EERSTE DEELTENTAMEN WIS 212 Analyse in Meer Variabelen
28 februari 2003 14–17 uur
• Zet uw naam en collegekaartnummer op elk blad, en op het eerste blad de naam van uw practicum- leider (Pieter Eendebak of Phillip Getto) alsmede het totaal aantal ingeleverde bladzijden.
• Zet NIET meer vraagstukken tegelijk op één blad, want de vraagstukken worden afzonderlijk nagekeken door verschillende correctoren.
• De verschillende onderdelen van de vraagstukken zijn zoveel als mogelijk is, onafhankelijk van elkaar. Indien u een bepaald onderdeel niet of slechts ten dele kunt maken, mag u de resultaten daaruit gebruiken bij het maken van de volgende onderdelen.
• Bij dit tentamen mogen syllabi en/of rekenmachine NIET worden gebruikt.
Exercise 0.1. [20 pt.] Definieer R3 R door 12
2
2
2
3en zij 1 0 0 . 1. Beschrijf lokaal als een grafiek en bewijs dat een deelvariëteit van R3is. Bepaal de
dimensie van .
2. Geef een parametrisering van verschillend van die in onderdeel (i), bij voorbeeld, door het snijden van met sferen met middelpunt in 0.
Exercise 0.2. [30 pt.] Zij 0 vast gekozen. Definieer de logarithmische spiraal R2als beeld onder de afbeelding
R R2 met ! "#%$'& cos
sin (
1. Toon aan dat )+* , ) -# $'&/. 2
1, voor alle 10 R, en leid hieruit af dat overal een immersie is.
2. Bewijs dat de afbeelding injectief is en verder, dat ,32 continu is als afbeelding im R.
3. Geef een kort bewijs, gebaseerd op de onderdelen (i) en (ii), dat een deelvariëteit in R2 van dimensie 1 is.
4. Gebruik onderdeel (i) om aan te tonen dat de hoek4 tussen de raaklijn aan in ! " enerzijds en de vector ! , anderzijds, onafhankelijk is van ; en geef4 als functie van de constante .
ZIE OMMEZIJDE ZIE OMMEZIJDE ZIE OMMEZIJDE
1
Dit tentamen is in elektronische vorm beschikbaar gemaakt door de TBC van A–Eskwadraat.
A–Eskwadraat kan niet aansprakelijk worden gesteld voor de gevolgen van eventuele fouten in dit tentamen.
1
Exercise 0.3. [20 pt.] Zij5 0 R6 willekeurig maar vast gekozen en defineer 7/8 R6 R door
7%8
:9
5,;
<
.
1. Zij =?> 0. Bewijs met behulp van multiplicatoren van Lagrange dat @A)+5B)C= de extremale waarden zijn van de restrictie van 7 8 tot de sfeerD0 R6FEG) ) =.
2. Toon m.b.v. onderdeel (i) aan dat voor alle5 enH0 R6 de ongelijkheid E95,; < E IJ)+5B)K)
) van
Cauchy–Schwarz geldt.
Exercise 0.4. [30 pt.] Veronderstel dat7 R2 R een 1functie is met7 2; 1 1, en definieer
L
R2 M R R2 door L !ONQP
7
!
1;
P
2
2
!
1
1
P 3 (
1. Ga na dat L 2; 1N 1R 0. Geef een conditie op *S7 die het bestaan garandeert van een omgevingT van
1 in R en van een afbeeldingU T R2zó, datL (U !P QNQP ) 0, voor alle
PH0
T .
2. Neem aan dat de conditie uit onderdeel (i) van toepassing is en dat *S7 2;
1VW1;
3 . Bereken nuUSXY 1 , voor 1 I[Z\I 2.
2 2