(26)

L OUISE DE C OLIGNY .

Ik weet wel, advocaat, gij treft altijd In elk krakeel de juiste daad; - toch zijn 't Thans mannedaden die ik 't meeste vrees, En meer verwacht ik van een vrouwlijk woord.

Maurits zag grim. Als hij in Utrecht staat Voor haatlijk krijgsvolk vrees ik dat zijn toorn Opziedt en verdre daden noodloos maakt, En hij geen eer meer heeft, en gij geen zaak.

B ARNEVELT .

Als Utrecht niet zijn plicht vergeet, zal Maurits Den zijnen doen. Hij was altijd een trouw Dienaar van heeren Staten, altijd traag Tot gewelddadig doen waar hij niet ganschlijk Voor was verantwoord. Hij zal 't eerste niet Bloed storten tot weerstaan van Staten, wien Toch hij ook d'eed deed. Daarvoor ken 'k hem wel.

L OUISE DE C OLIGNY .

Gij spreekt goed van hem, maar toch vrees ik. Komt hij Van een vergeefsche reis, dan zal een reeks

Van andre daden volgen, d'een na d'aêr, En telkens als weer de eene in de andre grijpt, Vrees ik voor strijd van die mij 't liefste zijn.

Mijn Prins spreekt tot mij die zoo wijs en braaf Altijd verzoende, en vraagt of ik dan niet Spreken kan tusschen hem en u, en vreedzaam Zoenen wat onverzoend gedurig schrijnt.

B ARNEVELT .

Ik wensch 't, mevrouw. U weet wel dat 'k hem schreef

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2

(27)

En aanbood uit mijn ambt te gaan? Hij riep Door 't venster tot mijn schoonzoon: zeg den ouden Dat zijn geschrijf mij beu maakt. Honderdmaal Ging 'k op een dag zijn kamers trappen op, Toen goed verstand was tusschen hem en mij...

Dat was een schoone tijd... Dat's nu voorbij...

Maar doe naar uw schoon hart, mevrouw, een weinig Bogen de jaren wel dit heerschend hoofd.

Tweede tooneel.

De Neude te Utrecht. L EDENBERG , G ROTIUS , M OERSBERGEN , T WEE K APITEINS VAN HET GARNIZOEN .

L EDENBERG .

Kaptein, gij hebt de Staten-resolutie Gelezen?

E ERSTE K APITEIN .

'k Ben een dienaar van de Staten.

L EDENBERG . Bravo Kaptein!

E ERSTE K APITEIN . Maar - - L EDENBERG .

Wel, een maar?

(28)

E ERSTE K APITEIN . Mijn eed

Deed ik in handen van Prins Maurits, zijn die Andre bevelen d' zijne, weet dán wel

Dat 'k doe naar d' ándre.

L EDENBERG . En gij, kaptein?

T WEEDE K APITEIN . Als hij.

Maurits is mijn kaptein-genraal; bij Nieuwpoort Wende-i mijn oor aan zijn kommando. 'k Ben Nu te oud voor 'n ander.

E ERSTE K APITEIN . Maurits is soldaat,

De Staten wijs, maar burgers. Ik, soldaat, Doe wat soldaat zeit. Wat Prins Maurits doet, Kan ik, simpel kaptein, licht nadoen.

L EDENBERG . Dwaas,

Casseeren straks de Staten uw kapteinschap, Vraag dan of Maurits u pensioen geeft. Gij, Die 't brood eet van de Staten, maar hun woord Niet spreekt, krijgt straks ook 't brood niet.

T WEEDE K APITEIN . Maurits geelt

Brood, zachts zooals de Staten, kooplui, 't schraal Toemetend; Maurits deelde 't met ons: brood En kogels.

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2

(29)

G ROTIUS . Laat ons gaan.

L EDENBERG .

Kaptein, de Staten

Gelasten dat ge uw poortwacht intrekt.

E ERSTE K APITEIN . Ja, Heer.

(af).

M OERSBERGEN .

Nu zijn de Waardgelders onze eenge hoop.

Zij rukken ginder aan, gewapend. Snel!

Geef last dat de overste de wacht betrekt Aan de Amersfoortsche poort.

G ROTIUS .

Vriend, dat 's gewaagd.

Zijn Hoogheid komt in schijn in vreê; de Heeren Van de Algemeene Staten zijn gezanten

Van d' Unie. 't Recht is aan hun zij.

M OERSBERGEN . Zoo zegt ge:

In vreê in schijn. 't Is oorlog. En gewaagd?

Maurits zal wijs zijn. Blijkt de weg versperd, Deinst hij terug voor een gewelddaad, 't Vendel Gewapend, weet hij, en tot burgerbloed Storten gaf d' Unie hem geen last. Kom mee:

Daar zijn zij.

De waardgelders zijn op den achtergrond opgesteld. Voor het front vrouwen uit het volk:

(30)

E ERSTE V ROUW .

Ben jij een man dat je tegen den Prins vecht. Je vader is met den ouden Prins over de Maas geweest.

T WEEDE V ROUW .

Barnevelt is een schoelje. Verkocht aan Spanje; dat kun je zien aan dat hij tegen Oranje is. En een ketter, dat zie je daaraan dat hij nooit aan het nachtmaal komt.

D ERDE V ROUW .

Zou jij op hem schieten als hij hier stond, met zijn pluim op zijn hoed, en zijn lieve Oranje-gezicht?

E ERSTE V ROUW .

Pas op je lijf, scharminkel. De Prins is een donderbus; hij zal je wegblazen als hij vóor je komt.

D ERDE V ROUW .

Wou jij op je broer schieten, die 't met den Prins houdt? Wou jij mij een weduw maken?

V OLK .

Daar komen de heeren aan!

V ROUWEN .

De Heeren zijn Arminianen, Arme Hanen, kijk ze 's een kam op hebben.

M OERSBERGEN , L EDENBERG , G ROTIUS , V ROEDSCHAP .

M OERSBERGEN .

Ga naar huis vrouwtjes; en bid dat je mannen niet wegloopen.

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2

(31)

V ROUWEN .

Wij bidden voor den Prins, voor den Prins.

E EN MAN .

De Prins! De Prins!

L EDENBERG .

Wat Prins. Hierheen, vriend!

D E MAN .

Zijn Hoogheid kwam juist voor de poort toen de order Kwam ze te sluiten. De Kaptein van d' Unie

Weigerde van zijn post gaan voor zijn Hoogheid Er in was; 't volk werd handgemeen; Prins Maurits Reed in met klein gevolg.

L EDENBERG

Sta vast!

Mannen, sta vast! Branden de lonten?

O VERSTE .

Ja Heer.

L EDENBERG . Legt aan.

M AURITS

(opkomend met klein gevolg).

Neer dat geweer daar. Neer zeg 'k. Dooft De lonten. D' eerst' rang pas vooruit. Leg neer 't Geweer. Tweede rang voor. Neer! -

Gij, bewaak

De wapens. - Heeren, volg me op 't raadhuis;

(32)

Stel daar een dubble lijst van nieuwe leden Op, vrome burgers, dat 'k een keus doe. - Waar zijn Ledenberg, Grotius?

E EN SOLDAAT .

Weg, naar Vreeswijk.

M AURITS . Laat ze:

Een wijk van vrees, niet vreê's wijk zal 't hun zijn.

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2

(33)

Derde bedrijf.

Eerste tooneel.

B ARNEVELT

(in zijn tuin zittend).

B ARNEVELT .

De Prins kende de kaart van 't land. Zijn snelheid, De halfheid van dat huurvolk waren handger Wapens dan mijn wijs en te wijd beleid.

Ik als op wolken hield van heel Euroop De waag van krachten die 'k steeds effen woog In staêge schomm'ling, maar een klein stuk schauw Viel van mijn eigen wolk op 't eigen land,

Dat ik niet zag hoe 't naar Oranje neeg.

Die halfheid. En zijn snelheid. Want de faam Meldde niet vlugger zijn triomfen dan Hij zelf van d' een triomf in d' andre schreed, Voormaals in 't groote als nu in 't klein, maar klein, Dat voor mij groot dreigt zijn. Mijn plan was wijs, Maar langzaam als 't van mij wel zijn moest, ouden Wichelaar in mijn wolken: eerst de vendels In fransch soldij, lang niet betaald, geloosd;

Nieuwe gelicht, als nood deed, en eershalve Onder 't bevel gesteld des jongren broers, Prins Hendrik; zoo dat - sloeg mijne uur - in tijds De Waardgelders vermeerd, nu hier dan daar - Mijn leger 't Staten-leger tarten kon

En de eene broer over den andren stond.

Dat 's burgerbloed vergieten, broedermoord -

Neen toch, want dán deed géén den eersten slag;

(34)

Want Maurits streed niet als het strijden meer En zwaarder leed zou dan 't berusten doen.

Berusten - tot naar 't langste en strengste recht Elk gewest deed wat recht is, Holland liet Vrij in zichzelf, en 't wereldlijk bestuur Niet dansende naar kerkelijke pijp.

De Staten drijven hun Synode; Holland

Moet volgen; 't wordt voor 't land een kwaden tijd Als contra-remonstrantsche pausjes Dordt Daavren doen van hun oordeel. Eens nog zal 'k Gaan ter vergaadring waar 'k zoo veelmaals ging, En met dees mond die mond van Holland heet, Zal 'k raad doen, hopend dat een woord van raad Een daad van kwaad in 't nederrollen stuit.

Een oud heer komt den tuin in.

Mijnheer van Berkhout.

D E BEZOEKER .

Uw oude buurman.

Ik hoop dat 'k u niet stoor. Ik kom u even Zeggen wat 'k hoorde van mijn zwager. Maurits Liet zich straks uit dat hij na de waardgelders Hun overste af zou danken. 'k Vrees, vertoont Ge u in de Staten - Advocaat, uw vrienden Raden u: Vlucht.

Oldenbarnevelt geeft geen antwoord.

Gij zwijgt.

B ARNEVELT

(opstaand).

Dank u, mijnheer.

De bezoeker gaat. Na een poos, staan blijvend, terwijl hij de hand aan het hoofd brengt:

Mij in mijn ambt, mij in de Staten; waarlijk,

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2

(35)

De tijd die wrak is wankelt, en mijn brein dat brandt Zal in dien chaos slingrend met een vuurgen Streep als een staartstar gloren, doem, doem, doem, Voor die poel van gepeupel 't uitdooft. Voorwaarts, Voor 't laatst ten Staten. Ja, voor 't laatst moog' daar Wijsheid die de tijd van mijn jeugd voor elk Veil had, oraaklen, dées jeugd tot een vreemd Wonder uit voortijd. En dan, mèt mijn doem, Zink 't in 't verderf dit klein kroost van een groot Volk, en een staat van Kerk en Plebs, - een Prins Te pronk op 't altaar in een gouden kooi - Rijz' als een tombe me op het staatloos lijf! - Zoo rijde ik uit als een karbonkel, in

Dien toorn die, dwaas, mijn laatste wijsheid is.

Jan Franken!

D E KNECHT . Ja, Heer.

B ARNEVELT .

Mijn karos van Staat.

Tweede tooneel.

De Vijverberg.

E ERSTE B URGER .

Wat is de Vijverberg vol volk. Wat nieuws

Ruchtte uit de poort van 't Binnenhof, en roeit

Woordloos de lucht door, dat elkeen verzaamt,

Waarom weet geen, en geen mond antwoord geeft

Als 'k vraag naar reê van zaamning. D' een haalt schuw

De schoûrs op, omziend. D' ander legt bedachtzaam

(36)

Den vinger op de lippen en schrijdt voort Als liep een achter hem die 't niet mocht zien.

En andren zeggen soms een fluistrend woord Maar zonder samenhang en meening. Zeg mij, Wat is er vreemds?

T WEEDE B URGER .

Ja, wel zeer vreemds. Men zegt Dat d' Advocaat, Barnevelt, in zijn statie- Koets langsreed, naar de Staten; een off'cier Ze stilhield; d' Advocaat uitsteeg: het rijtuig Ging later leeg heen. En men zegt - - E ERSTE B URGER .

Men zegt? - T WEEDE B URGER .

De Advocaat is in hechtnis - E ERSTE B URGER .

D' advocaat? -

En wie zou dien man, meer dan vorst en machtger Dan volken, rijdende in zijn ambt, in 't heiligst Van Holland, gaande onder de sauvegarde Van Hollands Hoogheid, hand aanslaan - - T WEEDE B URGER .

De Prins.

E ERSTE B URGER .

Zwijg, want is dit waar, dan is géén mensch meer In Holland veilig, 'k Ga naar huis en morgen Het land uit. Zoo vaar wel.

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2

(37)

Derde tooneel.

Barnevelts huiskamer. Z IJN VROUW en K INDEREN .

B ARNEVELTS VROUW

(in een leunstoel zittend).

Wie dertig, veertig jaar zijn land trouw dient, Kan wel door boosheid voor een tijd vervolgd Worden, maar 't Recht volgt boosheid op den voet, En 't Recht doet uitspraak. Kinders, knielt rond mij.

Wij dragen onze man en vaders zaak Den rechter op die alle rechters recht.

(Allen knielen om haar stoel heen.)

God, die het Leven zijt, al 't leven leidt, Ook 't onze, ook 't zijne, en alle harten neigt Tot daden, u de liefste en beste, al lijkt Meenge óns ondraaglijk, om ons klein begrijp, Wij dragen onze man en vaders zaak

Tot u, die 't hart kent, en al 't goed, al 't kwaad Daarin: oordeel daarnaar. Doch niet, o Heer, Naar wat óns goed of kwaad dunkt die veelmeer Dan goed en kwaad zien wat ons dient of schaadt - Maar naar 't U goede of kwade oordeel o Heer.

Moet het dan leed zijn, leed, of vreugd, dan vreugd, - Wij zijn uw kindren en uw daad altijd

Zal wijs en onvolprezen zijn. Amen.

Jan Franken.

B ARNEVELTS KNECHT . Mevrouw.

B ARNEVELTS VROUW . Jan, neem je meesters

Kleeding en stoel, slaapjas en dekens. Blijf

Bij hem. Hij heeft je noodig.

(38)

J AN F RANKEN . Dank u, mevrouw.

M EVROUW B ARNEVELT .

Mijn zoon, schrijf een verzoekschrift aan de Staten En Maurits: schrijf dit: supplianten smeeken Kort en streng recht.

(Wordt aangediend: Haar Hoogheid de Prinses-Weduwe).

Mevrouw.

L OUISE DE C OLIGNY .

Ik hoorde en moet het ongelooflijke

Gelooven - dit 's een schending van 's lands recht, Een wreedheid, dwaasheid, en onnut geterg.

Nooit deed zijn vader 't, nooit zal Freedrik Hendrik Het doen. Zoon van den Zwijger? Ja, maar bij de Dronken Boeleerster - -

M EVROUW B ARNEVELT . Mevrouw, mevrouw - - L OUISE DE C OLIGNY .

Ik weet wel, weet wel. Adel - wijsheid - schoone Zaken als d' aarde schoon was, maar dit vunze Riool van staatsheid eischt soms Waarheid, ruige Waarheid voor bezem, en de Toorn schrobt schoon.

M EVROUW B ARNEVELT .

Mevrouw, Maurits deed wel. Maurits deed enkel Wat God die 't leven leidt, wenscht dat hij deed.

Mijn man die nu haast veertig jaar het leven

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2

(39)

Van dit land leidde - een andre Mozes, voerder Van 't volk door de woestijn, godsman als hij - Zei 't vaak, en hij kon 't weten, hoe geen leiding

Van menschen menschlijk, schoon ze ook menschlijk schijnt.

Staak dan dees smaad. Wie mensch smaadt God smaadt. Hij zal, 't Zij dan door prins of boer naar zijn-zelfs raad

Doen wat, gedaan door menschen, 't godlijke is.

Mij zijn de tranen in mij tot een meer Gevloten, en daar spieglend in aanschouw 'k Kalm mijn gelaat en klaar, berustend, blijde, En zóó zal God en mensch het zien, èn hij.

Hij, dien mijn liefde een klare vlam, geen walm Van toorn zal branden, want al toorn is smook.

Liefde is een heldre brand die Vrede wijst.

Wat zou hij lijden meer dan hoefde, als mijn Onvreê zijn slaap misvormde en wolkte in 't licht Van d' altijd heldren geest en 't zuivre brein.

Liefde is geen-leed-doen, en gij die dien Prins, Blijdsten van lijders, laafde, weet dit wel, Zoo wel als ik, lieve, - vergeef me, uw toorn Was schoon, maar toornloos zoudt ge schooner zijn.

L OUISE DE C OLIGNY .

Vergeef gij mij. Geef mij mijn zachtheid weer, Daar 'k mannendrift meê temde, en Maurits thans Meê omstem tot hij zacht wordt voor mijn vriend.

D E VROUW VAN B ARNEVELT .

Mevrouw, geen zachtheid wensch 'k, wèl recht. Uw vriend Is d' Advokaat van Holland, en den Staten

Van Holland enkel past het, hem gehoord,

Uitspraak tot straf of loon te doen, naar prijslijk

(40)

Of strafbaar hij hen diende. Als gij zijn zaak Wilt voorstaan, verg dan elk wie 't aangaat, open Recht door de Staten die zijn meesters zijn.

L OUISE DE C OLIGNY .

Zij 't zoo, 'k doe naar uw wensch.

(Barnevelts schoonzoon komt).

D E VROUW VAN B ARNEVELT . Schoonzoon,

Gij komt uit de vergaadring van de Staten?

S CHOONZOON . Ja moeder.

V ROUW .

En wat doen zij?

S CHOONZOON . Niets.

V ROUW . Niets?

S CHOONZOON . Niets.

Toen niet hij-zelf kwam maar de tijding, zaten We een wijl verslagen, totdat één het hoofd Ophief, en zei: Vrienden, wat doen? Een ander:

Wat doen? - Wij hebben onzen mond niet, hoofd niet, handen Niet, - sprak daar een van doen? En toen begon

Een zacht beraadslaan, als van beesten onder Een onweer aan een slootkant. Maar wat d' een zei Vervloeide in 't woord van d'ander. Al te ontdaan

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2

(41)

Grolde de toorn; - de bangheid met een stuip Ontstelde om 't weerwoord. Onmacht lag als lood En woog als wolk om al de leden. Eindlijk Dreven de stoutsten dat een uitschot ging Tot Maurits, tot de Staten, met de vraag Dat d'Advocaat gesteld worde onder 't recht Van Holland. Tam en angstig. Hij was zoozeer 't Hoofd dat de Staten, een hoofdlooze romp, Besluitloos staan, bang dat baldaadge hand

Hen ganschlijk omstoot. Neen, moeder, wacht niets, Niets van de Staten. Wie dit dorst bestaan,

Barnevelt aanslaan, vreest dees Staten niet, Die werden wat zij zijn door Barnevelt.

B ARNEVELTS VROUW .

Wee dan uw armen vader. Bid voor hem.

Vierde tooneel.

Een kamer in het huis van Ledenberg. L EDENBERG en een K APITEIN .

L EDENBERG . Kaptein, een even.

K APITEIN .

Tot uw dienst, heer.

L EDENBERG .

Ik kon ontvluchten, 'k Deê 't niet. 't Zijn mijn droomen, Die in vervulling gaan. Barnevelt eerst,

Nu ik. De zoon is niet meer dan de vader,

(42)

De dienstknecht dan zijn heer, zei hij, die zoon Des grootsten Vaders, dienstknecht van de minsten Werd, Jezus. - Kaptein. - Ik volg u.

Z OONTJE .

Vader, gaat ge

Mee met dien heer. Dan ga ik ook.

L EDENBERG .

Kind, waar ik ga Kun jij niet volgen.

Z OONTJE .

Niet? Hoor hier, heer. 'k Lees

Voor vader tot hij inslaapt, kleed hem, zing Liedjes voor 'm als hij triest is. Zonder mij Kan hij niet zijn. Zeg, mag ik meê?

K APITEIN .

Ja jongske; als vader 't wenscht.

L EDENBERG . Mijn zoon, Volg jij je vader.

Vijfde tooneel.

Kapitein en soldaten, later Moersbergen met jagers, etc. kreupelhout, op den achtergrond een kasteel.

K APITEIN .

Hoor hier: de Prins gaf mij dees last. Moersbergen -

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2

(43)

Nu Grotius, Ledenberg en Hogerbeets

Gepakt zijn - is 't bijtijds ontsnapt. Zijn Duitsche Kasteel, dicht bij de grens, ligt daar. Waarschijnlijk - Hij 's een dol jager - ging hij 's morgens vroeg Uit met de honden. 'k Waagde me al in 't hout En hoorde 't blaffen en 't hallo. Een haas Vloog langs mijn voeten. Hij 's niet ver van hier.

Vier man gaan bij de slotbrug. Gij met mij Jaagt onzen jager, pakt hem levend. Kent ge 'm?

Een rond rood heer, met grijs haar, 't is een handig Ruiter; als hij 't ontspringt drijf 'm op naar 't slot.

't Volk aan de brug doe 't verdre. Voorwaarts. Snel.

Af. M OERSBERGEN EN JAGERS .

M OERSBERGEN .

Hallo, de schoten knalden lustig achter

't Kreupelhout. D'andren hebben 'n goede vangst.

Ze ontsnapte ons in 't moeras. Te paard is 't kleine Wild ons te gauw af. Maurits zal mij hier

Niet jagen. 'k Voel nog zelf soms als 'n ontsnapte Haas. 't Was hoog tijd.

(Andere jagers.)

Wat vondt ge.

J AGERS .

Ruiters, heer.

Loerden in 't hakhout. 'k Zag de paarden vast Achter een boschje, 't licht blonk op een koppel Pistolen.

M OERSBERGEN .

Veel?

(44)

J AGERS .

'k Denk dertig.

M OERSBERGEN .

Voort, en in een ren

't Kasteel in. Gij, breng 't land in roer. Zijn Hoogheid Staat voor geen grenzen, maar een grootre hoop Durft hij niet sturen, of 't wordt oorlog. Dezen Sla 'k lichtlijk af.

K APITEIN .

Daar gaat hij. 't Is een duivel

Te paard. Tusschen de kop van 't paard en 't huis Waagde ik mijn lijf niet. Snel, 't kasteel.

S OLDAAT .

Ons volk

Heeft een vracht hooi op d' ophaalbrug doen storten.

Pin in het wiel, daar kraakte-i.

M OERSBERGEN .

Steek er den brand in!

Wentel de wagen, vlegel; niet een duim Daar 'k door kan.

K APITEIN .

Grijpt hem. Halt. Wie 'n voet verzet

Schiet 'k neer. Heer, ge moet meê. Zijn Hoogheid Maurits Wenscht u te zien. Zijn Hoogheid had u graag

Gesproken voor gij afreisd' - 't is een klein Pleizier dat gij zijn Hoogheid doen moet.

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2

(45)

M OERSBERGEN . Vlegel.

(ter zijde:)

Waar blijft het landvolk.

K APITEIN .

Snel heer. 'k Hoor een kleeplen

Van dorpsklok. 't Volk misgunt ons de uitstap. Voorwaarts.

En snel.

(46)

Vierde bedrijf.

Eerste tooneel.

Een zaal op het Binnenhof. De Rechters van Barnevelt. Een haard waarbij stoelen en éen fauteuil.

E ERSTE R ECHTER .

Wie droomde 't kort geleên dat de Advocaat, Die als een groote en glanzend-dikke spin In 't centrum van zijn web daar hij Europa In vastspon, ons als kleine vliegjes voor 't Opslokken had, straks hier zal staan als onze Gevangne.

T WEEDE R ECHTER .

Onze gevangne. Zeg 't nog eens. Wat klinkt Dat lekker in 't graag-luistrend oor. Toen 'k eens Needrig mijn plaats in 't hof van Gelderland Moest beedlen bij hem, die ik kreeg, maar zóó Als men een hond een been geeft, toen al zwoer 'k Dat ik op mijn wijs gul zou zijn, als 't geven Aan mij stond.

D ERDE R ECHTER .

Toen hij mij in de legatie

Naar England met zich nam en de onbeschaamdheid Zoo ver dreef dat hij 't voorstellen vergat

Aan de Maagd-koningin Elizabeth,

Toen beet 'k mijn woede in machteloozen mond, En wist niet dat 'k zijn meester nu zou zijn.

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2

(47)

V IERDE R ECHTER .

Mij gaf hij géén plaats. En als Maurits niet

Mijn raadheersplaats bezorgd had zou 'k hem thans Mooglijk niet als gevangne hier zien staan

En zóó mij wreken.

V IJFDE R ECHTER .

Gij zegt: staan. 't Gebruik Wil 't, maar Heer Barnevelt is oud.

E ERSTE R ECHTER . 't Gebruik

Heeft recht. Staan zal hij. Bode, de gevangne Komt voor.

Als de deur open gaat komt Barnevelt, op zijn stokje leunend, binnen, langzaam, de rechters star aanziend, één voor één, maar zonder verdere uitdrukking. Terwijl hij nadert rijst, verlegen, de voorzitter op uit zijn stoel; de anderen volgen. Barnevelt gaat door tusschen de twee rijen van rechters, die zich buigen, neemt plaats in den fauteuil die in 't midden staat. Bij zijn eerste woorden draagt de Bode een stoel aan voor een van de rechters, die er geen heeft.

B ARNEVELT .

Neemt plaats, mijn Heeren. 'k Zie bekende Gezichten, die weleer mijn ambassades Verjeugdden, kort gelêen mijn antichambre Vervreugdden. 't Gaat u allen wel?

(Allen buigen).

Nu, zeg mij:

Gij komt me op somm'ge punten hooren, komt g'niet?

Wie gaf u lastbrief?

(48)

E ERSTE R ECHTER .

De Staten-Generaal, heer.

B ARNEVELT .

De Staten-Generaal? Ik ben een dienaar Van Holland en West-Vriesland.

De Staten-Generaal hebben geen recht mij Te hooren. Was een van de heeren Daarvan onkundig?

T WEEDE R ECHTER . Onze lastbrief luidt - B ARNEVELT .

Wij zulle' uw lastbrief laten rusten, heeren.

Kort na 't vertrek van Leicester kwam een poolsche Prins hier met lastbrief van den poolschen koning.

Een snorkende aanspraak hield hij, maar Zijn Hoogheid, Prins Maurits, leidde 'm als zijn gastheer rond

Op 't Binnenhof, de hal door, langs de vaandels Van Parma, 't fraai veroverd harnas; meenge Deuk dofte en blonk in 't blauw polijst gebogen Staal van het beenstuk, en geschaard groot zwaard Mat wandvlakte onder helm en pluimbos. Doemde Den Pool wel meenge veldslag, en 't kanon

Zijn donder dreunde in 't woordgepraal - tot schaamrood Maurits hem zag met glimlach.

D ERDE R ECHTER . Advocaat,

't Is nu geen tijd van schertsen.

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2

(49)

B ARNEVELT . Jonge vriend,

Een oud mans scherts weegt wel een jongmans ernst.

Bid God dat ge eens, als ge oud zijt, schertsen kunt.

Maar nu ter zake. Welke punten wenscht gij nader Verklaard?

E ERSTE R ECHTER .

Twee punten: 't Eerste dat gij tegen Den wensch van vijf gewesten de Synode Belet hebt. - Tweede: dat gij 't krijgsvolk, staande Onder de Staten-Generaal en Maurits,

Losmaakte, en saam met nieuw-geworven, bracht In d'eed van stad en staten. - Dat, voor 't Eerste, Gij 't recht der hoven schorste, een bevriend koning Brieven ontlokte alsof hij 't remonstrantsch Geloof beschermde, ook alle vromen haatlijk Maakte en als Puriteinen, Flaminganten Doodverfde. - Dat ge, om 't Tweede: kolonellen Verleidde en zei dat elk houw en getrouw moest zijn Aan de Stad daar zij lagen, de Provincie

Die hen betaald', - schoon wetend dat door 't een Als 't ander, bloedstorting en opstand hier, Oorlog van buiten volgen moest. Dat gij Daartoe den Prins verdacht maakte alsof hij

Stond naar 't bestuur van 't land, en Graafdom, wetend

Toch 't niet zoo zijn. Dat gij gezegd hebt d'oorlog

Niet t' zijn gevoerd voor 't waar geloof, want elke

Stad vrij t'zijn tot wat g'loof zij wilde; in Frankrijk,

't Roomsche, wèl werkte om soevereiniteits

Opdracht, maar Englands vrome en ons verbondne

Jacobus afschrikte: ook uit Frankrijk nam

(50)

Presenten, ja voor twaalf jaar wist van Spaansche Juweelen, wat de oude Aerssens, de griffier, U aanbracht, maar gij 't heelde. En dat dit al Tezaam toont dat ge een slecht geloov'ge, een slecht Patriot zijt, strevend naar 'n staat in een staat, Een leger tegen 't leger, een geloofloos Of Paapsch rijk boven 't onze.

B ARNEVELT . Ik zie de dagen

Weer voor mij toen de Zwijger d'Unie sloot.

De strijd was aangegaan om Vrijheid, niet Om dwang van 't éen geloof op 't andre. Roomsch Woonde naast onroomsch, en onroomsch in vele Schakeering, mennonist naast Lutheraan,

Volgling Calvijns naast vriend Melanchtons. Langzaam, Naar nood van strijd-tijd drong 't onroomsch deel 't roomsche Neer in het noord. Roomsch en goed burger, zei

De Zwijger, kan saam, maar onroomsch en Goed burger gaat saam, en ter wille van

's Lands heil bevorderde-i 't onroomsch zijn, schoon 't Hem seurde om 't beetre deel dat schuldloos leed.

V IERDE R ECHTER . Zwijg, profaneerder!

B ARNEVELT .

Zwijg gij, jonge dwaas!

Toen sloot hij d'Unie: een verbond van vrije Gewesten, roomsch of onroomsch, elk gewest Vrij voor zichzelf, ook in 't geloof. ‘Dat Landschap Noch Stad grijpe in 't geloof van 't ander.’ Klaarder Kon 't niet verklaard. Zóó bleef het. Soms leek 't wel, Of dwang van 't volk zou doen wat Stad en Landen

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2

(51)

De Unie verbood. In Utrecht eens, toen Leicester, 't Predikantsdrijven volgend, d'algemeene Synode uitschreef in zes en tachtig, 't jaar Daarna plechtig gewraakt. Dat ik dus tegen Den wensch van vijf gewesten die synode Belet heb, is niets vreemds. Twee tegen vijf Is veel daar één tot zes genoeg zou zijn.

De Heeren doen ook of het waar geloof Noodzaaklijk insluit dat een kind verdoemd Of uitverkore' is als 't op aard komt. Moeilijk Is 't vraagstuk of God mensch voor mensch Sints d'aanvang van de wereld uitkoor of Verdoemd', dan wel de keus zich voorbehield Uit 't levend menschdom. Peinsde ik in mijn jeugd Niet moeizaam? Lei 'k Olevianus niet, -

Ja ja, verbaas u maar, Olevianus,

Dien geen thans ketter scheldt, - lei 'k hem niet voor 't Eind van mijn peinzen, dat 'k gelooven wou Dat God mij schiep tot zaalgheid, uit genade Zoo 'k afdwaalde en hem zocht, mij helpen zou, En Christus uit genade ook stierf voor mij? - Dat was 't geloof, het ware. Een laatre tijd Hing 't heil van zielen aan een dogma, zwaarlijk Te grijpen voor 't arm brein. Neen, 't was niets kwaads, Dat 'k hen misprees die dit vroom volk een haatlijk Geloof voor Christus' liefde, een harde leer Brachten voor zijn zacht juk. En zeker, zoo de Koning van Engeland eerst als in zijn eigen Land hier die zachtren duldde, en daarna schold, D'eerste daad was de beste en dank' hij mij.

Dan van den eed. Die heeft drie deelen. 't Eerste

Aan d'Unie, 't tweede aan de Betaalsheeren,

(52)

't Derde aan de steden daar het krijgsvolk leit In garnizoen. Dat ik, vreezend voor oproer, 't volk Vermaande trouw te zijn dien steden - waarlijk, Hoe kon ik anders, wou 'k mijn eigen eed

Niet ontrouw zijn. Waardgelders weet gij. Meermaals Huurden de stede' er, in de Zwijgers tijd

Als later; wanneer met meer recht als waar

Bloedstorting dreigde en 't krijgsvolk wankel bleek.

Dit is het al. Dat ik soms vreesde of Maurits

Stond naar de graafschap: waar de volkswensch luide

Hem noemde en 't fransch hof plannen smeedde, is 't denkbaar, Dat ik, de zorg voor 't land hebbend, geen tijding

Lichtzinnig wraakte. 't Fransch present was geld Voor vroegre diensten. Soevereiniteit

Aan Frankrijk - wie die dreef, Aerssen, gezant, Dekt met die klacht zichzelf. Spaansche juweelen, Zijn vader die 'r mee aandraagt weet gij, Heeren, Weet dat hij 't doet uit haat aan mij. Zoo'n aanklacht Klaagt den aanklager aan, die twaalf jaar zweeg Wat halsmisdaad is ook voor wie 't verzwijgt. - En nu, mijn Heere', als één van u een beter Geloov'ge, een beter Patriot te zijn meent, dat Hij sta en 't uitspreek! - Geen? - Dan ga 'k. Vaarwel.

E ERSTE R ECHTER .

Vervloekt! Griffier, de notulen vertoont gij

Geen mensch. 't Blijve eeuwig een geheim dat d' oude Vos ons te slim was. Zweert.

G RIFFIER . Ik zweer.

A LLEN .

Wij zweren 't. -

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2

(53)

Tweede tooneel.

De vensters van het huis van den Advocaat. Binnen zijn vrouw en dochter. Buiten volk. Het huis wordt versierd, teertonnen gebrand en gedanst. Het is avond.

D OCHTER .

Moeder, hier is een briefje van vader, dat hij van daag verhoord is. Nu komt hij zeker morgen uit de hechtenis?

V ROUW VAN B ARNEVELT .

't Mag zijn, kind.

D OCHTER .

Ja Moeder, want daar was het wachten op. Ik laat het huis versieren, Moeder. Het is Meidag. Zij zullen de Mei voor de deur planten, en teertonnen branden, en er om dansen.

V ROUW VAN B ARNEVELT .

Dat's goed, kind.

V OLK BUITEN .

Leve de Advocaat. Hij leve!

D OCHTER .

Ik dank u, goede menschen. Dank u.

M AURITS

buiten voorbijgaand, tot een Hoveling.

Wat is dat feest daar?

H OVELING .

De familie van d'Advocaat is 't. Heeft de mei voor 't huis geplant, brandt teertonnen.

Er wordt gedanst en leve de Advocaat geroepen.

M AURITS .

Dat 's tarten. Maar 't zal Dood den Advocaat zijn.

(54)

Derde tooneel.

De gevangenkamer van Ledenberg.

L EDENBERG en zijn Z OONTJE .

Z OONTJE .

Ga je niet slapen, vader?

L EDENBERG .

Nee kind, ik heb nog te schrijven voor morgen. Maar ga jij nu op je bed liggen.

Z OONTJE .

Ja vader, maar kom je dan voor ik inslaap?

L EDENBERG .

Ja jongen.

Z OONTJE .

Goenacht, vader.

L EDENBERG . Goenacht, kind.

Nu weet ik 't wel. Men vangt geen Barnevelt, Hogerbeets, Grotius, Ledenberg, Moersbergen, En laat ze straks vrij uitgaan. Mooglijk was 't Een ondoordachte daad van Maurits; eenmaal Gedaan moet vonnis volgen, dood of eerloos Verklaard elk, of hij zelf heet eerloos In heel Europa. - Vindt dit vonnis

Mij levend, dan vervalt mijn goed aan 't land, Dit kind staat broodloos. Beter dàn den dood, Die toch komt, vriendlijk, met een helder hoofd Temoet gaan, en vrij-willig, eens voor 't laatst, Zeggen: zie hier, hier ben 'k. 'k Ga met u meê.

Eén stoot, één stuip, en 't vloeit, dwaas leven daar ik

Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Boer Bostwijk lei de zaak uit eerst aan den burgemeester en daarna, terwijl deze een certificaat klaar maakte in zijn bureau, met vele gebaren en in het Fransch aan den Engelschman,

Toussaint heeft zelf de tijd zien groeien, waarin die hulp niet meer nodig was, maar in zijn bundel ‘Geur van Bukshout’ ergert hij zich nog: ‘Men schijnt, in Vlaanderen, weinig

Want uit de ons eerwaardigste tijden heeft een ark van pronkende traditie dit koningskind omhoog gedragen, en dit meisje in den droom van haar onwetendheid en de glorie van

Hij kwam er uit op dezelfde plaats waar hij er in gekropen was, een twintigtal passen achter den rug van den haas, liep haastig weer in 't rapenveld, raapte zijn langen stok op,

Yssaline : ,Zusje, de zon is haast niet meer te zien ....' Selysette : ,Wacht, wacht nog, kleine Yssaline, want iets anders komt nader naarmate zij verdwijnt, en alles wordt mij

Niet meende hij, dat de Koning onmiddellijk of op den duur aan zin gelaat zoude zien dat hij onvergelijkelijk meer Koning was dan de Koning zelf en dus de eenvoudige

Romme kwam binnen heur ketel koeisop halen; Kasteele hielp haar den vracht versleuren tot in den stal en kwam zonder spreken weer in huis. De maneschijn viel door de vensters over

t onderwijs der kinderen voorop ga. Alleen bij het in gebreke blijven van de o rvulling dier ouderlijke roeping, doe de overheid onderwijs geven. Het bijzonder 0Jerwij5