Vraag nr. 464 van 7 augustus 1997
van de heer DIDIER RAMOUDT Bouwwerken Oostende – Vergunningen
In het recente verleden werd vastgesteld dat de stad Oostende verbouwingswerken aan een van haar schoolgebouwen opstartte zonder daarvoor de nodige vergunningen te bezitten. De stad Oos-tende werd hiervoor door de rechtbank van Brug-ge bij verstek veroordeeld tot de stopzetting van de w e r k e n . Na een overeenkomst met de eigenaar van een aanpalend gebouw die klacht had ingediend, kon het stadsbestuur de werken dan toch voortzet-t e n , hoewel er door de illegaal aangevavoortzet-tvoortzet-te werken schade was aangericht. Feit bleef dat de stad Oos-tende niet in orde was met de bouwwetgeving. 1. Is de minister op de hoogte van deze feiten ? 2. Is dit voor de stad Oostende het enige geval
waarbij verzuimd werd de nodige vergunningen voor het uitvoeren van bouwwerken aan te vra-gen ? Zo neen, hoeveel keer heeft de stad zich reeds aan dergelijk verzuim schuldig gemaakt ? 3. Zijn dergelijke feiten uitzondering of regel ?
Zijn er bij andere steden ook dergelijke nalatig-heden vastgesteld ? Zo ja, w e l k e, in welke ste-den en hoeveel keer ?
4. Welke maatregelen heeft de minister genomen om de verschillende steden en gemeenten terza-ke op hun plichten te wijzen en dergelijk ver-zuim in de toekomst te vermijden, in het alge-meen en in het bijzonder in Oostende ?
5. Welke sanctie heeft de minister getroffen ten aanzien van de stedelijke overheid van Oosten-de wegens het zich flagrant boven Oosten-de wet stel-len ?
Antwoord
De stad Oostende heeft op 13 februari 1997 een bouwdossier ingediend voor het oprichten van de Fr e i n e t s c h o o l . Na advies van het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium kon de aanvraag door de gemachtigde ambtenaar worden vergund op 2 april 1997.
Uit een klachtbrief die de gemachtigde ambtenaar op 22 april 1997 bereikte, kon worden afgeleid dat de bouwwerken reeds werden aangevat.
Buiten dit geval is de buitenafdeling RO H M (Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumen-ten en Landschappen) West-Vlaanderen slechts op de hoogte van één ander gelijkaardig geval, n a m e-lijk het plaatsen van fietsstallingen in de Christia-nastraat, die inmiddels ook waren vergund.
Of en hoeveel dit op andere plaatsen voorkomt, wordt niet statistisch bijgehouden. Natuurlijk is het de plicht van de overheid (en ook van de gemeen-telijke overheid, die een belangrijke rol inzake ruimtelijke ordening speelt) om in haar gedragin-gen een voorbeeldfunctie te vervullen.
Ik poog dan ook een handhavingsbeleid te voeren dat geen onderscheid maakt naargelang de hoeda-nigheid van de overtreder. In het concreet geval van Oostende was bestraffing volgens de decretale strafbepaling niet mogelijk, aangezien de vaststel-ling van de overtreding pas gebeurde na het verle-nen van de vergunning.