• No results found

“Dat is geen Jodenhaat, dit is liefde voor eigen volk!”

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "“Dat is geen Jodenhaat, dit is liefde voor eigen volk!”"

Copied!
199
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

0

“Dat is geen Jodenhaat, dit is liefde voor eigen volk!”

Een discourshistorische benadering van de relatie tussen antisemitisme en

de constructie van een nationale identiteit in het NSB-blad Volk en Vaderland

(1936-1940)

Auteur: Steven Smit Scriptiebegeleider: prof. dr. M.J. Broersma

Studentnummer: s1713477 Tweede lezer: prof. dr. H.B.M. Wijfjes

(2)
(3)

We are now in a position to understand the anti-Semite. He is a man who is afraid. Not of the Jews, to be sure, but of himself, of his own consciousness, of his liberty, of his instincts, of his responsibilities, of solitariness, of change, of society and of the world – of everything except the Jews.

(4)

Inhoudsopgave

Inleiding ...1

Hoofdstuk 1: Historisch kader ... 16

§1.1. De oprichting van de NSB ... 16

§1.1.1. Het Programma ... 17

§1.1.2. De eerste Landdag ... 19

§1.2. De beweging marcheert ... 20

§1.2.1. De uitgifte van Brochure nr. 4 ... 22

§1.2.2. De NSB en antisemitisme ... 24

§1.2.3. Het verkiezingssucces van 1935 ... 27

§1.3. In gesloten gelederen voorwaarts... 30

§1.3.1. De NSB en haar buitenlandse geestverwanten ... 32

§1.3.2. Opkomst van de ‘volkse’ vleugel ... 33

§1.3.3. Radicalisering ... 35

§1.4. Het weekblad Volk en Vaderland ... 39

Hoofdstuk 2: Theorie ... 43

§2.1. Media en de verbeelde gemeenschap ... 43

§2.2. Natie, nationalisme en nationale identiteit ... 46

§2.3. Naties en hun ‘significante ander’ ... 48

§2.4. De ‘significante ander’ ten tijde van crisis ... 49

§2.5. De Jood als ‘significante ander’ ... 51

§2.6. De verbeelde Jood ... 52

§2.7. Identiteitspolitiek ... 53

§2.8. Kritische discoursanalyse ... 55

§2.9. De discourshistorische benadering ... 59

§2.10. Sociologische begrippen binnen de DHB ... 61

Hoofdstuk 3: Methode ... 66

§3.1. Het krantencorpus ... 67

§3.2. De selectie van artikelen ... 69

§3.3. Eerste niveau van kwalitatieve analyse: de thematische analyse... 70

§3.4. Tweede niveau van kwalitatieve analyse: de diepte-analyse ... 74

(5)

§3.4.2. Predicatiestrategieën ... 79

§3.4.3. Argumentatiestrategieën ... 81

§3.5. Methode in het kort ... 88

Hoofdstuk 4: Resultaten... 90

§4.1. Resultaten thematische analyse ... 90

§4.2. Resultaten diepte-analyse ... Error! Bookmark not defined. §4.2.1. Hoofdthema 1: De economische malaise in Nederland ... 99

§4.2.2. Hoofdthema 2: Het anti-nationaalsocialisme in Nederland ... 107

§4.2.3. Hoofdthema 3: Het internationale Jodendom ... 115

§4.2.4. Hoofdthema 4: Het Jodenvraagstuk ... 123

§4.2.5. Hoofdthema 5: Het antisemitisme van de NSB ... 136

Hoofdstuk 5: Conclusie ... 146

Hoofdstuk 6: Discussie……….………162

Bibliografie ... 166

Bijlagen ... 177

Bijlage 1: De pragma-dialectische discussieregels ... 177

Bijlage 2: Chronologische volgorde van de verkregen discours-topics ... 178

(6)

1

Inleiding

“Voor ons staat het vast, dat de Joden een gevaar voor onze volksgemeenschap vormen, […] en daarom zullen wij ieder streven steunen, dat hun heengaan in de hand werkt. Dat is geen Jodenhaat, dit is liefde voor eigen volk!” Het voorgaande citaat is afkomstig van een artikel uit

Volk en Vaderland, het weekblad van de Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland

(NSB), uitgegeven op 23 februari 1940. In het artikel tracht de anonieme auteur antwoord te geven op de vraag en tevens titel van het stuk: haten wij [De NSB] de Joden? Deze vraag over de, zacht gezegd, moeizame relatie tussen de NSB en de Joodse bevolkingsgroep, vormde reeds vanaf het ontstaan van de beweging in 1931 punt voor hevige discussies in Nederland. Negen jaar later, aan de vooravond van de Duitse inval, leken de discussies nog niet te zijn beslecht en ziet de auteur zich genoodzaakt om deze relatie nog eens nader uit te leggen. Markant aan zijn uitleg is echter dat er een ogenschijnlijke dubbelzinnigheid in lijkt te zitten. Zo staat het volgens de schrijver vast, dat de Joden een gevaar voor de eigen ‘volksgemeenschap’ vormen. Ieder streven zou dan ook moeten worden gesteund om hen het land uit te werken. Dit heeft een zweem van instemming met regelrechte deportatie. Toch zou het hier niet gaan om Jodenhaat. Sterker nog, de auteur wijst de lezer erop “dat de eenige steekhoudende voorstellen tot afdoende hulp aan de Joden door Nederlandse nationaal-socialisten zijn ingediend.” En verder: bij de NSB speelt “het verlangen om de Joden uit hun nationale ellende te helpen juist een belangrijke rol. De harde maatregelen tegen hen, die elders [in nazi-Duitsland] wel toepassing vonden en vinden, hebben nooit onze bewondering gehad.” Dit lijken bemoedigende woorden, maar toch vervolgt de schrijver deze passage met: “Hoe begrijpelijk deze Jodenvervolgingen, op grond van het verleden dan ook mogen zijn.” En even later: ‘Wij hebben deze meening nooit onder stoelen of banken gestoken […]. Evenals onze haat tegen de Liberaal-Marxistische-Joodsche geest, waarmede men ons Volk nu al anderhalve eeuw lang heeft vergiftigd.’

De auteur van het artikel doet een weloverwogen poging om aan te tonen dat de NSB met het lot van de Joodse bevolkingsgroep in Nederland begaan is en lijkt aan te willen sturen op een volmondig ‘nee’ als antwoord op de vraag ‘haten wij de Joden?’ Maar bovenstaande citaten over het begrip voor de Jodenvervolgingen en de haat tegen de ‘Liberaal-Marxistische-Joodsche geest’, maken het bijzonder lastig voor de lezer om dat antwoord eveneens te geven. De lezer wordt constant van links naar rechts gestuurd. Zo ook in de afsluiting van het artikel:

(7)

2

“We gunnen de Joden van harte het beste, en dit is voor ieder Volk een eigen nationale levensgemeenschap.” In andere woorden: we wensen jullie een fijn leven, zolang je dat maar niet hier in Nederland leeft.

Wetenschappelijke discussie

Meer dan zeventig jaar na de bevrijding worstelt Nederland nog met de nalatenschap van de beweging die begin jaren 30 door ingenieur Anton Adriaan Mussert werd opgericht. Zeker als het gaat om het vermeende antisemitisme van de NSB. Opvallend is dat binnen de wetenschappelijke geschiedschrijving hierover, het beeld oprijst dat Musserts beweging vooral zou hebben bestaan uit een groep rancuneuze buitenstaanders.1 De archetypische NSB’er zou een opportunistische kleine man zijn geweest, een warhoofdige idealist, een baantjesjager en bovendien volledig vervreemd van de Nederlandse samenleving.2

Als meest sprekende voorbeeld hiervan dient de man met stamboeknummer 1, de Algemeen leider zelf. Historicus Hermann von der Dunk portretteert Mussert als iemand wiens “politieke horizon iets had van een doorgeschoten padvinder en een puberale romanticus.”3 Jan Meyers, die een biografie schreef over het leven van Mussert, omschrijft hem als een vrij tragisch figuur met een zwak beoordelingsvermogen. De biograaf leunt hierbij sterk op historicus en journalist Loe de Jong. In zijn magnum opus ‘Het Koninkrijk der Nederlanden in de tweede Wereldoorlog 1939-1945’ noemde De Jong de NSB-leider reeds kinderlijk, dromerig, onhandig en naïef. Mussert was volgens hem een typisch Nederlandse kleinburger.4 Dit nogal onschuldig ogend portret kreeg ook bij andere historici veel navolging. De leider van de NSB is binnen de wetenschappelijke geschiedschrijving meermaals als (klein)burgerlijk gekenschetst. Hiermee bedoelen zij: kleingeestig, bekrompen, eenvoudig en provinciaal.5 Karaktertrekken die je niet gelijk associeert met de leider van een extremistische beweging. Binnen de geschiedschrijving wordt het radicalisme van de NSB dan ook vaak sterk

1 Robin te Slaa en Edwin Klijn, De NSB: ontstaan en opkomst van de Nationaal Socialistische Beweging,

1931-1935 (Amsterdam: Uitgeverij Boom, 2009), 22.

2 Lou de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog: deel 1 Voorspel (’s Gravenhage: Staatsuitgeverij, 1969), 332-333; Aart A. de Jonge, Crisis en critiek der democratie. Anti-democratische

stromingen en de daarin levende denkbeelden over de staat in Nederland tussen de wereldoorlogen (Assen: Van Gorcum, 1982), 221, 237-240, 252; Aart A. de Jonge, Het nationaal-socialisme in Nederland. Voorgeschiedenis, ontstaan en ontwikkeling (Den Haag: Kruseman 1979), 167.

3 Herman von der Dunk, “Mussert was geen landverrader,” De Volkskrant, 17 november, 2005. 4 De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden, 278-290.

5 Tessel Pollmann, Mussert & Co: De NSB-Leider en zijn vertrouwelingen (Amsterdam: Uitgeverij Boom, 2012), 17.

(8)

3

gerelativeerd. De beweging zou slechts een verzwakte vorm van het nationaalsocialisme hebben aangehangen. Volgens Meyers was Mussert zelfs “diep van binnen eigenlijk meer een conservatieve liberaal.”6 Hans Blom, voormalig directeur van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD), plaatst de NSB-leider ergens tussen rechts en extreemrechts.7 Mussert en zijn aanhangers vielen nog wel mee in vergelijking met de échte nationaalsocialisten in nazi-Duitsland. De NSB zou een stuk minder radicaal en vooral minder antisemitisch zijn dan Hitlers NSDAP. Socioloog Kampman meent dan ook dat de NSB als beweging aanvankelijk geen en vanaf midden jaren 30 “een gematigd antisemitisme” vertoonde.8 Dit wordt gestaafd door historicus en publicist Chris van der Heijden: “Antisemitisch zouden ze [NSB’ers] nauwelijks geweest zijn, zeker aanvankelijk niet.”9 Dit gold in het bijzonder voor hun leider. Journalist Gerard Groeneveld, die de naoorlogse apologieën van Mussert optekende, beweert stellig dat de NSB-leider geen antisemiet was.10 Von der Dunk noemt hem tevens “niet expliciet anti-Joods.”11 Dat Mussert tijdens de bezetting zichzelf en zijn ‘kameraden’ ten dienste stelde van de nazi’s, zou dan ook eerder met naïviteit en een gebrek ruggengraat te maken hebben gehad, dan met ideologische overeenstemming. In werkelijkheid had de NSB-leider het niet zo slecht met ons land voor.12 Volgens Meyers was Mussert eerder “een kind in het kwaad in een boze wereld, een dwaas misschien, maar iemand die het goede had gewild, geen politieke Judas, een politieke Don Quichotte.”13

Recentelijk wordt dit beeld van Mussert en zijn NSB door enkele wetenschappers genuanceerd. Verschillende historici zijn de laatste jaren teruggekomen op de welwillende bejegening van Mussert en diens beweging en wijzen erop dat de beweging een stuk radicaler

6 Jan Meyers, Mussert: een politiek leven (Soesterberg: Uitgeverij Aspekt B.V., 2005), 21.

7 Johannes C. H. Blom. “In de ban van goed en fout? Wetenschappelijke geschiedschrijving over de

bezettingstijd in Nederland,” in Tussen goed en fout: nieuwe gezichtspunten in de geschiedschrijving 1940-1945 (2e dr. Van oratie), ed. Gerben Abma, Y. Kuiper en J. Rypkema (Franeker: Wever, 1986), 59.

8 Dick Kampman, De NSB en de NSB'ers: kennisonrechtvaardigheid en stereotypering (Amsterdam: VU University Press, 2015), 28.

9 Chris van der Heijden, Joodse NSB'ers: De vergeten geschiedenis van Villa Bouchina in Doetinchem (Amsterdam: Bk18, 2007), 9-10.

10 Anton A. Mussert, Nagelaten bekentenissen, verantwoording en celbrieven van de NSB-leider, bezorgd en ingeleid door Gerard Groeneveld (Nijmegen: Vantilt, 2005), 50.

11 Von der Dunk, “Mussert was geen landverrader.”

12 Bas Kromhout. Fout!: Wat Hollandse nazikranten schreven over Nederland, Joden en verzet (Utrecht: Veen Media, 2016), 8.

(9)

4

was dan dikwijls wordt beweerd.14 Volgens historicus Bas Kromhout was de NSB nooit een “overgangsgroepering naar rechts,” zoals Blom schreef, of “een exponent van het gematigde, uitgesproken burgerlijke conservatisme,” zoals Meyers meende. Musserts beweging was volgens Kromhout vanaf haar oprichting reeds “onvervalst extremistisch.”15 Historici Robin te Slaa en Edwin Klijn, die werken aan een integrale geschiedenis van de NSB, onderschrijven deze mening. Volgens hen was de NSB een “typisch fascistische partij en dus per definitie radicaal.”16 In het boek ‘Mussert & Co’ verzet historica Tessel Pollman zich specifiek tegen het kleinburgerlijke imago van de NSB. Zij schrijft: “(klein)burgerlijkheid, hoe we dit begrip verder ook omschrijven, staat juist haaks op het radicalisme dat kenmerkend is voor de NSB. Kleinburgerlijkheid is een begrip dat gebruikt wordt om de Leider met zijn NSB te vernederen en te verharmlosen.”17

Naast radicaler zou Musserts beweging ook een stuk antisemitischer zijn dan door historici als Kampman, Van der Heijden en Groeneveld wordt beweerd. Socioloog Jolande Withuis zegt hierover: “Of Mussert nu een miezerige kleinburger was of niet, de bronnen maken duidelijk dat de NSB onverhuld antisemitisch was. Niks ‘conservatief liberaal’.”18 Historicus Ad van Liempt is al even stellig. “De NSB was radicaal antisemitisch in beginsel,”

aldus de maker van de 12-delige televisiedocumentaire De Oorlog en schrijver van het gelijknamig boek.19Te Slaa en Klijn delen deze mening: “Er is geen reden om te twijfelen aan

het fundamenteel antisemitische karakter van de NSB.” Het feit dat historici als Kampman de NSB als ‘gematigd antisemitisch’ voorstellen, kwalificeert hij dan ook als “regelrechte geschiedvervalsing.”20 Hij krijgt bijval van Evelien Gans. “Het Nederlandse antisemitisme was allesbehalve verwaarloosbaar,” aldus de historica over de beweging.21 “De NSB liep in de jaren 30 over van onvervalst antisemitische ideeën. Op lokaal niveau, maar ook op nationaal niveau. Tot aan de partijtop toe,” concludeert ook onderzoeker Josje Damsma.22

Bovengenoemde historici geven twee mogelijke verklaringen voor het eerdere

14 Josje M. Damsma, “Nazis in the Netherlands: A social history of National Socialist collaborators, 1940-1945” (PhD thesis, Universiteit van Amsterdam, 2013), 18.

15 Kromhout, Fout!, 8. 16Slaa en Klijn, De NSB, 783. 17 Pollmann, Mussert & Co, 26. 18 Withuis in Kromhout, Fout!, 104. 19 Van Liempt in Kromhout, Fout!, 37.

20 Robin te Slaa, “NSB-geschiedvervalsing,” NRC, 8 mei, 2015. 21 Kromhout, Fout!, 60-61.

(10)

5

ontstane beeld van een gematigde, niet-antisemitische NSB. Een belangrijke verklaring die wordt aangedragen voor de representatie van de NSB als niet-antisemitisch, is dat historici zich in hun oordeel over de Nederlandse nationaalsocialisten vaak hebben laten verlaten op het feit dat Mussert zich naar buiten toe niet als principiële en hartgrondige antisemiet afficheerde.23 De beweging presenteerde zich in haar beginjaren als voorvechter van een niet-antisemitisch nationaalsocialisme.24 De NSB telde bij aanvang zelfs enkele Joodse leden. Het leverde Musserts beweging de hoon op van nazistische splinterpartijen van eigen bodem, die de NSB spottend uitmaakten voor ‘Nieuwe Semieten Bond’ en Mussert voor ‘Jodenknecht’.25 En zelfs over de oostgrens sprak men van de ‘verjudete Mussert-partei’.26 Naoorlogse historici hebben zich volgens huidige wetenschappers teveel door deze zienswijze laten beïnvloeden.27 De belangrijkste verklaring die wordt

gegeven voor het ‘verharmlosen’ van het radicalisme van de beweging, is dat tijdgenoten van Mussert de onweerstaanbare behoefte hadden om de leider en zijn beweging te kleineren.28 NSB’ers zouden het simpelweg niet in zich hebben gehad om echt fanatieke nazi’s te worden.29 Exemplarisch voor deze gedachtegang is de satire van de jaren dertig. Het weekblad De

Groene Amsterdammer beeldde Mussert in 1933

bijvoorbeeld af als een klein kleutertje. Druk spelend met speelgoedsoldaatjes schommelt de NSB-leider op een hobbelpaardje. Zijn rachterarm houdt hij in fascistische groet gestrekt, terwijl hij

vol ontzag naar een enorm ruiterportret van Benito Mussolini kijkt. Aanvankelijk werd de Italiaanse duce in Nederland nog gezien als een groot en krachtig staatsman, maar Mussert

23 Meyers, Mussert, 130.

24 Te Slaa en Klijn, De NSB, 249.

25 Meyers, Mussert, 131; Te Slaa en Klijn, De NSB, 25. 26 Van der Heijden, Joodse NSB'ers, 11.

27 Kromhout, Fout!, 9. 28 Ibid., 9.

29 Pollmann, Mussert & Co, 26-27; Peter Romijn, “The image of collaboration in post-war Dutch society,”

(11)

6

was volgens de cartoonist duidelijk niet serieus te nemen. De leider van de Nederlandse nationaalsocialisten was niets meer dan een infantiel en lachwekkend figuur. Geen radicale nationaalsocialist, maar een matige imitator. Deze opvatting vond weerklank binnen de naoorlogse wetenschappelijke geschiedschrijving.30

Dit voorbeeld stipt tevens een ander belangrijk punt aan binnen de huidige wetenschappelijke discussie rondom de nalatenschap van Mussert en zijn ‘kameraden’. Volgens meerdere naoorlogse historici zou de NSB namelijk niets meer zijn dan een slap aftreksel van haar buitenlandse geestverwanten.31 Binnen een aanzienlijk deel van wetenschappelijke literatuur worden de NSB’ers buiten de samenleving geplaatst en on-Nederlands gemaakt.32 Voortdurend wordt de buitenlandse oorsprong van het nationaalsocialisme benadrukt.33 De NSB’ers volgden “de denkbeelden van een volstrekt on-Nederlandse totalitaire leidersstaat,” aldus biograaf De Jonge. Lou de Jong typeert Mussert als een ‘imitatie-Hitler’ en de NSB als een ‘imitatie-NSDAP’. De beweging zou zich bezig hebben gehouden met “on-Nederlands, Duits gedoe,” aldus de vermaarde historicus.34 Latere historici volgen deze kenschetsing van De Jonge en De Jong.35 Volgens taalwetenschapper Maarten van den Toorn werd de NSB “meegezogen door de machtige zusterbeweging in Duitsland” en stonden de NSB’ers “buiten de Nederlandse samenleving.”36 Harmjan Dam sloot zich bij deze zienswijze aan: “In de begintijd was de NSB vooral een nationalistische antidemocratische beweging, die langs de legale weg de macht wilde veroveren. Na ongeveer 1936 was ze een wat geïsoleerde on-Nederlandse nazi-partij.”37

Huidige historici als Te Slaa, Klijn, Damsma, Pollmann en Schumacher keren zich nadrukkelijk tegen deze zienswijze en vinden een verklaring voor het ontstane beeld van een ‘on-Nederlandse’ NSB in het feit dat Nederland na de oorlog het land werd van

30 Kromhout, Fout!, 9.

31 Bas Kromhout, Fout geboren: het verhaal van kinderen van foute ouders (Amsterdam: Contact, 2004), 144. 32 Te Slaa en Klijn, De NSB, 26.

33 Josje M. Damsma en Erik Schumacher, “’De strijd om Amsterdam'. Een nieuwe benadering in het onderzoek naar de NSB,” BMGN-Low Countries Historical Review 124, nr. 3 (2009): 347.

34 De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden, 309-310.

35 Waaronder ook Ronald Havenaar, Anton Adriaan Mussert: verrader voor het vaderland (Den Haag: Kruseman, 1984), 42; Bart van der Boom, Kees van Geelkerken: de rechterhand van Mussert (Utrecht: Veen, 1990), 42.

36 Maarten C. van den Toorn, Wij melden u den nieuwen tijd: Een beschouwing van het woordgebruik van de Nederlandse nationaal-socialisten (’s-Gravenhage: SDU Uitgeverij, 1991), 2.

37 Harmjan Dam, De NSB en de kerken: de opstelling van de Nationaal Socialistische Beweging in Nederland ten opzichte van het christendom en met name de Gereformeerde kerken, 1931-1940 (Kampen: Kok, 1986), 52.

(12)

7

verzetshelden.38 In een groot deel van de wetenschappelijke literatuur over de Tweede Wereldoorlog is er sprake van een scherpe tweedeling. Enigszins gechargeerd kan gesteld worden dat aan de ene kant de kwade Duitse bezetter en diens hulpjes stonden en daartegenover de nobele vaderlanders, die zich op alle mogelijke manieren tegen de onderdrukkers verzetten. Daartussen was een scherpe lijn getrokken. Mensen waren ‘goed’ of ‘fout’.39 Mussert en zijn NSB’ers werden vanwege hun hulp aan de nazi’s als ‘fout’ getypeerd en zij waren dan ook geen echte vaderlanders; on-Nederlands dus. Door de NSB buiten de samenleving te plaatsen kon een nieuwe nationale identiteit worden geconstrueerd op basis van een eensgezind Nederland dat samen de kwaadaardige Duitse bezetter had verslagen.40 Een andere belangrijke verklaring voor de uitsluiting van de NSB, was volgens Kromhout het beeld dat de Nederlandse bevolking van zichzelf heeft: een volk van tolerante, vreedzame en nuchtere polderaars.41 Volgens Von der Dunk loopt deze zienswijze “als een rode draad door de hele Nederlandse geschiedenis.”42 Geweld, haat en extremisme werden gezien als iets on-Nederlands.43 De NSB vormde dan ook een uitzondering in de zachtaardige geschiedenis van Nederland en zou dan ook in geen enkel opzicht ‘typisch Nederlands’ zijn.44 De doorsnee vredelievende Nederlander wilde dan ook niks te maken hebben met de NSB’ers. Hoe waren dan het aanvankelijke verkiezingssucces en het aanzienlijke ledental van de NSB te verklaren? Dat was het gevolg van baantjesjagers, van opportunisten, die helemaal niet in de ideologie van het nationaalsocialisme geloofden. Het eerdere beeld van een opportunistische, kleinburgerlijke NSB sloot zo mooi aan bij de uitsluiting van het nationaalsocialisme uit de Nederlandse politieke cultuur.45

De hoofdvraag

De vooroorlogse geschiedenis van de NSB is door Nederlandse historici vaak vanuit bovenstaande zienswijze beschreven.46 Maar ook binnen nationale discoursen van andere

38 Kromhout, Fout geboren, 144.

39 Johannes C. H. Blom en M. Enklaar, In de ban van goed en fout: geschiedschrijving over de bezettingstijd in

Nederland (Amsterdam: Boom 2007), 11-12.

40 Blom en Enklaar, In de ban van goed en fout, 13. 41 Kromhout, Fout!, 10.

42 Herman von der Dunk in Pollmann, Mussert & Co, 20. 43Damsma en Schumacher, “’De strijd om Amsterdam',” 347. 44 Kromhout, Fout!, 10.

45 Pollman, Mussert & Co, 19-20. 46 Te Slaa en Klijn, De NSB, 26.

(13)

8

Europese landen wordt de ideologische basis van collaborerende bewegingen vaak gezien als iets van buitenaf, of ‘onnationaal’. Het nationaalsocialisme wordt voorgesteld als iets uitheems dat de nationale politieke cultuur heeft geïnfiltreerd. Dit ‘smokkel’-mechanisme past binnen het wijdverspreide wetenschappelijke discours dat het nationaalsocialisme bij uitstek een ‘ongemakkelijk verleden’ vormt.47 Volgens de Britse historicus Aristotle Kallis roept de nationaalsocialistische geschiedenis van landen teveel “lastige vragen op over continuïteiten met het verleden en over sociale attitudes tegenover dat verleden.”48 Door het nationaalsocialisme als geïmporteerd vast te stellen, konden mensen deze pijnlijke geschiedenis uitwissen en voorbijgaan aan het feit dat het nationaalsocialisme deel uitmaakt van de historische continuïteit van de eigen nationale geschiedenis.49 “Maar dat is de gemakkelijke oplossing: schuif het probleem maar over de grens,” aldus Pollmann hierover. “Nog altijd heerst er gêne, dat ook Nederland echte nationaalsocialisten heeft voortgebracht. Daarom is er ook nog zo weinig over geschreven.”50

Maar volgens huidige Nederlandse historici moet er juíst over deze geschiedenis worden geschreven en moet het oude statische beeld van een gematigde, kleinburgerlijke en on-Nederlandse NSB worden uitgedaagd, aangezien dit kan leiden tot nieuwe inzichten over de Nederlandse samenleving.51 “De NSB was niet louter een partij van losers,” aldus Te Slaa en Klijn.52 Er bestond volgens hen wel degelijk maatschappelijk geslaagde, scherpzinnige en bedachtzame personen die uit idealistische motieven voor het lidmaatschap van de NSB kozen. Te Slaa en Klijn: “Door de beweging af te schilderen als een ‘on-Nederlandse’ dwaling, wordt voorbijgegaan aan de ideologische verleidingen die ervan uitgingen, zoals tijdgenoten die ervoeren.”53

De NSB streefde bij haar oprichting naar een onafhankelijke, nationaalsocialistische staat, die alle standen en klassen van de Nederlandse bevolking zou verenigen. De beweging presenteerde zich als de ware vernieuwer, tegenover alle democratische partijen, die in de ogen van de NSB’ers hopeloos gevangen zaten in hun achterhaalde wereldbeschouwing.54 Het

47 Damsma, “Nazis in the Netherlands,” 36.

48 Aristotle A. Kallis, The Fascism Reader (Londen; Routledge, 2003), 1. 49 Kallis, The Fascism Reader, 14.

50 Redactie, “Hoe on-Nederlands was de NSB?,” Historisch Nieuwsblad, 25 april, 2008. 51 Damsma, “Nazis in the Netherlands,” 36-37.

52 Te Slaa en Klijn, De NSB, 27. Cursief in origineel. 53 Ibid., 27.

(14)

9

Nederlandse nationaalsocialisme, net als het fascisme in het algemeen, geloofde in een nieuwe, betere tijd. Mussert had een herboren Nederland voor ogen, gebaseerd op een nieuwe nationale identiteit. 55 Het was deze boodschap van het Nederlandse nationaalsocialisme waar, vooral in een tijd van ongekende economische malaise en wijdverbreide onvrede over het functioneren van de parlementaire democratie, grote wervingskracht van uitging.56

Een betere tijd zou zich volgens de NSB echter niet zonder slag of stoot aandienen. Er zou een verbeten strijd moeten worden geleverd met andere stromingen.57 Net als haar buitenlandse geestverwanten, was het Nederlandse nationaalsocialisme tot op zekere hoogte een ‘anti’-ideologie en ontleende de beweging haar ideeëngoed omtrent een nieuwe nationale identiteit voor een groot deel aan stellingnames tegen andere ideologieën en bepaalde maatschappelijke verschijnselen.58 Van groot belang is daarbij het eerdere, door huidige wetenschappers geschetste beeld van een radicale en antisemitische NSB. Volgens historica Josje Damsma was het antisemitisme van nationaalsocialistische bewegingen namelijk onlosmakelijk verbonden met het ideaal van een nieuwe samenleving, gebaseerd op een nieuwe nationale identiteit.59 En het is op deze relatie, tussen het antisemitisme van de NSB en haar streven naar een nieuwe nationale identiteit, waar deze thesis zich op richt aan de hand van de volgende hoofdvraag:

Welke rol speelt een antisemitisch discours in de constructie van een nieuwe nationale identiteit in het weekblad Volk en Vaderland, gedurende de radicaliseringsperiode (1936-1940) van de NSB?

Algemene verantwoording

Aan de hand van deze hoofdvraag wil deze studie specifiek een bijdrage leveren aan de huidige wetenschappelijke nuancering van het oude statische beeld van een gematigde, kleinburgerlijke en on-Nederlandse NSB. Deze thesis tracht daarbij voort te borduren op de

55Stanley G. Payne, A history of fascism: 1914–1945 (Wisconsin: University of Wisconsin, 1996), 9. 56 Te Slaa en Klijn, De NSB, 29.

57 Ibid., 781. 58 Ibid., 27.

(15)

10

bovengenoemde wetenschappelijke uitgangspunten van wetenschappers als Te Slaa, Klijn, Damsma, Pollmann en Kromhout, die op basis van recentelijk wetenschappelijk onderzoek hebben aangetoond dat de NSB aan de ene kant een stuk radicaler en antisemitischer was dan voorheen gekenschetst en aan de andere kant dat de beweging niet als een ‘on-Nederlandse dwaling’ moet worden beschouwd. Deze studie beschouwt Musserts beweging niet als een randverschijnsel, maar als een serieuze beweging, waarvan de vooroorlogse geschiedenis onlosmakelijk verbonden is met de ontwikkelingen die de Nederlandse samenleving in deze bewogen periode doormaakte.60

Met een onderzoek naar de rol van een antisemitisch discours in de constructie van een, door de NSB gepropageerde, nieuwe nationale identiteit, beoogt deze thesis de twee bovengenoemde nieuwe wetenschappelijke uitgangspunten aan elkaar verbinden. Door middel van een analyse van artikelen uit het nationaalsocialistische weekblad Volk en

Vaderland, uitgegeven gedurende de radicaliseringsperiode van de NSB, worden nieuwe

inzichten verschaft in de relatie tussen het antisemitisme van de beweging en haar streven naar een nieuwe Nederlandse samenleving, gebaseerd op een nieuwe nationale identiteit. Zo kan na het onderzoek van deze thesis onder andere betekenis worden gegeven aan het feit dat een NSB’er in februari 1940 uit volle overtuiging over de verdrijving van de Joodse bevolkingsgroep uit Nederland kan zeggen: “Dat is geen Jodenhaat, dit is liefde voor eigen volk,” hoe irrationeel deze tekst nu ook ogenschijnlijk lijkt.

Verantwoording onderzoeksbron: Volk en Vaderland

Het onderzoek van deze scriptie richt zich op het weekblad Volk en Vaderland. Dit blad vertegenwoordigde het officiële partijstandpunt van de NSB en vormde het belangrijkste meningvormende orgaan van de beweging.61 Hoewel de partij ook een hele reeks officiële brochures, periodieken en boeken uitgaf via haar eigen uitgeverij NENASU, vonden de NSB-leden vooral bezieling in hun werkzaamheden voor de beweging, de partijbijeenkomsten en in VoVa, hun koosnaam voor de krant.62

Wetenschappers onderstrepen het belang van VoVa als spreekbuis voor de NSB. Wie het ‘gezicht’ van de beweging wil leren kennen, “leze in de eerste plaats Volk en Vaderland,”

60 Te Slaa en Klijn, De NSB, 27.

61 Van den Toorn, Wij melden u den nieuwen tijd, 4. 62 Te Slaa en Klijn, De NSB, 193.

(16)

11

aldus De Jonge. 63 Ook Maarten van den Toorn hecht veel waarde aan het weekblad voor wetenschappelijk onderzoek. “Om een goed beeld te krijgen van woordgebruik, stijl, en betoogtrant van de vooroorlogse nationaalsocialisten, is dit blad de belangrijkste bron,” aldus de onlangs overleden Nederlandse taalwetenschapper.64 Historici als Te Slaa, Klijn en Havenaar zijn zelfs van mening dat de stukken in VoVa een betere indruk geven van de opvattingen van Mussert en zijn volgelingen, dan het partijprogramma van de NSB zelf.65 Op basis van het voorgaande kan de relevantie van het gebruik van Volk en Vaderland als historische bron binnen het wetenschappelijke onderzoek van deze scriptie verantwoord worden.

Daarbij komt, dat volgens Kromhout nog maar weinig historici deze bron ten volle hebben benut. Het was namelijk tot voor kort een bijzonder tijdrovende klus om hele jaargangen door te spitten. De kranten bestonden enkel op papier of op microfilm. Het feit dat de vooroorlogse krantenarchieven in 2010 zijn gedigitaliseerd, heeft het mogelijk gemaakt, of op zijn minst aanzienlijk vergemakkelijkt, om wetenschappelijk onderzoek uit te voeren naar relatief brede tijdsvlakken, zoals voorgesteld binnen deze studie.66

Verantwoording tijdsvlak: de radicaliseringsperiode van de NSB

Het onderzoek van deze thesis beslaat een tijdsvlak van vier jaar; van mei 1936 tot aan de Duitse inval in Nederland, in mei 1940. Deze periode wordt ook wel de radicaliseringsperiode van de NSB genoemd. Hoewel sommige wetenschappers de radicalisering van Musserts beweging reeds in 1934 of 1935 plaatsen, of de NSB zien als een inherent radicale beweging vanaf haar oprichting, zijn wetenschappers er over het algemeen over eens dat in het jaar 1936 een belangrijke kentering plaatsvond die specifiek verband houdt met het antisemitisme van de NSB.67 In de eerste helft van de jaren 30 presenteerde Musserts beweging zich nog als voorvechter van een niet-antisemitisch nationaalsocialisme.68 Maar in april 1936 verscheen de officiële NSB-brochure Staatkundige richtlijnen der Nationaal-Socialistische Beweging in

Nederland, die de aanduiding ‘Brochure V’ kreeg.69 Aan de hand van deze Brochure werd het

63 De Jonge, Het nationaal-socialisme in Nederland, 167. 64 Van den Toorn, Wij melden u den nieuwen tijd, 4.

65 Havenaar, Anton Adriaan Mussert, 33; Te Slaa en Klijn, De NSB, 183. 66 Kromhout, Fout!, 10.

67 Te Slaa en Klijn, De NSB, 33. 68 Ibid., 249.

(17)

12

rassenbeginsel voor het eerst officieel door de NSB aangenomen; het ‘ras’ werd vanaf dat moment door de beweging als een belangrijke factor beschouwd voor de definiëring van het volk.70

Vanaf de uitgifte van Brochure V schoof de NSB onmiskenbaar op in de richting van een openlijk antisemitische koers.71 Zo erkende Mussert na 1936 bijvoorbeeld publiekelijk dat er wel degelijk een ‘Jodenvraagstuk’ bestond, kwam er een NSB-lidmaatschapsverbod voor Joden en verzette de beweging zich tegen de Nederlandse opvang van uit nazi-Duitsland gevluchte Joden.72 Deze verschuiving van het NSB-standpunt over antisemitisme kwam volgens Havenaar het duidelijkst tot uitdrukking in de inhoud van persorganen als Volk en

Vaderland, die in de loop van 1936 elke terughoudendheid op dit punt lieten varen.73 Zodoende vormt het tijdsvlak 1936-1940 een geschikte onderzoeksperiode voor een studie naar het antisemitisme in deze krant en haar rol in de constructie van een nieuwe nationale identiteit.

Tevens is de geschiedenis van Musserts beweging in de periode 1936-1940 volgens het NIOD door historici slechts beknopt behandeld en voornamelijk beschouwd als een prelude op de bezetting.74 Om nieuwe inzichten te krijgen in het handelen van de Nederlandse nationaalsocialisten, is het volgens dit instituut van belang om ook deze periode als zelfstandig tijdvlak te bestuderen. De periode 1936-1940 van de NSB is meer dan enkel een aanloop naar de bezettingstijd: verdieping van kennis over de radicaliseringsperiode is een noodzakelijke voorwaarde om de latere ontwikkeling van de beweging tijdens de bezettingsjaren beter te kunnen begrijpen.75

Verantwoording discoursanalyse

Reeds vanuit de hoofdvraag valt op te merken, dat het onderzoek van deze studie zal worden uitgevoerd aan de hand van een discoursanalyse. Specifiek zal er gebruik worden gemaakt van de methodiek van de Discourhistorische Benadering (DHB); een benadering die specifiek

70 De Jonge, Het nationaal-socialisme in Nederland, 233; Van den Toorn, Wij melden u den nieuwen tijd, 119. 71 Te Slaa en Klijn, De NSB, 707.

72 Meyers, Mussert, 136.

73 Ronald Havenaar, De NSB tussen nationalisme en “volkse” solidariteit: De vooroorlogse idéologie van de

Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland (Den Haag: Staatsuitgeverij, 1983), 115.

74 “De Nationaal-Socialistische Beweging,” NIOD, verkregen op 07 januari 2018,

https://www.niod.nl/nl/projecten/de-nationaal-socialistische-beweging-1936-%E2%80%93-mei-1940. 75 Te Slaa en Klijn, De NSB, 26.

(18)

13

ontwikkeld is voor onderzoek naar discriminerende discoursen en naar het ontstaan en de ontwikkeling van nationale identiteiten.76 Deze benadering gaat uit van de premisse dat elke nationale identiteit ontstaat vanuit een dialectische afweging van verschillen of overeenkomsten met een ‘ander’.77 Aan de hand van dit uitgangspunt hebben wetenschappers van de DHB een methodiek ontwikkeld, die het mogelijk maakt te onderzoeken welke thema’s, discursieve strategieën en taalkundige hulpmiddelen worden ingezet om enerzijds nationale gelijkheid en uniciteit te construeren en anderzijds verschillen met andere groepen.78 De DHB richt zich op de wijze waarop verschillende semiotische middelen binnen teksten worden gehanteerd om positieve zelf- en negatieve ander-presentaties te construeren, die aan de basis liggen van de constructie van nationale identiteiten.79 Specifiek voor deze scriptie kan deze methodiek inzicht geven in de manier waarop de NSB, de ‘zelf’, zich positief probeert te presenteren binnen de artikelen van Volk

en Vaderland en de Joodse bevolkingsgroep, de ‘ander’, negatief, omwille een nieuwe,

nationale identiteit te construeren. Zodoende kan een antwoord worden gegeven op de hoofdvraag van deze studie.

Daarnaast kunnen projecties van gemarginaliseerde groepen, constructies van ‘anders zijn’, ons veel vertellen over de dominante elites en hun machtsstrijd om de nationale identiteit van een gemeenschap te construeren.80 Media als het weekblad Volk en Vaderland,

vormen een belangrijke plaats waar deze machtsstrijd gevoerd kan worden. Aan de hand van de DHB is het mogelijk om de vaak verborgen machtsstructuren, politieke controle en dominantie, evenals strategieën van discriminerende in- en uitsluiting binnen de artikelen van

VoVa te ontmaskeren.81 Onderzoek naar discursieve praktijken, zoals de constructie van nationale identiteiten, kan zodoende leiden tot een beter begrip van menselijke handelingen, hun oorzaken en gevolgen, en de motieven en redenering erachter.

76 Nicolina Montesano Montessori, Hans Schuman, en Rob De Lange, Kritische discoursanalyse: De macht en kracht van taal en tekst (Brussel: Academic and Scientific Publishers, 2012), 141-142.

77Montesano Montessori, Schuman, en De Lange, Kritische discoursanalyse, 142.

78 Rudolf de Cillia, Martin Reisigl en Ruth Wodak, “The discursive construction of national identities,” Discourse

& Society 10, nr. 2 (1999): 149.

79 Ruth Wodak en Bernhard Forchtner, “Embattled Vienna 1683/2010: right-wing populism, collective memory and the fictionalisation of politics,” Visual Communication 13, nr. 2 (2014): 237.

80 Marcel Broersma en Joop W. Koopmans, Identiteitspolitiek: Media en constructie van gemeenschapsgevoel (Hilversum: Verloren B.V., 2010), 14-15.

(19)

14 Overzicht hoofdstukken

Het eerste hoofdstuk van deze thesis geeft een historisch overzicht van de vooroorlogse geschiedenis van de NSB. De DHB is tot stand gekomen vanuit de gedachte dat de historische en sociale context van een discours grote invloed uitoefent op de structuur en functie van marginaliserende uitingen binnen dat discours. De onderscheidende factor van de DHB is dan ook het streven naar de systematische integratie van de historische en sociale context om veranderingen in discoursen door de tijd heen aan te tonen. Vandaar dat deze thesis in het eerste hoofdstuk uitvoerig ingaat op de historische en sociale geschiedenis van de vooroorlogse NSB.

Aan de hand van onder andere het partijprogramma van de beweging en verschillende officiële Brochures, wordt inzicht gegeven in de manier waarop Mussert en zijn partijleden in de eerste helft van de jaren 30 het Nederlandse nationaalsocialisme probeerden vorm te geven. Vervolgens gaat dit hoofdstuk in op het verkiezingssucces van 1935 en het daaruit voortvloeiende politieke en maatschappelijke isolement waarin de NSB na dit aanvankelijke succes geraakte. De daarmee gepaard gaande radicalisering van de beweging en het groeiende antisemitisme binnen de gelederen komt daarbij aan bod. Tevens wordt in dit hoofdstuk een korte geschiedenis van het weekblad Volk en Vaderland uiteengezet.

Na het eerste hoofdstuk over de vooroorlogse geschiedenis van de NSB volgt het hoofdstuk ‘Theorie’. Binnen dit hoofdstuk worden de verschillende relevante theorieën uiteengezet die aansluiting vinden bij de vooropgestelde hoofdvraag van deze thesis. Theorieën rondom de ‘verbeelde gemeenschap’, ‘de natie’, ‘nationalisme’ en ‘nationale identiteit’ komen aan bod. Zij geven onder andere inzicht in de manier waarop nationale identiteiten verbeeld en geconstrueerd worden. Belangrijk bij de verbeelding en constructie van een nationale identiteit is de rol van een zogenoemde ‘significante ander’, waarvan de natie zich wil onderscheiden. Het hoofdstuk gaat in op de rol van ‘De Jood’ als de ‘significante ander’ binnen het nationaalsocialistische gedachtegoed en laat zien dat, net als het idee van een natie of een nationale identiteit, het idee van ‘De Jood’ verbeeld is. De behandelde theorieën in dit hoofdstuk worden uiteindelijk samengebracht aan de hand van het wetenschappelijke concept ‘identiteitspolitiek’, waarna het hoofdstuk eindigt met een korte theoretische uiteenzetting van de Kritische Discours Analyse en de Discourshistorische Benadering.

(20)

15

behandelt. Allereerst wordt er ingegaan op de totstandkoming van het krantencorpus. Hierna volgt een uiteenzetting van de methodologie voor het uit te voeren onderzoek. Deze volgt de DHB op twee niveaus van kwalitatieve analyse. Het eerste niveau, de thematische analyse, onderscheid en analyseert de verschillende (hoofd)thema’s van het antisemitisch discours binnen de VoVa-artikelen. De analyse brengt de inhoud van het antisemitisch discours in kaart en stelt zodoende de algemene grenzen van het discours op. Het tweede niveau, de diepte-analyse, onderzoekt vervolgens de pragmatische, retorische evenals argumentatieve kenmerken van het antisemitisch discours. De analyse richt zich daarbij op het gebruik van drie verschillende strategieën van positieve zelfpresentatie en de negatieve presentatie van anderen die aan de basis staan van de constructie van een nationale identiteit: (1) het labelen van de verschillende sociale actoren, (2) de generalisatie van positieve en negatieve eigenschappen en (3) het aandragen van argumenten ter rechtvaardiging en legitimering van de exclusie van de ‘ander’ en de inclusie van de ‘zelf’.

Hierna volgt het hoofdstuk ‘Resultaten’. In dit hoofdstuk komen verschillende onderzoeksresultaten aan bod, die verkregen zijn aan de hand van de bovengenoemde twee niveaus van kwalitatieve analyse. Allereerst worden de verschillende hoofdthema’s van het antisemitisch discours in de artikelen van VoVa uiteengezet. Vervolgens wordt aan de hand van vier artikelen per hoofdthema, vijf hoofdthema’s in totaal, toegelicht op welke manier de NSB binnen zo’n thema aan positieve zelfpresentatie doet en aan de negatieve presentatie van de Joode bevolkingsgroep. Door het hoofdstuk heen worden er verbindingen gelegd met de verschillende uitgangspunten verkregen uit het historisch kader.

Hierna geeft deze thesis in het hoofdstuk ‘Conclusie’ een antwoord op de vooropgestelde hoofdvraag van het onderzoek. Op basis van de resultaten van het onderzoek naar de positieve zelf- en negatieve ander-presentaties binnen het antisemitisch discours van

Volk en Vaderland, kan de rol van dit discours worden aangetoond in de constructie van een,

door de NSB gepropageerde, nieuwe nationale identiteit. Dit antwoord wordt vervolgens afgezet tegen de theoretische inslag van deze studie.

(21)

16

Hoofdstuk 1: Historisch kader

§1.1. De oprichting van de NSB

“Als staatsburger is de Nederlander zoo gedegenereerd dat we een algeheele omschakeling dringend nodig achten.”82 Met deze woorden gaf Anton Adriaan Mussert (1894-1946) aan wat hem bewogen had in december 1931 de Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland (NSB) op te richten. Het roer moest volledig om, wilde Nederland uit zijn desolate toestand verlost kunnen worden. De oorzaak van de algehele misère, die vooral bleek uit de hevige economische crisis en de hoge werkloosheid, zocht Mussert in de interne verdeeldheid waaraan de samenleving ten prooi was gevallen.83 Tegenstellingen beheersten volgens hem het democratische politieke bestel: partijbelangen hadden voorrang boven het algemeen belang en de wil om tot eensgezinde krachtinspanningen te komen was nagenoeg afwezig. Vanwege de interne verdeeldheid had Nederland haar ware aard verloren. De nationale gemeenschap was losgeslagen uit haar traditionele verbanden.84

Het tot stand brengen van een nationale eenheid was dan ook de belangrijkste doelstelling van de nieuw opgerichte beweging. Om dit te bewerkstelligen moest volgens Mussert in de eerste plaats een krachtig staatsbestuur worden ingesteld. “Voor een zedelijk en lichamelijk welzijn van een volk is noodig een krachtig staatsbestuur, zelfrespect van de natie, tucht, orde, solidariteit van alle bevolkingsklassen en het voorgaan van het algemeen (nationaal) belang boven het groepsbelang en van het groepsbelang boven het persoonlijk belang,” aldus het leidend beginsel van de NSB.85 De nieuwe beweging van Mussert richtte zich met dit streven naar nationale eenheid nadrukkelijk op alle bevolkingslagen binnen de samenleving. De staat zou een actieve, boven alle partijen verheven entiteit moeten zijn, die enkel het algemene nationale belang diende.86

Het toekomstige maatschappelijke stelsel, waarin het mogelijk zou zijn om door middel van een krachtig staatsbestuur een nieuw nationaal élan op te roepen, was zoals Mussert het

82 Interview, afgenomen door Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad, 7 december 1932, en overgenomen in Volk en Vaderland, 4 februari 1933.

83 Havenaar, Anton Adriaan Mussert, 33.

84 Havenaar, De NSB tussen nationalisme en “volkse” solidariteit, 11-13.

85 Nationaal Socialistische Beweging in Nederland, Programma met toelichting (Utrecht: Hoofdkwartier NSB, 1931), 3. Deze zinsneden gingen gelden als een belangrijke leus voor de NSB. Zo werden de regels veelvuldig in een kadertje op de hoofdpagina van Volk en Vaderland afgedrukt.

(22)

17

zelf graag uitdrukte, “het fascisme in de vorm van het nationaal-socialisme.”87 De NSB-leider verkoos echter de naam ‘nationaal-socialisme’ boven ‘fascisme’ voor zijn nieuwe beweging. Bij de naamgeving wilde hij het woord fascisme namelijk vermijden, omdat ”reeds verschillende zich fascistisch noemende partijen in onderling gekrakeel het woord fascisme in diskrediet hadden gebracht.”88 Mussert meende daarnaast dat de term ‘nationaal-socialisme’ zijn beoogde nationale en sociale doelstellingen goed weergaf: “Socialistisch, in den waren, den hoogeren zin van het woord, is de drang tot bevordering van het welzijn, van de gehele natie, het doen voorgaan van dit algemeen welzijn, van het nationale belang, boven ieder groeps- of klassebelang.”89 Socialisme werd zo door de NSB-leider opgevat als het algemene belang van de gehele samenleving.90 Later gaf hij toe dat de gekozen term nogal ongelukkig uitpakte: “Dit misverstand is onze gedachte dat het woord nationaal-socialisme in Nederland en Duitsland ongeveer hetzelfde begrip dekte.” Na de oorlog zei Mussert hierover, dat “het ongeluk was dat ik de naam nationaal-socialisme had gekozen in plaats van bijvoorbeeld Nederlands socialisme of Volkssocialisme.”91

De naamgevingskwestie bracht een fundamenteel punt naar voren, dat de NSB spoedig voor een moeilijk dilemma zou plaatsen: moest men zich nu richten op het nationaalsocialisme van de Duitse nazi’s of het fascisme van de Italianen? Beide politieke geestverwanten verschilden in sommige opzichten aanzienlijk van gedachtegoed. Het Duitse nationaalsocialisme werd gekenmerkt door een radicaal antisemitisme en een extreem doorgevoerde rassenleer. Voor het Italiaanse fascisme was niet het volk maar de natie het vertrekpunt. Antisemitisme speelde in het Italië van de beginjaren dertig nog geen noemenswaardige rol van betekenis.92

§1.1.1. Het Programma

Zelf maakte Mussert zich binnen dit dilemma sterk voor een specifiek Nederlandse variant van het nationaalsocialisme. Hij wilde enige afstand bewaren tot zowel Adolf Hitler als Benito Mussolini.93 Desondanks baseerde Mussert het uiteindelijke NSB-programma voor een groot

87 Havenaar, Anton Adriaan Mussert, 34. 88 Meyers, Mussert, 64.

89 NSB, Programma met toelichting, 48. 90 Mussert, Nagelaten bekentenissen, 64. 91 Meyers, Mussert, 63-64.

92 Te Slaa en Klijn, De NSB, 125. 93 Ibid., 125.

(23)

18

deel op het partijgeschrift Das Program der NSDAP und seine weltanschaulichen

Grundgedanken van de econoom en nazi-ideoloog Gottfried Feder. Deze brochure omvatte

een gedetailleerde bespreking van de vijfentwintig punten van het originele NSDAP-programma uit 1920, opnieuw gerangschikt en uitgebreid met veertien nieuwe punten.

Mussert was dusdanig onder de indruk van de inhoud van de brochure dat hij zestien van de twintig punten vrijwel naar de letter overnam voor zijn eigen Programma met

Toelichting.94 Desalniettemin maakte Mussert duidelijk dat deze punten specifiek op de Nederlandse situatie aangepast waren. “Het hoofdbeginsel zou moeten zijn, dat mijn beweging haar eigen, nationale weg zou moeten gaan, dat zij zich geheel zou moeten richten naar den aard van ons volk en zich zou moeten aanpassen aan onze interne en externe politieke gesteldheid,” aldus de NSB-leider.95 Zijn eigen vier ‘Nederlandse’ punten gaan over de verbondenheid van het vaderland met zijn overzeese gebiedsdelen, de noodzakelijkheid van een sterk leger, het Groot-Nederlandse, ook wel ‘Dietsche’ streven en een krachtig staatsgezag.96 Mussert stond geen agressieve verovering van ‘levensruimte’ voor, maar maakte zich wel sterk voor het behoud en de verdere exploitatie van het Nederlandse koloniale rijk. De verbondenheid met de koloniën was volgens de NSB-leider een pure bestaansvoorwaarde voor Nederland. “Indië verloren, rampspoed geboren,” was dan ook een veelgehoorde leus binnen de beweging.97 Om de verbondenheid met de koloniën te garanderen achtte Mussert een sterk leger, en dan voornamelijk een machtige vloot, noodzakelijk. Hij zag de militaire kracht van een natie als bepalend voor haar overlevingskansen binnen het internationale politieke speelveld.98

Een ander uitgangspunt van de NSB vormde het opvoeren van de ‘Dietsche’ of ‘Groot-Nederlandse gedachte’. Bij de verdediging van het ‘Groot-Nederlandse rijk was de ‘stamverwantschap’ met de Vlamingen en de van Nederlanders afstammende Zuid-Afrikanen volgens het programma van groot belang. Beiden werden samen met ons land als deel van de ‘Dietsche stam’ beschouwd. Volgens de toelichting bij het NSB-programma konden de miljoenen Vlamingen en ‘Noord-Nederlanders’ een dusdanig sterke legermacht vormen, dat eventuele agressieve intenties van andere volkeren geneutraliseerd konden worden: “Alle

94 Te Slaa en Klijn, De NSB, 123. 95 Ibid., 126.

96 Meyers, Mussert, 64.

97 Havenaar, Anton Adriaan Mussert, 31. 98 Te Slaa en Klijn, De NSB, 129-130.

(24)

19

naties ter wereld zoeken bondgenoten voor den strijd om het bestaan. Onze eenige natuurlijke bondgenooten zijn onze stamverwanten.”99

§1.1.2. De eerste Landdag

Op basis van de vrij algemene nationale ideeën in zijn Progamma, kan worden afgeleid dat Mussert het fascisme niet als een eenduidige ideologie zag. In zijn ogen gold het fascisme als een algemeen-Europese en nationalistische stroming, die niet aan één ideologie gebonden was.100 Het feit dat hij hiermee ruimte openliet voor diverse ideologische varianten op het fascisme, is zeer gunstig geweest voor de aanvankelijke aantrekkingskracht van de beweging. Amper een jaar na haar oprichting was het aantal leden de duizend reeds gepasseerd. De NSB had afdelingen in alle twaalf provincies en inmiddels werden ook de eerste dependances in Nederlands-Indië en Duitsland opgericht. 101

Mussert vond daarom dat de NSB er klaar voor was om grootscheeps naar buiten te treden. Op 7 januari 1933 vond in Utrecht de eerste ‘landdag’ van de beweging plaats, waarop de partijkoers aan de achterban en de buitenwereld gepresenteerd werd.102 Twee gebeurtenissen markeren deze belangrijke mijlpaal in de vroege geschiedenis van de NSB. Ten eerste kon het aanwezige publiek voor het eerst kennis maken met de eerste eenheid van de net opgerichte Weerbaarheidsafdeling (WA), de geüniformeerde ordedienst van de beweging. Ten tweede kregen de NSB’ers het eerste nummer van het weekblad Volk en Vaderland in de handen gedrukt.103 In deze eerste uitgave kondigde Mussert aan, dat binnen afzienbare tijd

Brochure nr. 3 van de NSB zou verschijnen. Er werd op dat moment “in de stilte van de

studeerkamers” druk aan geschreven.104 De aanduiding Brochure nr. 3 maakte duidelijk dat het om een officieel geschrift ging, als vervolg op het partijprogramma van de NSB en de toelichting daarop (Brochure nr.1 en 2).105 Onderwerp van dit nieuwe partijgeschrift was ‘de staatsfilosofische grondslag van de beweging’, wat een nadere uitwerking en verduidelijking moest bieden aan het, in de eigen woorden van Mussert, “nog wat sobere programma.”106

99 NSB, Programma met toelichting, 21.

100 De Jonge, Het nationaal-socialisme in Nederland, 70-71. 101 Havenaar, Anton Adriaan Mussert, 45.

102 Te Slaa en Klijn, De NSB, 181.

103 De Jonge, Het nationaal-socialisme in Nederland, 74.

104 Anton A. Mussert, “Een woord vooraf,” Volk en Vaderland, 7 januari, 1933. 105 Te Slaa en Klijn, De NSB, 189.

106 Interview afgenomen door Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad, 7 december 1932, en overgenomen in Volk en Vaderland, 4 februari 1933.

(25)

20

§1.2. De beweging marcheert

Twee maanden later verscheen het geschrift onder de titel Brochure nr. 3:

Nationaal-socialistische (fascistische)staatsleer. De inhoud van het document was geschreven door een

relatief kleine groep mensen die op dat moment de NSB in ideologisch opzicht domineerde: de zogenoemde ‘hegelianen’. Deze theoretici baseerden hun politieke theorieën, zoals de naam reeds doet vermoeden, op de geschriften van de Duitse filosoof Georg Hegel (1770-1831). Het waren enkele leerlingen van de Nederlandse filosoof en taalkundige Gerard Bolland (1854-1922) die de hegeliaanse staatsleer binnen de NSB hadden geïntroduceerd. Hoewel de derde NSB-brochure geen auteur vermelde, was zij hoofdzakelijk het werk van één man: de hegeliaan en latere hoofdredacteur van Volk en Vaderland, Samuel Adrianus van Lunteren.107 De titel van de brochure wijst er wederom op, dat de termen ‘fascisme’ en ‘nationaalsocialisme’ in de beginjaren van de NSB vaak door elkaar werden gebruikt. In navolging van Mussert deed het er volgens de hegelianen niet zozeer toe welke naam men aan de beweging gaf, aangezien de NSB noch het Duitse, noch het Italiaanse voorbeeld “kant en klaar” imiteerde.108 De inhoud laat echter zien, dat de hegeliaanse stroming binnen de beweging eerder fascistisch, dan nationaalsocialistisch te kwalificeren is.109 De hegelianen legden het primaat bij de staat en de natie, niet bij het volk. Aan het staatsbelang diende elk ander belang ondergeschikt te zijn: “in den staat, als de eenheid van het huisgezin en de maatschappij, als het groote nationale gezin, keert de ware zedelijkheid, en wel in hoogsten vorm, terug, namelijk: in het staatsbelang worden de belangen der groepen opgeheven tot hun eenheid.”110

Brochure nr. 3 was, zo werd gesteld, revolutionair waar het de strijd betrof tegen de

liberale democratie en het marxisme.111 Het liberalisme werd verantwoordelijk gesteld voor de sociale nood en de economische malaise onder de bevolking. Bovendien zagen de hegelianen het liberalisme als een hardvochtige en anti-nationale ideologie. Het marxisme deugde niet, omdat het zich richtte op de materiële belangen van maar één bevolkingsklasse: de arbeiders. Klassenstrijd was voor de hegelianen verwerpelijk, omdat het de idee van de

107 Te Slaa en Klijn, De NSB, 189.

108 NSB, Brochure nr. 3: Nationaal-socialistische (fascistische) staatsleer (Utrecht, 1933), 4; Van den Toorn, Wij

melden u den nieuwen tijd, 53.

109 Te Slaa en Klijn, De NSB, 191. 110 NSB, Brochure nr. 3, 12-13. 111 Ibid., 4.

(26)

21

nationale eenheid bedreigde.112

Een opvallend voorstel in de brochure was de volkomen ondergeschikte rol van het koningshuis, dat alle reële macht ontnomen moest worden, door het enkel tot symbool van de eenheid van de staat te laten functioneren. Zowel de wetgevende als de uitvoerende macht kwamen in handen liggen van de regering. Bij de wetgeving kon de regering zich weliswaar door een volksvertegenwoordiging laten bijstaan, maar ze behield het recht om daar ten alle tijde vanaf te zien. De centrale figuur in de regering en de werkelijke leider van de staat zou de minister-president zijn, als belichaming van de wil der natie. De minister-president werd door de koning benoemd en mocht vervolgens naar zijn inzicht de andere ministers benoemen of ontslaan.113

Het standpunt van de hegelianen tegenover godsdienst werd enigszins in het midden gelaten. Een toezegging van volledige godsdienstvrijheid zou zich namelijk moeilijk verhouden met het hegeliaanse streven naar een “geestelijke eenheid der natie.”114 Al in het partijprogramma had Mussert zich duidelijk uitgesproken voor een krachtig staatsgezag, “onafhankelijk van […] kerkelijke overheden.”115 Het staatsabsolutistische karakter van

Brochure nr. 3 was in dit opzicht bepaald niet hoopgevend voor de in Nederland wonende

confessionelen. De repressieve ontwikkelingen in Duitsland deden daar nog een beduidend schepje bovenop. De nazi’s hadden namelijk na hun machtsovername de parlementaire democratie in korte tijd omgevormd tot een regelrechte dictatuur. De kerken werden daarbij ondergeschikt gemaakt aan de staat en hadden veel van hun oorspronkelijke vrijheden moeten inleveren. Vele confessionelen geloofden dat de NSB dit ook voor Nederland op het oog had.116

De ontwikkelingen in Duitsland en de gelijktijdige sterke groei die de NSB na haar eerste landdag doormaakte, schudde de gevestigde politieke orde wakker. Vele partijen begonnen Musserts beweging als een serieuze bedreiging te beschouwen voor de status quo van de verzuilde Nederlandse maatschappij. Het gehele politieke spectrum, links dan wel rechts, begon zich in te zetten om de opmars van de NSB te doen keren.117 Brochure nr. 3

112 Te Slaa en Klijn, De NSB, 192.

113 De Jonge, Crises en critiek der democratie, 214. 114 NSB, Brochure nr. 3, 3.

115 Te Slaa en Klijn, De NSB, 193. 116 Ibid., 407.

(27)

22

vormde daarbij een bron waaruit zij rijkelijk konden putten. De staatsrechtelijke aanval op het koningshuis en het moeizame standpunt ten aanzien van godsdienst, leidde tot het politieke verwijt dat de NSB een on-Nederlands staatsabsolutisme aanhing. Brochure nr. 3 bezorgde de beweging dan ook veel negatieve publiciteit en dat heeft zeker vele conservatieven en gematigd-fascisten afgeschrikt om lid te worden van de beweging.118

Na enige tijd ontstond ook binnen de NSB zelf kritiek ten opzichte van de brochure. De toenemende weerstand tegen het geschrift hing voor een belangrijk deel samen met de opkomst van een andere ideologische overtuiging; die van de ‘volkse’ stroming. Tussen deze ‘volksen’ en de hegelianen zou het vanaf 1935 komen tot een verdekte, en later openlijke, richtingenstrijd.119 In 1933 zag de beweging zich echter nog gedwongen om als een gesloten front de omstreden inhoud van het NSB-document te verdedigen tegenover de buitenwereld. In haar persorganen kwam de NSB echter geregeld terug op de heikele punten van koning, staat en godsdienst, waarbij zij er niet voor terugschrok om de inhoud van Brochure nr. 3 op bepaalde punten flink af te zwakken of soms zelfs van een totaal andere uitleg te voorzien.120

§1.2.1. De uitgifte van Brochure nr. 4

Begin 1934 vond Mussert het tijd worden om in een officiële NSB-publicatie de belangrijkste bezwaren ten opzichte van Brochure nr. 3 te weerleggen: “Thans is in onzen groei het oogenblik aangebroken om een aantal misverstanden en verdachtmakingen uit den weg te ruimen.”121 In februari werd de laatste hand gelegd aan de vierde officiële publicatie van de NSB, die de volgende titel meekreeg: Brochure nr. 4. Actueele vragen. Antwoord van het

Nederlandsche nationaal-socialisme (fascisme) op een tiental Nederlandsche vragen.122 De

publicatie was duidelijk bedoeld als een correctie op zijn omstreden voorganger. In de inleiding werd Brochure nr. 3 afgedaan als ‘een proeve’ van nationaalsocialistische staatsleer uit een tijd die “alweer zoo ver achter ons lijkt te liggen.”123

Vanwege de onstuimige groei die de NSB doormaakte, het ledental naderde de veertigduizend, verscheen Brochurenr. 4 in een tijd van grenzeloos optimisme en hoge

118 De Jonge, Het nationaal-socialisme in Nederland, 84. 119 Te Slaa en Klijn, De NSB, 194.

120 Ibid.

121 NSB, Brochure nr. 4: Actueele vragen: Antwoord van het Nederlandsch nationaal-socialisme (fascisme) op

een tiental Nederlandsche vragen (Utrecht, 1934), 5.

122 Te Slaa en Klijn, De NSB, 408. 123 NSB, Brochure nr. 4, 5.

(28)

23

toekomstverwachtingen. Volgens de publicatie was het fascisme de ideologie van de toekomst.124 In een door hem persoonlijk geschreven passage benadrukte Mussert wederom dat het fascisme zich in verschillende gedaanten, afhankelijk van het land van herkomst, openbaarde. Maar fascistische stromingen waren volgens de Algemeen leider wel degelijk aan elkaar verwant, aangezien ze voortkwamen uit dezelfde “nooden en behoeften van dit tijdperk.”125 Daarentegen vertoonden ze onderling ook fundamentele verschillen, “juist omdat zij leven uit de nationale gedachten van het betrokken volk, d.w.z. uit het bijzonder geestelijk bezit, waaraan het betrokken volk zijn eigen nationaal wezen dankt en waardoor het zich van andere naties onderscheidt.”126 Mussert maakte zich zo wederom sterk voor een specifiek Nederlands fascisme en wees de kritiek dat de NSB een on-Nederlandse beweging was van de hand. Hij wenste niet te worden afgerekend op de wapenfeiten van Mussolini en Hitler.127

In Brochure nr. 4 stond het primaat van de staat en de natie wederom buiten kijf. De onderlinge verhouding tussen het individu en de staat, was die van “den meerdere tot den meerdere, van het lagere tot het meer verhevene.”128 Dit citaat kwam opvallend dicht bij een soort staatsverafgoding, wat echter stellig werd ontkend: “Wij wenschen den Staat in zijn natuurlijke functie te herstellen, doch zullen evenmin in Staatsverafgoding vervallen.”129 De staat kon volgens het geschrift niet willekeurig handelen, maar was gebonden aan, in tamelijk vage woorden omschreven, ‘hogere zedelijke ordeningen’.130

Met betrekking tot het koningshuis werd de hele kwestie teruggebracht tot de detailvraag of de vorst enkel de minister-president of toch alle ministers mocht gaan benoemen. In het eerste geval zou, zoals voorgesteld in Brochure nr. 3, de minister-president de andere ministers aanwijzen. De nieuwe brochure verkoos nog altijd deze handelwijze, maar onderstreepte dat de koning wel het recht zou behouden om de minister-president te benoemen en te ontslaan. Hiermee werd de kritiek op Brochure nr. 3 feitelijk gezien weggewuifd.131 124 Te Slaa en Klijn, de NSB, 408. 125 NSB, Brochure nr. 4, 16. 126 Ibid. 127 Te Slaa en Klijn, De NSB, 409. 128 NSB, Brochure nr. 4, 24. 129 Ibid. 130 Te Slaa en Klijn, De NSB, 409.

(29)

24

Met betrekking tot de relatie tussen kerk en staat werd een mildere toon aangeslagen dan in Brochure nr. 3: “Overal waar het fascisme door de natie als regeersysteem is erkend, is het haar eerste taak, de samenwerking tusschen Kerk en Staat te verzekeren."132 Ondanks deze toegeeflijke toon, kwam de inhoud van het geschrift erop neer, dat de verschillende kerken in Nederland werden vrijgelaten in hun doen en laten, zolang zij zich afzijdig hielden van staatszaken. Daarbij zouden de “Kerken zedelijk verplicht zijn bij de uitvoering van haar hooge taak zich te hoeden, dat de Staat onder haar ogen gekleineerd of ondermijnd wordt.”133 Dit kwam vrijwel overeen met de strekking van wat eerder in Brochure nr. 3 werd betoogd.134

Brochure nr. 4 kwam zodoende niet veel verder dan een herhaling van hegeliaans

geïnspireerde standpunten.135 Het geschrift schoot zo voorbij aan haar oorspronkelijke doel: het ontkrachten van de kritiek op het vermeende on-Nederlandse staatsabsolutisme van de NSB, op de staatsrechtelijke aanval van de beweging op het koningshuis en op haar moeizame standpunt ten aanzien van godsdienst.136 De kritiek hield dan ook aan en de persorganen van de NSB moesten nog heel wat inkt vergieten in hun poging deze veroordelingen alsnog te weerleggen.

§1.2.2. De NSB en antisemitisme

Opvallend aan Brochure nr. 4 waren dan ook niet de praktisch ongewijzigde standpunten over staat, kerk en het koningshuis, maar de passages over het vermeende racisme en antisemitisme van de NSB. De een-na-laatste vraag van het geschrift luidde: “hoe staat de NSB tegenover de Joden?” In het antwoord daarop verwierp de beweging allereerst het vermeende racisme van de NSB.137 Het partijschrift maakte duidelijk dat “het voor het begrip natie niet aankomt op ras, maar op een gemeenschappelijken beschavingskring en een gemeenschappelijken levenswil.”138 Naties en staten moesten volgens de NSB worden gezien als “rassen van den geest” en niet als “rassen van het bloed,” zoals men in nazi-Duitsland propageerde.139 De brochure distantieerde zich nadrukkelijk van de “meer materiële”

132 NSB, Brochure nr. 4, 20.

133 Ibid., 16.

134 Te Slaa en Klijn, De NSB, 409. 135 Ibid.

136 De Jonge, Het nationaal-socialisme in Nederland, 85. 137 Meyers, Mussert, 132.

138 NSB, Brochure nr. 4, 26. 139 Ibid.

(30)

25

theorieën over ras, die “aan sommige rassen een in de zedelijke wereldorde liggende meerderwaardigheid boven andere rassen” wilden toekennen.140

In het verlengde van bovenstaande opvatting over het begrip ‘ras’, werd ook de kwestie rondom het antisemitisme met enige reserve ter sprake gebracht. Het leverde een nogal omslachtige driedeling op van de Joodse bevolkingsgroep in Nederland.141 Allereerst bestond er volgens de brochure een categorie van “nationaal voelende Nederlanders, die van Joodsch ras zijn.”142 Tegenover deze ‘geassimileerde’ Joden had de NSB geen bezwaar. Ze vormden “geen probleem” en moesten gewoon als Nederlanders worden beschouwd. De tweede categorie, bestaande uit de orthodoxe Joden, leefde volgens de brochure sterk geïsoleerd binnen de Nederlandse maatschappij. Zij moesten worden geaccepteerd in hun isolatie, temeer omdat zij net als de beweging het marxisme fel bestreden.143 De laatste categorie bestond uit “de Joden, die geen deel hebben aan onze nationale gedachte, omdat voor hen nationaal niet beteekent Nederlandsch, doch Joods […].”144 Deze Joden, die volgens de brochure uit waren op de vorming van onafhankelijke Joodse staat op Nederlands grondgebied, vormden een groot gevaar voor de “werkelijk […] nationale gedachte.”145 Het waren dan ook geen échte Nederlanders, maar ‘import,’ aldus Mussert.146

Deze tamelijk cryptische driedeling die in Brochure nr. 4 werd gepresenteerd, is kenmerkend voor de moeizame houding van de NSB ten aanzien van de Joden in de eerste jaren na haar oprichting. De partijtop bleef worstelen met het in te nemen standpunt tegenover de Joodse bevolkingsgroep in Nederland. Mussert zelf leek naar buiten toe geen principiële en hartgrondige antisemiet.147 Kort nadat hij de NSB had opgericht noemde hij de verwerping van het antisemitisme een van de belangrijkste verschillen tussen zijn beweging en die van de nazi’s in Duitsland.148 De Algemeen leider presenteerde zijn beweging in haar eerste jaren graag als voorvechter van een niet-antisemitisch nationaalsocialisme.149 Joden konden in de beginjaren dan ook gewoon het lidmaatschap van de NSB aanvragen. “Israeliten

140 Ibid., 27. 141 Te Slaa en Klijn, De NSB, 410. 142 NSB, Brochure nr. 4, 27. 143 Te Slaa en Klijn, De NSB, 410. 144 NSB, Brochure nr. 4, 28. 145 Ibid.

146 De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden, 328. 147 Meyers, Mussert, 130.

148 Havenaar, De NSB tussen nationalisme en “volkse” solidariteit, 96. 149 Te Slaa en Klijn, De NSB, 249.

(31)

26

zijn even welkom als andere personen,” aldus Mussert in een interview aan het Utrechts

Provinciaal en Stedelijk Dagblad van december 1932. Volgens een eigen schatting telde de

beweging een jaar later ongeveer twintig Joodse leden.150

De openlijke voorkeur van Mussert voor een niet-antisemitische NSB, had echter veel weg van een door realisme ingegeven keuze. Gedurende de jaren dertig was het antisemitisme in Nederland namelijk een stuk minder hevig dan in landen als Duitsland, Frankrijk en België. De Joden waren reeds formeel gelijkgesteld voor de wet en hadden zich altijd vrijelijk buiten de eigen groep kunnen ontwikkelen.151 Ze maakten daardoor in de volle breedte deel uit van de Nederlandse maatschappij. Het ging daarnaast maar om een kleine, vooral verstedelijkte, groep mensen; slechts anderhalf procent van de bevolking was Joods. Antisemitisme werd bovendien als iets zeer onfatsoenlijks beschouwd.152 Onder deze omstandigheden koos de NSB-leider eieren voor zijn geld. Een uitgesproken antisemitische koers had de reputatie van zijn beweging ongetwijfeld geen goed gedaan en de kansen op de grote doorbraak van het nationaalsocialisme aanzienlijk verkleind.153 Antisemitisme werd dan ook niet zozeer om principiële maar eerder om pragmatische redenen door de NSB verworpen. De “toestanden zijn hier ter lande nu eenmaal geheel verschillend met die in Duitsland,” aldus Mussert in een door Volk en Vaderland geplaatste brief, waarin hij zich richt tot zijn Joodse volgelingen.154

Aanvankelijk werd het standpunt van Mussert over antisemitisme door de meesten in zijn partijtop gesteund. Zo gaf propagandaleider Frans Farwerck bijvoorbeeld in een rondschrijven de nadrukkelijke opdracht elke uiting van antisemitisme tegen te gaan, “daar de Algemeen Leider heeft vastgesteld dat de NSB niet anti-semitisch is.”155 Maar vrij snel hierop volgend liet hij aan Mussert weten, dat het moeilijk zou zijn aan de afwijzing van het antisemitisme te blijven vasthouden, aangezien een aanzienlijk deel van de leden een tegengestelde koers verlangde. “Er bestaat in de NSB ontegenzeggelijk een categorie leden die antisemiet is”, aldus een hoge functionaris van de beweging.156 De druk die zij op de NSB-leiding uitoefenden om haar houding op dit punt te wijzigen, nam snel toe. Niet alle leden

150 De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden, 326. 151 Te Slaa en Klijn, De NSB, 251.

152 Ibid., 251.

153 Havenaar, Crises en critiek, 238.

154 Anton A. Mussert, “Enkele woorden tot onze joodsche leden,” Volk en Vaderland, 22 april, 1933.

155 De Jonge, het nationaal-socialisme in Nederland, 76.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

  Na lange observatie van vele meren over heel de wereld, blijkt dat er een direct verband bestaat tussen het aantal vissoorten dat voorkomt in een meer, de oppervlakte van

Elk van de geestelijke machten, die 't bestaan van ons Europeesch volk hebben saamgesteld, hebben niet zóó de menschenziel beschouwd: de Joden met hun Christendom, de Grieken met

6p 10 † Bereken de kans dat uiteindelijk meer dan 60 mensen van deze groep precies één vakje hebben opengekrast... Als je de grafiek van f 2 door de GR laat tekenen, lijkt deze

V is het gebied ingesloten door de grafiek van f en

V is het gebied ingesloten door de grafiek van f en

Asielzoekers, zogenaamde vluchtelingen en overige vreemdelingen, die bij binnenkomst in Nederland niet over de noodzakelijke identiteits-papieren beschikken dienen onverwijld naar

Rathenau is vanwege zijn adviserende rol in de Eerste Wereldoorlog door sommigen wel eens vergeleken met Jozef in Egypte - een oordeel waarbij Elon zich aansluit.. De vlucht van