• No results found

De symbolische grens van de FNV Hoe media invloed heeft op het lidmaatschap van de FNV (1980-2012)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De symbolische grens van de FNV Hoe media invloed heeft op het lidmaatschap van de FNV (1980-2012)"

Copied!
72
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De symbolische grens van de FNV

Hoe media invloed heeft op het lidmaatschap van de FNV (1980-2012)

Afke Boonstra (s3206092) Mondriaanstraat 45

8918DK Leeuwarden a.b.boonstra@student.rug.nl Master Geschiedenis Vandaag Masterscriptie

Dr. R. Paping

Datum: 5 januari 2021

(2)

Inhoudsopgave

Voorwoord... 3

Lijst met veelvoorkomende afkortingen...4

Introductie... 6

1. Ontwikkelingen en omstandigheden... 14

1.1 Voorgeschiedenis en organisatie van de FNV...14

1.2 Algemene & ideologische ontwikkeling van de Nederlandse maatschappij (1960-2019)...18

1.3 Nederlandse arbeidsomstandigheden (1980-2019)...23

1.4 Geschiedenis van het beleid en de organisatie van de FNV (1980-2019)...26

1.5 Deelconclusie Hoofdstuk 1... 28

2. Akkoord van Wassenaar 1982... 30

2.1 Wat was het doel van het Akkoord van Wassenaar?...30

2.2 Wat was het plan/de positie van de FNV ten aanzien van het Akkoord van Wassenaar?...30

2.3 Wat was het beleid van de FNV met betrekking tot het Akkoord van Wassenaar?...31

2.4 Wat was het resultaat van het Akkoord van Wassenaar?...32

2.5 Hoe was de beeldvorming van de FNV in Trouw en de Volkskrant met betrekking tot het Akkoord van Wassenaar?... 33

2.6 Hoe verandert het ledenaantal hierna?...35

2.7 Deelconclusie: Kan deze gebeurtenis voor de FNV gezien worden als succesvol of niet?...37

3. WAO 1991-1993... 39

3.1 Wat was het doel met betrekking tot de WAO?...39

3.2 Wat was het plan/de positie van de FNV ten aanzien van de WAO?...39

3.3 Wat was het beleid van de FNV ten aanzien van de WAO?...40

3.4 Wat was het resultaat van de discussie omtrent de WAO?...40

3.5 Hoe was de beeldvorming van de FNV in Trouw en de Volkskrant met betrekking tot de discussie omtrent de WAO?... 42

3.6 Hoe verandert het ledenaantal hierna?...44

3.7 Deelconclusie: Kan deze gebeurtenis voor de FNV gezien worden als succesvol of niet?...45

4. Fusie FNV Bondgenoten 1998... 47

4.1 Wat was het doel van de fusie?...47

(3)

4.2 Wat was het plan/de positie van de FNV met betrekking tot de fusie?...47

4.3 Wat was het beleid van de FNV met betrekking tot de fusie?...47

4.4 Wat was het resultaat van de fusie?...48

4.5 Hoe was de beeldvorming van de FNV in Trouw en de Volkskrant met betrekking tot de fusie?...49

4.6 Hoe verandert het ledenaantal hierna?...52

4.7 Deelconclusie: Kan deze gebeurtenis voor de FNV gezien worden als succesvol of niet?...53

5.1 Wat was het doel van de samenwerking tussen FNV en VNO-NCW?...54

5.2 Wat was het plan/de positie van de FNV met betrekking tot de samenwerking met VNO-NCW?...54

5.3 Wat was het beleid van de FNV met betrekking tot de samenwerking met VNO-NCW?...54

5.4 Wat was het resultaat van de samenwerking tussen FNV en VNO-NCW?...54

5.5 Hoe was de beeldvorming van de FNV in Trouw en de Volkskrant met betrekking tot de samenwerking met VNO-NCW?... 57

5.6 Hoe verandert het ledenaantal hierna?...59

5.7 Deelconclusie: Kan deze gebeurtenis voor de FNV gezien worden als succesvol of niet?...60

6. Conclusie... 62

Bibliografie... 64

Bronnenlijst... 68

Voorwoord

(4)

Voor u ligt de scriptie ‘De symbolische grens van de FNV: hoe media invloed heeft op het lidmaatschap van de FNV (1980-2012)’. Het onderzoek voor deze scriptie naar het dalende ledenaantal van de FNV is gebaseerd op de vraag hoe het al dan niet succesvolle

vakbondsbeleid invloed heeft gehad op de beeldvorming van de FNV in de media en op haar aantrekkingskracht voor potentiële leden, aan de hand van vier mijlpalen in haar geschiedenis.

De grens van 1 miljoen is een grens met symbolische waarde. Voor de vakbond is het van grote betekenis dat zij kunnen zeggen dat ze meer dan een miljoen leden vertegenwoordigen.

Deze symbolische grens is echter nogal aan veranderingen onderhevig.

Deze scriptie is geschreven in het kader van de Master History Today van de

Rijksuniversiteit Groningen, en is geschreven in de periode februari – januari 2021. Dit houdt in dat deze scriptie tot stand gekomen is gedurende de periode dat de Nederlandse

samenleving te maken had met het COVID-19 virus. Hierdoor werd archiefonderzoek met betrekking tot deze scriptie een stuk moeilijker. Het bronnenonderzoek voor deze scriptie is daarom gebaseerd op materiaal, in dit geval voornamelijk krantenartikelen, dat online beschikbaar was, met daarnaast enkele jaarverslagen van de FNV. Bij deze wil ik van de mogelijkheid gebruik maken om mijn scriptiebegeleider dr. R. Paping te bedanken. Daarnaast wil ik de FNV bedanken voor de informatie die zij verschaft hebben voor deze scriptie.

Ik wens u veel plezier met het lezen van deze scriptie!

Afke Boonstra

Leeuwarden, 5 januari 2021

Lijst met veelvoorkomende afkortingen

(5)

AOW: Algemene Ouderdomswet AVC: Algemene Vakcentrale

Cao: Collectieve arbeidsovereenkomst CBS: Centraal Bureau voor Statistiek CDA: Christen-Democratisch Appèl CNV: Christelijk Nationaal Vakverbond FNV: Federatie Nederlandse Vakbeweging

MHP: Vakcentrale voor Middelbaar en Hoger Personeel NKV: Nederlands Katholiek Vakverbond

NVV: Nederlands Verbond van Vakverenigingen RKWV: Rooms-Katholiek Werkliedenverbond SER: Sociaal Economische Raad

VNO-NCW: Verbond van Nederlandse Ondernemingen en het Nederlands Christelijke Werkgeversverbond

VNO: Verbond van Nederlandse Ondernemingen VUT: Vervroegde Uittreding

VVD: Volkspartij voor Vrijheid en Democratie WAO: Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering

(6)

Introductie

Het nieuwsoverzicht van 2019 stond er vol van: stakingen door heel Nederland. Zowel leerkrachten, ziekenhuispersoneel, de bouwsector en het ov-personeel legden hun werk in 2019 neer om te staken voor betere werkomstandigheden. Daarnaast vragen de afgelopen jaren meerdere protestbewegingen, zoals Farmers Defence Force, WOinActie en

(internationaal gezien) de Gele Hesjes, meer en meer aandacht voor hun ontevredenheid.

Hoewel staken een ‘hot item’ blijkt te zijn in 2019, en al decennialang een kernactiviteit is van de vakbeweging, kan het jaar 2019 voor de vakbeweging niet enkel als positief gezien worden. De primaire taak van de vakbeweging is om de krachten van de werknemers te bundelen zodat een collectief gevormd kan worden. Dit collectief zorgt ervoor dat er op een gelijkwaardig niveau gesproken kan worden met werkgevers en politieke organen en zo de belangen van de werknemers behartigd kunnen worden. Hiervoor is de grootte van een vakbond bepalend. Op 14 september 2019 kopt de Volkskrant echter “Teruggang FNV gaat sneller dan verwacht: ledenaantal nu onder 1 miljoen” In dit artikel schrijft Wilco Dekker:

“De FNV verliest dit jaar sneller dan verwacht leden. Het ledenaantal van de grootste

vakbond van Nederland is onder de 1 miljoen gezakt, een symbolisch belangrijke grens in het overleg met werkgevers en het kabinet.”1

De vakbond Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) ontstond in 1976, toen de NVV (Nederlands Verbond van Vakverenigingen) en NKV (Nederlands Katholiek

Vakverbond) tot een federatieve samenwerking over gingen. Het was tijdens het congres in 1981 dat besloten werd tot een fusie per 1 januari 1982 waarbij de FNV tot stand kwam. De FNV bestaat uit verscheidene zelfstandige bonden en is daarnaast aangesloten bij meerdere internationale samenwerkingsverbanden. Bovendien is de FNV met ongeveer 1,1 miljoen leden de grootste vakbond van Nederland.2 Tenminste, dat wordt door de vakbond vaak verteld. Gegevens van het CBS tonen namelijk aan dat het ledenaantal van de FNV een terugloop kent. Al tussen 1999 en 2017 liep het leden aantal tamelijk continu terug van 1.232.600 tot 1.060.200 in 2017, waarbij vanaf 2012 een snellere teruggang te zien is.

Opvallend is hierbij vooral dat het ledenaantal onder de 25 jaar terugliep van 71.000 in 1999 naar 29.800 in 2017.3 Mensen, en vooral jongeren, schijnen zich de afgelopen jaren minder

1 Wilco Dekker, “Teruggang FNV gaat sneller dan verwacht: ledental nu onder 1 miljoen”, De Volkskrant, 14 september 2019, https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/teruggang-fnv-gaat-sneller-dan-verwacht- ledental-nu-onder-1-miljoen~b735294c/ Geraadpleegd op: 9-2-2020.

2 “Archief FNV”, International Instituut voor Sociale Geschiedenis,

https://search.iisg.amsterdam/Record/ARCH00419 Geraadpleegd op: 9-2-2020.

3 “Leden van vakverenigingen; geslacht en leeftijd”, Centraal Bureau voor de Statistiek,

https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/80598NED/table?dl=8479 Geraadpleegd op 10-2-2020.

(7)

aangetrokken te voelen tot het lidmaatschap van de FNV. Dit roept de vraag op: doen de vakbonden er nog toe?

Het huidige project “Goede Tijden (na) Slechte Tijden?” van het Wetenschappelijk Bureau voor de Vakbeweging (WB), genaamd de Burcht, onderzoekt de positie en strategie van de vakbeweging in Nederland. Hoofdvraag bij het onderzoek van de Burcht is “Hoe is die positie nu en wat zijn strategieën voor de toekomst?”.4 Deze scriptie wil hieraan bij dragen door in te gaan op de manier waarop de positie en strategieën van de FNV in het verleden in de media zijn verschenen, en wat de invloed hiervan was op haar ledental. Hiermee kan tevens een beeld gevormd worden van de effectiviteit van de FNV in het verleden, met als mogelijk resultaat een betere voedingsbodem voor toekomstige beslissingen. Het verleden mist in de al bestaande analyse en zonder begrip van het verleden kan er geen goede strategie voor de toekomst ontwikkeld worden. De geschiedenis van de FNV en ervaringen uit het verleden lijken op dit moment jammer genoeg slechts sporadisch een rol te spelen in het ontwikkelen van het huidige vakbondsbeleid. Daarnaast is er sprake van een maatschappelijk belang, omdat het bestuderen van de ontwikkeling van de vakbond inzicht biedt in de sociale cohesie en maatschappelijke organisaties in een breder perspectief.

Over hoe de acties van de FNV in beeld zijn gebracht in de media in de periode 1975- 2019 is nog maar sporadisch geschreven. Wat bovendien opvalt is dat er weinig naar het verleden wordt gekeken als inspiratiebron voor het heden. In De vuist van de vakbond: een recente geschiedenis schetst Menno Tamminga de rol van de FNV van 1997 tot 2017. Wat hierbij ontbreekt zijn echter de maatschappelijke veranderingen die vóór deze periode van invloed geweest zijn op de FNV; de focus ligt op de recentere ontwikkelingen. Bovendien zijn de arbeidsomstandigheden een kernpunt, met weinig aandacht voor het in beeld brengen van de FNV.5 Ook De Vakbeweging na 2000, redactie Harry Coenen, stelt de toekomst van de vakbonden centraal, terwijl De vakbeweging na de welvaartsstaat van Bert Klandermans en Jelle Visser zich daarentegen juist richt op de veranderende arbeidsverhoudingen in

Nederland sinds de jaren zestig.6 Zij richten zich daarmee meer op de historische

ontwikkelingen dan op de positie van de vakbond op moment van publiceren. Daarbij worden wederom publicaties over deze ontwikkelingen en de relatie tot de positie van de vakbond buiten beschouwing gelaten.7

4 “Opinie”, Wetenschappelijk Bureau voor de vakbeweging De Burcht,

https://www.deburcht.nl/wetenschappelijk-bureau/opinie Geraadpleegd op 10-2-2020.

5 Menno Tamminga, De vuist van de vakbond: een recente geschiedenis (Amsterdam: De Bezige Bij, 2017).

6 Harry Coenen (red.), De Vakbeweging na 2000 (Utrecht: Jan van Arkel, 1995).

7 Bert Klandermans en Jelle Visser, De vakbeweging na de welvaartsstaat (Assen: Van Gorcum, 1995).

(8)

Door de recente ontwikkelingen die de vakbond doormaakt met betrekking tot het dalende ledental is het interessant om te kijken hoe de relatie is tussen hoe de FNV in de media verschijnt en hoe dit het aantal leden van de vakbond beïnvloedt. Allereerst dient vermeld te worden dat binnen de literatuur er verschillende discussies zijn over waarom, ondanks de voordelen en doelen van de vakbond, het ledenaantal afneemt. Zo stellen Farber en Krueger dat er vanuit de arbeiders minder vraag is naar vertegenwoordiging door een vakbond.8 Een andere verklaring, gegeven door onder andere Bronfenbrenner en Freeman, is dat er een verschuiving plaatsvindt in de economie. Zo komen er bijvoorbeeld steeds minder banen in de industrie, een tak waar de vakbond kon rekenen op veel aanhang.9 Een verklaring hiervoor is dat productiviteitsgroei historisch gezien sneller verloopt in de fabricage industrie dan in de dienstensector, met als gevolg dat werkgelegenheid binnen de fabricage industrie daalt. Bovendien speelt globalisering een belangrijke rol.10 John Schmitt en Alexandra Mitukiewicz komen echter met een andere verklaring, namelijk het politieke landschap van het land.

Volgens hen hebben landen die zich na de Tweede Wereldoorlog identificeren met sociaal-democratische partijen, zoals Zweden, Denemarken, Noorwegen en Finland, slechts te maken met een kleine daling in het ledental van de vakbond. Landen met een focus op de liberale, vrije-markteconomie zoals de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Australië, Noorwegen en Japan kennen grote dalingen in het ledenaantal van de vakbond. De landen waarin de christen-democraten overheersten, de gecoördineerde markteconomieën, zoals Duitsland, Oostenrijk, Italië, Nederland, België, Frankrijk en Zwitserland, bevinden zich hier tussenin. De dekking van de vakbond neemt licht af en er is een gemiddeld sterke daling van het ledenaantal. Daarmee stellen zij dat de politiek de ontwikkeling van het lidmaatschap beïnvloedt.11 Dit valt te verklaren doordat wanneer het economisch gezien goed gaat met een land, de liberale partijen meer in trek zijn. In dergelijke omstandigheden zullen werknemers minder vrezen om hun baan te verliezen en daarom ook minder waarde hechten aan het lidmaatschap van een vakbond.

8 H. Farber en A. Krueger, “Union membership in the United States: The Decline Continuous”, in B. Kaufman en M. Kleiner, Employee Representation: Alternatives and Future Directions (Cornell University Press: New York, 1993), 105-134.

9 K. Bronfenbrenner, No Holds Barred: The intensification of Employer Opposition to Organizing, Washington:

Economic Policy Institute, 2009.; R.B. Freeman, “What do Unions Do? The 2004 M-Brane Stringtwister Edition” in J.T. Bennet and B.E. Kaufman, What do Unions Do? A Twenty Year perspective (Edison:

Transaction Publishers, 2007), 607-636.; John Schmitt en Alexandra Mitukiewicz, “Politics matter: changes in unionisation rates in rich countries, 1960-2010” in Industrial Relations Journal, 2012, 260-280. 261.

10 Schmitt en Mitukiewicz, “Politics matter,” 262.

11 Schmitt en Mitukiewicz, “Politics matter,” 263.

(9)

Volgens prof. Dr. Bert Klandermans bestaan er drie soorten motieven voor het lidmaatschap van een vakbond: de frustratie-agressie benadering, de rationele keuze

benadering en de interactionistische benadering.12 Met de frustratie-agressie benadering doelt Klandermans op het feit dat mensen lid worden van de vakbeweging als een reactie op frustratie, ontevredenheid met of vervreemding van de werksituatie. Deze ontevredenheid heeft betrekking op inkomen, het werk, de arbeidsomstandigheden en de invloed op de gang van zaken in het bedrijf. In dit geval worden organisaties gezien als naar evenwicht strevende systemen en wanneer dit evenwicht verstoord wordt, ontstaat het streven dit te herstellen.

Daarentegen kan dit tegelijk ook als negatieve verklaring gezien worden voor het ledenverloop van de vakbeweging. Er kan namelijk tevens sprake zijn van frustratie, ontevredenheid over en vervreemding van de vakbondsorganisatie.13

De tweede invalshoek van Klandermans verklaart het lidmaatschap van de vakbeweging aan de hand van de afweging van de kosten en baten van participatie. De rationele keuze benadering kan participatie in vakbondsactiviteiten en vakbondsacties verklaren door aan de hand van de kosten van participatie te kijken naar het nut van het realiseren van de actiedoelen. Is het nut hoog, dan zullen mensen eerder geneigd zijn lid te worden en een hoog bedrag te betalen. Is het nut van de acties laag, dan zullen mensen aan de hand van de kosten en baten beredeneren of het nog wel van toegevoegde waarde is om maandelijks contributie aan de vakbond te betalen.14

De interactionistische benadering relateert de participatie binnen de vakbeweging aan de interactie in netwerken en groepen binnen en/of buiten het bedrijf waarin werknemers werken. Klandermans stelt dat participatie onlosmakelijk verbonden is aan het verbonden voelen met de groepscultuur en dat de individuele beslissing om te participeren beïnvloed wordt door de groep waartoe een individu behoort. Het sociaal milieu is van groot belang voor de oriëntatie van werknemers ten aanzien van hun werk en de vakbeweging.

Klandermans stelt dat groepen arbeidskrachten die onaangenaam werk verrichten, het meest geneigd tot staken zullen zijn. Bovendien heeft de interactionistische benadering betrekking op het feit hoe de ‘occupational communities’, het verbonden voelen met een werk-

gerelateerde groepscultuur, tot stand komen. Deze ‘occupational communities’ komen tot stand wanneer de werk- en leefomstandigheden zo zijn dat er frequente interactie tussen leden mogelijk is, als leden zich identificeren met hun beroep, als ze sociaal actief zijn in

12 B. Klandermans, “Participatie in de vakbond”, Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, vol. 2 nr. 4 (1986); 14- 29.

13 Klandermans, “Participatie in de vakbond,” 14.

14 Klandermans, “Participatie in de vakbond,”14-15.

(10)

activiteiten rond het werk, als er sprake is van relatief homogene groepen, als op het werk gebaseerde groepen ook buiten het werk functioneren en als (lokale) vakbondsorganisaties kenmerken van een primaire groep hebben. Het bestaan van deze ‘occupational communities’

beïnvloedt en bevordert vakbondsparticipatie aanzienlijk.15

Wat blijkt is dat er veel geschreven is over de motivatie voor lidmaatschap van de vakbeweging, maar waar het echter in de bestaande historiografie aan ontbreekt is een analyse van de rol die de media hierin speelde. Volgens John Zaller wordt publieke opinie gevormd door twee zaken: hoe burgers leren over zaken die buiten hun directe ervaring liggen en hoe zij deze informatie opnemen in hun mening.16 Beide zaken worden grotendeels door de media bepaald, de media geven het publiek toegang tot informatie waar niet iedereen direct toegang tot heeft. De media zijn de verslaggever van zaken aangaande de vakbeweging en heeft daardoor een grote invloed op de publieke opinie. Bovendien kan hierdoor de media de aantrekkingskracht van de vakbond beïnvloedden. Volgens John Corner kan de invloed per samenleving verschillen, maar is het zeker dat de media macht heeft. Corner stelt dat media- output een aanzienlijke mate van macht heeft over de percepties van het publiek en het bedrijfsleven en daardoor voor veranderingen kan zorgen in het desbetreffende actiekader.17 Ook Pickering is het er mee eens dat media een belangrijke en grote rol speelt in de

samenleving, zij verspreiden en bevestigen namelijk beelden bij hun publiek.18 Dat heeft als gevolg dat de media een grote rol heeft in de beeldvorming van bijvoorbeeld organisaties.

Ester de Waal en Klaus Schoenbach stellen dat de functie van metamedium een van de belangrijkste functies van traditionele kranten is.19 Daarmee wordt bedoeld dat kranten ook wel gezien worden als de ‘functionele generalisten’ onder de media: kranten hebben de ruimte om, zowel op lokaal, nationaal als ook internationaal niveau, dagelijks een grondig en

geordend overzicht te geven van een diversiteit aan onderwerpen.20 Bovendien geeft L. Bogart aan dat de krant met haar selectie een service biedt aan een publiek dat vaak niet zelf wil uitzoeken wat er actueel belangrijk is en welke gebeurtenissen met elkaar samenhangen.21

15 Klandermans, “Participatie in de vakbond,” 16.

16 John Zaller, The Nature and Origins of Mass Opinion (New York: Cambridge University Press, 1992), 40.

17 John Corner, Theorising media: power, form and subjectivity (Manchester: Manchester University Press, 2011), 15.

18 Michael Pickering, Stereotyping. The politics of representation (Houndmills/New York: Palgrave, 2001), 14- 15.

19 Ester de Waal en Klaus Schoenbach, Online kranten en maatschappelijke betrokkenheid: een onderzoek naar het lezen van online versus gedrukte dagbladen op de publieke agenda in Nederland (Den Haag: Studies voor het Bedrijfsfonds van de Pers, 2005), 9.

20 De Waal en Schoenbach, Online kranten en maatschappelijke betrokkenheid, 9.

21 L. Bogart, Press and Public: Who Reads What, When, Where, and Why in American Newspapers (Hillsdale:

Erlbaum Associates, 1989).

De Waal en Schoenbach, Online kranten en maatschappelijke betrokkenheid, 9.

(11)

Kennelijk attenderen kranten hun lezers op een grote variëteit aan onderwerpen en

gebeurtenissen, ook al is de lezer nog niet bijzonder geïnteresseerd in deze onderwerpen, en kan het lezen van de krant daarmee leidden tot nieuwe kennis en interesses.22 Daarnaast blijkt uit het Digital News Report 2020 dat Nederlanders groot vertrouwen hebben in met name de traditionele media, zoals de krant.23 Hierdoor kan de beeldvorming en berichtgeving in de krant over de FNV van grote invloed zijn op de keuzes, al dan niet voor de vakbond, potentiële leden. Volgens onderzoek van het CBS bereikt de krant tussen 1997-2007 het volgende percentage van de bevolking: van ruim 60% in 1997 tot 50% in 2007.24 Dat betekent dat de krant het merendeel van de Nederlandse bevolking bereikt.

1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 0

10 20 30 40 50 60 70

Hoeveel mensen bereikt de krant?

Totaal percentage van de bevolking met een abonnement op een dagblad Totaal percentage van de bevolking dat dagelijks de krant leest

Bron: “Media en ICT; gebruik televisie, krant, pc en internet, 1997-2008” CBS,

https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/70655ned/table?ts=1606225205496 Geraadpleegd op 10-11- 2020.

De FNV stelt zelf dat zij haar beleidsdoelstellingen realiseren door een actieve, zeer professionele omgang met de media.25 Daarnaast lijken tegenwoordig diverse soorten media informatiestromen en keuzes van mensen meer te bepalen dan ooit. Het is voor de huidige situatie van de vakbond, waarin het ledental afneemt, van toevoegende waarde om te bestuderen hoe de beïnvloeding van media in het verleden een rol gespeelt heeft op de aantrekkingskracht van de vakbond voor potentiële nieuwe leden. Centraal staat in deze scriptie daarom de volgende hoofdvraag: Tot welke beeldvorming van de FNV in de kranten

22 De Waal en Schoenbach, Online kranten en maatschappelijke betrokkenheid, 10.

23 Roelf Jan Duin, “Nederlanders hebben opvallend veel vertrouwen in de media” in Het Parool (21-06-2020) https://www.parool.nl/kunst-media/nederlanders-hebben-opvallend-veel-vertrouwen-in-de-media~be7bbf68/

24“Media en ICT; Gebruik televisie, krant, pc en internet, 1997-2008”, CBS,

https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/70655ned/table?ts=1606225205496 Geraadpleegd op 10-11-20 25 Werfactiviteiten in het algemeen en deeltijdcampagne in het bijzonder 1993. IISG. ARCH00419,

inventarisnummer 1899.

(12)

leidde het al dan niet succesvolle vakbondsbeleid bij een aantal belangrijke “mijlpalen” en in hoeverre had dit invloed op haar aantrekkingskracht op potentiële leden in de periode 1980- 2012?”

In deze scriptie is de keuze gemaakt om krantenberichten afkomstig uit externe media, dus niet gepubliceerd in kranten van de FNV zelf, te onderzoeken. Informatie vanuit de vakbond zou een propagandistische inslag kunnen hebben, waarbij de vraag is of (potentiële) leden dat door hebben. Centraal in de scriptie staat wat de invloed van krantenartikelen afkomstig uit Nederlandse kranten geweest is op de werving van nieuwe vakbondsleden. Bij het selecteren van de artikelen om de invloed van de beeldvorming en berichtgeving met betrekking tot de FNV te meten, zijn in eerste instantie landelijke (Nederlandse) kranten bekeken. De motivatie voor deze keuze is dat landelijke kranten een grotere dekking hebben dan regionale of lokale kranten. De (mogelijke) invloed van de berichtgeving en

beeldvorming is bij landelijke kranten grootschaliger en in het kader van dit onderzoek het meest interessant.

Specifiek zal in dit onderzoek worden gekeken naar hoe de kranten Trouw en De Volkskrant berichtten over de gekozen casestudies. Deze artikelen zullen geraadpleegd worden door gebruik te maken van de archieven op de websites van de kranten

(www.trouw.nl en www.devolkskrant.nl) en www.delpher.nl (beheerd door de Koninklijke Bibliotheek). Er is gekozen voor deze kranten omdat dit kranten zijn die ten tijde van de verzuiling elk tot een andere zuil behoorden en daarmee mogelijk verschillend berichtten over de gekozen casestudies. Bovendien trekken de kranten ieder een ander lezerspubliek aan, waardoor de berichtgeving kan verschillen. Onderzoek van ‘Nieuwsmonitor’ toont daarnaast aan dat het verschil tussen kwaliteitskranten als Trouw en de Volkskrant ten opzichte van

‘populaire’ kranten als Telegraaf en Algemeen Dagblad te vinden is in de lengte van de artikelen.26 Artikelen in de Volkskrant en Trouw zijn gemiddeld 455 woorden lang, artikelen in het Algemeen Dagblad en Telegraaf zijn gemiddeld 255 woorden lang. De keuze voor Trouw en de Volkskrant is daarom tevens gebaseerd op lengte, doordat zij grotere artikelen plaatsen krijgt de vakbeweging in deze kranten de meeste ruimte om haar opinie naar voren te brengen. In dit onderzoek zullen enkel grote artikelen behandeld worden, dat wil zeggen dat er geen korte nieuwsberichten behandeld worden. Daarnaast zijn de artikelen geselecteerd op dat zij ten minste een lengte moeten hebben van 255 woorden en daarmee boven het

gemiddelde woordenaantal in de ‘populaire’ kranten uitkomen. In het algemeen zijn de

26 Jaap Meijers, “Nederlandse krantenartikelen worden langer” in De Nieuwe Reporter (7 juni 2013).

https://www.denieuwereporter.nl/2013/06/nederlandse-krantenartikelen-worden-langer/ Geraadpleegd op 21-09- 2020.

(13)

artikelen geselecteerd op basis van lengte en op basis van de mate waarin het artikel

vakbondsbestuurders aan het woord laat. Dat betekent dat (opinie)columns en opiniestukken bij deze analyse zijn uitgesloten. Voor dit onderzoek zullen uiteindelijk veertig

krantenartikelen bestudeerd worden, voor elk hoofdstuk (en daarmee elke mijlpaal) tien.

Deze scriptie bestudeerd de periode 1980-2012 omdat deze periode vier casestudies bevat die van belang zijn geweest voor de ontwikkeling van de FNV. Het gaat hierbij om de volgende casestudies: het Akkoord van Wassenaar in 1982, de WAO-onderhandelingen in 1991, de fusie van FNV Bondgenoten in 1998 en het pensioenakkoord van de FNV, VNO en NCW in 2010-2011. Deze belangrijke mijlpalen voor de FNV zullen bestudeerd worden aan de hand van de volgende vragen: “Wat was het doel van de FNV?”, “Wat was het plan/de positie van de FNV?”, “Wat was het beleid van de FNV?”, “Wat was het resultaat?”, “Hoe was de beeldvorming van de FNV in kranten?”, “Hoe veranderde het ledenaantal hierna?” en

“Kan deze gebeurtenis als succesvol gezien worden of niet?”. De beeldvorming zal onderzocht worden in de geselecteerde artikelen aan de hand van de volgende vragen:

- Hoe wordt het onderwerp over het algemeen in de kranten afgeschilderd?

- Hoe geven de kranten in de artikelen informatie vanuit de FNV door?

- Komt in de krantenartikelen naar voren dat de FNV voor haar leden staat?

- Is het algemene beeld dat geschetst wordt een reden om lid te worden van de FNV?

Het eerste deel van deze scriptie zal zich richten op de ideologisch grondslag van de FNV en de organisatorische structuur van de vakbond. Daarnaast zal eerst de historisch context geschetst worden van zowel de ontwikkelingen van de Nederlandse maatschappij (arbeidsomstandigheden en ontzuiling) als ook de ontwikkelingen binnen de FNV. Dit om te onderzoeken of deze veranderende omstandigheden een rol hebben gespeeld bij de

beeldvorming van de FNV en de eventuele gevolgen daarvan voor haar populariteit.

Vervolgens zal onderzocht worden hoe het vakbondsbeleid wordt weergegeven in de berichtgeving in de media en wat de gevolgen daarvan op de aantrekkingskracht voor potentiële FNV leden zullen zijn geweest. De gedachte daarachter is dat een “aantrekkelijk”

positief beeld voor potentiële leden zal leiden tot een stijging van het ledenaantal van de FNV.

1. Ontwikkelingen en omstandigheden

1.1 Voorgeschiedenis en organisatie van de FNV

Om de algemene ontwikkeling en organisatie van de FNV te kunnen begrijpen, gaan we terug naar de negentiende eeuw. Vanaf de negentiende eeuw groeide Nederland uit tot een moderne

(14)

nationale staat met een parlementaire democratie en een grondwet.27 Bovendien was in deze periode sprake van een geleidelijke opkomst van de arbeidsmarkt. Volgens dr. B. Reinalda en dr. L. Heerema van Voss ondergingen gedurende deze periode steeds meer beroepen een proces, waarbij loonarbeid het voornaamste kenmerk werd. Daarnaast stellen zij dat

gedurende de negentiende eeuw allerlei tradities die nog stamden uit de middeleeuwse gilden verdwenen, zoals vrije dagen, een vakopleiding en werkgarantie, onder invloed van het marktprincipe en door de uitvinding van moderne technieken en machines.28 De

industrialisatie zorgde ervoor dat veel arbeiders te maken kregen met slechte

arbeidsomstandigheden, lage lonen, slechte woongelegenheden, onrechtvaardige behandeling en gebrek aan mogelijkheden om naar school te gaan. Dit leidde uiteindelijk tot verzet:

beroepsgroepen legden uit onvrede hun werk neer.29

De eerste vakorganisaties die in Nederland ontstonden verenigden de meest

geschoolde arbeiders, zoals typografen en diamantbewerkers, en waren lokaal georganiseerd.

Zij voerden informeel overleg met hun werkgevers, welke meestal betrekking had op lonen en werktijden.30 Algemene vakcentrales werden eind negentiende en begin twintigste eeuw gevormd door het samengaan van bonden uit verschillende beroepssectoren.31 De

achterliggende gedachte hierbij was solidariteit: groepen die sterker waren konden zwakkere groepen steunen, zowel financieel als ook praktisch door de macht van het aantal leden en het delen van ervaringen en inzichten.32 Uiteindelijk leidde dit tot de oprichting van één van de voorgangers van de FNV, het Nederlandsch Verbond van Vakverenigingen (NVV) in 1905.

Het duurde echter nog tot 1927 tot er een wet kwam die officieel overleg tussen vakorganisaties en werkgevers mogelijk maakte, de Wet op de Collectieve

Arbeidsovereenkomst.33 In deze periode had Nederland te maken met verzuiling, met als gevolg dat elke zuil haar eigen vakbond kreeg. Zo werd onder ander de NVV de vakbond van de sociaal-democratische zuil, het Rooms-Katholiek Werkliedenverbond (RKWV, later Nationaal Katholiek Vakverbond (NKV)) de vakbond voor de katholieke zuil en het

27 Remieg Aerts, Herman de Liagre Böhl, Piet de Rooy en Henk te Velde, Land van Kleine Gebaren: een politieke geschiedenis van Nederland 1780-2012 (Amsterdam: Boom, 2013), 112-115.

28 B. Reinalda en L. Heerema van Voss, “Waarom de FNV ontstond” in Vibeke Kingma, De eeuw van de FN:

51 sociale monumenten (Amsterdam: Stichting FNV Pers, 2005), 64.

29 Reinalda en Heerema van Voss, “Waarom de FNV ontstond”, 65.

30 Yvonne Doorduyn, “De vakbond: Worden de lonen twee jaar bevroren of niet? Vakbonden hebben deze week de laatste stem…” in de Volkskrant, 28 oktober 2003. https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/de- vakbond~b0e6cf63/

31 Reinalda en Heerema van Voss, “Waarom de FNV ontstond”, 68.

32 Reinalda en Heerema van Voss, “Waarom de FNV ontstond”, 68.

33 Yvonne Doorduyn, “De vakbond: Worden de lonen twee jaar bevroren of niet? Vakbonden hebben deze week de laatste stem…” in de Volkskrant, 28 oktober 2003. https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/de- vakbond~b0e6cf63/

(15)

Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) de vakbond voor de protestantse zuil.34 Meer informatie over deze algemene ontwikkeling in Nederland volgt in paragraaf 1.2.

In de loop van de jaren 1970 ontstond de vraag of het nog steeds nodig was dat werknemers zich apart gingen organiseren. Het socialistische NVV en het katholieke NKV besloten vanaf 1976 samen verder te gaan, wat in 1981 resulteerde in de FNV.35 Volgens de FNV kunnen haar idealen het beste samengevat worden in het ene woordje solidariteit.36 De FNV stelt dat het streven naar gelijkwaardigheid en saamhorigheid de vakbond in conflict brengt met degenen die het najagen van het eigen belang en het recht van de sterkste op een bovenmatige beloning als principe vooropstellen. Bijzondere nadruk legt de FNV op de noodzaak tot solidariteit onder werknemers.37 Daarnaast vraagt de FNV haar leden niet naar hun sexe, leeftijd, beroep, nationaliteit, geloofs- of levensovertuiging. Het enige waar het om gaat is of je vanuit je eigen godsdienstige of levensbeschouwelijke achtergrond wil

meedenken en meebeslissen over de vertaling van idealen in doelstellingen, de vertaling van doelstellingen in praktisch beleid, en het omzetten van beleid in daden.38

Daarnaast ziet de FNV Artikel I van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens als leidraad.39 Artikel I van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens stelt dat alle mensen vrij en gelijk in waardigheid en rechten worden geboren. Zij zijn begiftigd met verstand en geweten en behoren zich jegens elkander in een geest van broederschap te gedragen. De FNV wil zich met grote vasthoudendheid inzetten om voor alle mensen een bestaan te scheppen waarin deze norm geen dode letter blijft. Gelijkheid, Solidariteit, Vrijheid en Recht, zijn daarbij sleutelbegrippen.40 Gelijkheid ziet de FNV als opdracht om voor ieder mens gelijke mogelijkheden te scheppen om de belangrijkste ontwikkelingen in de

samenleving te beïnvloeden; de opdracht dus tot democratisering van het sociaal-economische en maatschappelijke leven. Gelijkheid is volgens de FNV te vinden in de verdeling van rechten en plichten, eerlijke verdeling van werk dus en een eerlijke verdeling van de welvaart, dat wil zeggen van inkomens en van collectieve verzekeringen. Daarnaast zou er volgens de FNV sprake moeten zijn van solidariteit met verdrukten, ook als zij ver van je bed wonen, maar ook met de belangenstrijd van collegae. Bovendien zou er sprake moeten zijn van solidariteit tussen werkenden en niet-werkenden. Vrijheid en recht zouden volgens de FNV

34 “Verzuiling” Parlement.com, https://www.parlement.com/id/vh8lnhrpfxub/verzuiling Geraadpleegd op 7-04- 2020

35 Reinalda en Heerema van Voss, “Waarom de FNV ontstond”, 68.

36 Programatische Grondslag van de FNV, 1980. IISG. ARCH00419, inventarisnummer 1049. P.2.

37 Programatische Grondslag van de FNV, 1980. IISG. ARCH00419, inventarisnummer 1049. P.2.

38 Programatische Grondslag van de FNV, 1980. IISG. ARCH00419, inventarisnummer 1049. P.3.

39 Programatische Grondslag van de FNV, 1980. IISG. ARCH00419, inventarisnummer 1049. P.4.

40 Programatische Grondslag van de FNV, 1980. IISG. ARCH00419, inventarisnummer 1049. P.4.

(16)

gezien moeten worden als een voortdurende eis tot waakzaamheid om het respect te

verzekeren voor de fundamentele rechten van de mens; dwingend tot protest tegen uitbuiting, willekeur, geweld, discriminatie, onderdrukking of marteling, om de rechtsstaat te verdedigen of die te helpen vestigen waar de vrijheid ten onder gaat.41

Organisatorisch gezien bestaat de FNV vanaf 2015 uit vijftien zelfstandige bonden, die actief zijn in bijna alle sectoren van de Nederlandse maatschappij. Deze bonden werken samen in de vakcentrale FNV, die zaken coördineert en regelt die boven afzonderlijke bedrijfstakken uitstijgen. De cao (collectieve arbeidsovereenkomst) is een van de meest effectieve instrumenten van de bonden om de belangen van de leden te waarborgen.

Daarnaast staat de bond werknemers bij door middel van individuele rechtshulpverlening bij problemen met betrekking tot werk of inkomen.42 Elke bond kent daarnaast meerdere

sectorraden. Deze ondersteunen, adviseren en bepalen de richting van de sector binnen de kaders van het beleid van de FNV. Leden van de sectorraad dragen bij aan het beleid, de besluitvorming en uitvoering van het beleid binnen de desbetreffende sector met als doel de belangen van de leden in deze sector zo goed mogelijk te behartigen. Dit gebeurt door

regelmatig contact te hebben en te houden met de achterban, dat wat er leeft onder de leden te vertalen naar een strategie en beleid, én door dit om te zetten in relevante activiteiten.

De sectorraad heeft een sectorbestuur (van maximaal zeven kaderleden) die verantwoordelijk is voor het strategisch beleid van de sector en daarnaast de bestuurlijke taken vervult.43 Als er actie moet worden gevoerd, zijn de kaderleden van de FNV hierbij de voortrekkers. Kaderleden zijn volgens de FNV “het cement van de vakbond, ze zijn het doorgeefluik naar de beleidsmakers van de gevoelens en wensen op de werkvloer en in de afdelingen”. Hiermee stellen zij grotendeels het vakbondsbeleid vast, terwijl ze voor het grote publiek anoniem zijn.44 De belangrijkste besluitvormende organen binnen de FNV zijn het ledenparlement, het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur. Hierbij is het dagelijks bestuur belast met de uitvoering van het FNV-beleid en staat deze onder leiding van de voorzitter van de FNV. Het ledenparlement controleert vervolgens het dagelijks bestuur.45

41 Programatische Grondslag van de FNV, 1980. IISG. ARCH00419, inventarisnummer 1049. P.4.

42 “Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV)”, parlement.com,

https://www.parlement.com/id/vgv9ib4xf7r3/federatie_nederlandse_vakbeweging_fnv Geraadpleegd op 10-2- 2020.

43 “Beschrijving kaderfunctie”, FNV.

44 Vibeke Kingma, De eeuw van de FN: 51 sociale monumenten (Amsterdam: Stichting FNV Pers, 2005), 12.

45 “Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV)”, parlement.com,

https://www.parlement.com/id/vgv9ib4xf7r3/federatie_nederlandse_vakbeweging_fnv Geraadpleegd op 10-2- 2020.

(17)

Staken is een grondrecht. Daarom hoeft een Nederlander als hij/zij staakt in principe geen lid te zijn van een vakbond en kan er zo gebruik gemaakt worden van dit ultieme actiemiddel. Wanneer een werkgever echter besluit om zijn werknemer te korten op zijn/haar salaris, deze persoon is immers niet aan het werk, zijn de (eventueel mogelijke juridische en financiële) consequenties dan wel voor de betreffende persoon zelf. Lidmaatschap van de vakbond biedt bescherming tegen dat risico. Zo beschikt de FNV over een stakingskas waarmee zij het misgelopen salaris deels kan compenseren.46 Overige redenen om lid te worden van de vakbond kunnen zijn dat het hierdoor mogelijk wordt om invloed op

arbeidsvoorwaarden uit te oefenen, dit een goede cao voor de betreffende sector oplevert, er hulp mogelijk is bij een (toekomstig) arbeidsconflict, het mogelijk wordt om persoonlijk advies over werk en loopbaan te verkrijgen en dat er bij lidmaatschap sprake is van hulp bij letselschade en beroepsziekte 47 Daarnaast verwoordt de FNV zelf haar doelen als volgt: het bieden van een zekere toekomst, met fatsoenlijk inkomen en betere arbeidsomstandigheden, regie op werk, inkomen en ontwikkeling en het ontstaan van een rechtvaardige

maatschappij.48

1.2 Algemene & ideologische ontwikkeling van de Nederlandse maatschappij (1960- 2019)

Gedurende de periode waarin de FNV werd opgericht, had de Nederlandse samenleving te maken met ontzuiling, oftewel het langzamerhand afbreken van de verzuilde maatschappij, zoals eerder genoemd in paragraaf 1.1.49 Met verzuiling wordt verwezen naar de scheiding die in de Nederlandse maatschappij heerste. Deze scheiding had betrekking op tal van elementen

46 “Veelgestelde vragen over de staking in het primair en Voortgezet onderwijs”, FNV,

https://www.fnv.nl/nieuwsbericht/sectornieuws/fnv-overheid/2020/01/veelgestelde-vragen-over-de-staking-in- het-primair Geraadpleegd op: 10-2-2020.

47 “Word lid en sta sterk samen met je collega’s”, FNV, www.fnv.nl Geraadpleegd op 17-2-2020

48 “Waarom de vakbond nodig is: het moet eerlijker, voor ons allemaal”, FNV, https://www.fnv.nl/over-de- fnv/wie-we-zijn/waarom-de-vakbond-nodig-is Geraadpleegd op 17-2-2020.

49 J.C.H. Blom en E. Lamberts, Geschiedenis van de Nederlanden (Amsterdam: Promotheus, 2014), 438.

(18)

van de Nederlandse samenleving, maar was vooral ook politiek van aard. Bij deze verzuiling werd er gesproken van een rooms-katholieke, liberale, sociaal-democratische en een

protestants-christelijke zuil.50 Elke zuil had zijn eigen politieke partij, met eigen vakbonden, scholen, sociale vangnetten, kranten en leiders. Geen van de zuilen had overigens een meerderheidspositie, waardoor er overleg diende plaats te vinden en compromissen gesloten dienden te worden. Dit werd wel de pacificatiepolitiek genoemd.51 Een voorbeeld van de verwevenheid van de verzuiling in de Nederlandse maatschappij is het ‘radiovraagstuk’. Er ontstond in de jaren dertig een strijd om zendtijd, waarbij de uitvoering werd overgelaten aan vier grote zuilorganisaties die elk vijfentwintig procent van de zendtijd kregen: de Algemene Vereniging Radio Omroep (AVRO), de Katholieke Radio Omroep (KRO), de Nederlands Christelijke Radio Vereniging (NCRV) en de Vereniging van Arbeiders Radio Amateurs (VARA).52 Daarnaast had iedere zuil een eigen dagblad. Zo behoorde De Volkskrant tot de Rooms-Katholieke zuil, Trouw tot de Protestants Christelijke Zuil en Het Parool tot de socialistische zuil.53 Ook de Nederlandse vakbeweging had te maken met deze verzuiling. Er ontstond een vakbeweging voor iedere zuil. Zo kende de katholieke zuil de RKWV (later NKV), de protestants-christelijke zuil de CNV en de sociaal-democraten de NVV.54

De jaren 60 vormden in Nederland, net als in andere landen, een periode van grote politieke, economische en maatschappelijke veranderingen. Nederland ontwikkelde zich tot een land met hoge lonen en de welvaart steeg snel. Tegelijkertijd verdwenen de zuilen en was er sprake van secularisering, individualisering en de wens naar meer participatie in de

democratie. Het vanzelfsprekende gedrag dat binnen de zuilen geheerst had, ging verloren.55 In dit politieke klimaat verdwenen de politieke omgangsvormen van het verzuilde Nederland en het zoeken naar overeenstemming maakte plaats voor het beklemtonen van de verschillen.

De bevolking moest een keuze maken tussen links of rechts en individuele ontplooiing kwam centraal te staan.56

Links leek het goed te doen na de periode van ontzuiling; zo kwam er in 1973 een door linkse partijen gedomineerd kabinet tot stand onder leiding van Joop den Uyl. Het

verminderen van maatschappelijke ongelijkheid en emancipatie van de zwakkeren werd de

50 Blom en Lamberts, Geschiedenis van de Nederlanden, 418.

51 Blom en Lamberts, Geschiedenis van de Nederlanden, 418.

52 Blom en Lamberts, Geschiedenis van de Nederlanden, 419.

53 “Verzuiling” Parlement.com, https://www.parlement.com/id/vh8lnhrpfxub/verzuiling Geraadpleegd op 7-04- 2020

54 “Verzuiling” Parlement.com, https://www.parlement.com/id/vh8lnhrpfxub/verzuiling Geraadpleegd op 7-04- 2020

55 Aerts, de Liagre Böhl, de Rooy en te Velde, Land van Kleine Gebaren, 312.

56 Aerts, de Liagre Böhl, de Rooy en te Velde, Land van Kleine Gebaren, 312.

(19)

tendens. Onder de leus ‘spreiding van kennis, inkomen en macht’ werd bijvoorbeeld gestreefd naar inkomensnivellering, medezeggenschap van werknemers in ondernemingen en afroming van grote bedrijfswinsten ten behoeve van de werknemers.57 Het was ook gedurende deze periode dat de FNV werd opgericht, namelijk in 1976 toen besloten werd tot een federatieve samenwerking van de NVV (Nederlands Verbond van Vakverenigingen) en de, in 1964 voortgekomen uit de RKWV, NKV (Nederlands Katholiek Vakverbond). Dit betekende tevens dat de vakbonden van twee verschillende voormalige zuilen werden samengevoegd, waardoor de FNV niet een eensgezinde achterban had om op te bouwen en wat wellicht de FNV zelfs leden gekost heeft. Door de jaren heen ontwikkelde zich vervolgens een tijdsgeest in de Nederlandse maatschappij gefocust op individualisme, eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid. Deze liberale tijdsgeest stond in feite haaks op het karakter en de boodschap van de FNV; de vakbeweging zegt juist de groepsbelangen van individuele leden te willen behartigen, en daarbij hebben de bonden traditioneel primair oog voor collectieve

regelingen.58

Daarnaast had de Nederlandse economie te maken met een metamorfose waardoor de structuur van de economie wezenlijk veranderde. De omslag van een industriële naar een dienstverlenende economie zou de vakbond beroofd hebben van een traditioneel bolwerk van steun. De wortels van de vakbond lagen immers in de grote fabrieken, met veel machines en grote aantallen arbeiders die gezamenlijk door de poort het bedrijf binnen kwamen en ook weer verlieten. De eenheid die onder de werknemers ontstond met betrekking tot werktijden, werkplaats en werkomstandigheden, was voor de vakbond de ideale voedingsbodem. In de jaren zeventig verdween echter al de textiel, tien jaar later de scheepsbouw. Een voorbeeld hiervan was het Rijn-Schelde Verolme concern.59 Dit betekende overigens niet dat de Nederlandse economie geen enkele industrie meer kende. De industriële bedrijven die overleefden zoals Philips, DAF, Hoogovens en Stork, verminderden echter wel in grootte.

Andere bedrijven kwamen als gevolg van de globalisering in buitenlandse handen. Dit zorgde ervoor dat belangrijke beslissingen in het buitenland genomen werden, waardoor de vakbond minder invloed kon uitoefenen.60 Daarnaast bleek het zo te zijn dat hoe meer er sprake is van dienstverlening binnen een beroepsgroep, en hoe groter het aandeel ‘witte boorden’, hoe zwakker de positie van de vakbeweging werd. Er kwamen (en komen) meer en meer beroepen waar de aantrekkingskracht van de vakbond klein is, zoals bijvoorbeeld

57 Friso Wielenga, Geschiedenis van Nederland: van de Opstand tot heden, (Amsterdam: Boom, 2012), 343.

58 Tamminga, De vuist van de vakbond, 26.

59 Tamminga, De vuist van de vakbond, 27-28.

60 Tamminga, De vuist van de vakbond, 27-28.

(20)

marketingdeskundigen en systeemontwikkelaars. Bovendien is de economie tegenwoordig voor een gedeelte gericht op machtige internationale aandeelhouders, en zij houden er niet de Nederlandse opvattingen op na wat betreft ondernemingsbestuur, zoals gezamenlijke

verantwoordelijkheid en overleg. Daarnaast bracht verdere robotisering schade toe aan de vakbeweging. 61

Bovendien is een belangrijke constatering dat de Nederlandse bevolking vergrijst. Aan de hand van gegevens van het Sociaal Plan Bureau en het CBS valt aan te tonen dat de vergrijzing in de Nederlandse bevolking toeneemt.62 Zoals te zien is in Tabel 1 en Grafiek 1, is er vanaf de jaren ’60 tot aan nu een trend te onderscheiden waarin het aantal inwoners met een leeftijd tussen de 45 en 60 jaar, 60 en 80 jaar en met een leeftijd ouder dan 80 jaar toeneemt, terwijl de categorie 0-20 jaar en 20-45 jaar een afname kent. Hoewel het juist de vrij oude beroepsbevolking is die vaak lid is van de vakbond, kent de vergrijzing

consequenties voor de vakbeweging. Wanneer de leeftijd van dit deel van de bevolking zijn tol eist, zal de vakbeweging een groot ledenverlies kennen. Niet alleen is namelijk de aantrekkingskracht onder de jongere beroepsbevolking zwak, ook is deze groep veel kleiner van omvang waardoor er een kleinere voedingsbodem ontstaat voor de ideeën van de vakbond.63

61 Tamminga, De vuist van de vakbond, 27-28.

62 Ab van der Torre en Anja Steenbekkers, “Hoofdstuk 2: Bevolking, economie en leefomgeving” in De Sociale staat van Nederland, Sociaal Cultureel Planbureau, 17.; CBS

63 Van der Torre en Steenbekkers, “Hoofdstuk 2: Bevolking, economie en leefomgeving”, 17. 1960 1970 1980 1990 2000 2010 2016 0

2000 4000 6000 8000 10000 12000 14000 16000 18000

Grafiek 1: Bevolking van Nederland naar leeftijd x 1000 (cumulatief)

80+

65-80 jaar 45-65 jaar 20-45 jaar 0 tot 20 jaar

(21)

Bron: Ab van der Torre en Anja Steenbekkers, “Hoofdstuk 2: Bevolking, economie en leefomgeving” in De Sociale staat van Nederland, Sociaal Cultureel Planbureau, 17.; CBS

Bron: Ab van der Torre en Anja Steenbekkers, “Hoofdstuk 2: Bevolking, economie en leefomgeving” in De Sociale staat van Nederland, Sociaal Cultureel Planbureau, 17.; CBS

De bevolking van Nederland groeit snel deze periode en daarmee verandert ook de Nederlandse beroepsbevolking. Onderstaande grafiek geeft de groei aan van de

beroepsbevolking en de groei van het werkzame deel van de beroepsbevolking aan.64

64 “Beroepsbevolking, historie 1970-2006” CBS, https://opendata.cbs.nl/statline/portal.html?

_la=nl&_catalog=CBS&tableId=37840&_theme=449 Geraadpleegd op 15-07-2020.

1960 1970 1980 1990 2000 2010 2016

0 1000 2000 3000 4000 5000 6000 7000

Tabel 1: Bevolking van Nederland naar leeftijd x 1000

0 tot 20 jaar 20-45 jaar 45-65 jaar 65-80 jaar 80+

(22)

0 1000 2000 3000 4000 5000 6000 7000 8000

Grafiek 2:

FNV Ledental in verhouding tot (werkzame) Nederlandse beroepsbevolking (*1000)

FNV leden Werkzame beroepsbevolking Nederlandse beroepsbevolking

Bron: “Beroepsbevolking, historie 1970-2006” CBS, https://opendata.cbs.nl/statline/portal.html?

_la=nl&_catalog=CBS&tableId=37840&_theme=449 Geraadpleegd op 15-07-2020.

Het werkzame deel van de Nederlandse beroepsbevolking groeit van om en nabij 5 miljoen in 1980 naar bijna 7 miljoen in 2005. Wat in deze grafiek echter opvalt is dat het ledenaantal van de FNV niet meegaat in deze forse groei. Het ledental van de vakbond blijft continu rond de 1 miljoen hangen. Dit betekent dat de FNV een steeds kleiner deel van de beroepsbevolking ging vertegenwoordigen. Vertegenwoordigden zij in 1980 nog 20% van de beroepsbevolking, in 2005 was dit slechts 14%.

1.3 Nederlandse arbeidsomstandigheden (1980-2019)

De arbeidsomstandigheden van de werknemer zijn sterk gerelateerd aan de motivatie voor het lidmaatschap van de vakbond. Wanneer hun inkomen daalt, bezuinigen mensen op het

vakbondslidmaatschap en als leden werkloos raken, zien zij geen reden om langer lid te blijven.65 Bovendien zijn cao’s sterk verbonden aan arbeidsomstandigheden en zijn zij een

65 Tamminga, De vuist van de vakbond, 16.

(23)

belangrijk aspect voor de vakbond. Dit ten eerste omdat werkgevers ervoor betalen, maar ten tweede ook omdat het een manier is om (potentiële) leden te laten zien hoe goed de

belangenbehartiging van de vakbond is.66 Werkgevers betalen de vakbond omdat het hen een hoop tijd en moeite kost om als individuele werkgever met individuele werknemers te moeten onderhandelen over lonen en andere arbeidsvoorwaarden. Werkgevers leggen in ruil voor het werk van de vakbond, afhankelijk van de cao, geld op tafel. Eerder heette dit het

vakbondstientje: tien gulden per werknemer die onder een cao viel, maar tegenwoordig zijn de criteria iets verfijnder en komt het erop neer dat de FNV op grond van afspraken met werkgevers bij cao’s 35 miljoen euro ontvangt.67 Hierin schuilt ook een gevaar voor de FNV, de tanende invloed (door het dalende ledenaantal) van de vakbeweging is door het grote aantal cao’s die de vakbond jaarlijks afsluit niet zichtbaar voor de doorsneewerknemer.68

Vanaf 1982 is er in de Nederlandse arbeidsverhoudingen sprake van pacificatie. Het jaar 1982 wordt als een belangrijk keerpunt gezien in de Nederlandse arbeidsverhoudingen:

het Akkoord van Wassenaar werd gesloten. Dit Akkoord was gericht op een stabiel prijspeil dat niet langer afweek van andere landen, versterking van de concurrentiekracht van de ondernemingen en verbetering van de rendementspositie, een meerjarenbeleid op sociaal en economisch terrein en een betere verdeling van de bestaande werkgelegenheid.69 Dit Akkoord maakte een einde aan een langdurige periode van overheidsingrijpen in de loonvorming en zorgde voor een decentralisering van het Nederlandse stelsel van arbeidsverhoudingen.

Daarnaast kwam met het Akkoord van Wassenaar een groot deel van de polarisering tussen werkgevers en werknemers tot een einde.70 In het Akkoord van Wassenaar werd besloten dat in ruil voor loonmatiging de werkgevers het aantal banen zouden laten groeien. Deze groei werd echter voornamelijk zichtbaar in het aantal deeltijdbaantjes; er was geen sprake van een aanzienlijke daling van de werkloosheid.

Daarnaast verdween, volgens de bij het IISG werkzame vakbondshistoricus Sjaak van der Velden, gedurende de jaren tachtig de industrie in hoog tempo uit Nederland naar landen waar de lonen lager waren. De industriële bedrijven die bleven ondergingen reorganisaties waarbij de arbeidsproductiviteit steeg.71 Dit had als gevolg dat de werkgelegenheid in de

66 Tamminga, De vuist van de vakbond, 24.

67 Tamminga, De vuist van de vakbond, 24.

68 Tamminga, De vuist van de vakbond, 23.

69 Prof. Dr. W. Albeda, dr. F. Tros en prof. dr. W.J. Dercksen, Arbeidsverhoudingen in Nederland (Alphen aan de Rijn: Kluwer, 2004), 89.

70 Albeda, Tros en Dercksen, Arbeidsverhoudingen in Nederland, 92.

71 Sjaak van der Velden, Werknemers in Actie: Twee eeuwen stakingen, bedrijfsbezettingen en andere acties in Nederland (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2004), 154-155.

(24)

industrie en de bouw tussen 1970 en 1990 daalde van 38% naar 27%.72 De rol van deze stakingsgezinde beroepsgroep werd in deze jaren overgenomen door de niet-commerciële dienstverlening (overheid, gezondheidszorg, onderwijs enz.)73 Bovendien veranderden de arbeidsomstandigheden doordat neoliberale politici aan de macht kwamen en, christen- en sociaal-democraten zich hierbij aansloten. In Werknemers georganiseerd: een geschiedenis van de vakbeweging bij het honderdjarig jubileum van de Federatie Nederlandse

vakbeweging schrijft vakbondshistoricus Sjaak van der Velden dat deze politici als schaamlap de oplopende kosten van de verzorgingsstaat aanvoerden, maar dat de economische

onderbouwing hiervan ontbrak.74 Het bleek volgens hem vooral een ideologische en machtskwestie te zijn, waarbij privatisering en marktwerking een grote rol speelden.75

Waar de jaren tachtig van de twintigste eeuw voor arbeidsvoorwaardenvorming vooral betekenis heeft gehad in een terugtredende overheid, stonden de jaren negentig voornamelijk in het teken van ‘doorcentralisering’ naar het niveau van bedrijven en individuele

werknemers.76 Vanaf 1993 werd binnen collectieve regelingen de nadruk gelegd op de

behoefte, van zowel ondernemingen als werknemers, aan differentiatie en maatwerk. De cao’s in Nederland werden vanaf de jaren negentig minder uniform van inhoud.77 Dit betekende dat de cao’s meer kaderscheppend werden voor een nadere uitwerking op decentrale niveaus.78 Het meest duidelijk werd dit op het niveau van arbeidstijden maar ook VUT- en

pensioenregelingen werden geïndividualiseerd.79 Het niveau van de arbeidsproductiviteit lag in de jaren negentig niet laag, maar het groeitempo bleef wel achter bij dat van concurrerende EU-landen en de Verenigde Staten.80

Ook in het eerste decennia van de 21e eeuw bleven cao’s en de

arbeidsmarktorganisaties (uitzendbureaus etc.) invloedrijke instituten.81 In tegenstelling tot in Duitsland, weten zelfs de partijen op landelijk niveau hun betekenis te handhaven, gezien de gezamenlijke inzet van een sociaal-economische koers die in grote lijnen decentraal gevolgd werd.82 Daarnaast zijn de cao’s in Nederland vaak alleen maar dikker geworden: er werd aan

72 Van der Velden, Werknemers in Actie, 155.

73 Van der Velden, Werknemers in Actie, 155.

74 Sjaak van der Velden, Werknemers georganiseerd: een geschiedenis van de vakbeweging bij het

honderdjarig jubileum van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) (Amsterdam: Aksant, 2005), 167.

75 Van der Velden, Werknemers georganiseerd, 167.

76 Albeda, Tros en Dercksen, Arbeidsverhoudingen in Nederland, 92-93.

77 Albeda, Tros en Dercksen, Arbeidsverhoudingen in Nederland, 93.

78 Albeda, Tros en Dercksen, Arbeidsverhoudingen in Nederland, 93.

79 F. H. Tros, ‘Decentraliserende arbeidsverhoudingen: de casusarbeidstijden” in SMA (2002), 57-69.

80 J. Visser, ‘Arbeidsverhoudingen na de kanteling’, in A. Nagelkerke en W. De Nijs, Sturen in het laagland (Delft: Eburon Uitgeverij, 2003), 13-52.

81 Albeda, Tros en Dercksen, Arbeidsverhoudingen in Nederland, 93.

82 Albeda, Tros en Dercksen, Arbeidsverhoudingen in Nederland, 93.

(25)

de onderhandelingstafel over steeds meer onderwerpen gesproken. Politiek gezien was er in deze periode echter sprake van onrust: angst voor terrorisme en een gevoel van onbehagen leidden tot een politieke verschuiving. De PvdA kreeg minder macht en de liberalen, VVD en D66, in samenwerking met de christendemocraten kregen de kans om de privatisering door te zetten.83 Dit leidde tot protest vanuit de socialistische hoek, waar de VVD, CDA en D66 zich overigens weinig van aantrokken. Wel verloor de ‘nieuwe’ regering, Balkenende II, in korte tijd sympathie, vooral toen ze de aanval op diverse sociale zekerheden in zetten.84

1.4 Geschiedenis van het beleid en de organisatie van de FNV (1980-2019)

In de jaren 80 bleef de vakbondstop ervan overtuigd dat het beleid van de FNV gericht moest zijn op vergroting van de werkgelegenheid.85 Loonstijgingen zouden niet binnen dat beleid passen en daarom maakte de vakbeweging zich daar niet sterk voor. Dit leidde tot verzet onder de leden, onder andere door de havenarbeiders die een grammofoonplaatje lieten drukken waarop ze zongen: “Hé vakbondsbestuurder zit je lekker warm? Wij niet, wij staan in de kou. Waar blijf je nou? Je rookt van ons geld een dure sigaar, maar ga aan je werk en maak je eens waar.”86

83 Van der Velden, Werknemers georganiseerd, 164.

84 Van der Velden, Werknemers georganiseerd, 164-165.

85 Van der Velden, Werknemers georganiseerd, 157.

86 Van der Velden, Werknemers georganiseerd, 156-157.

(26)

De nationale economie was in een tamelijk zware depressie geraakt (de zogenaamde tweede oliecrisis) en de stakingsgolf, die in 1979 begonnen was, doorkruiste het

vakbondsbeleid, daar de bonden bijna een akkoord bereikt hadden waarin loonmatiging was vastgelegd. Uiteindelijk sloten de bonden in 1982 het Akkoord van Wassenaar waarin een beleid van (toegezegde) loonmatiging in ruil voor (een beloofde poging tot uitbreiding van de) werkgelegenheid werd vastgelegd. Dit beleid was het resultaat van samenwerking tussen de werkgeversorganisaties en vakbonden, beiden droegen de verantwoordelijkheid, en werd ook wel het ‘poldermodel’ genoemd.87

Eind jaren negentig werkte de vakbond mee aan nieuwe regels met meer ruimte voor flexibele arbeidscontracten en uitzendwerk. Wat echter opvallend is, is dat vervolgens in de jaren hierna de vakbond zich amper bekommerde om de praktische uitwerking, met als gevolg dat de FNV zich al zo’n twintig jaar geen raad weet met zzp’ers. Als het ware vecht de FNV tegen zichzelf: de zelfstandig ondernemers passen niet in de collectieve schema’s zoals die gebruikelijk zijn bij de vakbeweging, ook al bevatten cao’s en pensioenen steeds meer de wens tot individuele keuzemogelijkheden.88 Deze flexibilisering en het feit dat de sociale zekerheid onder druk kwam te staan, leidde tot onrust aan de basis van de vakbond. De leden bleken niet meer te geloven in het idee dat loon inleveren zou leidden tot meer banen en 1995 werd een jaar met veel stakingsactiviteit.89 Het besef kwam dat het beleid van overleg met ondernemersorganisaties ver af stond van de verlangens van de ‘gewone’ leden. De afstand tussen de leiding en de leden was te groot.90

Tussen 1999 en 2004 nam de werkloosheid schrikbarend toe en de regering verloor vanaf 2002 aan sympathie. Hoewel onderhandelen nog steeds de uitgangspositie van de FNV bleef, riepen groepen activisten binnen de vakbeweging op tot daadwerkelijk verzet. Op 2 oktober 2004 demonstreerden ze met 300.000 mensen tegen het regeringsbeleid. Hoewel de VVD en D66 beweerden dat de vakbond een gepasseerd station was, toonde deze staking dat de vakbond nog steeds relevant was.91

Daarnaast heeft de FNV de afgelopen 40 jaar te maken gehad met organisatorische veranderingen. Zo ging in 1998 de Algemene Vakcentrale (AVC) (vakcentrale, in 1990 ontstaan uit de ambtenarencentrale Ambtenarencentrum (AC), nadat deze cluster van

ambtenarenbonden tevergeefs probeerde onder de paraplu van de MHP terecht te komen) op

87 Van der Velden, Werknemers georganiseerd, 157.

88 Tamminga, De vuist van de vakbond, 26-27.

89 Van der Velden, Werknemers georganiseerd, 161.

90 Van der Velden, Werknemers georganiseerd, 161.

91 Van der Velden, Werknemers georganiseerd, 165.

(27)

in de FNV.92 Volgens Menno Tamminga is er echter gedurende de jaren een onbalans ontstaan binnen de FNV.93 Al sinds 1981 waren er steeds grotere verschillen ontstaan tussen de aangesloten bonden: sommigen hadden maar honderden leden (Vereniging

Contractspelers), andere duizenden (zeeliedenbond Nautalis). De oprichting begin 1998 van FNV Bondgenoten, met 499.285 leden verreweg de allergrootste, versterkte deze onbalans aldus Henk van der Kolk die in 2002 voorzitter werd van Bondgenoten. Binnen de

vakcentrale FNV bestond het besef dat ze niet om de grotere bonden heen konden, maar bij de kleinere bonden ontstond het idee: “Wat hebben wij nog te zeggen?” 94 Ook in de jaren daarna kreeg de FNV te maken met interne tegenstellingen. Deze tegenstellingen bereikten een hoogtepunt toen er een discussie ontstond met betrekking tot een vernieuwd pensioenakkoord.

In de loop van 2011 leidde het pensioenakkoord tot een strijd tussen het dagelijks bestuur van voorzitter Agnes Jongerius en de twee grootste bonden, Abvakabo en

Bondgenoten, met als gevolg een implosie van de oude structuur. De top van de FNV en de voorzitters van de bonden besloten tijdens een zelfhulpsessie in Dalfsen om de oude FNV op te heffen en de organisatie opnieuw uit te vinden. Dat besluit kwam tegemoet aan een

decennia oud verlangen naar één grote, ongedeelde vakbond waarin iedereen rechtstreeks lid is van de FNV.95 Tegen het einde van 2014 hielden de grootste aangesloten bonden en de vakcentrale op te bestaan. In de FNV nieuwe formule werden andere (kleinere) sectoren geformeerd op basis van het vak van de werknemers: FNV Zorg en Welzijn, FNV Spoor, FNV Havens etc.96 De huidige FNV, anno 2020, kent nog steeds deze organisatorische structuur.

1.5 Deelconclusie Hoofdstuk 1

De geleidelijke opkomst van de arbeidsmarkt en het verzet van werknemers tegen slechte werkomstandigheden in de negentiende eeuw kan gezien worden als beginpunt voor de vakbeweging. Waar de eerste vakorganisaties nog enkel geschoolde arbeiders verenigden, ontstond eind negentiende, begin twintigste eeuw algemene vakcentrales, zoals voorganger van de FNV, de NVV. De FNV vat haar idealen samen in het woord ‘solidariteit’ en neemt hierbij Artikel I van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens als leidraad.

Organisatorisch gezien bestaat de FNV vanaf 2015 uit vijftien zelfstandige bonden die samen

92 Van der Velden, Werknemers georganiseerd, 158.

“Vakcentrales FNV en AVC in 1998 samen in één huis” in Trouw (2-06-1995),

https://www.trouw.nl/nieuws/vakcentrales-fnv-en-avc-in-1998-samen-in-een-huis~be7fb893/

93 Tamminga, De vuist van de vakbond, 14.

94 Tamminga, De vuist van de vakbond, 14.

95 Tamminga, De vuist van de vakbond, 15.

96 Tamminga, De vuist van de vakbond, 16.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Blijkt de problematiek van het gezin zich op meerdere leefgebieden af te spelen (en is er nog geen hulp in het gezin aanwezig), dan gebruikt de wijkpedagoog en/of voorlichter

Het zeemans-leven, inhoudende hoe men zich aan boord moet gedragen in de storm, de schafting en het gevecht.. Moolenijzer,

Het onderzoek van Filip Dewallens naar het statuut van de ziekenhuisarts kon niet op een beter moment komen. Het statuut bestaat nu bijna 30 jaar, maar grondig juridisch onderzoek

Daarbij koppelt de auteur de eigendomsexclusiviteit voor het eerst zeer expli- ciet aan de (actieve) elasticiteit van het eigendomsrecht. Hierdoor komen een aan- tal paradigma’s op

In de eerste twee bijdragen gaan Cyrille Fijnaut en Jan Wouters in op de crises waarmee de Europese Unie momenteel wordt geconfronteerd en op

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

[r]

Broedvogels in Vlaanderen 2006-2007: recente status en trends van Bijzondere Broedvogels en soorten van de Vlaam- se Rode Lijst en/of Bijlage I van de Eu- ropese