• No results found

VAN RECHT EN ETHIEK ? SCHENDERS POPULAIRE MEDIA ,

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "VAN RECHT EN ETHIEK ? SCHENDERS POPULAIRE MEDIA ,"

Copied!
91
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

POPULAIRE MEDIA

,

SCHENDERS

VAN RECHT EN ETHIEK

?

K

WANTITATIEF ONDERZOEK NAAR DE BETROKKENHEID VAN

N

EDERLANDSE MEDIA BIJ ZAKEN VOOR DE RECHTER EN DE

R

AAD VOOR DE

J

OURNALISTIEK

.

Naam: Rutmer Brekhoff

Studentnummer: S1454005

Hoofdbegeleider: dr. A.R.J. (Alexander) Pleijter

Tweede lezer: prof. dr. M.J. (Marcel) Broersma

Opleiding: Master Journalistiek Rijksuniversiteit Groningen

Studiepad: Dagbladjournalistiek

(2)

- 2 -

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... - 4 -

2. Theoretisch kader ... - 9 -

2.1 Kwaliteitsmedia en de populaire pers ... - 9 -

2.2 Nederlands Medialandschap ... - 11 -

2.2.1 Dagbladen ... - 12 -

2.2.2 Tijdschriften ... - 15 -

2.2.3 Televisiezenders en -omroepen ... - 17 -

2.3 Journalistiek, Recht & Ethiek ... - 19 -

2.3.1 Regulering van de media ... - 21 -

2.3.2 Wettelijke grenzen ... - 25 -

2.3.3 Ethische normen ... - 26 -

2.3.4 Geschilbeslechting... - 27 -

2.4 Onrechtmatige Publicaties ... - 28 -

2.4.1 Reputatie, eer en goede naam ... - 29 -

2.4.2 Privacy ... - 30 -

2.4.3 Aansprakelijkheid ... - 31 -

2.4.4 Publicatieverbod, schadevergoeding en rectificatie ... - 33 -

2.5 Persvrijheid ... - 35 -

2.5.1 Artikel 10 EVRM ... - 36 -

2.5.2 Publieke debat ... - 38 -

2.5.3 Publieke figuren ... - 40 -

2.5.4 Feiten & waardeoordelen... - 40 -

2.5.5 ´Responsible Journalism’ ... - 41 -

(3)

- 3 - 2.5.7 Beoordelingsvrijheid lidstaten ... - 45 - 3. Onderzoek ... - 46 - 3.1 Onderzoeksvraag ... - 46 - 3.2 Onderzoeksopzet ... - 47 - 3.3 Resultaten Rechtbank ... - 50 - 3.3.1 Dagbladen ... - 51 - 3.3.2 Tijdschriften ... - 56 - 3.3.3 Televisiezenders en -omroepen ... - 57 - 3.3.4 Internet ... - 58 -

3.4 Resultaten Raad voor de Journalistiek ... - 60 -

3.4.1 Dagbladen ... - 61 - 3.4.2 Tijdschriften ... - 66 - 3.4.3 Televisiezenders en -omroepen ... - 68 - 3.4.4 Internet ... - 71 - 3.5 Analyse ... - 72 - 4. Conclusie ... - 78 - Bibliografie ... - 83 -

Boeken & Tijdschriften ... - 83 -

Jurisprudentie ... - 87 -

(4)

- 4 -

1. Inleiding

De uitzending van het onderzoeksprogramma Zembla van 16 september 2011 begint veelbelovend. De voice-over vangt het programma aan met de tekst: “De Telegraaf is de meest gelezen krant van

Nederland. Exclusief, onthullend, spraakmakend. De Telegraaf heeft grote invloed op de publieke opinie en politieke besluitvorming. Maar verkoopt de krant van wakker Nederland wel altijd de waarheid? Wat zijn de gevolgen voor instanties en personen als De Telegraaf onjuist bericht?”1 Die gevolgen zijn

groot, zo blijkt uit het vervolg van de spraakmakende uitzending. Doordat de krant publiceerde dat “een moslimwijk in shock was” door het seksistische werk van fotograaf Leo de Deugd, ontstond commotie in de buurt van zijn huis en studio. Als gevolg hiervan dreigde De Deugd “economisch en fysiek” te worden beschadigd.2 Naar aanleiding van de uitzending van Zembla is de journalist van De

Telegraaf, die het artikel gedeeltelijk bleek te hebben verzonnen, door de krant op non-actief

gesteld.

Beweringen in krantenartikelen en televisie-uitzendingen kunnen zeer ernstige gevolgen hebben voor betrokkenen. De (onjuiste) uitspraken die journalisten doen kunnen leiden tot schade, bijvoorbeeld omdat het slachtoffer vervolgens geen werk meer kan vinden door zijn aangetaste reputatie. Ook kan mediaberichtgeving leiden tot sociale isolatie indien een persoon van bijvoorbeeld een moord wordt beschuldigd. Tot slot kan het zwartmaken zelfs overgaan in fysiek geweld, zoals in bovengenoemde zaak van De Deugd die bakstenen door zijn ruit gegooid kreeg. De weerslag van, in juridische bewoordingen, ‘aantasting van de eer en goede naam’ kan dus zeer groot zijn.3 Daar komt nog bij dat wanneer negatief over iemand is gepubliceerd die persoon dit de rest

van zijn leven kan blijven achtervolgen. Zo zijn publicaties op internet tot in lengte van dagen terug te vinden.

Soms leidt een reputatie-aantastend artikel of internetbericht tot een zaak voor de rechter. Op grond van de wet is het mogelijk om op te treden tegen media die zich hieraan schuldig maken. De rechter beoordeelt dan of een publicatie onrechtmatig is, omdat de privacy van een betrokkene onnodig ernstig is aangetast of omdat de betrokkene bijvoorbeeld zonder bewijs onterecht

1 ‘De Chocoladeletters van de Telegraaf’. Zembla. Nederland 2 , 16 september 2011 beschikbaar via:

<http://player.omroep.nl/?aflID=13096001>.

2 Idem.

(5)

- 5 -

beschuldigd wordt van misdaden.4 Ook wanneer het woordgebruik in een artikel onnodig grievend

is kan dat onrechtmatig zijn. Deze voorbeelden maken een artikel niet per definitie ongeoorloofd, dat hangt af van alle omstandigheden van het geval.

Wanneer een medium wordt vervolgd gaat dit altijd in tegen de vrijheid van meningsuiting van het betreffende medium of de journalist in kwestie en is het een inbreuk op de persvrijheid in het algemeen. Het beschermen van de eer en goede naam van de een, impliceert altijd een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting van een ander. Dat is tegelijk het grote gevaar van rechtszaken wegens vermeende aantasting van de eer en goede naam tegen journalistieke media; censuur ligt altijd op de loer. Het is voor media van het grootste belang dat zij misstanden kunnen aantonen en personen kritisch kunnen benaderen, zonder daarbij de angst te hebben mogelijk vervolgd te zullen worden. Reputatiebescherming mag niet leiden tot het mijden van controversiële onderwerpen en zelfcensuur.

Volgens Mariëtte Wolf, mediahistoricus en schrijver van een proefschrift over de honderdjarige geschiedenis van De Telegraaf, is het voorbeeld van fotograaf De Deugd exemplarisch voor de krant. Wolf: “De krant laat zich aan waarheidsvinding weinig gelegen liggen, met veronachtzaming van de journalistieke mores.”5 Dat zou volgens haar onder meer de reden zijn dat

De Telegraaf grossiert in zaken bij de Raad voor de Journalistiek (RvdJ) en de rechter. In het

algemeen wordt verondersteld dat De Telegraaf zich minder houdt aan ethische regels dan bijvoorbeeld NRC Handelsblad. Vergelijkingen met De Telegraaf zijn dan ook niet van de lucht wanneer NRC Handelsblad over de schreef gaat, zoals bij het artikel over het skiongeluk van Prins Friso.6 Enkele reacties onder het internetartikel “Waarom wij over prins Friso in het ziekenhuis

publiceerden” van hoofdredacteur Peter Vandermeersch zijn bijvoorbeeld: “aan ‘Telegraaf’-nieuws is geen gebrek in NL”, “NRC is zo langzamerhand De Telegraaf van ‘de gestudeerden’”, “Erg jammer dat het NRC de keuze maakt voor telegraaf-achtige praktijken” en “Dit artikel was nog lager dan de telegraaf of de Engelse Sun”.7 Is deze reputatie van De Telegraaf te herkennen in het aantal

veroordelingen door rechter en RvdJ? Is het waar dat De Telegraaf substantieel meer rechtszaken en zaken voor rechter en de RvdJ voert dan andere media? Zijn populaire media, waaronder De

Telegraaf vaak geschaard wordt, in het algemeen vaker onderworpen aan dergelijke zaken dan

4 Over de vraag wanneer een artikel onrechtmatig is, zal in paragraaf 2.4 dieper worden ingegaan. 5 ‘De Chocoladeletters van de Telegraaf’. Zembla. Nederland 2 , 16 september 2011 beschikbaar via:

<http://player.omroep.nl/?aflID=13096001>.

6 Jannetje Koelewijn, ‘Hoe zal het brein van prins Friso zich houden?’, NRC Handelsblad, 18 februari 2012.

7 http://www.nrc.nl/hoofdredacteur/2012/02/18/waarom-wij-over-prins-friso-in-het-ziekenhuis-publiceerden/, 30 mei

(6)

- 6 -

‘kwaliteitsmedia’?8 In deze scriptie wordt vanuit journalistiek oogpunt gekeken naar de

betrokkenheid van media bij rechtszaken of procedures bij de RvdJ. Als uitgangspunt dient de hoofdvraag:

In hoeverre zijn Nederlandse populaire media frequentere schenders van recht en ethische normen dan kwaliteitsmedia?

Voor het beantwoorden van deze hoofdvraag dient onder meer antwoord te worden gegeven op de volgende deelvragen:

1. Hoeveel uitspraken zijn in de periode 2001-2011 door de rechter en de RvdJ gedaan in zaken waarbij Nederlandse media betrokken waren en hoe verhouden veronderstelde populaire media zich in dit kader tot kwaliteitsmedia?

2. Hoeveel zaken tegen deze Nederlandse populaire en kwaliteitsmedia zijn uiteindelijk gegrond en dus in het nadeel van het betreffende medium verklaard?

3. Welke onderwerpen stonden centraal in de gewraakte publicaties en uitzendingen, en waarom werd geklaagd of een rechtszaak gestart?

Het is heel gemakkelijk om populaire media zoals De Telegraaf te beschuldigen van ‘slechte’ journalistiek. Uit het antwoord op de hoofdvraag van dit onderzoek zal echter blijken of deze media ook daadwerkelijk vaker in de fout gaan. Het is voorstelbaar dat een medium met zeer spraakmakende onderzoeksjournalistiek ook veel mensen tegen zich in het harnas jaagt. Dit kan leiden tot veel (rechts)zaken maar dat hoeft niet te betekenen dat het betreffende medium ook daadwerkelijk onjuist handelt. Daarom is het naast de aantallen rechtszaken en zaken voor de RvdJ (deelvraag 1) ook belangrijk inzicht te krijgen in cijfers over het aantal (deels) gegronde zaken (deelvraag 2). Om te weten te komen waarom Nederlandse massamedia voor de rechter of Raad moeten verschijnen is het tot slot ook interessant om te zien welke onderwerpen van artikelen of uitzendingen het vaakst tot een zaak leiden (deelvraag 3). Middels kwantitatief onderzoek worden de gegevens die nodig zijn voor het beantwoorden van deze vragen vergaard. Dit maakt het mogelijk dat onderzoeksresultaten statistisch worden berekend en worden uitgedrukt in cijfers en percentages.

(7)

- 7 -

Aangezien veel uitspraken van de rechter en Raad online worden gepubliceerd, is een schat aan informatie voorhanden om dergelijk onderzoek mee uit te voeren. Toch is tot nu toe zeer weinig kwantitatief onderzoek gedaan naar mediarechtelijke uitspraken. Een vergelijkbare studie van Johannes Mentink voor een promotieonderzoek bij de Universiteit Leiden kent een verschillende onderzoeksperiode.9 Terwijl Mentink kiest voor een tijdspad van vijftien jaar, van 1989 tot 2004,

vergelijkt deze scriptie alle uitspraken van 2001 tot en met 2011. Daarnaast is in deze scriptie gekozen voor het belichten van een grotere groep media en wordt onderscheid gemaakt tussen populaire en kwaliteitsmedia, waar het onderzoek van Mentink focust op de nut en noodzaak van de RvdJ. Tot slot verschilt het onderzoek van Mentink op enkele andere inhoudelijke punten. Zo heeft Mentink een medium dat doorprocedeert tot de Hoge Raad bij elke rechtelijke instantie opnieuw geteld, waardoor een vertekend beeld is ontstaan.10 Deze scriptie verschilt daarom wezenlijk van het

onderzoek van Mentink en is daarmee een actuele, uitgebreide toevoeging met een andere focus. Om de hoofdvraag van deze scriptie te beantwoorden zal in paragraaf 2.1 allereerst uiteengezet worden wat ‘populaire media’ en wat ‘kwaliteitsmedia’ zijn en waaruit dit valt op te maken. Tevens wordt een globale schets gegeven van het Nederlandse medialandschap. Voor een gefundeerd antwoord op de hoofdvraag is het noodzakelijk te weten hoe de Nederlandse dagbladen, tijdschriften en omroeporganisaties zich (onderling) tot elkaar verhouden. Omdat het omschrijven van alle Nederlandse media ondoenlijk is, zal dit in paragraaf 2.2 selectief gebeuren. Daarbij ligt de nadruk op veronderstelde populaire media, of media die de eigenschappen hiervan bevatten. Dit onderscheid tussen deze mediacategorieën zal in het vervolg van de scriptie telkens terugkomen. Na een schets van het medialandschap volgt in 2.3 een uiteenzetting over de wijze waarop journalistiek en het recht zich tot elkaar verhouden. Daarbij wordt ingegaan op mogelijkheden om publicaties aan te vechten bij de Nederlandse rechter en de RvdJ. In het bijzonder wordt gekeken naar wettelijke mogelijkheden om op te treden tegen publicaties en uitzendingen die de ‘eer en goede naam’ dan wel ‘reputatie’ van betrokkenen aantasten. Het bestraffen van deze reputatieaantasting is altijd een inbreuk op de persvrijheid, die volgt uit onder meer artikel 10 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het is bij de rechter en de RvdJ telkens de vraag of een dergelijke inbreuk op de uitingsvrijheid is toegestaan om de eer en goede naam van een betrokkene te beschermen. De nadruk in hoofdstuk 2 ligt dan ook op de persvrijheid en de bescherming hiervan in de Grondwet (GW) en het EVRM.

9 Johannes Mentink. Veel Raad, weinig baat. Een onderzoek naar nut en noodzaak van de Nederlandse Raad van Journalistiek

( Rotterdam: Ad. Donker, 2006).

(8)

- 8 -

In het derde hoofdstuk van deze scriptie wordt gekeken naar de betrokkenheid van Nederlandse media bij rechtszaken die draaien om de bescherming van de reputatie van individuen. De onderzoeksvraag en –methode worden in de eerste twee paragrafen van dit hoofdstuk uitgewerkt. Aan de hand van een deels geautomatiseerde kwantitatieve analyse van de jurisprudentie op de website rechtspraak.nl wordt in paragraaf 3.3 een beeld geschetst van het aantal reputatie- en privacyzaken van journalistieke media in het afgelopen decennium. Hiervoor zal allereerst een selectie gemaakt worden van alle rechtszaken die zijn gepubliceerd op

rechtspraak.nl met de trefwoorden ‘eer en goede naam’ en ‘reputatie’ in de periode 2001-2011.

(9)

- 9 -

2.

T

HEORETISCH KADER

Meer dan eens stellen politici voor om een kwaliteitskeurmerk te introduceren voor journalistieke media. Zo kwam Martijn van Dam van de PvdA in 2011 in het nieuws met een keurmerk waaraan hij onder meer de programma’s van de publieke omroep wilde onderwerpen.11 Van Dam: “Het moet

duidelijk zijn dat een programma van de publieke omroep kwaliteitsjournalistiek biedt”.12

Toetsingscriteria zouden daarbij volgens hem onder meer het scheiden van feiten en meningen en objectieve berichtgeving moeten zijn. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet wat in de wetenschappelijke wereld wordt verstaan onder kwaliteitsmedia en hoe deze verschillen van zogenaamde populaire media. Vervolgens zal in paragraaf 2.2 het Nederlandse medialandschap worden geduid, waarbij waar mogelijk wordt aangegeven welke dagbladen, tijdschriften en televisieomroepen populaire en welke kwaliteitsmedia zijn. In paragraaf 2.3 wordt dieper ingegaan op de wettelijke en ethische regels waaraan journalisten zich dienen te houden. Vrije pers impliceert niet dat journalisten niet zijn gebonden aan ethische en wettelijke regels, zo zal blijken in deze paragraaf. Wanneer personen het gevoel hebben dat dergelijke regels zijn overschreden dan kunnen zij naar de rechter of RvdJ stappen. Ook over deze vormen van geschilbeslechting gaat paragraaf 2.3. In paragraaf 2.4 wordt dieper ingegaan op de vraag wanneer een publicatie daadwerkelijk onrechtmatig is en welke sancties hierop staan. Tot slot zal in dit theoretisch kader worden uitgewerkt hoe deze sancties voor journalisten zich verhouden tot de persvrijheid.

2.1

K

WALITEITSMEDIA EN DE POPULAIRE PERS

Het ontstaan van de yellow press, halverwege de 19e eeuw, luidde het begin in van de opkomst van

wat de popular press is gaan heten.13 In tegenstelling tot de tot dan toe gebruikelijke berichtgeving

over onderwerpen van publiek belang, richtte de populaire pers zich vooral op het dagelijkse leven.14 De journalistiek depolitiseerde en amusement en triviale zaken namen een prominentere

plaats in de berichtgeving in. Populaire media presenteren vooral soft news zoals human interest,

11 Ana van Es, ‘PvdA wil keurmerk tv-programma's’, de Volkskrant, 14 maart 2011. 12 Idem.

13 Peter Dahlgren en Colin Sparks, Journalism and popular culture (Londen: SAGE Publications, 2000) p. 37 en Frank Esser,

‘‘Tabloidization’ of news: A comparative analysis of Anglo-American and German press journalism’, European Journal of

Communication (1999) 3: p. 295.

(10)

- 10 -

sport, entertainment en schandalen, en veel minder of geen hard news, zoals politiek en economie.15

Daarnaast is de toonzetting vaak sensationeler, persoonlijker en dramatischer.16 De zogenaamde

‘kwaliteitsmedia’ richten zich inhoudelijk meer op onderwerpen van publiek belang en trachten vooral de traditionele functies van de journalistiek te vervullen, zoals het informeren van het publiek en controleren van de macht. Kenmerken van de populaire pers zijn onder meer dat ze meer en grotere foto’s bevatten, dikkere koppen gebruiken en meer kleur hanteren dan kwaliteitskranten.17 Populaire media zijn naast de inhoudelijke verschillen dus tevens van

kwaliteitsmedia te onderscheiden op basis van de stijl en vorm van de presentatie van het nieuws. De opkomst van de populaire pers aan het einde van de 19e eeuw was het antwoord op het

steeds verder afnemende lezerspubliek voor de tot dan toe bestaande dagbladen in de Verenigde Staten.18 Met de yellow press boorden de mediaondernemingen een nieuw publiek aan, dat voorheen

geen kranten las. Hoewel dit positief kan worden uitgelegd, hangt aan de populaire media toch vaak een negatieve connotatie.19 Populaire media zouden het publiek door de focus op triviale

onderwerpen afleiden van de zaken die zij werkelijk dienen te weten om te kunnen functioneren in een democratie. Ook zou de opkomst van populaire media volgens deskundigen hebben geleid hebben tot een “overall decrease in journalistic standards”.20 Traditionele journalistieke normen zijn

sindsdien steeds verder uitgerekt en het gedrag van journalisten is verslechterd. Dit was onder meer in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk terug te zien in het aantal klachten bij de Britse press

council.21

Niet altijd is duidelijk onderscheid te maken tussen populaire- en kwaliteitsmedia. Zo staat de term tabloidization voor de toenemende aandacht op sensationele en triviale onderwerpen door álle media.22 Niet alleen de populaire media brengen soft news, ook kwaliteitsmedia proberen

hiermee het lezerspubliek te vergroten. Daardoor is zowel in de VS als in Europa sprake van een toename van sensatie in de berichtgeving op de televisie en in de krant.23 Het onderscheid tussen

hard en soft news is vaak ook moeilijk te maken doordat informatie en entertainment samensmelten

15 Esser, ‘‘Tabloidization’ of news: A comparative analysis of Anglo-American and German press journalism’, 293 en

Howard Kurtz, Media Circus: The Trouble with America’s Newspapers (New York: Random House, 1993) 143-147.

16 Denis McQuail, Media Performance: Mass Communication and the Public Interest (Londen: SAGE Publications, 1999) p.

216 en Dahlgren en Sparks, Journalism and popular culture, 85.

17 Dahlgren en Sparks, Journalism and popular culture, 86. 18 Ibid., 37.

19 McQuail, Media Performance: Mass Communication and the Public Interest, 200, 216.

20 Esser, ‘‘Tabloidization’ of news: A comparative analysis of Anglo-American and German press journalism’, 299 en Kurtz,

Media Circus: The Trouble with America’s Newspapers, 143-147.

21 Ibid., 300.

22 McQuail, Media Performance: Mass Communication and the Public Interest, 200.

23 Gabi Schaap en Alexander Pleijter, ‘Het sensatiegehalte van voorpaginafoto’s: een inhoudsanalyse van populaire en

(11)

- 11 -

tot infotainment. In sommige gevallen onderscheiden onderzoekers daarom naast deze categorieën ook de media die een positie in het midden innemen, waarbij polarisatie wordt waargenomen ten koste van deze middencategorie.24 Media neigen ofwel naar een populaire ofwel naar een

kwalitatieve signatuur.

Na de opkomst van de yellow press is de laatste tien tot twintig jaar sprake van een in enkele opzichten vergelijkbare ontwikkeling in de journalistieke presentatie. De opkomst van het internet leidt volgens onderzoekers tot verandering van de berichtgeving.25 Omdat iedereen de mogelijkheid

heeft zonder enige belemmeringen te publiceren, is de concurrentie op de ‘mediamarkt’ toegenomen en zijn traditionele journalistieke normen verder in verval geraakt. Volgens John H. McManus, schrijver van het boek Market-Driven Journalism: Let the Citizen Beware?, is daarom in de huidige tijd sprake van “the greatest period of change -turmoil really- since the dawn of the penny

press”.26 De journalistiek zit volgens hem in een negatieve spiraal, waarvoor snel oplossingen

gevonden moeten worden.

2.2

N

EDERLANDS

M

EDIALANDSCHAP

De Amerikaanse en Britse tabloids waren het angstbeeld van vele journalisten van de verzuilde Nederlandse media tot halverwege de twintigste eeuw.27 Schande werd gesproken van de wijze van

berichtgeving in de overzeese tabloids. De invloed van de sensatiekranten was en is in de Nederlandse media echter wel degelijk merkbaar. Niet alleen is er sprake van een toename van sensatie in het nieuws, Huub Wijfjes constateert in dit kader de laatste decennia van de twintigste eeuw ook een duidelijke journalistiek-ethische verschuiving: “De grenzen van de journalistieke code om zware beschuldigingen eerst goed uit te zoeken, de privacy van daders en slachtoffers te respecteren en omzichtig om te springen bij emotionele uitbarstingen, waren stelselmatig verlegd.”28 Voorbeelden die Wijfjes hierbij noemt zijn onder meer het verschijnen van frontale foto’s

van verdachten in de media, een toename van lossere en pijnlijkere interviews en spannendere, dynamischere en emotionelere berichtgeving in verschillende media. Dit alles wordt veroorzaakt

24 Dahlgren en Sparks, Journalism and popular culture, 38.

25 Karin Wahl-Jorgensen en Thomas Hanitzsch, The Handbook of Journalism Studies (New York: Routledg, 2008) p. 219. 26 Idem.

27 Huub Wijfjes, Journalistiek in Nederland. Beroep, cultuur en organisatie 1850-2000 (Amsterdam: Boom Uitgevers, 2004)

p. 447.

28 Wijfjes, Journalistiek in Nederland. Beroep, cultuur en organisatie 1850-2000, 447 en Schaap en Pleijter, ‘Het

(12)

- 12 -

door toenemende vraag naar amusement, meer concurrentie in het Nederlandse medialandschap (van televisie en later internetsites) en een steeds kleiner potentieel publiek.29

Het verlangen van het lezerspubliek naar meer amusement en de daaraan verwante ontzuiling van de media gingen samen met een andere ontwikkeling: concentratie in het Nederlandse medialandschap.30 Vanaf 1960 fuseerden vele kleinere dagbladen in grotere eenheden,

een proces dat zich doorzet tot de huidige tijd. Nederland kende in 1960 ongeveer zestig dagbladen met een zelfstandige hoofdredactie. In 1980 was dit aantal gekrompen tot 43 zelfstandige dagbladtitels en in 2000 waren hiervan nog 32 over.31 In 2012 bestaan nog dertig dagbladen in

Nederland.32 Daarbij kan worden aangetekend dat niet alleen titels zijn verdwenen, maar ook enkele

nieuwe dagbladen zijn opgericht.33 Deze dagbladen worden tegenwoordig door slechts acht

dagbladondernemingen geproduceerd.34 Voor een goed beeld van het Nederlandse medialandschap

is het noodzakelijk onderscheid te maken tussen de landelijke en regionale dagbladen, verschillende categorieën tijdschriften en de Nederlandse televisienetten en –omroepen.

2.2.1DAGBLADEN

Nederlandse dagbladen zijn te onderscheiden in landelijke, regionale, gespecialiseerde en gratis dagbladen.35 Nederland kent anno 2012 negen landelijke dagbladen en twee gratis kranten (tabel

1). Hoewel de oplage van deze dagbladen de afgelopen decennia snel is teruggelopen, leest tegenwoordig nog steeds bijna tweederde van de Nederlanders één of meerdere kranten.36 Dagblad

De Telegraaf is al sinds jaar en dag de krant met de hoogste oplage.

29 Mariska Kleemans, Anna van Cauwenberge, Leen d'Haenens, en Paul Hendriks Vettehen, 'Op zoek naar verklaringen

voor sensatie in het nieuws. Een vergelijking tussen Nederlandse, Vlaamse, Waalse, en Franse televisiejournaals’,

Tijdschrift voor Communicatiewetenschap (2008) 4: 315.

30 Wijfjes, Journalistiek in Nederland. Beroep, cultuur en organisatie 1850-2000, 330-331, 333. 31 Ibid., 419.

32 Instituut voor Media Auditing (HOI), Opvraagmodule oplages, Amstelveen: 2011, beschikbaar via:

http://www.hoi-online.nl/798/Opvraagmodule.html.

33 Nieuw zijn onder meer de in 2006 opgerichte nrc.next en sinds 2005 uitgegeven Aphen.cc. 34 Wijfjes, Journalistiek in Nederland. Beroep, cultuur en organisatie 1850-2000, 419.

35 Piet Bakker en Otto Scholten, Communicatiekaart van Nederland: Overzicht van media en communicatie (Amsterdam:

Kluwer, 2011) p.18.

36 Nationaal Onderzoek Multimedia, ‘NOM PRINT MONITOR 2011-I/2011-II: gemiddeld bereik 13+’ (Amsterdam: NOM

(13)

- 13 -

De Telegraaf en het AD worden in Nederland

gekarakteriseerd als populaire kranten, NRC Handelsblad,

de Volkskrant en Trouw zijn voorbeelden van zogenaamde

kwaliteitskranten.37 Bij deze typering wordt evenals in de

eerder besproken Angelsaksische literatuur voornamelijk gekeken naar de verhouding tussen informatie en amusement van het betreffende medium. Populaire kranten streven naar een sensationele presentatie van het nieuws.38

Daarbij is veel aandacht voor misdaad, sport en beroemdheden. De Telegraaf presenteert bijvoorbeeld veel meer misdaadnieuws dan NRC Handelsblad en de

Volkskrant.39 Kwaliteitsmedia trachten zo zakelijk en

genuanceerd mogelijk te berichten en focussen meer op onderwerpen van publiek belang, zoals politiek en economie. Bij NRC Handelsblad en de Volkskrant ligt het percentage berichten over dergelijke onderwerpen dus ook veel hoger dan bij De

Telegraaf.40 In Nederland is het verschil tussen kwaliteitsmedia en de populaire media desondanks

minder groot dan in andere landen.41 Kwaliteitskranten presenteren soms ook human interest en

entertainment, populaire kranten belichten ook de economie en (Nederlandse) politiek.

Nederland kent twee gratis kranten: Metro en Sp!ts. DAG en dagblad De Pers concurreerden ook op deze markt, maar zijn in 2008 respectievelijk 2012 opgehouden te bestaan.42 Metro en Sp!ts

worden over het algemeen ook gekarakteriseerd als populaire media.43 Het verschil met de betaalde

populaire dagbladen is dat de nadruk bij de gratis kranten veel meer ligt op kort nieuws zonder veel

37 Bakker en Scholten, Communicatiekaart van Nederland: Overzicht van media en communicatie, 19 en ‘Raad voor de

Journalistiek’. Waan van de Dag. VARA, 13 maart 2012 beschikbaar via: <http://waanvandedag.vara.nl/Newsdetail-onderwerpen.10449.0.html?&tx_ttnews[tt_news]=61497&cHash=58a512e546410433e2477dcb5c73e070>.

38 Patti M Semetko en Holli A Valkenburg, 'Framing European politics: a content analysis of press and television news',

Journal of Communication (2000) 2: 103.

39 Semetko en Valkenburg, 'Framing European politics: a content analysis of press and television news', 103. 40 Semetko en Valkenburg, 'Framing European politics: a content analysis of press and television news', 103. 41 Bakker en Scholten, Communicatiekaart van Nederland: Overzicht van media en communicatie, 19. 42 http://www.depers.nl/economie/636500/Dagblad-De-Pers-stopt.html, 9 mei 2012 en

http://www.nu.nl/internet/2037351/dag-houdt-er-ook-op-internet-mee-op.html, 20 mei 2012.

43 Nel Ruigrok, Nadia Ismaïli, en Margreet Goelema, 'Rechtspraak in het nieuws: Het jaar 2010', Nederlandse

Nieuwsmonitor (2011), http://www.njb.nl/website/data/actuadoc/adl111701.pdf (7 augustus 2012) p. 5.

Medium Oplage

AD 429.391

De Telegraaf 618.876

De Volkskrant 259.968

Het Financiële Dagblad 60.308

Metro 434.390 Nederlands Dagblad 28.083 NRC Handelsblad 201.619 nrc.next 83.037 Reformatorisch Dagblad 52.529 Sp!ts 354.256 Trouw 103.035

(14)

- 14 -

achtergronden.44 Ze steunen daarbij voornamelijk op kopij van het ANP en andere persbureaus,

terwijl kwaliteitskranten zelf veel meer aan nieuwsgaring doen.45

Een dergelijke indeling tussen populaire en kwaliteitskranten is bij regionale media lastig te maken. In plaats van op hard dan wel soft news richten deze kranten zich op alles wat in de regio gebeurt en bedienen daarmee dus een andere doelgroep dan landelijke kranten. Mogelijk berichten enkele regionale dagbladen sensationeler dan andere, maar daar is verder geen vergelijkend onderzoek naar gedaan. Desondanks is het interessant om kort de aandacht op regionale kranten te richten en in het onderzoeksgedeelte te zien of deze kranten in het algemeen vaak met de rechter of Raad te maken krijgen en waarvan zij dan beticht worden.

Net als bij de landelijke dagbladen daalt de gezamenlijke oplage van de Nederlandse regionale kranten al sinds de jaren tachtig gestaag.46 De

oorzaken hiervan zijn onder meer individualisering, latere gezinsvorming, tijdgebrek, toenemende concurrentie van andere media en de toenemende mobiliteit van mensen (waardoor lezers minder betrokken zijn bij de eigen leefomgeving).47 Anno 2012 kent Nederland na verscheidene fusies en

faillissementen, nog negentien regionale krantentitels.48 Deze kranten zijn opgesomd in tabel 2. De

grootste totale betaalde oplage heeft op dit moment De Gelderlander, Alphen.cc is de kleinste krant. Deze krant wordt sinds oktober 2005 uitgegeven. De Stentor bestaat uit veertien kleinere regionale kranten die sinds 2003 onder de huidige naam worden uitgegeven.

44 Ruigrok, Ismaïli, en Goelema, 'Rechtspraak in het nieuws: Het jaar 2010', 6. 45 Idem.

46 Marcel Broersma, Tegen de trend : regionale journalistiek in een veranderende samenleving (Apeldoorn: Wegener, 2003)

p. 9.

47 Ibid., 12, 13.

48 Bakker en Scholten, Communicatiekaart van Nederland: Overzicht van media en communicatie, 21.

Regionaal dagblad Oplage

Alphen.cc 19.014

Barneveldse Krant 11.219

BN/DeStem 109.258

Brabants Dagblad 124.568

Dagblad De Limburger 122.993

Dagblad van het Noorden 130.145

De Gelderlander 143.433

De Gooi- en Eemlander 25.829

De Stentor 124.539

De Twentsche Courant Tubantia 110.798

Eindhovens Dagblad 104.605

Friesch Dagblad 16.129

Haarlems Dagblad Kombinatie 38.092

Het Parool 79.360

Leeuwarder Courant 87.233

Leidsch Dagblad 31.207

Limburgs Dagblad 41.102

Noordhollands Dagblad 132.461

Provinciale Zeeuwse Courant 53.712

(15)

- 15 -

2.2.2TIJDSCHRIFTEN

Vanaf de jaren zeventig kenden de geïllustreerde tijdschriften een niet te stuiten opmars.49 Dit ging

echter onder meer ten koste van de oplage van de opinietijdschriften, die in een neerwaartse spiraal terecht kwamen. Slechts enkele opinietijdschriften wisten te overleven, waarbij de nadruk op economische berichtgeving telkens de succesfactor leek te zijn.50 Het totale aantal Nederlandse

tijdschrifttitels ligt erg hoog. Er gaat geen maand voorbij waarin geen nieuw magazine wordt gepresenteerd. Tijdschrifttitels verdwijnen echter weer net zo snel. In 2011 kende Nederland bijna honderd nieuwe publiekstijdschriften, ongeveer tien titels hielden op te bestaan.51

De tijdschriftenmarkt is grofweg in te delen in: ‘wetenschappelijke tijdschriften’, ‘programmabladen’, ‘vakbladen’ en ‘publiekstijdschriften’.52 Het Instituut voor Media Auditing

(HOI), dat de oplages van de Nederlandse media bijhoudt, hanteert een veel uitgebreidere categorisering van de Nederlandse publiekstijdschriften. Daarbij wordt onder meer onderscheid gemaakt tussen: dagbladmagazines, vrouwentijdschriften, jongerenbladen, opiniebladen, gezinsbladen, mannenbladen en sponsored magazines..53

In deze scriptie is ervoor gekozen een vergelijking te maken tussen, in theorie, twee tegenpolen: de opiniebladen en de roddel- en mannenbladen Deze tijdschriften zijn veelal landelijk bekende titels met een relatief grote oplage. Voor een uitgebreider overzicht van alle tijdschriften en bijbehorende oplages zie het boek ‘Communicatiekaart van Nederland’ van Piet Bakker, Lector Massamedia en Digitalisering’ aan de Hogeschool Utrecht en media-onderzoeker Otto Scholten.54

Zowel inhoudelijk als qua vorm en doelgroep verschillen deze categorieën bladen veel van elkaar. De roddel- en mannenbladen zijn populaire media, de opiniebladen zijn vaker op economie, politiek en maatschappelijke onderwerpen gericht en daarom meer kwalitatief van aard. In tabel 3 zijn de voor deze scriptie geselecteerde Nederlandse opiniebladen met de daarbij behorende oplage vermeld.

49 Wijfjes, Journalistiek in Nederland. Beroep, cultuur en organisatie 1850-2000, 423. 50 Ibid., 424.

51 Zie cijfers Groep Publiekstijdschriften: http://www.gpt.nuv.nl, 1 juli 2012.

52 R.E.M van den Brink, 'Informatie over informatie: Een "camera obscura" over een bedrijfstak', Economisch Statistische

Berichten 68 (1983) 3414, http://esbonline.sdu.nl/esb/images/1983_0194_tcm445-251225.pdf (1 april 2012).

53 Instituut voor Media Auditing (HOI), Opvraagmodule oplages, Amstelveen: 2011, beschikbaar via:

http://www.hoi-online.nl/798/Opvraagmodule.html.

(16)

- 16 -

Zowel Vrij Nederland als De Groene

Amsterdammer staan bekend vanwege hun

van oudsher links-socialistische redactie.55

Xandra Schutte, hoofdredacteur van Vrij

Nederland van 2001 tot en met 2004,

typeerde het blad als: “een intelligent blad dat duiding moet geven” en “mensen tot denken moet aanzetten”.56 Het blad richt

zich op de “maatschappelijke bovenlaag”. Ook haar opvolger, Emile Fallaux, hecht aan “slow journalism” en “mooi geschreven stukken op basis van tijdrovend onderzoek.”57 De Groene Amsterdammer is een “principieel democratisch blad” met analytische

journalistiek, sterk geprofileerd op het buitenland en de internationale politiek.58

Tot afgrijzen van Vrij Nederland en De Groene Amsterdammer tracht HP/De Tijd op een meer “temperamentvolle” wijze te berichten.59 Toen Schutte nog bij Vrij Nederland werkte verafschuwde

ze de “schreeuwerige meningen die op drijfzand berusten” die HP/De Tijd volgens haar kenmerken.60 HP/De Tijd is het opinietijdschrift dat het meeste worstelt met de identiteit die het

zich moet aanmeten.61 Tot slot is Elsevier het opinietijdschrift dat verreweg de hoogste oplage heeft.

Het blad richt zich op de “hard werkende Nederlander” en focust zich meer dan de andere opiniebladen op de financiële wereld.62

De mannen- en roddelbladen hebben over het algemeen een veel hogere oplage dan de opinietijdschriften, zo blijkt uit tabel 3. Opvallend is de grote oplage van Weekend, Story en Privé in deze categorie. Tot slot zijn Panorama en Nieuwe Revu in het oog springende titels, die ook later in

55 Marloes Elings, ‘Opiniebladen - De hedendaagse kleur van de opinietijdschriften - Op zoek naar de ziel van HP-De Tijd,

Vrij Nederland, Elsevier en De Groene Amsterdammer', De Journalist 109 (2004) 10: 12.

56 Elings, ‘Opiniebladen - De hedendaagse kleur van de opinietijdschriften - Op zoek naar de ziel van HP-De Tijd, Vrij

Nederland, Elsevier en De Groene Amsterdammer', 13.

57 http://vorige.nrc.nl/article1908469.ece, 22 april 2012.

58 Elings, ‘Opiniebladen - De hedendaagse kleur van de opinietijdschriften - Op zoek naar de ziel van HP-De Tijd, Vrij

Nederland, Elsevier en De Groene Amsterdammer', 13.

59 Elings, ‘Opiniebladen - De hedendaagse kleur van de opinietijdschriften - Op zoek naar de ziel van HP-De Tijd, Vrij

Nederland, Elsevier en De Groene Amsterdammer', 13.

60 Ibid., 13.

61 Paul Onkenhout,, ‘HP/De Tijd kiest voor Poorthuis’, De Volkskrant, 7 januari 2011,

http://vorige.nrc.nl/article1908469.ece, 6 april 2012 en http://vorige.nrc.nl/article1908468.ece, 6 april 2012.

62 http://vorige.nrc.nl/article1908469.ece, 6 april 2012.

Tijdschrift Categorie Oplage

De Groene Amsterdammer Opinie 22.834

Elsevier Opinie 133.556

HP/de Tijd Opinie 25.728

Nieuwe REVU Mannen 37.548

Panorama Mannen 58.849

Party Roddel 53.818

Privé Roddel 178.280

Story Roddel 109.700

Vrij Nederland Opinie 48.562

Weekend Roddel 156.609

(17)

- 17 -

deze scriptie nog zullen terugkomen. Deze tijdschriften trachten high en low culture onderwerpen te presenteren “die zowel de ontwikkelde als de minder ontwikkelde lezers aanspreken”.63 Nieuwe

Revu brengt naar eigen zeggen “spannende, grappige en spraakmakende reportages over de wereld

van actualiteit, entertainment, misdaad en geld” en Panorama is gericht op “confronterend nieuws, krachtige beeldtaal, misdaad, avontuur, humor, sport en vrouwen”.64 Beide tijdschriften zijn

daarmee populaire media.

2.2.3TELEVISIEZENDERS EN -OMROEPEN

De televisie wordt ook wel een ‘tabloid-medium’ genoemd.65 Waar traditionele televisiejournalistiek

nog gericht was op objectieve en afstandelijke berichtgeving, bracht de opkomst van de commerciële omroep een nieuwe vorm van berichtgeving. Deze zenders kwamen volgens Wijfjes tegemoet aan “de behoefte van het publiek aan ander nieuws, nieuws dat dichter bij hun leefwereld stond, dat amusanter en schokkender was en dat een hoger appel deed op hun emotie.”66 Onderzoek

naar de nieuwsberichtgeving van de NOS, RTL en SBS toont in dit kader aan dat het journaal op de commerciële zenders sensationeler is dan de variant op de publieke omroep.67 Wel is het verschil in

de mate van sensatie in de nieuwsberichtgeving tussen de NOS en RTL veel kleiner dan het verschil met SBS.68

Met het oog op de populariteit van de commerciële netten en de afnemende interesse voor de publieke omroep, begon deze laatste steeds meer succesvolle elementen van de commerciëlen over te nemen.69 Dat leidde tot meer emotie en minder afstandelijkheid in de berichtgeving. Ook

was daardoor een toename van sensationele aspecten te constateren in actualiteitenprogramma’s.70

Met de opkomst van reality-tv werd steeds vaker de vraag gesteld wat valt onder ‘verantwoordelijke berichtgeving’ en welke journalistieke normen in acht genomen dienden te worden.71 Belaging, verborgen camera’s, confrontatie van verdachten, het zijn elementen die steeds

63 Idem.

64 http://www.revu.nl/2010/04/14/nieuwe-revu-68-paginas-tegengas/, 8 augustus 2012 en

http://abonnement.panorama.nl/, 8 augustus 2012.

65 Wijfjes, Journalistiek in Nederland. Beroep, cultuur en organisatie 1850-2000, 447. 66 Ibid., 448.

67 Koos Nuijten, Proefschrift: Sensatie in het Nederlandse televisienieuws 1980-2004 (Nijmegen: Nuijten, 2007) p. 112, 113

en Kleemans, Cauwenberge, d'Haenens, en Hendriks Vettehen, 'Op zoek naar verklaringen voor sensatie in het nieuws. Een vergelijking tussen Nederlandse, Vlaamse, Waalse, en Franse televisiejournaals’, 315.

68 Semetko en Valkenburg, 'Framing European politics: a content analysis of press and television news', 103. 69 Wijfjes, Journalistiek in Nederland. Beroep, cultuur en organisatie 1850-2000, 449.

70 Paul Hendriks Vettehen, Koos Nuijten, en Johannes W.J. Beentjes, ‘Sensationalism in Dutch current affairs

programs 1992- 2001’, European Journal of Communication 21 (2006) 2: 227 – 237.

(18)

- 18 -

vaker voor uitzendingen werden ingezet. Nadat enkele media hiermee uit de bocht gevlogen waren nam de roep om strengere regulering toe.72

Anno 2012 zenden in Nederland op drie publieke netten elf omroepverenigingen uit: AVRO, BNN, EO, KRO, MAX, NCRV, PowNed, TROS, VARA, VPRO en WNL.73 De Nederlandse Omroep

Stichting (NOS) is het samenwerkingsorgaan van de publieke omroep, en draagt zorg voor de programma’s die het beste in samenwerkingsverband gebracht kunnen worden, zoals het Journaal. De NTR, als onderdeel van de Nederlandse Programma Stichting (NPS), zorgt dat het uiteindelijke programma-aanbod op de zenders een evenwichtig beeld oplevert en vult dit waar nodig aan.

In 1989 zendt RTL als eerste commerciële station in Nederland uit, waarna al snel andere stations volgen zoals SBS 6, Veronica en MTV. Zoals eerder beschreven berichten de commerciële zenders met meer sensatie dan de publieke omroep.74 Toch is ook binnen de publieke omroep

tussen de verschillende omroeporganisaties onderscheid te maken op dit gebied. Zo valt de TROS te scharen onder de meer populaire media en probeert de KRO de hoeveelheid sensatie gering te houden.75 Desalniettemin wordt de publieke omroep ook door het publiek vooral in verband

gebracht met ‘kwaliteit’, waar de commerciële zenders veelal met ‘ontspanning’ en ‘pulp’ worden getypeerd.76

Deze zenders en omroepverenigingen hebben de afgelopen tien jaar tijd een veelheid aan journalistieke televisieprogramma’s gepresenteerd, waarvan een deel nog steeds te zien is. Naast het NOS Journaal heeft ook RTL een dagelijks nieuwsbulletin, RTL Nieuws. Beide programma’s trachten kwaliteitsjournalistiek te brengen en lijken daarin ook te slagen. Zo ligt het gehalte sensationele onderwerpen bij beide nieuwsbulletins relatief laag.77 Bij Hart van Nederland van SBS

ligt dit percentage veel hoger. Ook kent Nederland veel actualiteitenrubrieken. Serieuze verslaggeving en reportages op dagelijkse basis zijn te zien bij onder meer EenVandaag en

Nieuwsuur (voorheen NOVA), en wekelijks bij bijvoorbeeld Zembla en Brandpunt. Veel van de hier

behandelde onderwerpen komen ook voor in de Nederlandse Talkshows zoals Pauw & Witteman, De

Wereld Draait Door en tot 2006 Barend en van Dorp, maar dan vaak afgewisseld met lichtere

onderwerpen. Tot slot vallen ook in de categorie journalistieke programma’s: misdaadprogramma’s

72 Zie paragraaf 2.3.1 over regulering van de media.

73 Bakker en Scholten, Communicatiekaart van Nederland: Overzicht van media en communicatie, 155.

74 Kleemans, Cauwenberge, d'Haenens, en Hendriks Vettehen, 'Op zoek naar verklaringen voor sensatie in het nieuws. Een

vergelijking tussen Nederlandse, Vlaamse, Waalse, en Franse televisiejournaals’,315.

75 Jo Bardoel, Journalistieke Cultuur in Nederland (Amsterdam: University Press, 2002) p 91.

76 Wim van de Donk, Dennis Broeders, Paul den Hoed and, Frans Hoefnagel, Trends in het Medialandschap: Vier

Verkenningen (Amsterdam: University Press, 2005) p. 106.

(19)

- 19 -

zoals Peter R. de Vries – Misdaadverslaggever en Undercover in Nederland op SBS 6 en consumentenprogramma’s zoals TROS Radar en VARA Kassa. Deze programma’s worden geregeld aangevallen het sensatiegehalte en het gebrek aan eerbied voor de journalistieke normen en waarden.78

2.3

J

OURNALISTIEK

,

R

ECHT

&

E

THIEK

Het mediarecht draait om ‘journalistieke vrijheid’, ‘vrijheid van meningsuiting’ en ‘persvrijheid’.79

Deze begrippen worden vaak in één adem genoemd. Toch dient onderscheid gemaakt te worden tussen de drie begrippen. ‘Journalistieke vrijheid’ duidt op de journalistieke autonomie van een journalist ten opzichte van leidinggevenden en de redactie van het medium.80 De vrijheid van

meningsuiting is de vrijheid van een individu om vrij te spreken en publiceren, zonder controle door de staat.81 Tot slot doelt persvrijheid op de institutionele vrijheid van de pers ten opzichte van

inbreuken door de overheid.82 Voor de media zijn deze drie vrijheden, die elkaar in de praktijk

grotendeels overlappen, van groot belang.83 Om goed verslag te kunnen doen dienen deze vrijheden

voor journalisten altijd gegarandeerd te zijn. Er bestaan dan ook (ongeschreven) rechten die journalisten beschermen tegen (in)directe inbreuken op deze vrijheden door derden, zoals extra bescherming tegen fysiek geweld en intimidatie en het bronbeschermingsrecht.84

Bij de behandeling van deze ‘privileges’ voor journalisten komen direct enkele vragen op. Wat is bijvoorbeeld journalistiek bedrijven? En wie is journalist en kan dus een beroep doen op deze rechten? De journalistiek is een vrije beroepsgroep, er zijn geen diploma’s voor vereist. De wetenschappelijke literatuur beziet het begrip ‘journalist’ vanuit verschillende gezichtspunten, waaronder journalistiek als een ambacht, beroep, verzameling gebruiken, collectief van personen, bedrijf of een mentaliteit.85 Zo gaat David H. Weaver, hoogleraar Journalistiek aan de Universiteit

78 Stijn Reijnders, ‘The People‟s Detective: True Crime in Dutch Folklore and Popular Television’, Media Culture Society 27

(2005) 5: 648.

79 Wahl-Jorgensen en Hanitzsch, The Handbook of Journalism Studies, 279.

80 John C Merrill, The Dialectic in Journalism: Towards a Responsible Use of Press Freedom (Baton Rouge: Louisiana State

University Press, 1989) p. 34-35.

81 Wahl-Jorgensen en Hanitzsch, The Handbook of Journalism Studies, 279.

82 Merrill, The Dialectic in Journalism: Towards a Responsible Use of Press Freedom, p 34.

83 In het vervolg van dit hoofdstuk worden het belang van een vrije pers en de beschermingsmaatregelen die dit

waarborgen uitgebreid besproken.

84 Zie over bronbescherming bijvoorbeeld: Schuijt, Gerard. ‘Journalistieke bronbescherming, met of zonder wet.’ in:

Voorhoof, Dirk (ed.), Het journalistiek bronnengeheim onthuld (Brugge: die Keure, 2008) en over bescherming tegen fysiek geweld: Wouter Hins, Marga Groothuis, en Chris Wiersma, Persvrijheidsmonitor Nederland 2009 (Diemen: AMB, 2009) p. 9-12.

(20)

- 20 -

van Indiana, bij zijn in de literatuur veel gebruikte definitie van ‘journalist’ uit van de journalistiek als beroep ofwel: “those who have editorial responsibility for the preparation or transmission of news

stories or other information, including full-time reporters, writers, correspondents, columnists, news people, and editors”.86 Hierbij dient aangetekend dat dit een beperkte definitie is, die de nadruk legt

op professionele en betaalde journalistiek. Nieuwe vormen van (burger)journalistiek vallen hier niet onder, terwijl er veel voor valt te zeggen dat ook zij extra bescherming zouden moeten genieten. Vanaf het einde van de vorige eeuw veranderde de journalistiek door de vele technologische ontwikkelingen in een vorm van mixed media, waarbij burgerjournalisten, bloggers en communicatiedeskundigen zich met interactieve multimedia in de traditionele journalistiek gingen mengen.87 Een onderscheid tussen nieuws, opinie, entertainment en commerciële

communicatie is in deze nieuwe journalistieke wereld niet eenvoudig meer te maken. Steeds ingewikkelder wordt daardoor dan ook wie een beroep kan doen op de journalistieke ‘privileges’.

Juridische definities van het begrip ‘journalistiek’ geven onder meer de Raad van Europa en het Hof van Justitie. De Raad van Europa definieert een journalist als “any natural or legal person

who is regularly or professionally engaged in the collection and dissemination of information to the public via any means of mass communication”.88 Net als bij de definitie van Weaver is deze definitie

alleen op traditionele media gericht, waaronder bijvoorbeeld bloggers in beginsel niet vallen.89 Het

Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen hanteert de veel ruimere maatstaf dat er sprake is van journalistiek “als de verwerking als enig doel heeft de bekendmaking aan het publiek van informatie, meningen of ideeën.”90 Over de omvang van de journalistieke professie verschillen de

meningen aldus en de discussie over de definitie van journalistiek blijft onverminderd woeden. Desalniettemin is deze relevant gezien de veranderingen die op mediagebied plaatsvinden en de belangen die op het spel staan.

In deze scriptie draait het om persvrijheid, of feitelijk om de mate waarin hierop door de overheid inbreuk gemaakt kan worden. Daarbij ligt de nadruk op de bescherming tegen het aantasten van de eer en goede naam van derden, die in Nederland in wettelijke bepalingen is vastgelegd. Een belangrijke vraag in die context is in hoeverre voor de overheid binnen de grenzen

86 Weaver, David H ea. The American Journalist in the 21st Century: U.S. News People at the Dawn of a New Millennium

(Mahwah: Lawrence Erlbaum Associates, 2007) p.3.

87 Wahl-Jorgensen en Hanitzsch, The Handbook of Journalism Studies, 297.

88 Recommendation No. R (2000) 7 of the Committee of Ministers to member states on the right of journalists not to

disclose their sources of information.

89 Egbert Dommering, ‘De rol van een ‘journalist’ in een democratie’, Inleiding voor symposium door Stichting

Media-Ombudsman Nederland (MON) (Den Haag, 2010) p.3,

http://www.ivir.nl/publicaties/dommering/De_rol_van_een_journalist_in_de_democratie.pdf (8 juni 2012).

(21)

- 21 -

van de persvrijheid toch ruimte is om regels te stellen, bijvoorbeeld met het doel de eer en goede naam van anderen te beschermen. Daarover gaat het eerste deel van dit hoofdstuk. Het tweede deel gaat in op de zogenaamde ‘journalistic standards’ ofwel journalistieke normen en zelfregulering. Dit zijn regels die de beroepsgroep zichzelf oplegt om onder meer de schade van berichtgeving voor derden te beperken. Tot slot volgt een korte behandeling van geschil beslechtende instanties waar een benadeelde terecht kan.

2.3.1REGULERING VAN DE MEDIA

In de vorige paragraaf werd de opkomst van de sensatiepers beschreven. Omdat de aandacht voor triviale zaken, seks en schandalen ten koste zou gaan van het publieke belang werd de roep om (strengere) media regulering steeds sterker.91 De sensatiepers zou zich bovendien steeds vaker

schuldig maken aan het zwartmaken van slachtoffers en de privacy van betrokkenen in gevaar brengen. De insteek bij de gewenste regulering was telkens dat de kwaliteitsmedia beschermd dienden te worden en de sensatiepers moest worden beteugeld.92 Over de mogelijke vormen van

(zelf)regulering gaat dit hoofdstuk, later volgt de strijd die dergelijke regulering impliceert met de persvrijheid.

Opvattingen over de omvang van de persvrijheid en de invloed van de op de media staat (bijvoorbeeld door middel van regulering) verschillen van land tot land. In 1956 publiceerden de communicatiewetenschappers Fredrick S. Siebert, Theodore Peterson en Wilbur Schramm het standaardwerk “Four Theories of the Press”.93 In dit boek, waar nadien in de wetenschap veel op is

voortgebouwd, beschrijven zij vier normatieve verbanden tussen de politiek en de media. Daaruit blijkt dat de mate van invloed die een staat op de media heeft, onder meer samenhangt met de functies die de media in de betreffende staat krijgen toegedicht. Het is belangrijk aan te tekenen dat de Four Theories een theoretische voorstelling van zaken is. Het medialandschap in de meeste landen kent in de praktijk een combinatie van mediafuncties en theories. Bovendien is de lijst niet limitatief, volgens velen verouderd, en hebben onder meer communicatiewetenschappers Denis McQuail en Herbert J. Altschull enkele aanvullende theories beschreven.94 Desalniettemin zijn de

Four Theories een bruikbaar uitgangspunt om de relatie tussen de staat en de media, de functies van

de media en de mate van regulering uiteen te zetten.

91 Peter C Schouten, Trial by media (Deventer: Kluwer, 2011) p. 32 en Onora O’Neill, Rethinking freedom of the press

(Dublin: Royal Irish Academy, 2004).

92 Over mediaregulering meer in hfd 2.3.1

93 Fredrick S Siebert, Theodore Peterson, en Wilbur Schramm, Four Theories of the Press (Urbana: University of Illinois

Press, 1956).

94 Zie: McQuail, Denis. Mass Communication Theory, 94-98 en J Herbert Altschull, Agents of power: the role of the news

(22)

- 22 -

De eerste van de Four Theories is de Authoritarian theory.95 In deze categorie zijn media

onderworpen aan de gevestigde autoriteiten en gaan zij niet in tegen de geldende morele en politieke normen. In de landen waar de authoritarian theory de praktijk is, is het niet ongebruikelijk om censuur toe te passen om de verlangde doelen te bewerkstelligen. Ook in de tweede categorie, de Soviet communist theory, is censuur gebruikelijk.96 Media vertegenwoordigen in deze categorie de

belangen van de arbeidersklasse en vervullen maatschappelijke functies (educatie, motivatie, mobilisatie). Private mediaorganisaties bestaan onder de Soviet media theory slechts beperkt, over het algemeen is de staat de eigenaar.

De laatste twee theories van Siebert, Peterson & Schramm zijn de meest relevante in de westerse wereld. Op grond van de Libertarian theory97, of de Free press theory in de woorden van

McQuail98, heeft de overheid minimale controle, bestaat er keuzevrijheid voor het publiek en is er

geen censuur. De overheid, politici en bestuurders kunnen door de media kritisch benaderd worden en een aanval op de autoriteiten in een publicatie is in beginsel niet strafbaar. John Milton en John Stuart Mill zijn belangrijke grondleggers van wat later de Libertarian theory werd genoemd. Zij pleiten voor een “free market place of ideas” waarin door continue uitwisseling van informatie uiteindelijk de waarheid komt bovendrijven. Deze markt moet zo weinig mogelijk aan regels worden onderworpen. Milton en Mill plaatsten de journalistiek in een politieke context en legden zo de basis voor de kwalificatie van de pers als fourth estate of public watchdog.99 Deze vierde macht

controleert de staat en andere mogendheden op machtsmisbruik, en is daarom essentieel in een democratie. In navolging van Milton en Mill pleit de libertaire school dan ook voor een volledige vrije pers, die niet door middel van regels is onderworpen aan de macht van degene die het controleert en die geen censuur kent.

De gedachte dat minimale bemoeienis van de overheid leidt tot de ideale free market place en de optimale omgeving voor de pers als public watchdog, wordt tegenwoordig over het algemeen niet meer gedeeld. Zo stelt de Britse filosofe Onora O’Neill dat strenge regulering nodig is, ten behoeve van deze functies van media.100 De rol van de media als watchdog wordt onderdrukt door

de markt, die door financiële belangen de vrije discussie volgens haar beperkt en leidt tot onjuiste berichtgeving die de democratie schaadt. Ook het argument dat volledige vrije media leidt tot

95 Fredrick S Siebert, Theodore Peterson, en Wilbur Schramm, Four Theories of the Press, 9-37. 96 Ibid., 105-145.

97 Ibid., 39-71.

98 McQuail, Denis. Mass Communication Theory, 87. 99 McQuail, Denis. Mass Communication Theory, 168-169.

(23)

- 23 -

waarheidsvinding deelt zij niet. Volgens O’Neill drukt juist alle foute informatie de juiste beweringen weg. Als voorbeeld bij het pleiten voor regulering noemt zij wetenschappelijk onderzoek dat aan strenge regels is gebonden en daardoor wel leidt tot waarheidsvinding. Tot slot ontkracht O’Neill het argument dat volledige vrijheid leidt tot zelfontplooiing door te stellen dat dit argument mogelijk wel geldt voor de vrijheid van meningsuiting van individuen, maar niet voor de pers omdat deze zich niet kan ontplooien.

Omdat Libertarian theory niet het ideaaltype bleek te zijn -de volledige vrijheid voor de pers leidde tot de opkomst van de sensationele Yellow Press- kwam de laatste theorie van Siebert, Peterson & Schramm eind twintigste eeuw op. De Social responsibility theory draait om verantwoordelijkheden en verplichtingen die de media toegedicht hebben gekregen.101 Een

belangrijke bijdrage hieraan is geleverd door de Hutchins Commissie, een commissie opgezet om onderzoek te doen naar de functies en rol van de media in een moderne democratie.102 De

commissie concludeerde dat op de media een maatschappelijke verantwoordelijkheid rust. Bij de

social responsibility theory draait het om professionele journalistieke normen zoals objectieve

verslaggeving, rapporteren van de waarheid en gebalanceerd berichten. Bovendien dient het medialandschap pluralistisch te zijn. Deze doelen worden voornamelijk nagestreefd met zelfregulering. De social responsibility theory is ook heden ten dage nog een veel voorkomende visie op het functioneren van de media.

Het blijft de vraag waarom de pers in verschillende landen precies is zoals die daar is. Waarom verschillen de functies en verantwoordelijkheden van bijvoorbeeld Russische media zo veel van die van de Noord-Europese media en zijn die weer aanzienlijk afwijkend van de pers in de Verenigde Staten? De aard van de media hangt nauw samen met de relatie ervan met het politieke systeem in een land, zo stellen Daniel C. Hallin en Paolo Mancini in een comparatief onderzoek.103 Zij

maken onderscheid tussen drie mediamodellen: het Liberal Model, Polarized Pluralist Model en

Democratic Corporatist Model. De rol van de staat in het medialandschap en de mate van regulering

hangen nauw samen met de het model waarvan in het betreffende land sprake is.104

101 Fredrick S Siebert, Theodore Peterson, en Wilbur Schramm, Four Theories of the Press, 73-103.

102 The Commission On Freedom Of The Press, ‘A Free And Responsible Press’, The University Of Chicago Press 1947 te

vinden op < http://www.archive.org/details/freeandresponsib029216mbp>.

103 Daniel C. Hallin, Paolo Mancini, Comparing media systems : three models of media and politics (New York: Cambridge

University Press, 2004).

(24)

- 24 -

Allereerst het Liberal Model, dat overheerst in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten.105

Hier kwam de commerciële pers al vroeg tot ontwikkeling. Als gevolg hiervan werden niet-commerciële media die partij-, vakbonds- of religieuze belangen nastreefden gemarginaliseerd.106

De staat heeft zich in de landen waar van Liberal Model sprake is, altijd zo veel mogelijk afzijdig gehouden.107 Dit in tegenstelling tot landen waarbij van het Polarized Pluralist Model gesproken kan

worden, zoals de meeste mediterrane landen.108 Omdat de commerciële media hier een stroeve

ontwikkeling kenden, waren media voor hun bestaan met name afhankelijk van de staat, politieke partijen of de kerk.109 Massamedia werden in deze landen in het verleden dan ook regelmatig

betrokken bij politieke conflicten. Mobilisatie en het verkondigen van ideologische uitingen behoorden dan tot de functies van de media onderworpen aan het Polarized Pluralist Model.

Tot slot kent Noord-Europa voornamelijk het Democratic Corporatist Model.110 Onder meer

in Scandinavië, Duitsland en Nederland zijn de media gevormd naar dit model. Hallin en Mancini stellen dat, binnen de landen waar de media door dit systeem zijn gevormd, drie eigenschappen opvallen.111 In de eerste plaats een duidelijke neiging vanuit een bepaalde invalshoek te berichten.

Het Nederlandse verzuilde medialandschap was daarvan een voorbeeld. In de tweede plaats heeft in deze landen een sterke vorm van professionalisering van de journalistiek plaatsgevonden. Daaruit zijn over het algemeen erkende journalistieke standaarden voortgekomen. Tot slot is de invloed van de staat binnen het Democratic Corporatist Model beperkt, maar aan de andere kant biedt het publieke belang wel enige ruimte voor overheidsingrijpen.112

Het antwoord op de vraag in hoeverre binnen de grenzen van de persvrijheid voor de overheid ruimte is om regels te stellen aan de media, hangt dus af van het betreffende systeem binnen een land. Duidelijk is wel dat persvrijheid niet hetzelfde is als een absoluut vrije pers die kan doen en laten wat het wil. In de woorden van de mensenrechtenadvocaten Geoffrey Robertson en Andrew Nicol: “'Free speech' in fact, means no more than speech from which illegal utterances are

substracted (...) it is what is left of the copy by laws and lawyers”. 113

105 Hallin en Mancini, Comparing media systems : three models of media and politics, 11. 106 Ibid., 198.

107 Idem. 108 Ibid., 11. 109 Ibid., 90. 110 Ibid., 11.

111 Hallin en Mancini, Comparing media systems : three models of media and politics, 144-145. 112 McQuail, Denis. Mass Communication Theory, 242.

(25)

- 25 -

2.3.2 WETTELIJKE GRENZEN

Voor een goed artikel mag een journalist de wet overtreden, zo stellen sommige journalisten. Journalisten hebben het liefst te maken met zo weinig mogelijk regels en al gauw wordt gesproken over kwalijk overheidsingrijpen en soms zelfs over censuur. Toch is overheidsgrijpen in het

Democratic Corporatist Model op veel verschillende gebieden aanvaard. Regels, die soms ook op

journalistieke media betrekking hebben, zijn nodig om te zorgen voor een goed functionerend medialandschap en voor het minimaliseren van de schade voor betrokkenen. Zo bestaat in alle Europese landen wetgeving om het onnodig beschadigen van betrokkenen te voorkomen. Groot-Brittannië heeft bijvoorbeeld zogenaamde defamation wetgeving. Hiermee wordt libel (smaad) en

slander (laster) tegengegaan. Van overheidsingrijpen is dus onder meer sprake wanneer het gaat om

het toekennen van subsidies aan mediaorganisaties en het stellen van regels voor de bescherming tegen smaad, laster, aantasting van de privacy en hate speech.114 In beginsel behoren journalisten

zich gewoon aan de wet te houden. Wel wordt in sommige gevallen rekening gehouden met de functie die journalisten vervullen en het belang van het feit dat zij hun werk goed moeten kunnen doen.

Nederland stond in 2011 op een gedeelde eerste plaats in de lijst van landen met de meeste persvrijheid, die Reporters Sans Frontiers elk jaar opstelt.115 Toch hebben ook journalisten in ons

land op verschillende wijzen te maken met wet- en regelgeving. Zo is het fuseren van mediaorganisaties in bepaalde gevallen aan goedkeuring en controle onderworpen. Ook zijn er regels die reclame aan banden leggen en de confrontatie van kinderen met obsceen materiaal moeten voorkomen. Tot slot gaan veel rechtszaken waarbij journalisten betrokken zijn over de aantasting van de eer en goede naam, reputatie en privacy van een betrokkene. Daarover gaat ook deze scriptie.

Enerzijds heeft een Nederlandse journalist te maken met strafwetgeving. In het Nederlandse wetboek van Strafrecht zijn onder meer smaad, laster en ‘eenvoudige belediging’ strafbaar gesteld.116 Anderzijds is een Nederlandse journalist naast de strafrechtelijke regels ook gebonden

aan civielrechtelijke regels. Een publicatie mag niet onrechtmatig zijn. Dit vage begrip speelt een belangrijke rol wanneer het gaat om de vraag of een publicatie bijvoorbeeld verboden mag worden. Journalisten mogen niet zomaar alles schrijven, ook zij dienen binnen bepaalde grenzen te blijven.

114 Hallin en Mancini, Comparing media systems : three models of media and politics, 43. 115 http://en.rsf.org/spip.php?page=classement&id_rubrique=1034 , 3 juni 2012.

116 Voor een uitgebreide behandeling van smaad, laster en eenvoudige belediging zie: Nieuwenhuis, Aernout J, en Janssens,

(26)

- 26 -

De rechter beoordeelt of een publicatie onrechtmatig is door deze te toetsen aan artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In paragraaf 2.4 zal verder worden uitgewerkt wanneer een journalist over de grens is gegaan en een publicatie om die reden onrechtmatig is.

2.3.3 ETHISCHE NORMEN

Het feit dat een journalist juridisch juist handelt, wil niet zeggen dat ook journalistiek-ethisch wordt gehandeld. Onder ‘ethiek’ wordt verstaan: “the analysis, evaluation and promotion of what

constitutes correct conduct and virtuous character in light of the best available principles”.117 De

journalistieke ethiek draait om het ‘micro’ probleem over hoe een individuele journalist behoort te handelen in een bepaalde situatie en het ‘macro’ vraagstuk over de juiste handelswijze van nieuwsmedia gezien hun rol in de samenleving.118 Daarbij ligt de focus op de fundamentele publieke

doelen van de journalistiek en niet op de juridische geoorloofdheid van het handelen.

Terwijl in de twintigste eeuw de social responsibility theory in betekenis toenam werd door ethici en journalisten in de westerse wereld vorm gegeven aan journalistieke ethische codes.119

Maar de opinie over wat ethisch juist is, is aan de tijdsgeest onderhevig. Vanaf eind vorige eeuw was een kentering zichtbaar, waarbij door de opkomst van de Mixed Media, meer afstand werd genomen van objectieve professionele journalistiek, het uitgangspunt van voorheen.120 Weblogs, online

nieuwsmedia en burgerjournalisten hanteren veelal afwijkende onderzoeksmethoden en een nieuwe meer opiniërende schrijfstijl.121 Het debat over journalistiek ethische normen is sindsdien

levendiger dan ooit.

In de meeste landen waar het regime niet dictatoriaal is, bestaan tegenwoordig voor journalisten ethische codes.122 Het nut van een journalistieke code ligt in het informeren van het

publiek over de handelswijze binnen de beroepsgroep, het zorgen voor gemeenschapszin en bieden van een ideale situatie waar door journalisten naar gestreefd moet worden en het versterken van het aanzien van de beroepsgroep.123 Tevens is de gedachte dat zelfregulering de kans op ingrijpen

door de staat doet verminderen. Problematische situaties worden liever binnen de beroepsgroep opgelost. Enkele voorbeelden van deze ethische codes zijn de Amerikaanse Canons of Journalism, de

117 Wahl-Jorgensen en Hanitzsch, The Handbook of Journalism Studies, 295. 118 Ibid., 296.

119 Claude-Jean Bertrand, Media ethics and accountability systems (New Brunswick: Transaction Publishers, 2000) p. 44 en

Wahl-Jorgensen en Hanitzsch, The Handbook of Journalism Studies, 297.

120 Wahl-Jorgensen en Hanitzsch, The Handbook of Journalism Studies, 297.

121 Leonard Downie Jr, en Michael Schudson, ‘The Reconstruction of American Journalism’, Columbia Journalism Review

(2009) 48: 39.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

eigenschappen die op een gegeven moment in de tijd als ‘literatuur’-indikaties gelden, hanteert als kenmerk voor triviaalliteratuur wanneer die eigenschappen alleen dekoratief

in de eerste plaats is degene die zo'n wet voor zijn rekening neemt er vaak niet in gE~t.raind om deze op een eenduidige wijze te interpreteren. Dit betekent dat een rationele

Elk van deze thema’s tendeert naar de conclusie dat digitale media niet alleen leiden tot meer en betere mogelijkheden voor sociale interactie en autonomie voor mensen, maar ook

Die volgende sosiale vaardighede word aangespreek: lnteraksie en samewerking as 'n groep. Aandagtig na mekaar luister. Mekaar nie onderbreek nie. Respek en waardering vir

Als variant op het populaire systeem stellen wij derhalve voor: de jaarafschrijving bestaat uit een bedrag gelijk aan een vast pecunage i van de boekwaarde,

Door het gebruik van deze technologie veranderde ons begrip van de betekenis van een ongeboren leven en van de ervaring van een zwangerschap waardoor ook een nieuw ethisch

Vervolgens neem je de Pluster &amp; Liner Glitter Pen, breng de verf direct uit het fl esje op het servettenmotief aan en versier de deksel van de doos bijvoorbeeld met

De meeste planten halen het bloeistadium niet: ze worden het eerste jaar al geoogst omdat dan de meeste reservestoffen in de wortel zijn opgeslagen.. Winterpenen herken je aan