• No results found

J.J.A. Goeverneur, Prettige tijdkorting · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "J.J.A. Goeverneur, Prettige tijdkorting · dbnl"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

J.J.A. Goeverneur

bron

J.J.A. Goeverneur, Prettige tijdkorting. Van Druten en Bleeker, Sneek ca. 1857

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/goev001pret01_01/colofon.php

© 2011 dbnl

(2)

Opdracht

Aan alle lieve kinderen.

Dag, lieve kinders! Heb je 't goed? - Ei, 'k heb in lang je niet ontmoet, Maar schoon we elkander al niet zagen, Ik heb toch zorg voor je gedragen En hier, als al zoo menig keer, Een aardig, prettig boekjen weer, Waarin vertelsels staan te lezen, Die van je gading zullen wezen.

Ge vindt hier zoo van alles wat:

Van Brombeer, die zijn nagels vrat, Van Koning Frits, van Hen en Haantje, Van kleinen Hans en 't Baviaantje;

J.J.A. Goeverneur, Prettige tijdkorting

(3)

Kortom - ge vindt hier overvloed, Dat je wis hartlijk lachen doet, Doch waaruit ge meteen kunt leeren, En zegt, wat kunt ge ooit meer begeeren?

J.J.A. Goeverneur, Prettige tijdkorting

(4)

J.J.A. Goeverneur, Prettige tijdkorting

(5)

J.J.A. Goeverneur, Prettige tijdkorting

(6)

Haasje eierdief.

De Haan en 't Hennetje allebei, Die hadden groot verdriet, Want of de Hen al eiers lei, Dat hielp de sukkel niet;

Ging zij maar eventjes eens henen, Dan waren de eieren verdwenen.

‘Och,’ zei vrouw Hen op zeekren dag,

‘'t Is toch een bitter kruis, Als men niet veilig wezen mag Voor dieven in zijn huis;

'k Zou, kijk, wel graag een gulden missen, Als ik den boozen dief kon gissen.’

Dat hoorde de Ekster bij geval, Die op haar boomtak zat En rechts en links daar overal Een goeden uitkijk had.

‘Wacht,’ dacht die, ‘'k wil eens kijken, vrinden, Of ik dien dief ook uit kan vinden.’

Dus hield zij ijverig de wacht Op elk, die ging en kwam, En tuurde en loerde dag en nacht, Of ze ook gerucht vernam,

Tot... kijk! wie kwam daar aangeloopen En naar het hoenderhok geslopen?

J.J.A. Goeverneur, Prettige tijdkorting

(7)

't Was meester Haas, de slimme guit, Die ging in d' avondstond

Brutaal op eier stelen uit En roofde, wat hij vond.

Hij had een stokje in 't rechter pootje En in zijn korf al heel een zoodje.

Zoodra hem de Ekster had ontdekt, Vloog zij, zoo hard ze kon, En heeft Phylax den Hond gewekt, Die net zijn slaap begon;

Phylax had pas 't geval vernomen, Of hij is ijlings toegekomen.

Hij greep den roover bij zijn strot En beet hem zoo maar dood;

Die had nu zijn verdiende lot, En vrouw Hens vreugd was groot;

Want voortaan kon zij rustig wezen En had geen dieven meer te vreezen.

Ze maakte een kostlijk maal gereed Voor de Ekster en den Hond, Waaraan men zich te goede deed En dat elk keurig vond,

Terwijl de Haan in volle glorie Een liedje kraaide tot victorie.

J.J.A. Goeverneur, Prettige tijdkorting

(8)

De vogelverschrikker.

Eens zagen met verbazen De spreeuwen en de hazen, Dat in den tuin een wonder ding Bij een der kerseboomen hing;

't Leek wel een man in zwarte dracht, Die daar gezet was op de wacht.

Dat deed hen eerst wat schrikken;

Maar na korte oogenblikken

Riep een van hen: ‘Ei, loop maar niet, Het zwarte spook, dat gij daar ziet, Is simpel maar een hoed en rok, Gehangen aan een boonenstok.’

Nu kwamen al de hazen, Om in de kool te grazen,

En al de vogels, zonder schroom, Belegerden den kerseboom, Tot eindelijk de tuinbaas kwam En 't lieve leventje vernam.

J.J.A. Goeverneur, Prettige tijdkorting

(9)

‘Wel,’ dacht hij, ‘wat gedoente Is dat weer in mijn groente!

En wat die spreeuwen weêr brutaal Mijn kersen rooven altemaal!

Kom, als die stroomen toch niet baat, Weet ik, parbleu, wel anders raad.’

Toen ging hij zonder dralen, Om zijn geweer te halen, En met zijn volle lading schoot Hij twee van de arme hazen dood, Terwijl de spreeuwen op 't gerucht Vol schrik en angst zijn weggevlucht.

Wilt, kindren, dus bedenken:

Wie niet het oor wil schenken Aan goeden raad en zacht vermaan, Dien zal het eenmaal leelijk gaan;

Hij, die niet om bedreiging gaf, Dien wacht in 't einde harde straf.

J.J.A. Goeverneur, Prettige tijdkorting

(10)

J.J.A. Goeverneur, Prettige tijdkorting

(11)

J.J.A. Goeverneur, Prettige tijdkorting

(12)

Het knaapje in het bosch.

Het knaapje had geloopen Den ganschen dag in 't bosch;

De slaap heeft hem bekropen Daar op het groene mos.

Toen daalden uit de boomen De eekhorens naar beneên;

De hazen zijn gekomen En dansten om hem heen;

De dartle reetjes speelden Om hem in struik en riet;

De lieve vogels kweelden Hun allerzoetste lied.

Maar niemand stoorde 't knaapje En niemand deed hem leed, Tot hij, verkwikt door 't slaapje,

Weêr de oogen open deed.

J.J.A. Goeverneur, Prettige tijdkorting

(13)

Toen zijn ze op eens verdwenen In 't allerdichtste geboomt;

En 't heeft den knaap geschenen, Dat hij 't al had gedroomd.

J.J.A. Goeverneur, Prettige tijdkorting

(14)

De wraak der dieren.

De onnoozele dieren in 't eenzame bosch, Die leefden recht vredig en blij;

Maar.... poef-paf! daar kwam er een jager op los En knalde 't van verre en nabij.

Daar stoof toen het hert voort in hollende vaart, De ree volgde in vliegende vlucht,

De haasjes, ze doken zich angstig ter aard, Verschrikt door het wilde gerucht.

En toen nu in 't eind weer de rust was hersteld, Toen heerschte er ontsteltnis en rouw, Want menig dier vond er zijn makker geveld

Of miste er zijn kind of zijn vrouw.

Nu werden de dieren verbolgen te moê, De woede en de schrik gaf hun moed;

Zij zwoeren den jager den ondergang toe En dorstten naar wraak en naar bloed.

De onnoozele dieren in 't groenende woud, Voorheen stil en goedig en zacht,

J.J.A. Goeverneur, Prettige tijdkorting

(15)

Ze waren thans woedend en razend en stout; - Daar kwam weer de jager ter jacht.

Wild schoten zij toe en zij grepen hem aan, - Geweken was eerbied en schroom, - En dra was 't met hond en met jager gedaan

En hingen zij dood aan een boom.

J.J.A. Goeverneur, Prettige tijdkorting

(16)

J.J.A. Goeverneur, Prettige tijdkorting

(17)

J.J.A. Goeverneur, Prettige tijdkorting

(18)

De beer.

Eens woonde in 't bosch een wilde beer En zwierf daar brullend heen en weer;

Kwam nu een kind er bloempjes plukken, Dan scheurde hij 't maar zoo in stukken.

Daar men dit in de buurt vernam En dus geen kind in 't bosch meer kwam, Begon de beer, om toch wat te eten, Zijn eigen nagels op te vreten.

Hij beet er op, hij knauwde ze af, Tot - wat gebeurde tot zijn straf?

Twee mannen kwamen en die zagen Hem zoo weêr aan zijn klauwen knagen.

‘Ha,’ - dachten zij, - ‘is 't zoo gesteld?

Heeft hij geen nagels meer, de held, En kan hij zich niet meer verweren, Dan willen we hem mores leeren.’

Ze vielen op hem aan; de beer Sprong op en stelde zich te weer,

J.J.A. Goeverneur, Prettige tijdkorting

(19)

Maar ach! met zijn kapotte klauwen Kon hij niet vechten meer of krauwen.

Nu gaat de trommel: Bom, bom, bom!

En brommend draait de beer zich om. - Had hij zijn nagels niet gevreten, Dan lag hij nu niet aan de keten.

J.J.A. Goeverneur, Prettige tijdkorting

(20)

De nachtuil.

Een langen tijd hield meester Uil Met zijn gebrom en zijn gepruil Zich in een ouden toren schuil, Tot eenmaal hem de lust beving Tot eene kleine wandeling.

Hij vloog dus hier en daar wat rond, Tot hij een hoogen boomtak vond En daar ging zitten, maar terstond Zich door een zwerm van alle slag Van vogelen omgeven zag.

‘Wel,’ schreeuwden die met wild gefluit,

‘Daar komt die gauwdief, die schavuit Toch eindelijk zijn hoek eens uit;

Maar wij begeeren hem niet hier....

Jaagt weg, jaagt weg het leelijk dier!

‘Hij is een booze, een schelmsche gast, Die maar op roof en moorden vlast En niet in ons gezelschap past,’

J.J.A. Goeverneur, Prettige tijdkorting

(21)

Zoo riepen zij, en heel de schaar Viel op hem aan met woest misbaar.

Toen is, ontsteld door al 't gerucht, Heer Uil weer naar zijn hoek gevlucht En heeft in de eenzaamheid gezucht:

‘Och, och, wat is 't een bitter kwaad, Als m' in een boos geruchte staat!

‘Ik word gehaat, gevreesd, geschuwd, Ik word in 't aangezicht gespuwd, Het is, of ieder van mij gruwt, En, wat het ergst nog is - misschien Is 't wel, dat ik mijn lot verdien.’

J.J.A. Goeverneur, Prettige tijdkorting

(22)

J.J.A. Goeverneur, Prettige tijdkorting

(23)

J.J.A. Goeverneur, Prettige tijdkorting

(24)

Koning Frits en de jongens.

Als de oude Frits, de groote held, Teruggekeerd van 't oorlogsveld, Soms eens te paard reed door de stad, Dan kwam al 't jong volkje op het pad, Dan liepen alle knapen mee

En riepen: ‘Vader Frits - hoezee!’

De Koning zag dat lachend aan, Hij liet de jongens stil begaan En trok hèm eens een bij zijn rok, Dan dreigde hij maar met zijn stok, Of riep: ‘Pas op wat, kleine strop!

Je krijgt nog van mijn paard een schop.’

Eens echter, dat de wilde troep Door zijn geschreeuw en zijn geroep Zijn paard bijna had schuw gemaakt, Is zijn geduld ten eind geraakt En riep hij: ‘Neen, dat is te bont;

Marsch, rekels, marsch, naar school - terstond!’

Het antwoord was een luid gelach:

‘Ha, ha, 't is immers Zaterdag,

J.J.A. Goeverneur, Prettige tijdkorting

(25)

En wat denkt dus de Koning wel, Dat hij ons wegjaagt van ons spel!

Neen, lieve Koning, dat is mis, Daar 't Zaterdags vacantie is.’

De Koning knikte en zeî: ‘'t Is waar!

Nu toe dan, jongens, speelt dan maar!’

En in zijn hart dacht hij daarbij:

‘Och, was er ook zoo'n dag voor mij!

Wat zou ik gaarne wenschen, dat Ik ook zoo eens vacantie had!’

J.J.A. Goeverneur, Prettige tijdkorting

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

en niemand kent nog angst (nog angst…). God kwam als een kind, God kwam als een kind. title: When God is a Child - MOON BEAMS, By Brian Wren, Joan Collier Fogg Ned. tekst:

‘Laat mij zien, wat het is,’ zeide zij, keek alles na en vroeg WILLEM toen, of hij niet dacht, dat arme SUZE , die een jong meisje was, veel liever eene pop zou hebben, dan een

Maar zelfs, als het eens in lang heel niet regent, verwelk ik daarom toch niet.. Dan leef ik alleen van

Bij 't vallen van den avond sluipt naar buiten, Bebloemde velden langs waar vooglen fluiten En tusschen boschjes over 't mospad voort, Tot ze uit 't struweel zich zachtkens roepen

A - is een Aap; 't is een heel lee-lijk dier, Maar in zijn kun-sten heeft ie-der ple-zier.. B - is een Boek, 't is zoo groot haast

Greshoff heeft in die jaren en incidenteel, maar bij herhaling, ook later nog, een duidelijk stimulerende invloed uitgeoefend op de verzorging van het boek in Nederland door middel

6 en 7 uit ‘Al dwalend’, Verzamelde gedichten, dundrukeditie 1961, blz.. Als padvinder, 3de van links