• No results found

2.4 O NRECHTMATIGE P UBLICATIES

2.5.1 A RTIKEL 10 EVRM

Het uitgangspunt bij vrijwel iedere rechtszaak waarbij een medium is betrokken is artikel 10 EVRM. Dit artikel en de daaruit voortgevloeide jurisprudentie bieden het fundamentele rechtelijke kader voor het mediarecht.

Artikel 10 EHRM:

1) Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet Staten niet radio-omroep-, en bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem van vergunningen.

2) Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.

- 37 -

Dit artikel beschermt de vrijheid van meningsuiting, mits zich geen geval voordoet als in lid 2 is genoemd. Als het nodig blijkt te zijn om bijvoorbeeld de nationale veiligheid, territoriale integriteit, de goede naam of de rechten van anderen te moeten beschermen, dan moet de inbreuk op de uitingsvrijheid die daaruit volgt krachtens lid 2 aan een aantal voorwaarden voldoen:

1. De beperking moet zijn voorzien bij wet, dat wil zeggen duidelijk en toegankelijk zijn. 2. De beperking moet een legitiem doel dienen.

3. De beperking moet noodzakelijk zijn in een democratische samenleving.160 Dat wil zeggen, er dient een dringende maatschappelijke behoefte op grond van één van de in artikel 10 lid 2 genoemde rechtvaardigingsgronden te bestaan (een zogenaamde pressing social need).161 De “bescherming van de goede naam of de rechten van anderen”, die relevant is in deze scriptie, staat expliciet genoemd als rechtvaardigingsgrond in het artikel.

4. Tot slot is nog van belang dat de redenen voor de inbreuk op de uitingsvrijheid ‘relevant and

sufficient’ en proportioneel zijn. De inbreuk op de uitingsvrijheid moet dus het doel

daadwerkelijk dienen en niet slechts symbolisch zijn en indien er minder ingrijpende maatregelen bestaan, dienen deze toegepast te worden.

Van belang is dus dat het beschermen van iemands eer en goede naam, bijvoorbeeld door het verbieden van publicaties, altijd een inbreuk op de persvrijheid van een medium is. Of de inbreuk op de uitingsvrijheid is geoorloofd toetst de rechter aan de hand van de bovengenoemde vier criteria. Door de jaren heeft het EHRM het artikel in de jurisprudentie vorm gegeven. Aan de hand van toonaangevende uitspraken van het EHRM behandel ik hieronder de uitgangspunten die van belang zijn bij zaken waarin het draait om een ‘botsing’ tussen het recht op vrije meningsuiting en het recht op bescherming van de eer en goede naam.

De zaak Handyside uit 1976 bevat een aantal toonaangevende bepalingen wat betreft de omvang van de bescherming van de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. De uitgever van ‘The

Little Red Schoolbook’, een boekje met seksuele voorlichting voor scholieren, werd voor het bezit en

te koop aanbieden van ‘obsceen materiaal’ veroordeeld. De boeken moesten worden vernietigd. Het Hof toetst deze inbreuk op de uitingsvrijheid aan de vereisten uit artikel 10 lid 2 EVRM en overweegt daarbij dat de vrijheid van meningsuiting ook geldt voor uitingen ‘that offend, shock or

160 EHRM 26 april 1979, NJ 1980, 146 (Sunday Times).

- 38 -

disturb’.162 Aan de andere kant is de uitingsvrijheid niet onbeperkt, zo overweegt het Hof in dezelfde zaak. Bij het gebruik van de uitingsvrijheid dienen wel ‘duties and responsibilities’ in acht genomen te worden. Zo moet een ieder in beginsel binnen de grenzen van de wet blijven, dat geldt ook voor journalisten.

De pers krijgt in 1985 in de zaak Barthold door het Hof bij de belangenafweging extra gewicht toegekend, vanwege de belangrijke functie van ‘public watchdog’ die zij vervult in een democratische maatschappij.163 In een Hamburgse krant staat een artikel over gebrekkige dienstverlening van dierenartsen, gebaseerd op uitspraken van de heer Barthold, directeur van een dierenkliniek. De Duitse rechter oordeelde dat sprake was van oneerlijke concurrentie en Barthold wordt verboden verdere reclame-uitingen te doen. Het EHRM legt echter de nadruk op het informatieve aspect van het artikel. De veroordeling kan verschillende beroepsgroepen ontmoedigen bijdragen te leveren aan het publieke debat, zo oordeelt het Hof. Dat schaadt de pers in zijn rol als public watchdog. Daarom is veroordeling in deze zaak in strijd met 10 EVRM.

Het antwoord op de vraag of een inbreuk op de persvrijheid legitiem is, bepaalt het EHRM aan de hand van een belangenafweging op basis van alle omstandigheden van het geval. Daarbij is onder meer belangrijk: de bijdrage van een publicatie aan het publieke debat, of de benadeelden publieke of privépersonen zijn, of aantijgingen waardeoordelen of feitelijke beweringen zijn en of sprake is van ‘responsible journalism’.

2.5.2PUBLIEKE DEBAT

Bij de afweging of een publicatie geoorloofd is, of verboden mag worden is onder meer van belang welke bijdrage het artikel levert aan het publieke debat. Gaat het om “matters of public interest” dan verdienen die relatief meer bescherming dan beweringen die enkel dienen ter vermaak, zo oordeelde het Hof in een zaak van The Observer en The Guardian tegen Groot-Brittannië.164 In deze zaak werden in de kranten voorpublicaties van de memoires van Peter Wright, voorheen werkzaam voor MI5, getiteld ‘Spycatcher’ gepubliceerd. De kranten werd vervolgens het bevel opgelegd niet langer informatie van Wright vrij te geven of te publiceren en bij te dragen aan publicaties van Wright. Onder meer vanwege het feit dat het ging om zaken die van publiek belang zouden kunnen zijn, overwoog het Hof dat de veroordeling in strijd met artikel 10 EVRM was.

162 EHRM 7 december 1976,NJ 1978, 236 (Handyside) para. 49.

163 EHRM 25 maart 1985, appl. nr. 8734/79 (Barthold) para 58.

- 39 -

Ook in de zaak Lingens waarin journalist Lingens in een artikel in een krant de Oostenrijkse bondskanselier Kreisky beschuldigt ‘ubelsten opportinismus’ te zijn en zich ‘unmoralisch’ en ‘wurdelos’ te gedragen, speelt het publieke belang een rol.165 Het EHRM overweegt dat de persvrijheid een van de beste manieren is om een mening met betrekking tot de ideeën en houding van politici te vormen. Daarom is het van groot belang dat een bijdrage aan het publieke debat strikt beschermd wordt tegen inbreuken door de overheid zoals een verbod of bestraffing.

In de zaak Von Hannover was in tegenstelling tot Lingens en Spycatcher geen sprake van een bijdrage aan het publieke debat. In deze zaak werden foto’s gepubliceerd in een tijdschrift die waren gemaakt tijdens privéaangelegenheden van prinses Caroline van Monaco. Bij de vraag of de publicatie rechtmatig was oordeelde het Hof dat het niet ging om foto’s die een bijdrage leverden aan het publieke debat, maar dat het doel slechts was de nieuwsgierigheid van het publiek te bevredigen.166 De publicatie was om die in strijd met artikel 8 EVRM, zo oordeelde het Hof. De veroordeling van het publicerende tijdschrift was aldus niet in strijd met de vrijheid van meningsuiting.

Vanwege de bijdrage die een goed functionerende pers aan het publieke debat levert verdient deze extra bescherming. Het Hof hecht veel waarde aan de rol van de media als ‘public

watchdog’ in een democratische maatschappij. Daarbij maakt het Hof wel onderscheid tussen

‘serieuze’ pers en ‘sensatiepers’. Zo publiceerde de krant News of the World op 30 maart 2008 een artikel waarin het schreef dat Formule 1-baas Max Mosley had deelgenomen aan een “sick Nazi orgy

with 5 hookers”. 167 In deze zaak, waarin het draaide om de vraag of Mosley van tevoren op de hoogte had moeten zijn van de aanstaande publicatie, overweegt het Hof: “different considerations apply to

press reports concentrating on sensational and, at times, lurid news, intended to titillate and entertain, which are aimed at satisfying the curiosity of a particular readership regarding aspects of a person’s strictly private life.”168 De bescherming van de uitingsvrijheid uit artikel 10 EVRM wordt in dergelijke gevallen beperkt uitgelegd. “The focus must be on whether the publication is in the interest of the

public and not whether the public might be interested in reading it”, aldus het Hof.169

165 EHRM 8 juli 1986, appl. nr. 9815/82 (Lingens).

166 EHRM 24 juni 2004, NJ 2005, 22 (Von Hannover) para. 65.

167 EHRM 10 mei 2011, appl. nr. 48009/08 (Mosley v. UK).

168 Ibid., para. 114.

- 40 -

2.5.3PUBLIEKE FIGUREN

Bij de vraag of een uitlating geoorloofd is, hangt het er niet alleen van af of het om een bijdrage aan het publieke debat gaat maar is ook van belang jegens wie de bewering is gedaan. Gaat het om een persoon die zelf heeft gekozen voor een leven in de spotlights, dan is een uiting eerder toegestaan dan wanneer bijvoorbeeld iemand wordt beledigd die voorheen een anoniem bestaan leidde. Het Hof stelt dan ook in veel uitspraken dat ‘publieke figuren’ tegen scherpere kritiek in de media moeten kunnen dan ‘gewone burgers’.170 Hierbij dienen mensen die bekend zijn van de showbizz en sport of anderzijds maatschappelijke bekendheid genieten weer onderscheiden te worden van politici en andere gezagdragers.171 Politici moeten kritisch benaderd kunnen worden en vanwege de bepalende functie in de maatschappij zeer omvangrijk aan de tand gevoeld kunnen worden.

Omdat privézaken van een politicus ook van invloed kunnen zijn op het functioneren, kan informatie hierover in de pers ook van maatschappelijk belang zijn. Relevant in deze context is de eerder in dit hoofdstuk behandelde zaak Von Hannover. Het EHRM stelt in deze zaak dat: “although

the public has a right to be informed, which is an essential right in a democratic society that, in certain special circumstances, can even extend to aspects of the private life of public figures, particularly where politicians are concerned”.172 Toch is dat geen vrijbrief voor media om maar los te wroeten in het privéleven van politici. In Von Hannover stelt het Hof dan ook: “anyone, even if they are known to

the general public, must be able to enjoy a “legitimate expectation” of protection of and respect for their private life.”173 Over hoe ver deze “legitimate expectation” reikt, wijdt het Hof echter niet uit. Dit is dan ook onderwerp van menig rechtszaak.

2.5.4FEITEN & WAARDEOORDELEN

Wanneer een filmrecensent stelt dat een film niet mooi is gemaakt dan kan een filmproducent dat ervaren als een aantasting van de reputatie. Bij een feitelijke onjuiste aantijging kan een producent voor de rechter nog stellen dat dit onjuist is, en eventueel tegenbewijs leveren. Bij meningen, zoals het mooi dan wel niet mooi vinden van een film, is dit niet mogelijk. Wanneer het EHRM bepaalt of een uitlating rechtmatig is, maakt het dan ook onderscheid tussen feiten en waardeoordelen. Feitelijke aantijgingen dienen te worden bewezen, bij waardeoordelen is dat vaak onmogelijk. Zo

170 EHRM 8 juli 1986, NJ 1997, 901 (Lingens) ro. 42.

171 EHRM 8 juli 1986, NJ 1997, 901 (Lingens) ro. 42.

172 EHRM 24 juni 2004, NJ 2005, 22 (Von Hannover) para 64.

- 41 -

ook in de zaak Scharsach.174 Journalist Scharsach had een politica ‘Keller Nazi’ genoemd, terwijl zij

niet veroordeeld was wegens fascistisch handelen. Scharsach werd hiervoor door de nationale rechter veroordeeld, maar het Hof oordeelde dat dit in strijd is met artikel 10 EVRM.175 ‘Keller Nazi’ is geen feitelijke aantijging maar een waardeoordeel, aldus het Hof.

Het onderscheid tussen feiten en waardeoordelen is echter lang niet altijd eenvoudig te maken. Vaak lopen feiten en waardeoordelen door elkaar, de zogenaamde “value-laden

statements”.176 Des te feitelijker een aantijging is, des te meer bewijs het vereist, zo oordeelde het Hof in de zaak Karsai.177 Daarnaast dient ook voor heel schadelijke waardeoordelen enige mate van bewijs te bestaan. Hoe serieuzer een aantijging is hoe meer feitelijke basis ervoor is vereist, aldus het Hof.178

2.5.5´RESPONSIBLE JOURNALISM

In de eerste jaren waarin het EHRM zich uitsprak over de uitingsvrijheid lag de focus vooral op het beschermen tegen inbreuken door de overheid. De laatste jaren is een andere trend waarneembaar. De focus van het Hof lijkt steeds verder te zijn verlegd en er gaat meer en meer aandacht uit naar de vraag of er sprake is van ‘responsible journalism’.179 Het Hof beoordeelt of hiervan sprake is en zo niet dan wordt een maatregel door de overheid steeds vaker toegestaan. Wanneer door de journalist onverantwoordelijk is gehandeld, is in dat geval de veroordeling van de journalist niet in strijd met artikel 10 EVRM. Journalistieke ethiek is dus een steeds belangrijker rol gaan spelen in de rechtszaal.

In een uitvoerige analyse concludeert Dirk Voorhoof, hoogleraar Mediarecht aan de Universiteit Gent, dat de journalistieke ethiek in een aantal zaken zelfs cruciaal is bij het oordeel van het Hof of een inbreuk op de uitingsvrijheid van een medium noodzakelijk is.180 Daarbij verwijst het Hof volgens Voorhoof direct naar: “ethics of journalism”, “standard of proper journalistic care”, “duties of responsible journalism”, “best journalistic practice”, “the customary rules of investigative

174 Zie bijvoorbeeld: EHRM 8 juli 1986 (Lingens) para. 46. maar ook: EHRM 14 februari 2008, NJ 2009, 520 (Ivanova) para 57.

175 EHRM 13 november 2003, NJ 2004, 338 (Scharsach).

176 EHRM 1 december 2009, appl. nr. 5380/07 (Karsai) para 33.

177 EHRM 1 december 2009, appl. nr. 5380/07 (Karsai) para 33.

178 EHRM 17 december 2004, NJ 2005, 369 (Pedersen en Baadsgaard) para. 78.

179 Dirk Voorhoof, ‘Europese Mensenrechtenhof in de knoei met recht en journalistieke ethiek’, Mediaforum (2008) 11/12: 421.

180 Dirk Voorhoof, ‘Freedom of expression, journalists’ rights and duties and the impact of

ethics and self-regulation in the light of Article 10 ECHR’, Symposium “The European Protection of Freedom of Expression: Some Recent Restrictive Trends”, (10 October 2008) beschikbaar via:

- 42 -

journalism” en “requirements of journalistic diligence” en worden journalistieke richtlijnen direct

meegenomen in het oordeel.181 Een voorbeeld hiervan is de zaak waarin journalist Martin Stoll de beschikking krijgt over een vertrouwelijk rapport over de rol van de Zwitserse ambassadeur in de Verenigde Staten bij compensatie voor holocaust slachtoffers.182 Op basis hiervan beschuldigt Stoll de ambassadeur van antisemitisme. Hierop wordt hij veroordeeld wegens het publiceren van geheime documenten. Het EHRM overweegt dat journalisten dienen te handelen “in accordance with

the ethics of journalism”.183 Dat is volgens het Hof niet het geval, omdat de intentie van Stoll niet zou zijn geweest het publiek te informeren over zaken van publiek belang, maar om een schandaal te creëren rond de ambassadeur. Het artikel is op sensationele en op de persoon gerichte wijze geschreven, niet volledig accuraat en het zet de lezers op het verkeerde been door passages uit de context te halen. Het Hof hecht daarbij expliciet waarde aan het oordeel van de Oostenrijkse RvdJ. De veroordeling van Stoll is daarom niet in strijd met artikel 10 EVRM.

In de zaak Stoll draait het om publicatie van geheime documenten, maar ook bij aantasting van de reputatie dienen journalisten te handelen in goed vertrouwen en accurate en betrouwbare informatie te verschaffen die in overeenstemming is met de professionele journalistieke ethiek, zo oordeelde het Hof in de zaak Bladet Tromsø.184 In deze zaak schaadde een publicatie over de zeehondenjacht in Noorwegen weliswaar de reputatie van enkele betrokkenen, maar hadden de journalisten volgens het Hof wel gehandeld in goed vertrouwen en in overeenstemming met de professionele journalistieke ethiek. De veroordeling van de journalisten door de Noorse rechter was naar het oordeel van het Hof daarom in strijd met artikel 10 EVRM.

Een andere belangrijke uitspraak over de professionele journalistieke ethiek is de zaak Flux

no. 6. De krant Flux publiceert hierin een artikel over het hoofd van een school dat zich had laten

omkopen. De krant past geen wederhoor toe waarop het schoolhoofd een civiele procedure begint. De rechtbank acht de publicatie onrechtmatig en veroordeelt de krant. Het Hof overweegt vervolgens of is voldaan aan de professionele journalistieke ethiek aan de hand van drie criteria: “the nature and degree of the defamation at hand, the manner in which the impugned article was

written and the extend to which the applicant newspaper could reasonably regard its sources as

181 Dirk Voorhoof, ‘Reflections on Some Recent Restrictive Trends’, Symposium “The European Protection of Freedom of Expression: Some Recent Restrictive Trends”, (10 October 2008) beschikbaar via:

http://www-ircm.u-strasbg.fr/seminaire_oct2008/docs/Voorhoof_Final_conclusions.pdf (23 mei 2012).

182 EHRM 10 december 2007, appl. nr. 69698/01 (Stoll).

183 EHRM 10 december 2007, appl. nr. 69698/01 (Stoll) para 103.

- 43 -

reliable with respect to the allegations in question”.185 Daarbij speelt ook de toon / het woordgebruik van een journalistiek artikel een rol.186

De zaak Flux no 6. is een in de literatuur veel aangehaalde zaak wanneer het gaat over journalistieke ethiek, maar het is zeker niet de enige. Voorhoof meent dat de trend dat het Hof steeds meer journalistic standards bij de afweging betrekt een kwalijke is. De rechter zou zich volgens hem niet op het ethische vlak behoren te begeven. Ook Schuijt is die mening toegedaan. Wat betreft het journalistieke recht en ethische regels stelt hij: “Beperkingen uit oogpunt van journalistieke ethiek zijn wenselijk; beperkingen door het recht moeten dringend noodzakelijk zijn.”187 Dat is volgens Schuijt “het verschil tussen journalistieke ethiek en recht in een notendop [sic]”. Wanneer dus beperkingen worden opgelegd wegens ethische bezwaren dan wordt daarbij aan het noodzakelijkheidsvereiste voorbijgegaan of worden de strakke teugels gevierd.

Op nationaal niveau blijkt dat ook in Groot-Brittannië uit de ethiek in defamation-zaken een centrale rol is gaan spelen.188 Waar vroeger vooral werd gekeken naar de waarheid of onjuistheid van een bewering, wordt tegenwoordig meer en meer geoordeeld aan de hand van journalistieke standaarden. De vraag of journalistiek verantwoordelijk is gehandeld, heeft een centrale rol ingenomen. In het volgende hoofdstuk zullen we bezien of ook in de Nederlandse jurisprudentie de door wetenschappers verfoeide trend waarneembaar is waarbij ethische normen een belangrijker rol zijn gaan spelen.

2.5.6VORM &STIJL

De bijdrage aan het publieke debat, het verschil tussen feiten en waardeoordelen en het al dan niet handelen krachtens de beginselen van ‘responsible journalism’ hangen nauw samen met verschillende genres in de journalistiek. Serieuze journalistieke media wekken bij het publiek andere verwachtingen dan bijvoorbeeld humoristische tijdschriften.189 Bij een beschuldiging in een serieuze krant verwacht de lezer grondig onderzoek en geen onnodig kwetsende bewoordingen. Humoristische of opiniërende artikelen zullen iets minder letterlijk genomen worden. Toch kunnen met een dergelijk stijlmiddel maatschappelijk relevante zaken onder de aandacht van het publiek

185 EHRM 29 juli 2008, NJ 2009, 521 (Flux) para 26.

186 Ibid., para 30.

187 Gerard A I Schuijt, ‘Journalistieke ethiek en recht’, in: Max L Snijders, en José van Dijk, (red.), Ethiek in de journalistiek

(Amsterdam: Cramwinckel, 1995) p. 96.

188 Tim Marjoribanks, en Andrew T Kenyon, ‘Understanding Multinational Media Management’, in: Mark Deuze, Managing

Media Work (California: Sage Publications, 2011) p. 372.

- 44 -

gebracht worden. Dat neemt niet weg dat ook in dergelijke gevallen de uitingsvrijheid niet onbegrensd is.

Een eerste genre is de artistieke (en soms schokkende) uiting. Het EHRM heeft in de zaak

Müller voor het eerst uitdrukkelijk bepaald dat “artistic expression” bescherming ontleent aan