• No results found

Sarkozy in Ivoorkust

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sarkozy in Ivoorkust"

Copied!
78
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Sarkozy in Ivoorkust

Een breuk met het Françafrique-verleden?

Masterscriptie Internationale betrekkingen en Internationale Organisatie

(2)

1

Inhoudsopgave

Inleiding 2

Hoofdstuk 1: het systeem van La Françafrique 5

Hoofdstuk 2: Chiracs Afrikabeleid & De beloftes tot verandering van Sarkozy 25

Hoofdstuk 3: Sarkozy’s Afrikabeleid en Ivoorkust 41

Conclusie 63

(3)

2

Inleiding

Sinds de onafhankelijkheid van haar koloniën in Sub-Sahara Afrika1 kent Frankrijk een speciale relatie met het continent. In bijna alle gevallen kwamen in de nieuwe onafhankelijke staten lieden aan de macht die een persoonlijke relatie hadden met de oude kolonisator. Ook in Frankrijk zelf hadden de machthebbers vaak persoonlijke banden met het ‘zwarte’ continent. President Charles De Gaulle, aan de macht gekomen in 1958 om de problemen in L’Algerie Française op te lossen, had als generaal van de Vrije Fransen zijn thuisland nooit kunnen bevrijden zonder de steun van de koloniën. Frankrijk had volgens De Gaulle veel te danken aan de Afrikanen en hij beloofde deze dan ook een snelle onafhankelijkheid. De Gaulle was echter ook van mening dat Frankrijk alleen een grootmacht zou blijven als het toch een belangrijke rol op het continent kon blijven spelen. Frankrijk was namelijk volledig afhankelijk van het continent wat betreft belangrijke grondstoffen zoals olie en uranium. Hij wilde er dan ook zeker van zijn dat in de nieuwe koloniën personen aan de macht kwamen die de banden met Frankrijk zouden willen blijven aanhouden. De persoon die hier voor moest gaan zorgen was Jacques Foccart, adviseur van de president en voornamelijk bekend als Le Monsieur Afrique.

In één van de belangrijkste koloniën van het Franse Rijk, Ivoorkust( belangrijk vanwege het grote aantal Franse kolonisten), was Félix Houphouët-Boigny de gedoodverfde toekomstige leider van het land. Houphouët-Boigny had ten tijde van de kolonisatie al verschillende hoge posten bekleed in Frankrijk zelf, waaronder het ministerschap voor volksgezondheid. Houphouët-Boigny had tijdens de Franse Unie (1946-1958), waarin de koloniën deels zelfbestuur kregen, de verbondenheid tussen het moederland en haar koloniën al aangeduid met de term La France-Afrique. Ook andere Afrikaanse leiders (m.u.v. Ahmed Sekou Touré in Guinee-Conakry) waren er van overtuigd dat de banden tussen Frankrijk en haar oud-koloniën in de toekomst zouden moeten blijven bestaan. Toen de Franse koloniën uiteindelijk in 1960 onafhankelijk werden, bleef Frankrijk dan ook op vele punten een belangrijke rol spelen op het continent. Frankrijk tekende verschillende belangrijke verdragen met de nieuwe machthebbers waarin o.a. militaire steun werd toegezegd, maar daarnaast ook de toevoer van de voor Frankrijk belangrijke grondstoffen werd veilig gesteld. Beide zijden hadden hier grote belangen in. De legers en veiligheidsdiensten van de nieuwe staten waren nog niet van dien aard dat zij zelfstandig konden opereren en hadden daarom de steun van Frankrijk zwaar nodig. Aan de andere zijde had Frankrijk grote economische belangen in haar oud-koloniën en was zij volledig afhankelijk van het continent wat betreft haar energievoorziening (olie en uranium). Naast deze verdragen waren met name ook de persoonlijke contacten tussen de staatslieden aan beide zijden van erg groot belang. Zowel via informele netwerken als via formele organisaties als La Francophonie, stonden de staatslieden van beide zijden in nauw contact met elkaar. In het informele circuit was Foccart de belangrijkste persoon in het onderhouden van de relaties tussen de Afrikaanse staatshoofden en de Franse president. Sinds het proces van de dekolonisatie aan het eind van de jaren ’50 tot aan zijn dood in 1997 was Foccart, als adviseur van verschillende Franse presidenten, betrokken bij veel belangrijke beslissingen in de Franse politiek m.b.t. Afrika.

Sinds de jaren ’90 van de vorige eeuw werd echter steeds duidelijker dat de vriendschappelijk relaties tussen Frankrijk en haar oud koloniën ook duistere kanten hadden. In 1994 kwam tijdens L’affaire Elf o.a. aan het licht dat de Franse publieke oliemaatschappij Elf betrokken

1

(4)

3

was bij vele financiële corruptieschandalen, waarvan zowel Franse als Afrikaanse politici hadden geprofiteerd. Toen in 1998 François Xavier Verschave, destijds voorzitter van de Franse organisatie Survie, het boek <<La Françafrique, le plus long scandale de la République>> schreef, werd er letterlijk een boekje open gedaan over de malafide praktijken van de Frans-Afrikaanse relaties. La

Françafrique, een verbastering van het door Houphouët-Boigny geïntroduceerde begrip, zou

synoniem worden voor de obscure relaties tussen economische, militaire en politieke actoren uit Afrika en Frankrijk. Vanaf die tijd werd er door de Franse media steeds meer aandacht besteed aan deze duistere kanten van La Françafrique.

Ook politici zagen in dat het voormalige beleid van Frankrijk in Afrika geen navolging meer kon vinden en Sarkozy maakte dan ook tijdens zijn verkiezingscampagne een belofte om een transparanter beleid t.o.v. Afrika te voeren. Hij wilde breken met de praktijken van het verleden en een compleet nieuw beleid gaan voeren t.o.v. Afrika en haar leiders. Toen Sarkozy in mei 2006 als minister van binnenlandse zaken een bezoek bracht aan Benin in het kader van het sluiten van akkoorden m.b.t. het immigratiebeleid van Frankrijk, gaf hij in Cotonou een belangrijke toespraak. In deze toespraak voerde hij overduidelijk al campagne voor de verkiezingen van het komende jaar en sprak hij voornamelijk over het tot stand brengen van een nieuwe relatie tussen Frankrijk en Afrika.

Verschillende analisten, als wel Survie, de organisatie van wijlen Verschave, wijzen echter op een continuering van de praktijken van La Françafrique sinds het aantreden van Sarkozy. Ook de huidige president François Hollande, beloofde tijdens de verkiezingsstrijd met zijn rivaal Sarkozy dat hij degene zou zijn die ‘daadwerkelijk’ zou breken met het verleden van La Françafrique, hiermee implicerend dat er onder Sarkozy nog maar weinig was veranderd.2 Als belangrijk voorbeeld van de continuering wordt er door journalisten vaak gewezen op het militair optreden van Sarkozy in Ivoorkust, terwijl hij juist van te voren had aangekondigd zich militair terug te trekken van het Afrikaanse continent. Ivoorkust was, vanwege Chiracs beslissing om daar na de opstand van 2002 een grote Franse legermacht heen te zenden en het kortstondige conflict tussen die Franse soldaten en het Ivoriaanse leger in november 2004, sowieso al een kritiekpunt geworden van het Franse Afrikabeleid. Sarkozy had echter aangekondigd verandering te brengen in het Afrikabeleid en het is daarom interessant om te kijken welke gevolgen deze beloftes hadden met betrekking tot het Franse beleid in het Afrikaanse land waar zowel onder het bewind van Chirac als Sarkozy de meeste media-aandacht naar uitging: Ivoorkust.

In de wetenschap der Internationale Betrekkingen is er echter tot op heden weinig onderzoek gedaan naar de veranderingen in Sarkozy’s Afrika beleid. Dit ten onrechte, want een verandering in Sarkozy’s beleid t.o.v. Afrika kan belangrijke implicaties hebben vooral zowel Afrika als Frankrijk, maar tevens ook voor andere belangrijke spelers op het internationale toneel. Zo bleek bijvoorbeeld uit een uitgelekte rapportage van de Amerikaanse ambassade in Parijs, dat een verandering in het Franse beleid t.o.v. Afrika mogelijk kansen bood voor de Verenigde Staten om haar aanwezigheid aldaar te vergroten. Verder is algemeen bekend dat ook China al sinds enkele jaren zijn invloed op het ‘zwarte’ continent aan het vergroten is, omdat het steeds meer afhankelijk is van Afrika wat betreft zijn import van grondstoffen. Grote kritiek vanuit de internationale

2

François Soudan, « Qui tuera la Françafrique ? » Jeune Afrique 26/10/2011,

(5)

4

gemeenschap op China wat betreft haar Afrikabeleid is dat het weinig tot geen aandacht besteedt aan mensenrechten. In een tijdperk waarin China dus juist haar invloed aan het vergroten is op het continent, lijkt het voor Frankrijk erg moeilijk om haar koers t.o.v. continent te veranderen in een meer transparant, prodemocratisch en mensenrechten respecterend beleid. Het is dan ook van groot belang om te weten of Frankrijk er daadwerkelijk in is geslaagd te breken met de malafide praktijken van La Françafrique. Is een nieuw beleid, zonder een groot verlies van economische belangen, haalbaar t.o.v. Afrikaanse staten?

In mijn onderzoek naar een daadwerkelijke breuk met de praktijken van la Françafrique leg ik de focus op het Afrikaanse land waar Frankrijk onder zowel Sarkozy als diens voorganger Chirac het meest prominent aanwezig was: Ivoorkust. Mijn hoofdvraag luidt dan ook: In hoeverre kan Sarkozy’s

beleid t.o.v. Ivoorkust daadwerkelijk worden gezien als een breuk met de praktijken van ‘la Françafrique’?

Om deze hoofdvraag op een wetenschappelijk wijze te kunnen beantwoorden zal ik eerst duidelijk uiteen moeten zetten wat verstaan wordt onder de term La Françafrique. In het eerste hoofdstuk zal daarom ook antwoord moeten worden gegeven op de vraag; Wat wordt verstaan

onder La Françafrique? Ik zal mij in de beantwoording van deze vraag vooral baseren op verschillende

boeken van Verschave, de bedenker van de term, maar daarnaast zal ik ook andere visies aan bod laten komen. Ik zal het concept La Françafrique vervolgens systematisch behandelen aan de hand van een model met zes kenmerken, om zodoende met een wetenschappelijk benaderbare definitie te komen van La Françafrique. In de beschrijvingen van de zes kenmerken van dit Françafrique-model zal ik mij voornamelijk richten op het casusland Ivoorkust, maar zal ik ook andere voorbeelden uit het Franse Afrikabeleid naar voren brengen.

Vervolgens zal ik in het daaropvolgende hoofdstuk een korte weergave geven van het beleid onder Sarkozy’s voorganger Chirac om zodoende te kunnen aantonen dat er onder Chirac inderdaad nog steeds sprake was van een Françafrique-model. Daarnaast zal ik een uitgebreide analyse geven van de beloftes tot hervorming van president Sarkozy. Wat betreft diens beloftes zal ik mij voornamelijk baseren op de officiële toespraak van President Sarkozy voorafgaand aan het begin van zijn ambtstermijn in Cotonou in mei 2006.

In het derde hoofdstuk zal vervolgens een gedegen analyse worden geven van het gevoerde beleid van Sarkozy t.o.v. één van Frankrijk zijn belangrijkste oud-koloniën, Ivoorkust. De periode waarvoor gekozen is begint vanzelfsprekend met het aantreden van Sarkozy als president (16 mei 2007) en eindigt met diens aftreden op 15 mei 2012. De periode die onderzocht zal worden beslaat dus grofweg 5 jaar en zal hiermee een duidelijk beeld geven van het daadwerkelijke beleid van Sarkozy t.o.v. Ivoorkust. Tevens zullen in dit hoofdstuk korte referenties worden gemaakt naar andere Afrikaanse landen en zal Ivoorkusts specifieke situatie binnen deze Frans-Afrikaanse relaties worden uitgelicht. Het beleid van Sarkozy zal worden behandeld aan de hand van de in het eerste hoofdstuk uitgelichte kenmerken van het zogenaamde Françafrique-model.

Ten slotte zal in de conclusie een gedegen analyse worden gemaakt van het gevoerde beleid, de gemaakte beloften en de praktijken van het verleden in hun onderlinge samenhang. Zodoende zal dan ook een antwoord kunnen worden geven op de vraag: In hoeverre kan Sarkozy’s beleid t.o.v.

(6)

5

Hoofdstuk 1: Het systeem van La Françafrique

In dit eerste hoofdstuk zal een systematische analyse worden gegeven van de Frans-Afrikaanse betrekkingen van de afgelopen 50 jaar sinds de onafhankelijkheid. De verhoudingen tussen het Afrikaanse continent en de ex-koloniale macht Frankrijk kunnen op verschillende wijzen uiteengezet worden, maar om een wetenschappelijke analyse te kunnen maken is een systematische beschrijving noodzakelijk. In de hedendaagse literatuur en journalistieke berichtgeving over de relaties tussen Frankrijk en Afrika wordt bijna altijd de term La Françafrique gebruikt. De daadwerkelijke betekenis van deze term is niet altijd gelijkduidend; de term wordt veelvuldig in kranten en weekbladen gebruikt, maar krijgt daarin bijna nooit een nadere toelichting. Tony Chafer, professor aan de universiteit van Portsmouth, vraagt zich dan ook af, of de term wel gebruikswaardig is voor wetenschappelijk onderzoek.3 Toch blijkt ook Chafer de term zelf te gebruiken tijdens verschillende interviews.4 Naast het gebruik van de term La Françafrique in wetenschappelijke analyses en journalistieke berichtgeving, wordt de term ook veelvuldig gebruikt door Franse en Afrikaanse politici.5 Duidelijk is dat men in de beschrijving van Frans-Afrikaanse relaties dus niet om de term La

Françafrique heen kan. Maar waar komt deze term nou vandaan en wat is de daadwerkelijke

betekenis ervan? Het begrip werd in de jaren ‘90 geïntroduceerd door Verschave als een neologisme gebaseerd op het door de Ivoriaanse president Houphouët-Boigny gebruikte begrip La

France-Afrique.6 Waar de Ivoriaanse president deze term nog gebruikte op een positieve wijze om de hechte band tussen Frankrijk en het Afrikaanse continent aan te geven, werd het begrip La Françafrique van Verschave een synoniem voor de neokoloniale verhouding tussen Frankrijk en haar oud-koloniën. Verschave’s beschrijving van deze verhouding komt het beste naar voren in zijn twee boeken ‘La

Françafrique: Le plus long scandale de la république’ en ‘Noir silence’. Beide boeken bevatten

kritische beschrijvingen van het beleid van Frankrijk in Afrika doormiddel van een analyse van gebeurtenissen uit het verleden (staatsgrepen, burgeroorlogen etc.) waarbij Frankrijk een dubieuze rol heeft gespeeld. Deze boeken bevatten tevens een theoretische analyse van het systeem van La

Françafrique. Volgens Verschave is de relatie van Frankrijk met haar ex-koloniën in te delen in twee

verschillende periodes die elk hun eigen systeem kennen. De eerste periode beslaat het tijdperk vanaf de onafhankelijkheid van de koloniën in 1960 tot aan de dood van de tweede president van de vijfde republiek, Georges Pompidou, in 1974. Deze periode kenmerkt zich door een zeer duidelijke hiërarchie binnen het systeem van La Françafrique. Verschave stelt dat president De Gaulle in de aanloop van de onafhankelijkheid van de Franse koloniën, een systeem creëerde, die ervoor moest zorgen dat Frankrijk haar macht op het Afrikaanse continent zou behouden. De belangrijkste redenen voor De Gaulle om enige macht in Afrika te behouden waren ten eerste de Franse toegang tot goedkope grondstoffen, ten tweede het behoud van Le Grandeur van Frankrijk op het internationale toneel middels haar invloed op Afrika en ten derde de geheime financiering van de Gaullistische

3 Tony Chafer, en Gordon Cumming, “Cinquante ans de politique africaine de la France. Un point de vue

britanique” Afrique contemporaine 3, no. 235 (2010) 61.

4

Tony Chafer, ‘Évolution de la Françafrique’ Un Monde Libre, http://www.unmondelibre.org/node/961, bezocht op 12-03-2012.

5

Nicolas Sarkozy beloofde voorafgaand aan de presidentsverkiezingen van 2007 te breken met de praktijken van La Françafrique. Hetzelfde geldt voor François Hollande die in 2011 opnieuw beweert daadwerkelijk te zullen breken met La Françafrique.

6

Bijna elke bron over La Françafrique beweert dat president Houphouët de bedenker is van de term La

France-Afrique. Tijdens een interview met zijn opvolger Henri Konan Bedié beweert deze echter dat Houphouët deze

(7)

6

partij. Om invloed op de toekomstige onafhankelijke Afrikaanse landen te behouden, gaf De Gaulle opdracht aan zijn rechterhand Jacques Foccart om ervoor te zorgen dat deze landen aan Frankrijk gelieerde staatshoofden zouden krijgen. Het systeem zou vorm gegeven worden door cliëntelisme en patrimonialisme, waarbij de nieuwe staatshoofden ongehinderd mochten genieten van de publieke hulp van Frankrijk.7 Daarnaast konden deze nieuwe staatshoofden rekenen op volledige militaire steun van Frankrijk in het geval van zowel interne als externe dreiging. In ruil hiervoor verkregen de Franse elites ongehinderd toegang tot de grondstoffen van deze landen. Deze constructie diende niet alleen de winstbelangen van de Franse bedrijven, maar werd tevens gebruikt als geheime financiering voor de kas van de Gaullistische partij.8 Aan het hoofd van dit systeem staat Jacques Foccart, de persoonlijke adviseur van zowel De Gaulle als zijn opvolger Pompidou. In de jaren ’90 zou Foccart opnieuw terugkeren op het hoogste politieke niveau, door presidentieel adviseur te worden van Jacques Chirac. In een artikel naar aanleiding van Foccarts dood in 1997 kopt het Amerikaanse tijdschrift The National Interest dan ook het artikel ‘The man who ran Françafrique’.9 Ook de in 1990 verschenen biografie over Foccart, geschreven door Pierre Péan, draagt als ondertitel ‘l'homme le

plus mystérieux et le plus puissant de la Ve république’, waarin de schrijver duidelijk uiteenzet hoe

groot Foccarts invloed was op de Franse politiek.10 In hoeverre Foccart nu inderdaad de meest invloedrijkste man van de vijfde republiek was, is niet eenvoudig te zeggen. Wel is duidelijk dat Foccart een zeer grote invloed heeft gehad op het Afrikabeleid van Frankrijk. Door zijn persoonlijke contacten met verschillende Afrikaanse staatshoofden en zijn rechtstreekse lijnen met de veiligheidsdiensten ter plekke, was hij op de hoogte van alles wat zich afspeelde op ‘zijn’ continent: Afrika. Hij wordt gezien als het brein achter verschillende staatsgrepen, eliminaties van opposanten van zijn Afrikaanse ‘vrienden’ en steun aan opstanden in ‘vijandige’ staten.11 In een tweedelige reeks publicaties van journalist Philippe Gerard onder de naam ‘Foccart parle’ spreekt Foccart openhartig over enkele van deze onderwerpen. Hij geeft o.a. toe dat hij samen met de Ivoriaanse president Houphouët-Boigny het brein was achter de steun van Frankrijk aan de afscheidingsoorlog van Biafra in Nigeria.12 Houphouët was namelijk van mening dat Nigeria een te grote staat was te midden van de veel kleinere Francofone staten in West-Afrika. De buurlanden waren bang dat Nigeria teveel invloed zou kunnen uitoefenen op hun beleid; een opdeling van Nigeria werd door de francofone buurlanden dan ook als wenselijk gezien. Foccart en de bewindslieden van het Franse staatsoliebedrijf Elf waren daarnaast van mening dat de Angelsaksische oliemaatschappijen een te groot aandeel hadden in de Nigeriaanse olie. Door het geven van steun aan een afscheiding van Biafra, waar het grootste deel van de oliereserves van Nigeria zich bevinden, hoopten zij de nieuwe oliecontracten van dit land binnen te slepen. Foccart spreekt ook openlijk over de wijze waarop

7

Cliëntelisme en neo-patrimonialism zijn eveneens hardnekkige verschijnselen in de binnenlandse politieke systemen van veel Afrikaanse staten. De meeste Afrikaanse leiders, waaronder Houphouët-Boigny, verzekeren binnenlandse steun doormiddel van dit systeem. Wederzijdse economische belangen tussen lokale en

nationale elites zorgen naast corruptie echter ook voor politieke stabiliteit; Richard C. Crock, “Patrimonialism, Administrative Effectiveness and Economic Development in Côte d'Ivoire” African Affairs 88, No. 351 (1989) 205-228.

8

François X. Verschave, La Françafrique: Le plus long scandale de la République (Paris: Stock, 1998) 287-308.

9 Kaye Whiteman, “The Man Who Ran Françafrique” The National Interest, no. 49 (1997) 92-99. 10

De meest mysterieuze en meest invloedrijkste man van de vijfde republiek; Pierre Péan, L'Homme de

l'ombre : éléments d'enquête autour de Jacques Foccart. l'homme le plus mystérieux et le plus puissant de la Ve République (Parijs : éditions Fayard, 1990)

11

Patrick Pesnot, Les dessous de la Françafrique. Les dossiers secrets de Monsieur X (Parijs: Nouveau Monde, 2010) 9.

(8)

7

Frankrijk illegaal wapens leverde aan de Biafraanse rebellen; de wapens werden via Ivoorkust doorgevlogen richting Biafra. Tevens laat Foccart in zijn dagboek weten dat De Gaulle destijds van mening was dat Elf een grotere financiële bijdrage moest leveren voor deze wapenleveringen. Elf zou namelijk het meeste baat hebben bij een geslaagde afscheiding van Biafra.13

Foccart was dus duidelijk de hoofdpersoon in de Frans-Afrikaanse betrekkingen in de eerste decennia na de onafhankelijkheid van Afrika, maar zoals eerder gezegd stelt Verschave dat er een tweede periode is. Deze periode breekt aan met aantreden van de Franse president Giscard d’Estaing die i.p.v. gebruik te maken van de kennis en netwerken van Foccart, zijn eigen protegé aanstelt als presidentieel adviseur m.b.t. Afrikaanse en Malagassische zaken. Dit is volgens Verschave het einde van de alleenheerschappij van Foccart; het piramidale netwerk met Foccart valt uiteen tot een tramnetwerk, waarin verschillende netwerken elkaar kruisen. Verschillende belangenorganisaties, zoals het leger, de geheime diensten, het bedrijfsleven en politici, creëren allemaal hun eigen netwerken. Verschave vat het als volgt samen: ‘het is niet meer de republiek, zelfs niet het Élysée, die bepaalt hoe de Franse politiek in Afrika wordt vormgegeven, maar het zijn een in nevelen gehuld onduidelijk aantal economische, politieke actoren, die de koers bepalen. Het is een bundel van verschillende gepolariseerde netwerken gericht op het in stand houden van macht en de exploitatie van de twee rentes (publieke hulp enerzijds en anderzijds de grondstoffen). De logica achter het monopolie van deze netwerken is het voorkomen van het nemen van initiatief buiten deze cirkel van ingewijden. Het systeem zou zich steeds verder ontwikkelen richting een criminele organisatie. Het systeem is daarnaast van nature vijandig t.o.v. de democratie’14

Volgens zowel Christopher W. Griffin15 als Tony Chafer16 is Verschave’s beschrijving van het Franse beleid in Afrika echter niet bruikbaar voor wetenschappelijk onderzoek naar de betrekkingen tussen de Afrikaanse staten en haar oud-koloniën. Verschave’s beschrijving is grotendeels gebaseerd op geruchten en informatie van geheime bronnen. Toch is duidelijk dat zijn visie en die van journalisten als Antoine Glaser en Stephen Smit17 van grote invloed zijn geweest op zowel het publieke als wetenschappelijke debat inzake het Afrikabeleid van Frankrijk. Onder andere door publicaties van de Franse non-gouvernementele organisatie Survie, waarvan Verschave tussen 1995 en 2005 president was, zijn verschillende schandalen van het Franse beleid in Afrika in de openbaarheid gebracht. De organisatie Survie heeft als belangrijkste doelen: 1) de democratische reden terug te brengen naar de Franse politiek in Afrika (de strijd tegen het neokolonialisme en La

Françafrique), 2) het bestrijden van de banalisering van genocide18 en 3) het hernieuwen van de internationale solidariteit middels het promoten van des biens publiques mondiaux19.20 Met name

13

Pesnot, Les dessous de La Françafrique, 39.

14

Verschave, la françafrique: le plus long scandale, 296.

15 Christopher W. Griffin “French Grand Strategy in Africa in the fifth republic” (PhD diss., University of

Southern California, 2009) 20-58.

16

Chafer en Cumming, “Cinquante ans de politique africaine de la France” 53-62.

17

Glaser is o.a. oprichter van het Franse tijdschrift La lettre du continent en heeft tezamen met de Amerikaanse journalist Stephen Smith meerdere boeken geschreven over het Frans-Afrikaanse beleid. Antoine Glaser, en Stephen Smith, Messieurs Afrique : Le Paris-village du continent noir (Parijs : Calmann-Lévy, 1992) ; A. Glaser en S. Smith, Comment la France a perdu l’Afrique (Parijs : Calmann-Lévy, 2005)

18 voornamelijk betrekking op de genocide in Rwanda, waarbij Frankrijk een dubieuze rol speelde doordat zij

lang haar steun bleef betuigen aan de extremistische Hutu-regering.

19

(9)

8

het eerste doel, de strijd tegen het neokolonialisme en La Françafrique, heeft er voor gezorgd dat ook andere leden van deze organisatie verschillende werken hebben gepubliceerd over het fenomeen La Françafrique. Ook is deze Françafrique literatuur van voornamelijk Franse schrijvers de aanzet geweest tot een nog groter aantal Afrikaanse werken m.b.t. een analyse van dit systeem. In de werken van Afrikaanse journalisten, schrijvers en wetenschappers, die sindsdien onderzoek hebben gedaan naar de betrekkingen tussen Frankrijk en het continent, staat bijna altijd de term

Françafrique centraal.21

Hoewel Verschave’s term La Françafrique sinds de introductie veelvoudig is overgenomen door andere schrijvers, journalisten en zelfs politici, was Verschave zeker niet de eerste die een kritische analyse gaf van het Franse Afrikabeleid. Een zeer uitgebreide uiteenzetting van het wetenschappelijk werk van de afgelopen veertig jaar m.b.t. het Franse Afrikabeleid wordt duidelijk weergegeven in het proefschrift ‘French Grand Strategy in Africa in the Fifth Republic’ van Christopher W. Griffin.22 Voorafgaand aan de jaren ’80 van de vorige eeuw was er bijna geen enkel wetenschappelijk onderzoek verricht naar de speciale relatie tussen Frankrijk en haar oud-koloniën. De schandalen van eind jaren ’70, waaronder de fameuze schenking van diamanten door Jean-Bédel Bokassa, de zelf gekroond keizer23 van de Centraal Afrikaanse Republiek (CAR), aan de Franse president Valéry Giscard d’Estaing, zorgden echter voor grote opschudding in zowel het publieke als het wetenschappelijke debat in Frankrijk. Vanaf de jaren ’80 zouden daardoor voor het eerst verschillende wetenschappelijke onderzoeken worden verricht naar de betrekkingen tussen Afrika en Frankrijk. De Franse wetenschappelijke benadering van deze relaties zou zich in de jaren ’80 vooral kenmerken door een zeer realistische visie op de rol van Frankrijk op het continent. Politieke wetenschappers als Pierre Dabezies en Paul Chaigneau24 presenteerden de politieke, economische en militaire belangen van Frankrijk op het continent als belangrijkste factoren voor de intieme Frans-Afrikaanse relaties.

Buiten Frankrijk werd er destijds in wetenschappelijke kringen al vaak een veel kritischere analyse gegeven m.b.t. de Frans-Afrikaanse relaties. Zo hield Tamar Golan, Israëlisch journaliste en diplomaat, een zeer uitgebreide lezing tijdens een symposium van de Royal African Society op 31 oktober 1980 in Londen onder de naam ‘A Certain Mystery: How can France do everything that it

does in Africa – And get away with it?’.25 Volgens Gordon Cumming, onderzoeker aan de universiteit 20 “Qui sommes nous?”, Survie, http://survie.org/qui-sommes-nous, bezocht 19-01-2012.

21

O.a. Pierre Nandjui, Calixte Baniafouna en Edna Diom

22

Griffin “French Grand Strategy in Africa in the fifth republic”, 20-58.

23

De voormalig Franse militair Jean-Bédel Bokassa, die tijdens zijn keizerschap nog steeds de Franse

nationaliteit bezat, zou in 1977 meer dan 20 miljoen dollar aan zijn decadente kroningceremonie uitgeven, die ook de gehele Franse publieke hulp aan de CAR omvatte. Bij de kroningen waren verschillende Franse

hoogwaardigheidsbekleders aanwezig. Later zou na groeiende internationale kritiek l’ami empereur worden afgezet met hulp van Franse soldaten; Brian Titley, Dark Age: the political oddysey of emperor Bokossa (Quebec City: McGill-Queen University Press, 1997)

24

Pierre Dabezies, “La politique militaire de la France en Afrique noire sous le général de Gaulle,” in Institut d’Etudes Politiques de Bordeaux, Centre d’Etude d’Afrique Noire, ed., La Politique africaine du

général de Gaulle : 1958-1969. Actes du Colloque organisée par le Centre Bordelais d’Etudes Africaines, le Centre d’Etude d’Afrique Noire et l’Institut Charles de Gaulle, Bordeaux, 19-20 octobre, 1979 (Parijs:

Editions A. Pedone, 1980); Pascal Chaigneau, La Politique militaire de la France en Afrique (Parijs: Centre des Hautes Etudes sur l’Afrique et l’Asie Modernes, 1984).

25

(10)

9

van Cardiff, zou deze lezing van Golan een zeer belangrijke invloed hebben gehad op de visie van de Britse wetenschap op de Frans-Afrikaanse relaties.26 Daarnaast kan Golan worden aangemerkt als één van de eerste duidelijke criticasters van het Franse Afrikabeleid en daarmee een voorloper van bijvoorbeeld Verschave. In Golans lezing gaf zij uitleg over de ‘speciale relatie’ tussen Frankrijk en haar oud-koloniën. Zij stelde, net als Verschave, dat deze speciale relatie was gecreëerd door Franse machthebbers tijdens het laatste decennium van het Franse koloniale rijk om te zorgen voor enige continuïteit in de relaties tussen Frankrijk en Afrika i.p.v. een complete breuk met het koloniale verleden. Het meest opzienbarende was volgens haar dat zelfs meer dan 20 jaar na dato deze speciale relatie nog ‘alive and kicking’ was en dat deze door zowel Frankrijk als de Francofone Afrikaanse landen werd geaccepteerd. Andere landen in Afrika, waaronder voornamelijk de voormalige Belgische en Portugese koloniën, zouden zelfs graag aansluiting zoeken bij deze ‘Francofone familie’. Volgens Golan waren de redenen voor deze Franse invloed op het continent niet alleen te wijten aan economische, politieke, culturele of zelfs militaire factoren. Zij weet de invloed van Frankrijk voornamelijk aan de wens van Afrikaanse leiders en elites om te behoren tot een soort van familie. De eerste Franse president van de vijfde republiek, Generaal Charles De Gaulle, zou als een vaderfiguur gediend hebben voor de leiders van de net onafhankelijk geworden Afrikaanse staten. Zo sprak bijvoorbeeld Bokassa openlijk over De Gaulle als zijnde zijn vader en moest hij daadwerkelijk huilen van verdriet op diens begrafenis in 1970. ‘De kinderen van de Francofonie’ wisten dat als zij zich aan de regels hielden, ‘vader De Gaulle’ hen zou belonen en zo niet, dat zij door hem gestraft zouden worden. Het systeem van beloning en straf werd door De Gaulle zelf verkondigd tijdens zijn rondreis door Afrika in 1958 met het oog op de stemming voor of tegen lidmaatschap van la Communauté Française; Als men voor zou stemmen zouden de Afrikaanse staten lid blijven van de Franse gemeenschap, maar, zo waarschuwde hij, als men tegen zou stemmen, zou men onafhankelijk worden met alle consequenties van dien.27 Uiteindelijk zou alleen Sekou Touré’s Guinee tegen lidmaatschap van de Franse gemeenschap stemmen en hiermee dus al in 1958 onafhankelijk worden. De Gaulle zou deze tegenstem nooit vergeten. Deze tegenstem en ook de ‘beledigingen’28 die hij kreeg te verduren tijdens zijn bezoek aan Guinee zouden er voor zorgen dat Touré uit de Francofone familie werd gezet. Ook de andere ‘kinderen’, waaronder Félix Houphouët-Boigny, zouden met de in ongenade gevallen ‘broer’ breken. Houphouët-Boigny zette Touré dan ook uit de pan-Afrikaanse politieke partij de RDA (Rassemblement Democratique

Africaine).29 Volgens Golan lag de sterkte van het systeem in rolattributie; iedereen wist wat zijn taken en compensaties waren. Dit sluit aan bij hetgeen Verschave verkondigde over de verdeling van de rentes tussen de elites aan beide zijden. De Franse toegang tot de Afrikaanse grondstoffen, met hiervoor in ruil de publieke ontwikkelingshulp aan de Afrikaanse elite. Deze speciale relatie voorzag in een gevoel van veiligheid voor de nieuwe staatshoofden in een tijd van grote veranderingen. Toch waren niet alleen psychologische factoren doorslaggevend voor het ‘succes’ van het Frans-Afrikaanse systeem. Golan weet het ‘succes’ vooral aan de manier waarop deze speciale relatie was

26

Tony Chafer, en Gordon Cumming, “Cinquante ans de politique africaine de la France”, 53-62.

27

Tony Chafer, The End of Empire in French West Africa: France's Successful Decolonization? (Oxford: Berg Publishers, 2002) 174.

28

Sekou Touré sprak o.a. de volgende woorden; «Il n’y a pas de dignité sans liberté : nous préférons la liberté dans la pauvreté à la richesse dans l’esclavage» Nederlandse vertaling; ‘er is geen eer zonder vrijheid : wij preferen vrijheid in armoede boven rijkdom in slavendom’ ; Le face-à-face entre Sékou Touré et De Gaulle 25

août 1958, http://www.live2times.com/1958-le-face-a-face-entre-sekou-toure-et-de-gaulle-e--11928/, bezocht op 02-01-2012.

29

(11)

10

vormgegeven. De twee belangrijkste factoren in deze vormgeving waren volgens haar het zogenaamde Foccart-netwerk en diens ‘private club mentality’. Het feit dat Foccart overal in Afrika contactpersonen had en dat veel Afrikaanse leiders gebruik maakten van Franse burgers in hun naaste werksfeer (adviseurs, kabinetsleden, secretaressen en ook Franse militairen en veiligheidsagenten) zorgden voor directe invloed van Frankrijk in haar oud-koloniën. Het meest expliciete voorbeeld van deze rechtstreekse Franse invloed op Afrikaanse leiders was volgens Golan het Centraal-Afrikaanse land Gabon. Niet alleen waren de adviseurs, de persoonlijke secretaris en het hoofd van de veiligheidsdiensten van president Omar Bongo Franse staatsburgers, maar had ook de Franse ambassadeur ter plekke het recht om kabinetsberaden bij te wonen als die dit noodzakelijk achtte. Ander belangrijk punt dat Golan benoemde, was dat Franse (staats)bedrijven alle belangrijke communicatiemiddelen in de voormalige koloniën bezaten. Franse veiligheidsdiensten konden op deze manier eenvoudig toegang krijgen tot zeer gevoelige informatie. Veel Afrikaanse leiders leken hier echter geen problemen mee te hebben; ze vonden het wel prettig dat de Franse veiligheidsdiensten hen op deze manier bescherming boden. In Ivoorkust ging deze Franse toegang tot gevoelige informatie zelfs zo ver dat ook de communicatiemiddelen van het Ivoriaanse leger in handen waren van Franse technici. Ook Golan, net als Verschave later, trok destijds al de conclusie dat, met het aantreden van Giscard d’Estaing als president van Frankrijk, er een verandering in het systeem was gekomen. Belangrijkste verandering was de ontmanteling van het Foccart-netwerk, dat plaats zou maken voor een persoonlijkere band tussen ‘Big Brother’ Giscard en zijn ‘chers cousins’, de Afrikaanse leiders. Niet de ‘grandeur’ van Frankrijk stond voorop, maar de persoonlijke belangen van de familie d’Estaing voerden de boventoon.

Eén van de uitgebreidste werken van de jaren ’80 op het gebied van Frans-Afrikaanse betrekkingen in de Britse literatuur, is het boek French Power in Africa van John Chipman.30 Ook Chipman benadert de betrekkingen niet vanuit een puur realistische visie. Volgens Chipman zijn psychologische factoren even belangrijk als daadwerkelijk meetbare militaire en economische factoren. Chipman wijst twee factoren aan als zijnde van groot belang voor de Franse invloed op het continent.31 Ten eerste maken de persoonlijke relaties tussen de staatshoofden het mogelijk dat

‘high stake issues’ op persoonlijk niveau kunnen worden besproken i.p.v. via officiële kanalen. Als

tweede factor wijst hij op de institutionalisering van de relaties tussen Afrika en Frankrijk in instanties zoals La Francophonie en de Frankrijk-Afrika toppen. Deze institutionalisering van de relaties heeft veel weg van de vorming van een derde blok, dat buiten de door de Verenigde Staten of de Sovjet-Unie geleide blokken opereert. Dit laatste argument lijkt veel op de redenering van Golan dat veel Afrikaanse leiders een behoefte hadden aan een familiegevoel, hetgeen zij niet vonden bij de Amerikanen of de Sovjets.32 Ook Jean François Bayart, oprichter van het Franse wetenschappelijk tijdschrift Politique Africaine, lijkt zich aan te sluiten bij deze argumentatie. Zo stelt hij dat de Franse invloed in Afrika veel weg heeft van de Gramsciaanse definitie van hegemonie.33 De hegemonie van Frankrijk wordt immers geaccepteerd en zelfs toegejuicht door Afrikaanse leiders. Hij stelt dat de voornaamste macht van Frankrijk is gebaseerd op de familiale atmosfeer van het systeem. De gedeelde parlementaire geschiedenis van francofone Afrikaanse leiders met de Franse elite heeft gezorgd voor een speciale intercontinentale culturele socialisatie van beide groepen.

30 John Chipman, French Power in Africa (Oxford: Basil Blackwell, 1989) 31

Ibid., 277.

32

Golan, ‘A certain mystery’, 5

33

(12)

11

Hoewel de schandalen van de jaren ’70 de eerste aanzet waren voor wetenschappelijk onderzoek naar de betrekkingen, zou uiteindelijk het einde van de Koude Oorlog er pas echt voor zorgen dat er met een geheel nieuwe blik werd gekeken naar de Frans-Afrikaanse relaties. Deze herziening in de wetenschap was tevens te wijten aan het schandaal m.b.t. de rol die Frankrijk speelde tijdens de genocide in Rwanda. De dubieuze rol die Frankrijk daar speelde, de val van de door Frankrijk gesteunde Mobutu Sese Seko in Zaïre in 1997, als wel de dood van Jacques Foccart in hetzelfde jaar, zouden, volgens bepaalde wetenschappers, er voor zorgen dat de rol van Frankrijk zou zijn uitgespeeld op het continent.34 Dit laatste zou echter, voornamelijk na de grootschalige interventie van Frankrijk in Ivoorkust in 2002, totaal ongegrond worden verklaard. Het einde van de jaren ’90 betekende daarnaast ook de opkomst van de reeds eerder genoemde groep Franse en Afrikaanse wetenschappers die gebruik maakten van de term La Françafrique en met een nog kritischere analyse kwamen van het tot die tijd gevoerde Afrikabeleid van Frankrijk.

Deze kritische analyse werd sindsdien ook door verschillende Engelstalige wetenschappers meegenomen in hun analyse van de Frans-Afrikaanse betrekkingen. Eén van deze wetenschappers is Maja Bovcon, promovendus in de Internationale Betrekkingen aan de universiteit van Oxford. In één van haar artikelen probeert zij de Françafrique gedachte te vatten in een meer geaccepteerde theorie binnen de Internationale betrekkingen, namelijk die van regime-theory.35 Zij zet het systeem van Françafrique neer als een door Frankrijk opgezet internationaal geïnstitutionaliseerd regime. In haar analyse maakt ze voornamelijk gebruik van Stephen Krasners ‘International regimes’ theorie die stelt dat bepaalde internationale regimes worden opgericht door grootmachten om zodoende hun eigen belangen veilig te stellen. De wijze waarop Bovcon de ideeën achter La Françafrique samenvoegt in die van regime-theory is een erg interessante manier, maar wijkt naar mijn mening toch te ver af van het daadwerkelijke gedachtegoed van schrijvers als Verschave. Ik zal daarom ook in mijn onderzoek een benadering gebruiken, die naar mijn mening zo dicht mogelijk bij de daadwerkelijke gedachte blijft, maar daarnaast wel wetenschappelijk toetsbaar wordt. Hiervoor zal ik tevens de voorafgaande analyses van Chipman, Bayart en Golan meenemen. Voor een gedegen analyse tussen La Françafrique en het Afrikabeleid onder de Franse president Nicolas Sarkozy, moet er een simpele en toepasbare definitie van La Françafrique bestaan. Door mij te baseren op de analyses van verschillende wetenschappers zal ik, aan de hand van zes controleerbare kenmerken, een toepasbare definitie geven van de relaties tussen Frankrijk en het Afrikaanse continent. Deze definitie zal ik ook La Françafrique noemen, omdat het grotendeels is gebaseerd op Verschave’s definitie van het systeem. Verschave’s eerder gegeven definitie kenmerkt zich door een neokoloniale structuur, waarin de economische en politieke belangen van Frankrijk de boventoon voeren. Ten tweede stelt zijn analyse dat het systeem ook is gebaseerd op cliëntelisme; de Afrikaanse staatshoofden schikken zich in dit systeem, omdat het hen veel persoonlijke voordelen oplevert. Ondanks dat het Franse beleid in Afrika in mijn ogen zeer zeker neokoloniale kenmerken vertoont, zal ik mij in mijn analyse zoveel mogelijk onthouden van waardeoordelen. Aan de hand van zes op feiten gebaseerde kenmerken zal ik met een eigen toepasbare definitie komen van La Françafrique. Uit de verschillende analyses en beschrijvingen van de Frans-Afrikaanse betrekkingen kan een model gedestilleerd worden met de volgende zes kenmerken:

34

O.a. Hugo Sada

35

(13)

12

1) Persoonlijke banden tussen de elites van beide zijden.

2) Hoge mate van aanwezigheid van Fransen in zowel de politiek, het bedrijfsleven, de veiligheidsdiensten en het leger van de Afrikaanse staten.

3) Akkoorden tussen Frankrijk en haar oud-koloniën (zowel militair als economisch), waarin de Franse belangen op het continent duidelijk worden beschermd.

4) Ongelimiteerde steun aan ‘vrienden’ van het systeem (grote financiële steun aan ‘vriendelijke landen’ en daarnaast geen kritiek t.o.v. ‘vriendelijke’ dictators over bijvoorbeeld mensenrechtenschendingen, verkiezingsfraude of verduistering van publieke fondsen). 5) Ongelimiteerde bestrijding van ‘vijanden’ van het systeem ( staatsgrepen, liquidaties, steun aan rebellen en het inzetten van huursoldaten).

6) Beslissingen binnen het systeem worden op ondemocratische wijze genomen (zonder controle van het parlement of in tegenspraak met besluiten van supranationale organisaties als VN en de EU).

Vanwege het feit dat dit onderzoek zich richt op de Frans-Ivoriaanse verhoudingen onder het bewind van president Sarkozy, zal ik mij in de uitwerking van deze kenmerken voornamelijk richten op de realiteit van de betrekkingen tussen deze beide landen. Een periode die zicht uitermate leent voor een de beschrijving van het Françafrique-systeem in Ivoorkust is die van de veertigjarige regeerperiode van president Houphouët-Boigny (1960-1993). In dit hoofdstuk zal dan ook voornamelijk worden gerefereerd aan de situatie in deze periode. Zodoende kan in het laatste hoofdstuk getoetst worden in hoeverre de Frans-Ivoriaanse relaties tijdens het bewind van president Nicolas Sarkozy (2007-2012) wel of niet kenmerken vertonen van Françafrique-model.

Het eerste kenmerk is dat de elites binnen het systeem persoonlijke banden hebben. Deze banden kunnen zijn gebaseerd op een gedeeld politiek of militair verleden, een familiale band (zwagers, peetvader etc.), een gedeeld lidmaatschap van een gesloten orde (vrijmetselaars etc.) of gewoon een lange vriendschap. Deze persoonlijke banden zijn belangrijk omdat, zoals Chipman eerder al beweerde, deze het mogelijk maken om belangrijke zaken te bespreken op persoonlijk niveau, zonder inmenging van officiële diplomatieke kanalen. Het gros van de staatshoofden in de Francofone Afrikaanse staten, die regeerden in de eerste decennia na onafhankelijkheid, hadden allemaal een verleden in Frankrijk. Zij hadden ofwel een politiek verleden daar (o.a. Leopold Senghor en Houphouët-Boigny) of hadden gediend in het Franse leger (o.a. Bokassa en Gnassingbé Eyadéma). Zowel de Senegalees Senghor als de Ivoriaan Houphouët, hadden in het Franse parlement gezeten als afgevaardigden van de koloniën. Daarnaast had Houphouët, die vanaf 1960 tot aan zijn dood in 1993 president van Ivoorkust zou zijn, voorafgaand aan de onafhankelijkheid al onder verschillende Franse regeringen zelfs het ministerschap vervuld. Houphouët begon zijn carrière als gematigd antikoloniaal. Hij streed in zijn eigen thuisland in de jaren ’30 en ’40 o.a. tegen de discriminatie van zwarte plantagehouders. In deze periode krijgt hij dan ook zijn bijnaam ‘Boigny’, hetgeen ‘de heldhaftige’ betekent. Hij is verder de oprichter van zowel de grootste politiek partij in Ivoorkust, Le

(14)

13

Démocratique Africaine (RDA).36 Als in 1945, om de beloftes van de Brazzaville conferentie37 na te komen, de koloniën (zowel de burgers als onderdanen) ook recht krijgen op een vertegenwoordiging in het parlement, wordt Houphouët als één van de Afrikaanse parlementsleden gekozen.3839 Houphouët zorgde er als Kamerlid voor dat er in het parlement een wet werd aangenomen die ‘le

travail forcé’40 afschafte. Hij was in die periode erg nauw verbonden met de Franse communisten, vanwege hun antikoloniale houding en besloot daarom dat de RDA (destijds 6 vertegenwoordigers) samen met de Parti Communiste Française (PCF) in één fractie zouden samenwerken. Als in 1947 de PCF echter uit de Franse regeringscoalitie stapt en de koude oorlog in volle gang is, begint de nieuwe Franse regering een klopjacht op de communisten. In 1948 krijgt Ivoorkust een nieuwe gouverneur, die als voornaamste taak had de RDA te breken. Verschillende PDCI-leden worden gearresteerd en uiteindelijk zullen er 50 doden vallen en 3000 arrestaties.41 Houphouët zelf kent als parlementariër immuniteit en ontloopt dan ook een arrestatie. Wel zorgt deze druk van Frankrijk er voor dat Houphouët zijn samenwerking met de PCF moet herzien. Tijdens een bijeenkomst van de RDA roept hij op tot een breuk met de PCF omdat hij van mening is dat doormiddel van systematische oppositie t.o.v. de regerende meerderheid men als overzeese vertegenwoordigers geen enkele succes kan behalen. Als niet veel later François Mitterand, minister voor de overzeese departementen wordt en hij de druk op de RDA verminderd en tevens de gouverneur van Ivoorkust vervangt, opent deze hiermee de weg voor Houphouët om de RDA onderdeel te laten uitmaken van Mitterands partij

l’Union Démocratique et Socialiste de la Resistance (UDSR). Houphouëts keuze hiervoor was erg

tactisch; hij was namelijk van mening dat men moest samenwerken met de zittende regering om zodoende bepaalde successen te boeken voor de koloniën. Bovendien was Houphouët, net als veel van de andere Afrikaanse vertegenwoordigers in het parlement, van mening dat directe onafhankelijkheid niet de beste oplossing was voor de koloniën. Vanwege deze loyale houding jegens Frankrijk werd Houphouët tussen 1956 en 1959 door verschillende regeringen van de vierde republiek gevraagd om plaats te nemen op een ministerspost.42 Ook had Houphouët goede banden met generaal De Gaulle, die hij tezamen met Jacques Foccart al in 1953 in Abidjan heeft ontmoet. Als De Gaulle in 1958 door het parlement wordt opgeroepen om het presidentschap te vervullen, teneinde een staatsgreep43 te voorkomen, stelt hij dan ook Houphouët opnieuw aan als minister.

36 Verschave, la françafrique: le plus long scandale, 127.

37 De Brazzaville conferentie werd gehouden door de Vrije Fransen in de hoofdstad van Frans Congo in 1944

ten tijde van de tweede wereldoorlog. Tijdens deze conferentie werd de toekomst van het Franse koloniale rijk besproken.

38

Chafer, The End of Empire, 58-63.

39

Hier moet worden opgemerkt dat Frankrijk de enige koloniale macht ter wereld was die parlementaire vertegenwoordigers uit haar koloniën had. Frankrijk’s politiek direct na afloop van de tweede wereldoorlog kenmerkt zich dan ook als één van assimilatie. De koloniën zouden uiteindelijk volledig onderdeel gaan uitmaken van Frankrijk en diens inwoners zouden dezelfde rechten krijgen als Franse staatsburgers. Dit was dan ook precies wat er stond in de op 19 april 1946 aangenomen grondwet voor de Vierde Republiek.

40 Gedwongen arbeid; Elke onderdaan in de koloniën was verplicht enige tijd zwaar werk (op plantages etc.) te

doen ten diensten van het moederland.

41

Chafer, The End of Empire, 105.

42 Voor een gedetailleerde beschrijving van zijn politieke carrière in Frankrijk zie; “Biographies des députés de la

IVe République. Felix Houphouët-Boigny” Assemblee nationale,

http://www.assemblee-nationale.fr/histoire/biographies/IVRepublique/houphouet-boigny-felix-18101905.asp, bezocht 20-01-2012.

43 In Frankrijk bestond de angst dat de Franse Algerijnen (les pieds noirs) met hulp van elementen binnen het

(15)

14

Houphouët wordt tevens premier van Ivoorkust als zijnde onderdeel van de Communauté Française. Als in 1960 Ivoorkust uiteindelijk onafhankelijk wordt, wordt Houphouët verkozen tot president, hetgeen hij zal blijven tot aan zijn dood in 1993. Na de onafhankelijkheid van Ivoorkust blijft Houphouët altijd goede contacten onderhouden met de Franse politieke elites. Volgens Verschave zou de Ivoriaanse president zelfs dagelijks contact hebben onderhouden met Jacques Foccart.44 Tijdens zijn begrafenis blijkt nog eens duidelijk hoeveel van Houphouëts persoonlijke vrienden afkomstig waren uit de Franse elite. Tijdens de ceremonie waren namelijk niet alleen de toenmalige Franse president, François Mitterand en zijn voorganger Giscard d’Estaing aanwezig, maar ook de Franse premier Balladur en zes van diens voorgangers, waaronder Jacques Chirac.45 Tevens waren er verschillende andere Franse politici en mensen uit het bedrijfsleven aanwezig met daarnaast ook een grote delegatie van Afrikaanse staatshoofden. Kort samengevat kan men dus duidelijk stellen dat Frans-Ivoriaanse relaties onder Houphouët grotendeels werden gevormd door persoonlijke banden tussen de staatshoofden, hetgeen voornamelijk toe te schrijven was aan het feit dat Houphouët bijna 15 jaar in de Franse politiek had gezeten. Het rechtstreeks gevolg van deze hechte banden tussen de Afrikaanse en Franse elites is dat veel zaken achter de schermen worden afgehandeld, zonder tussenkomst van het ministerie van Buitenlandse Zaken, of het parlement. Dit zorgt naast het democratische deficit van de betrekkingen, hetgeen in punt zes verder zal worden uitgewerkt, ook voor een mogelijkheid tot corruptie op grote schaal. Een belangrijk voorbeeld hiervan is de eerdergenoemde schenking van diamanten van de Centraal-Afrikaanse keizer Bokassa aan de Franse president Giscard d’Estaing. Volgens Robert Bourgi, Jacques Foccarts opvolger als presidentieel adviseur, hebben echter ook veel andere Franse presidenten, waaronder Jacques Chirac, en politici als Dominique Villepin, grote bedragen geld ontvangen van Afrikaanse staatshoofden.46

Het tweede kenmerk van het Françafrique-model is de numeriek belangrijke aanwezigheid van Franse staatsburgers in de politiek, het bedrijfsleven, de veiligheidsdiensten en het leger van de Afrikaanse staten. In de meeste Afrikaanse staten woonden voorafgaand aan de onafhankelijkheid al een groot aantal zogenaamde colons47. Dit aantal verschilde per kolonie; in de binnenlandse koloniën zoals Niger en Soudan (het latere Mali) woonden veel minder Fransen dan in bijvoorbeeld Senegal of Ivoorkust. Dit kwam voornamelijk door het feit dat de laatstgenoemden al sinds een veel langere tijd gekoloniseerd waren dan de binnenlanden, die pas rond begin 19de eeuw volledig onder controle waren van de Fransen. In Ivoorkust bijvoorbeeld woonden aan het einde van de tweede wereldoorlog ongeveer 4.000 burgers van Europese afkomst, waarvan het merendeel Frans was, op een bevolking van hooguit 2 miljoen.48 Het merendeel van deze Fransen was actief als plantagehouder (cacao, koffiebonen en bananen). Daarnaast bestond een groot deel van het lokale ambtenarenapparaat uit Franse staatsburgers. Opvallend is dat na de onafhankelijkheid het aantal Franse inwoners van Ivoorkust niet afnam, maar juist steeg; in de jaren ’90 besloeg de Franse

44

Verschave, la françafrique: le plus long scandale, 129.

45 Géraldine Faes, “necrologie : Hommage à Felix Houphouët-Boigny" Jeune Afrique, no. 1727 (1994) 46

AFP, “France - Afrique : Chirac et Villepin accusés de financement occulte africain" Jeune Afrique, 11-09-2011,

http://www.jeuneafrique.com/Article/DEPAFP20110911152133/france-senegal-gabon-corruptionfrance-afrique-chirac-et-villepin-accuses-de-financement-occulte-africain.html, bezocht op 24-02-2012; Laurent Valdiguié, ‘Bourgi : J'ai vu Chirac et Villepin compter les billets’ Le Journal de Dimanche, 11-09-2011.

47

kolonisten

48

(16)

15

gemeenschap in Ivoorkust ongeveer 40.000 man: een vertienvoudiging.49 Het grootste deel van deze Franse gemeenschap was meestal werkzaam voor Franse bedrijven, maar daarnaast waren er ook veel Franse staatsburgers actief in de politiek van het land. Houphouët liet zich al vanaf 1952 omringen door de Franse adviseurs, Guy Nairay en Alain Belkiri. Na de onafhankelijkheid benoemt Houphouët, Nairay, een Fransman uit Guadeloupe, tot directeur van zijn kabinet en benoemt hij Belkiri, een Fransman van Algerijnse afkomst, tot secretaris generaal van de regering.50 Het is overduidelijk dat deze beide Fransmannen een belangrijke invloed hebben op de binnenlandse politiek van Ivoorkust. Nairay zal zelfs zijn post tot na de dood van Houphouët in 1993 blijven bekleden. Ook m.b.t. de veiligheidsdiensten is de aanwezigheid van Franse staatsburgers opvallend. Zoals Golan eerder al opmerkte, waren alle communicatietechnici van het Ivoriaanse leger onder Houphouët, Franse staatsburgers. Daarnaast was de fransman Pierre Marion, de militaire hoofdadviseur van de Ivoriaanse president, tevens werkzaam voor de Franse veiligheidsdiensten (Sdece).51 De aanwezigheid van het grote aantal Franse militairen in het desbetreffende land valt ook onder het tweede kenmerk van het Françafrique-model. Frankrijk bleef tot decennia na de onafhankelijkheid van de Afrikaanse koloniën altijd een groot aantal militairen daar stationeren. Op het hoogtepunt in de jaren ’60 waren er ongeveer 58.000 Franse militairen aanwezig op het Afrikaanse continent.52 Dit aantal is in de loop van de jaren afgenomen, omdat Frankrijk steeds vaker overschakelde op zogenaamde forces d’actions rapide (snelle actie troepen) die in het zuiden van Frankrijk gestationeerd werden en snel op de plek van bestemming in Afrika konden zijn. Toch waren er in 1997 nog altijd ongeveer 8.500 Franse troepen aanwezig op het continent, waarvan de meerderheid was gevestigd op de militaire basissen in de CAR, Ivoorkust, Djibouti, Gabon, Tsjaad en Senegal.53

Het derde kenmerk van het model van La Françafrique zijn de akkoorden tussen de verschillende Afrikaanse staten en Frankrijk, die voornamelijk de belangen van de laatst genoemde beschermen. Direct na de onafhankelijkheid sloten veel Francofone Afrikaanse staten verschillende verdragen met de ex-koloniale machthebber. De verschillende verdragen kunnen onderverdeeld worden in defensieve overeenkomsten, militaire samenwerkingsverdragen en ontwikkelingshulp- overeenkomsten. 24 Afrikaanse staten zouden een militair samenwerkingsverdrag tekenen met Frankrijk en hiervan zouden 8 tevens een wederzijds defensieve overeenkomst aangaan.54 Frankrijks belangen bij deze verdragen waren het recht om militaire basissen op het continent te houden en het veiligstellen van de toevoer van belangrijke grondstoffen.55 De Afrikaanse staatshoofden verzekerden zichzelf, door deze verdragen, van een militaire steun van Frankrijk tegen zowel binnenlandse als buitenlandse dreigingen. Op 24 april 1961 sloten Frankrijk, Dahomey (het latere Benin), Niger en Ivoorkust een gezamenlijk defensief verdrag.56 In dit verdrag beloofden de partijen elkaar militair te steunen in het geval van een externe dreiging. Daarnaast gaf dit verdrag Frankrijk

49

Nina Montané, « Qui sont les Français de cote d’Ivoire? », Slate.fr, 04-04-2011,

http://www.slate.fr/story/32215/francais-cote-ivoire-expatries-economie, bezocht 20-01-2012.

50Marcel Amondji, Félix Houphouët et la Côte-d'Ivoire: l'envers d'une légende (Parijs: Karthala, 1984) 219.

51 Verschave, la françafrique: le plus long scandale, 129. 52

André Dumoulin, La France Militaire et l’Afrique (Bruxelles: Grip, 1997) 20.

53

Ibid., 23.

54 William Tordoff, Government and Politics in Africa (Indiana: University Press 1984) 184. 55

Chipman, French Power in Africa, 117.

56

(17)

16

het recht om militaire basissen te houden in deze landen en mochten zowel de Franse marine, de luchtmacht alsook de landmacht zich openlijk verplaatsen op het grondgebied van de drie Afrikaanse staten in kwestie. Belangrijkste punt voor Frankrijk was daarnaast het feit dat het verdrag besloot dat de Afrikaanse staten zouden samenwerken met Frankrijk op het gebied van winning en export van waardevolle grondstoffen en strategisch geclassificeerde producten. Beide zijden zouden elkaar ‘informeren’ over de gewenste politiek m.b.t. deze grondstoffen, maar Frankrijk behield het recht om deze landen te verbieden de grondstoffen te verkopen aan andere landen. Tevens stond in deze akkoorden dat de ‘speciale’ richtlijnen, waarin precies stond uitgelegd wanneer Frankrijk zou ingrijpen in het geval dat een Afrikaanse partner hierom vroeg, later in een ander verdrag verder zouden worden uitgewerkt. Het is algemeen bekend dat deze richtlijnen zijn verwerkt in een niet gepubliceerde annex van het verdrag. In een uitgelekte diplomatieke rapportage van de Amerikaanse ambassade in Parijs uit 2008 wordt een verwijzing gemaakt naar een gesprek tussen Remi Marechaux en Romain Serman, presidentieel adviseurs van Sarkozy, en ambassade medewerkers over de ‘geheime’ clausules van de defensieve akkoorden met enkele Afrikaanse staten;

Equally troublesome and outdated are certain "secret" portions of some of the Agreements. According to Marechaux, the Defense Agreements with Cameroon and Gabon, for example, contain "absurd" provisions obligating France, upon request, to provide internal security in case of domestic unrest in those countries -- "There is no way we are going to act as an internal security police force at the request of a regime with domestic unrest." Serman says that some of the Agreements contain "secret" clauses giving France monopoly rights to exploit natural resources in the countries concerned. "This is so ridiculous today that we can only laugh about it. Can you imagine us invoking our Agreement with Togo and ordering Togo to tell China to get out of 'our' country?"’57

Duidelijk is dat de Fransen door deze akkoorden een grote invloed hadden op het continent en deze akkoorden zijn dan ook het belangrijkste kenmerk van het neokoloniale karakter van het systeem van

La Françafrique. Hoewel de Franse adviseurs in de bovenstaande quote stellen dat Frankrijk nooit

zou optreden als interne politiedienst als een Afrikaans regime dat van haar zou verlangen, heeft het tussen 1963 en 1994 toch meer dan 30 keer militair ingegrepen op het continent, waarvan het merendeel een reactie was op interne problemen.58 De akkoorden dienden naast de militair strategische belangen ook verschillende economische belangen van Frankrijk; zo zorgden de defensieve verdragen voor een Frans monopolie op bepaalde strategisch belangrijke grondstoffen en verzekerden de militaire samenwerkingsverdragen dat de Franse wapenindustrie een grote afzetmarkt had. Daarnaast had Frankrijk middels deze akkoorden ook het recht om Franse bedrijven of personen militair te verdedigen; in geval van een dreiging konden Franse staatsburgers en bedrijven rechtstreeks beschermd worden door Franse militairen. Dit laatste maakte het voor Franse bedrijven veel interessanter om te investeren op het continent dan voor bedrijven uit andere landen, die deze bescherming niet kenden. Naast deze militaire akkoorden zijn er nog enkele akkoorden te noemen, die erg belangrijk zijn voor de positie van Frankrijk op het continent. Belangrijk voor zowel Frankrijk als de Afrikaanse staten in het systeem van La Françafrique, zijn de zogenaamde

57

Amerikaanse Ambassade in Parijs ‘France's changing Africa policy: part III (military presence and other structural changes)’ 09-09-2008,

http://www.cablegatesearch.net/cable.php?id=08PARIS1698&q=africa%20policy, bezocht 21-01-2012

58

(18)

17

samenwerkingsovereenkomsten. Deze samenwerkingsovereenkomsten waren direct na de onafhankelijkheid gesloten met alle oud-koloniën van Frankrijk in Afrika, met uitzondering van Guinee. Later zouden ook enkele andere niet-francofone Afrikaanse landen een samenwerkingsverband aangaan met Frankrijk. Hoewel het in Frankrijk de naam draagt van

Coopération (samenwerking) gaat het in feite om ontwikkelingshulpverdragen. Frankrijk is altijd één

van de grootste donoren geweest op het gebied van ontwikkelingshulp aan Afrika. Zo gaf Frankrijk in 1960 bijvoorbeeld 1,38 % van haar BNP uit aan ontwikkelingshulp, daar waar in hetzelfde jaar in het Verenigd Koninkrijk (0,56 %), de Verenigde Staten (0,53%) en Nederland (0,31%) aanzienlijk minder doneerden.59 Op het eerste oog lijkt dit een zeer genereuze houding van Frankrijk, maar het is niet alleen vrijgevigheid wat de Franse politici dreef tot deze grote Franse bijdrage aan ontwikkelingshulp. Franse ontwikkelingshulp was voornamelijk gericht op bilaterale samenwerking i.t.t. multilaterale ontwikkelingssamenwerking via internationale organisaties als de Wereldbank, de Verenigde naties of de Europese Unie. De technische assistentie aan de Afrikaanse staten voorzag er in dat een groot deel van de hooggeplaatste ambtenaren bestond uit Franse staatsburgers, die pas na enige tijd werden vervangen door Afrikanen, opgeleid door Franse leraren. Toch werd het ambtenarenapparaat van enkele Afrikaanse landen, zoals Gabon, aan het einde van de jaren ’80 nog bijna volledig gerund door Fransen die in dienst waren van de Franse minister voor Coöperatie.60 Hiermee behield Frankrijk een zeer grote directe invloed op het lokale bestuur van de Afrikaanse staten. Daarnaast zorgden deze grote bijdragen van Frankrijk aan de ontwikkeling van deze Afrikaanse staten ervoor dat de ‘vriendelijke’ regimes makkelijker aan de macht konden blijven om zodoende de Franse belangen aldaar te verdedigen. Ook zouden door deze gelden de machthebbers van deze landen niet snel overschakelen naar een samenwerking met een andere grootmacht zoals de Verenigde Staten of de Sovjet-Unie; je bijt immers niet de hand die je voedt. Verder zorgden de 7.500 Franse coopérants (werknemers van het Franse ministerie voor Coöperatie) die eind jaren ’80 werkzaam waren op het continent voor een blijvende band tussen Frankrijk en Afrika en daarmee voor een voortzetting van de Franse socialisering van de lokale elite. Daarnaast was in bepaalde samenwerkingsverbanden besloten dat Frankrijk de salarissen van de ambtenaren in dienst van de Afrikaanse staten zou betalen. Hiermee had Frankrijk een directe politieke macht in het land; indien een bepaald beleid van de lokale regering in tegenspraak was met de Franse belangen aldaar, kon Frankrijk weigeren de ambtenarensalarissen te betalen. Enkele andere zeer belangrijke samenwerkingsverbanden voor de Franse invloed op het continent zijn de verschillende akkoorden, die hebben geleid tot de oprichting van de zogenaamde franc-CFA61. 14 Afrikaanse staten hebben in drie verschillende akkoorden een overeenkomst gesloten met Frankrijk die het mogelijk maakt dat de lokale munt, de franc-CFA, een vaste koers heeft t.o.v. de Franse Frank. In West-Afrika besloten zes staten, waaronder Ivoorkust, tot de oprichting van l’Union Monétaire Ouest Africaine (UMOA) in 1962 en gaven hiermee hun financiële macht over aan de Banque Centrale des Etats de l’Afrique de

l’Ouest (BCEAO). Vijf francofone Centraal-Afrikaanse staten plus de voormalige Spaanse kolonie

Equatoriaal-Guinea deden hetzelfde en richten L’Union Monetaire d’Afrique Centrale (UMAC) op met aan het hoofd de Banque d’Etats d’Afrique Centrale (BEAC). Later, in 1979, zou de Comorese republiek een bilateraal verdrag sluiten met Frankrijk die dezelfde kenmerken had als de twee voorafgaande verdragen. Deze samenwerkingsverbanden hebben veel positieve kanten voor de

59 Chipman, French Power in Africa, 194. 60

Ibid., 197.

61

In West Afrika staat CFA voor Communauté financière africaine en in Centraal-Afrika voor Coopération

(19)

18

Afrikaanse staten. Zo waren deze lidstaten veel minder gevoelig voor schommelende wisselkoersen dan andere Afrikaanse landen. De markt van deze landen was daardoor veel stabieler dan die van anderen op het continent. Deze landen waren echter wel volledig afhankelijk van de Franse markt; de waarde van de Franse Frank bepaalde in feite ook de waarde van hun eigen munt. Het voordeel dat dit Frankrijk bood was de zekerheid voor Franse bedrijven om te investeren op het continent. Daarnaast had Frankrijk een zeer grote invloed op de regionale banken die de munt beheerden. Frankrijk had in de meeste besluitvormingsprocessen een veto. Ook was het grootste deel van de werknemers bij deze lokale banken in dienst van de Franse minister van financiën.62

Het vierde kenmerk van La Françafrique is de ongelimiteerde steun aan ‘vrienden’ van het systeem. Met ‘vrienden van het systeem’ worden voornamelijk Afrikaanse landen en leiders bedoeld die zich ‘vriendelijk’ opstellen t.o.v. de oud koloniale macht Frankrijk, maar daarnaast kan het, zoals eerder gesteld, ook gaan om een echte vriendschap tussen bijvoorbeeld de presidenten van beide landen. De meest ‘vriendelijke’ leider op het Afrikaanse continent was volgens velen de president van Ivoorkust, Félix Houphouët-Boigny. Zo draagt het boek van Pierre Nandjui de volgende titel

‘Houphouët-Boigny, l’homme de la France en Afrique’63. Ook Verschave zelf betitelt de Ivoriaanse president als ‘le Parrain Félix’, de peetvader van het systeem La Françafrique.64 Zoals eerder behandeld, is Houphouëts vriendschap met veel Franse elite vooral tot stand gekomen tijdens zijn periode in de Franse politiek tussen 1946 en 1960. Zijn liefde voor de Frans-Afrikaanse connectie liet hij duidelijk blijken tijdens een bezoek van Kwame Nkrumah, president van het net onafhankelijk geworden Ghana, in 1957. Houphouët liet destijds weten dat hij een geheel andere koers wenste als Nkrumah; Houphouët voorzag in een Frans-Afrikaanse alliantie het beste voor beiden.65 Als Ivoorkust dan uiteindelijk in 1960 toch ook onafhankelijk wordt van Frankrijk omschrijft hij dit proces als een volwassen zoon die het huis van zijn familie verlaat, een plaats waarin hij vaak beloond werd en soms gestraft. Houphouët voegde hier aan toe dat Ivoorkust het Franse gezin wel verlaat, maar nooit zal vergeten wat het van haar gekregen had.66 Duidelijk is dat Houphouët een goede ‘vriend’ was van het systeem. Deze vriendschap t.o.v. Frankrijk en haar belangen uitte zich o.a. door het feit dat Houphouët als leider van Ivoorkust verschillende akkoorden (zie boven) tekende die vooral de Franse belangen dienden in Ivoorkust. Daarnaast was Houphouët echter ook een grote steun van Frankrijk op het internationale toneel. Zo zorgde hij er voor dat Ivoorkust meerdere keren in de algemene vergadering van de Verenigde Naties stemde in faveur van de oude koloniale macht. Direct na de onafhankelijkheid creëerden de Francofone Afrikaanse staten de Brazzaville groep, die officieel tussen 1960 en 1963 bestond en voornamelijk meeging in het stemgedrag van haar ex-koloniale overheersers België en Frankrijk.67 Ivoorkust ging zo ver in haar steun aan Frankrijk in de Algemene vergadering, dat zij samen met alleen Frankrijk en Niger besloten niet aanwezig te zijn bij de stemming bij een resolutie die opriep tot de terugtrekking van de Franse troepen uit Tunesië in 1961.68 In datzelfde jaar onthield Ivoorkust, evenals enkele andere francofone staten, zich ook van stemming over een voorstel van Marokko en Tunesië waarin Afrika als een gedenucleariseerde zone

62 Chipman, French Power in Africa, 208-216. 63

De man van Frankrijk in Afrika

64

Verschave, la françafrique: le plus long scandale, 127.

65 Paul Henry Sirieux, Houphouët-Boigny ou la sagesse africaine (Paris: Nathan Afrique, 1986) 163. 66

Bayart, The State in Africa, 196.

67

Isaac N. Endeley, Bloc politics at the United Nations: the African group(Lanham: University Press, 2009) 3.

68

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Rusland en het Westen niet meer gescheiden door het IJzeren Gordijn tussen onverzoenlijke tegenstanders.  Rusland en het Westen wel weer gescheiden door een boosaardige

• Onderdelen van de schuldhulpverlening in Amsterdam worden binnen verschillende organisaties door individuele medewerkers zo uitgevoerd dat een toegevoegde waarde daarvan

Het verhaal wordt in gang gezet door de wrok van de sterkste Griekse held, Achilles, omdat de opperbevelhebber hem zijn bedgenote heeft ontnomen, en door de wil van de oppergod Zeus

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Om te bepalen of de werkelijke situatie overeenkomt met de registratie zijn de antwoorden van de geïnterviewde bewoners (of door de observaties van de interviewer in het geval

• Indien uw gemeente geen goedkeurende controleverklaring over het verslagjaar 2016 heeft ontvangen: Wat zijn de belangrijkste beperkingen geweest rondom de verantwoording van

Ongeveer driekwart geeft aan de GBA in alle relevante werkprocessen te gebruiken.De gemeenten die nog niet in alle relevante werkprocessen de GBA gebruiken (28%), geven daarvoor de

In tabel 3.3 zijn de kosten (totaal en per reisdocument) weergeven van de gemeente Utrecht, het stadsdeel Amsterdam Noord en het stadsdeel Amsterdam Nieuw-West voor het aanvraag-